Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31855 nr. 58 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31855 nr. 58 |
Vastgesteld 26 maart 2010
De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1, heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister voor Jeugd en Gezin naar aanleiding van de brief van 16 december 2009 inzake het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg in verband met de invoering van de verwijsindex risicojongeren (Kamerstuk 31 855, nr. 56).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 maart 2010. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
II. Reactie van de minister 5
I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
– Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van het Uitvoeringsbesluit van de Wet op de jeugdzorg in verband met de invoering van de verwijsindex risicojongeren. Genoemde leden betreuren het dat etniciteit nog niet in de verwijsindex kan worden opgenomen. Sommige problemen spelen meer bij jongeren met een bepaalde etniciteit, waardoor de hulpverlening gebaat is met kennis over de etniciteit van de jongere. Het is positief dat ook bijvoorbeeld een Antillencoördinator meldingsbevoegd wordt. Deze leden begrijpen echter niet waarom hij dit niet onder deze naam mag doen. Zij zijn het niet met het College bescherming persoonsgegevens eens die stelt dat indien een doelgroepencoördinator die aan de verwijsindex meldt, zich in de praktijk slechts met een of meer bepaalde etnische groepen zou bezighouden er sprake kan zijn van een ongeoorloofd onderscheid (pagina 3 in de nota van toelichting). Een achternaam van een jongere kan op deze manier namelijk ook tot een onderscheid leiden. Gemeenten worden op deze manier gedwongen gekunsteld met de feiten om te gaan. Wat is de reactie hierop van de minister?
De leden van de CDA-fractie vragen tevens wanneer de uitkomsten te verwachten zijn van het onderzoek naar de nut en noodzaak van etnische registratie en de mogelijkheid om dit in de verwijsindex op te nemen. Tevens zien genoemde leden uit naar de voortgang van de ontwikkeling van een gezinsfunctionaliteit, waarvan de minister de Kamer voor de zomer van 2010 op de hoogte zal stellen.
Eén van de zorgen van deze leden over het functioneren van de verwijsindex zijn de breed geformuleerde meldcriteria. Daarmee krijgt de professional veel ruimte, maar het gevaar bestaat dat de melding daardoor zijn waarde verliest. Genoemde leden zien dan ook uit naar de specificatie van de meldcriteria. Wanneer kan de Kamer deze tegemoet zien?
Voorts hebben deze leden nog een aantal specifieke vragen. Hoe verhoudt het persoonsidentificerend nummer, dat genoemd wordt op pagina 6 van de nota van toelichting, zich tot het op pagina 13 genoemde verwijsindexservicenummer?
Naar aanleiding van de evaluatie van het gebruik van de verwijsindex kunnen de categorieën van instanties en functionarissen uitgebreid worden, bijvoorbeeld met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de gemeentelijke sociale diensten (pagina 1). Waarom wordt daarbij aan deze twee specifieke soorten instanties gedacht?
Waarom wordt er voor gekozen om slechts een beperkte hoeveelheid mensen die werkzaam zijn bij een meldingsbevoegde instantie, daadwerkelijk meldingsbevoegd te maken? Voor hoeveel collega’s zullen deze mensen dan gemiddeld de meldingen moeten gaan verzorgen? Worden organisaties op deze manier genoodzaakt een extra administratieve organisatie ten behoeve van de verwijsindex op te zetten (pagina 3)?
Maakt de raad voor de kinderbescherming in haar signaleringssysteem gebruik van dezelfde criteria als de verwijsindex, zodat er niet twee verschillende registraties door elkaar heen gaan lopen (pagina 4)?
Kan de minister een aantal voorbeelden geven van meldingsbevoegden die niet over het burgerservicenummer mogen beschikken (pagina 4)?
Genoemde leden kunnen zich over het algemeen vinden in de keuzes voor de meldingsbevoegde instanties en functionarissen. Zij vragen wel waarom in ziekenhuizen alleen de afdelingen voor spoedeisende hulp meldingsbevoegd worden gemaakt? Waarom is er niet voor gekozen ook de kinderartsen in het ziekenhuis meldingsbevoegd te maken?
– Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister inzake de wijziging van het Uitvoeringsbesluit van de Wet op de jeugdzorg in verband met de invoering van de verwijsindex risicojongeren. Naar aanleiding van de brief hebben zij de volgende vragen en opmerkingen, te weten:
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie Sterk en Dijsselbloem (31 855, nr. 39) aangaande het onderzoek naar nut en noodzaak van etnische registratie? Wanneer kan de Kamer de toegezegde kabinetsbrief tegemoet zien?
Op welke wijze is motie van het lid Dijsselbloem (31 855, nr. 42) betreffende de aanwijzing van gemeentelijke medewerkers met een regiorol in het jeugdbeleid (onder andere de doelgroepcoördinatoren) nu geregeld in dit besluit?
Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft een wetgevingsadvies uitgebracht over het ontwerpbesluit. Het Cpb plaatst kanttekeningen bij het melden door de doelgroepencoördinator en wijst op het risico dat meldingsbevoegden etniciteit gaan registreren in hun eigen administratie zonder dat hiervoor een wettelijke basis is. Het Cbp heeft de minister geadviseerd het ontwerpbesluit en de nota van toelichting op onderdelen aan te passen. Wat is de reactie van de Minister op deze kanttekeningen? Is de aanname van het CBP dat een doelgroepencoördinator altijd de doelgroep Antillianen betreft eigenlijk wel juist?
Op welke wijze is de motie van het lid Dijsselbloem (31 855, nr. 43) aangaande het herkenbaar maken van politiemeldingen in de verwijsindex, uitgevoerd in het voorliggende besluit? Het Cbp signaleert ook hier probleem, namelijk ten aanzien van de melding door bureau jeugdzorg op initiatief van de politie. Een dergelijke getrapte melding zal, aldus het Cbp, herkenbaar zijn als politiemelding, waardoor de jongere met de politie wordt geassocieerd, terwijl de politie niet een voor melding aangewezen instantie is. Het Cbp oordeelt dat het noemen van de politie in een melding van bureau jeugdzorg niet noodzakelijk is voor de afstemming van de hulpverlening en daarom in strijd is met artikel 11 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deelt u de mening van het Cbp dat het melden dat de politie betrokken is bij een jongere die ook in één of meerder hulpverleningstrajecten zit, niet relevant is voor de hulpverlening? Is deze opvatting van het Cbp ook gebaseerd op praktijkervaringen van politie en hulpverleners?
– Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Uitvoeringsbesluit verwijsindex risicojongeren. Zoals deze leden al eerder hebben toegelicht is de verwijsindex risicojongeren een hulpmiddel om mensen die met kinderen werken beter met elkaar te laten samenwerken. Een hulpmiddel, en geen doel. Er is namelijk meer nodig dan een verwijsindex risicojongeren om te voorkomen dat jongeren in de jeugdhulpverlening tussen wal en schip vallen. Zoals vermindering van de bureaucratie, het ontschotten van de jeugdzorg, vermindering van de wachtlijsten en meer inzetten op preventie en vroeghulp. Genoemde leden hebben nog een aantal specifieke vragen naar aanleiding van het uitvoeringsbesluit. In het uitvoeringsbesluit staat omschreven welke organisaties en professionals er aangewezen worden om te melden aan de verwijsindex risicojongeren. Deze leden zijn van mening dat het belangrijk is dat enkel «dat» informatie in de verwijsindex komt te staan. Het moet in de verwijsindex risicojongeren niet te herleiden zijn wat voor probleem de jongere heeft of welke etnische achtergrond de jongere heeft. Indien een verslavingsarts een melding maakt in de verwijsindex risicojongeren, is aan de persoon die meldt mogelijk te herleiden dat het hier gaat om een jongere met een verslavingsprobleem. Hoe gaat de minister dit probleem verhelpen? Hoe wordt exact het probleem opgelost van doelgroepcoördinatoren waaruit mogelijk de etniciteit van de door hem of haar gemelde jeugdige afgeleid zou kunnen worden? In het uitvoeringsbesluit staat dat er een neutrale formulering moet komen van de doelgroepcoördinator en gemeenten moeten voorkomen dat een doelgroepcoördinator in de verwijsindex risicojongeren een specifieke benaming gebruikt waaruit de etniciteit van de door hem gemelde jeugdige afgeleid zou kunnen worden. Kan de minister uiteenzetten hoe dit exact in zijn werk gaat? Kan de minister garanderen dat aan de persoon die meldt niet te herleiden is welke etnische achtergrond de jeugdige heeft of welk probleem deze heeft?
Kan de minister toelichten met hoeveel verschillende verwijsindexsystemen er gewerkt worden? Sluiten die verschillende systemen regionaal en landelijk ook goed op elkaar aan?
Kan de minister uiteenzetten wat er gebeurt als instanties weigeren mee te werken aan de verwijsindex? Welke rol en mogelijkheden hebben gemeenten om instanties er toe te bewegen om toch mee te werken aan het melden aan de verwijsindex?
In artikel 1 f worden gemeentelijke kredietbanken aangewezen als instanties die kunnen melden aan de verwijsindex risicojongeren. Betekent dit dat de schuldhulpverleners ook kunnen melden aan de verwijsindex risicojongeren?
Kan de minister reageren op de brief van de KNMG waarin zij artsen adviseren om terughoudend om te gaan met de meldbevoegdheid vanwege het medisch beroepsgeheim? Kan de minister toelichten hoe meldingsbevoegden kunnen melden aan de verwijsindex risicojongeren zonder dat zij handelen in strijd met hun beroepsgeheim? Kan de minister antwoord geven op de vragen en zorgen die het Cbp aangeeft in zijn brief aan de Kamer?
Kan de minister uiteenzetten hoe er in de praktijk uitvoering wordt gegeven aan de motie Langkamp (31 855, nr. 35) die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat alle professionals die gaan werken met de verwijsindex en de verplichte meldcode kindermishandeling geschoold worden in het signaleren, melden en bespreekbaar maken van een melding?
Kan de minister voorts toelichten hoe de procedure bij verhuizingen is? Worden van alle jongeren die in de verwijsindex risicojongeren gemeld staan ook de verhuisbewegingen bijgehouden? Is het waar dat het momenteel zo is dat een hulpverlener pas achter een verhuizing van een jongere komt als er actief naar wordt gevraagd?
Kan de minister nogmaals uiteenzetten wie toe ziet op de kwaliteit en veiligheid van de verwijsindex risicojongeren en hoe de klachten procedure werkt? Moet elke gemeente een VIR klachtenregeling hebben en kan die per gemeente verschillen? Wie is verantwoordelijk voor duidelijk voorlichtingsmateriaal (ook voor jongeren) over de werking van de verwijsindex risicojongeren en is dit voorlichtingsmateriaal al gereed?
– Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van het Uitvoeringsbesluit van de Wet op de jeugdzorg in verband met de invoering van de verwijsindex risicojongeren. Over het uitvoeringsbesluit hebben zij de volgende vragen en opmerkingen. In de nota van toelichting staat dat bij de voorbereiding van het besluit zoveel mogelijk rekening is gehouden met het advies van het College bescherming persoonsgegevens. Slechts instanties en functionarissen met een concrete taak bij het verlenen van hulp, zorg of bijsturing worden aangewezen om met de verwijsindex te werken.
Heeft de minister zich hierbij gerealiseerd dat het hier om een vaag en ruim omschreven groep gaat die niet te definiëren is? Kan de minister toelichten welke «professionals» precies toegang hebben tot de verwijsindex?
Het advies van de Raad van State om in de landelijke verwijsindex niet te registreren op etniciteit omdat dit geen toegevoegde waarde zou hebben is overgenomen. Vastgesteld is dat het Transfer Informatie Punt (TIP)in de deelgemeente Charlois in Rotterdam registreert op etniciteit omdat dit bijdraagt aan een effectieve aanpak van risicojongeren. Kan de minister uiteenzetten hoe hij zekerstelt dat gemeenten etniciteit kunnen registreren indien dit bijdraagt aan de effectiviteit van het beleid?
De leden van de CDA-fractie geven aan dat zij het niet eens zijn met de stellingname van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) ten aanzien van de doelgroepencoördinator en ongeoorloofd onderscheid. De leden van de PvdA-fractie willen weten op welke wijze de motie van het lid Dijsselbloem (Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 42) is verwerkt in het besluit en of de aanname van het Cbp dat een doelgroepencoördinator altijd een Antillianencoördinator is juist is. Een soortgelijke vraag wordt gesteld door de leden van de SP-fractie over de doelgroepencoördinator en de herleidbaarheid van de etnische achtergrond van de gemelde jeugdige. Daarover het volgende. Naar aanleiding van de motie van het lid Dijsselbloem (Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 42) betreffende de aanwijzing van gemeentelijke medewerkers met een regierol in het jeugdbeleid worden in artikel 1e, derde lid, van het ontwerpbesluit de gemeenten aangewezen voor zover het de coördinatie van het doelgroepenbeleid voor jeugdigen betreft. Het gaat hier om een doelgroepencoördinator. Er is uitdrukkelijk voor gekozen de doelgroepen niet nader te bepalen in het ontwerpbesluit. Gemeenten behouden met de gekozen formulering de ruimte om hun specifieke beleid voor bepaalde doelgroepen naar behoefte vorm te geven. De invulling van het doelgroepenbeleid kan namelijk van tijd tot tijd verschillen. Afhankelijk van de problematiek in een gemeente kan het bijvoorbeeld gaan om tienermoeders, zwerfjongeren, hangjongeren en aan drank- en drugsverslaafde jongeren, maar ook om jongeren uit bepaalde bevolkingsgroepen waar meer aandacht voor noodzakelijk is. Op deze wijze hebben gemeenten de ruimte om die doelgroepencoördinatoren aan te wijzen die binnen hun gemeente op een bepaald moment aanwezig zijn. Antillianencoördinatoren zijn daarmee dus niet de enige doelgroepencoördinatoren. De aanname van het Cbp ten aanzien van dit punt is dus onjuist. Gemeenten dienen ervoor zorg te dragen dat de aangewezen coördinator niet te herleiden is tot een specifieke etnische groep. Zo zal er in een melding aan de verwijsindex bij de contactgegevens van de betrokken coördinator niet worden opgenomen met welke doelgroep hij zich bezighoudt. Gevoelige informatie van de betrokken jeugdige die samenhangt met de doelgroep kan technisch gezien niet in de verwijsindex worden verwerkt en is dus niet te herleiden. Op deze wijze is de aanwijzing van de doelgroepencoördinator in overeenstemming met de regelgeving op het gebied van anti-discriminatie en gelijke behandeling.
De leden van de CDA-fractie, alsmede de leden van de PvdA-fractie vragen wat de stand van zaken is van de uitvoering van de motie Sterk en Dijsselbloem (Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 39) aangaande het onderzoek naar nut en noodzaak van etnische registratie en de mogelijkheid om dit in de verwijsindex op te nemen. De leden van de VVD-fractie hebben daarmee samenhangend een vraag gesteld over de registratie van etniciteit door gemeenten in het kader van de aangenomen motie van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr 44). De vragen zal ik in samenhang beantwoorden. In het kader van de kabinetsvisie over nut en noodzaak van registratie van etniciteit is door het ministerie van WWI een verkenning uitgevoerd naar de praktijk van etnische registratie bij zeven grote en middelgrote gemeenten en de wijze van samenwerking met lokale instellingen en organisaties. De meeste gemeenten geven aan beleid te voeren zonder gegevens over herkomst te verwerken. In een aantal gemeenten bestaat discussie over zowel de mogelijkheid als de noodzakelijkheid van registratie van herkomst. Daarmee levert deze eerste verkenning geen eenduidig beeld op over de behoefte aan of de noodzaak tot registratie van persoonsgegevens over etnische herkomst. Derhalve is de verkenning uitgebreid tot in totaal twintig direct belanghebbende gemeenten.
Op basis van de resultaten van die verkenning en nadat de uitkomsten van het onderzoek van het College bescherming persoonsgegevens naar de Rotterdamse DOSA (Deel Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak) bekend zijn, zal het nieuwe kabinet uw Kamer nader informeren over dit onderwerp. Voor de goede orde wil ik nogmaals benadrukken dat het registreren van etniciteit technisch niet mogelijk is in de verwijsindex en onder het huidige wettelijke kader voor de verwijsindex ook niet is toegestaan. Derhalve heb ik er in het debat met uw Kamer maar onlangs ook in het debat met de Eerste Kamer voor gepleit om de verwijsindex niet te koppelen aan het principiële debat over waar registratie op etniciteit wel en waar deze niet noodzakelijk is. Dat principiële debat komt nog.
Met betrekking tot de vraag van de leden van de CDA-fractie over de voortgang van de ontwikkeling van een gezinsfunctionaliteit, zal ik uw Kamer zoals toegezegd, hierover voor de zomer van 2010 nader informeren.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de specificatie van de meldcriteria, kan ik u melden dat de aangescherpte handreiking melden aan de verwijsindex op korte termijn aan uw Kamer wordt toegestuurd. Naar aanleiding van het debat over het wetsvoorstel in uw Kamer is in de handreiking helder uiteengezet dat de handreiking geen juridische status noch een verplichtend karakter heeft. De handreiking is bedoeld om ondersteuning en richting te geven aan professionals bij het maken van een afweging om een jeugdige al dan niet te melden aan de verwijsindex. Daarmee is de handreiking een hulpmiddel voor de praktijk bij het toepassen van artikel 2j van de wet. De aanscherping die tijdens het debat door uw Kamer is aangebracht, te weten dat er daadwerkelijk sprake moet zijn van bedreiging van de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid is tot uitdrukking gebracht in de handreiking en heeft tevens geleid tot een inperking van het aantal situaties die per leefgebied zijn genoemd. Dit is in samenspraak met het veld gebeurd. De handreiking is digitaal beschikbaar op www.handreikingmelden.nl.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het persoonsidentificerend nummer zich verhoudt tot het verwijsindexservicenummer. Het persoonsidentificerend nummer, zoals bedoeld in artikel 2k, vijfde lid, van het wetsvoorstel krijgt gestalte met het verwijsindexservicenummer (vsn). Het vsn is het persoonsidentificerend nummer dat in het ontwerpbesluit wordt aangewezen, zodat ook jeugdigen zonder burgerservicenummer (bsn) aan de verwijsindex kunnen worden gemeld.
Over de vraag van de leden van de CDA-fractie met betrekking tot het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de gemeentelijke sociale diensten, het volgende. In de nota van toelichting op het ontwerpbesluit is aangegeven dat in de toekomst indien noodzakelijk meer categorieën van instanties en functionarissen aangewezen kunnen worden. Dit zal pas worden overwogen, zoals in de toelichting is vermeld, nadat uit de evaluatie van het gebruik van de verwijsindex naar voren is gekomen dat een uitbreiding van de kring van meldingsbevoegden noodzakelijk is met het oog op betere afstemming tussen bij de jeugdige betrokken professionals en adequatere hulp, zorg en bijsturing aan deze jeugdige. De reden waarom in de toelichting al een uitspraak wordt gedaan over instanties als het Uwv en de gemeentelijke sociale diensten is, dat deze instanties de jeugdigen toeleiden naar werk en vanuit die hoedanigheid dus ook een bijzondere betrokkenheid hebben bij jeugdigen. Echter, gelet op de adviezen van het Cbp en de Raad van State over de reeds grote kring van meldingsbevoegde instanties, is besloten om deze instanties op dit moment niet aan te wijzen, maar wel de mogelijkheid hiertoe voor de toekomst open te houden.
De leden van de CDA-fractie stellen vragen over het aantal professionals dat, binnen een meldingsbevoegde instantie, daadwerkelijk een melding mag doen. In het ontwerpbesluit wordt geen kwantitatieve beperking aan het aantal meldingsbevoegden per instantie opgelegd. Artikel 1h, van het ontwerpbesluit, stelt echter wel een kwalitatieve beperking. Meldingsbevoegde instanties moeten zich er bij het aanwijzen van een meldingsbevoegde professional van vergewissen dat deze professional over een adequate opleiding en voldoende ervaring beschikt om een zorgvuldige afweging te maken een jeugdige wel of niet aan de verwijsindex te melden. Instanties zijn echter zelf verantwoordelijk voor het aanwijzen van geschikte functionarissen. Deze verantwoordelijkheid gaat ook op voor de hoeveelheid aan te wijzen functionarissen. De instanties kunnen immers zelf het beste beoordelen hoeveel en welke functionarissen daartoe het meest geschikt zijn. Zodoende worden de meest geschikte functionarissen aangewezen en blijft het aantal meldingsbevoegden beperkt tot het noodzakelijke. Het is dan vervolgens aan de instanties zelf hoe zij dit in de bestaande interne werkprocessen integreren. Uiteraard zal dit enige organisatie vergen, maar ik deel niet de vrees van de vragenstellers dat instanties hierdoor genoodzaakt zouden worden een extra administratieve organisatie op te zetten.
In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over het signaleren door de raad voor de kinderbescherming zij benadrukt dat de raad geen eigen risicosignaleringssyteem heeft. De raad heeft wel een eigen administratief systeem. Dat systeem is direct aangesloten op de verwijsindex risicojongeren, conform de bestaande standaarden. De raad meldt dus via zijn eigen systeem aan de verwijsindex. Voor het melden van jeugdigen aan de verwijsindex is ook de raad gehouden aan de criteria van de wet, zoals opgenomen in artikel 2j. Er zullen dus geen registraties door elkaar heen gaan lopen.
Ook in de beantwoording van de vraag van de leden van de CDA-fractie naar enkele voorbeelden van meldingsbevoegden die niet over het bsn mogen beschikken kan ik aangeven dat dit geldt voor die instanties waarvan het gebruik van het bsn wettelijk nog niet is geborgd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om voogdij-instellingen waarvan bureau jeugdzorg gebruikt maakt voor de uitoefening van aan bureau jeugdzorg toegewezen voogdij, jeugdwelzijnsinstellingen, en instellingen voor maatschappelijke opvang.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie waarom alleen de afdelingen spoedeisende hulp van ziekenhuizen meldingsbevoegd worden gemaakt en niet ook de kinderartsen die in ziekenhuizen werkzaam zijn. Daarover het volgende. Voor zowel de afdelingen spoedeisende hulp als voor de kinderartsen geldt dat zij belangrijke vindplaatsen zijn van daadwerkelijke bedreigingen voor jeugdigen in hun gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid. De professionals die er werken zijn erop getraind dergelijke bedreigingen te herkennen en te kwalificeren. Het grote verschil zit erin dat jeugdigen direct bij een afdeling spoedeisende hulp terechtkomen en pas bij een kinderarts na tussenkomst van de huisarts die wel meldingsbevoegd is. Huisartsen zijn professionals die nauw betrokken zijn bij de gezinnen die zij in hun praktijk hebben, en die ook getraind zijn in het herkennen en kwalificeren van kinderleed. Vanwege dit argument lijkt het niet noodzakelijk de kring van meldingsbevoegden uit te breiden met de kinderartsen. Mocht uit de evaluatie blijken dat hiertoe wel de noodzaak bestaat, dan zal het besluit daarop worden gewijzigd.
Zowel de leden van de PvdA-fractie als de leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de vragen en zorgen van het Cbp ten aanzien van het ontwerpbesluit. In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit wordt in een aparte paragraaf uitgebreid ingegaan op het advies van het Cbp. Meerdere opmerkingen van het Cbp hebben geleid tot aanpassingen. Ik zal één en ander kort toelichten. Al naar aanleiding van het advies van het Cbp op het wetsvoorstel is de omvang van de kring van meldingsbevoegden een voortdurend punt van aandacht geweest. Voor elke aangewezen categorie van instanties en personen is een zorgvuldige afweging gemaakt of deelname aan de verwijsindex noodzakelijk is. Op het advies met betrekking tot de doelgroepencoördinator heb ik hierboven al gereageerd. Mede naar aanleiding van de opmerking van het Cbp over de meldingen van bureau jeugdzorg op initiatief van de politie is zowel het ontwerpbesluit zelf als de nota van toelichting aangepast. De opmerkingen van het Cbp over de concrete taak van meldingsbevoegden bij de hulp, zorg en bijsturing aan de betrokken jeugdige en over de professionaliteit van aangewezen instanties en functionarissen hebben geleid tot een verduidelijking van de toelichting op artikelen 1e en 1h. En hoewel de opmerking van het Cbp over artikel 2j, aanhef onder l, van het wetsvoorstel het ontwerpbesluit niet rechtstreeks betreft, is er in de nota van toelichting een verhelderende passage aan gewijd. In deze passage wordt nogmaals geëxpliciteerd dat er geen sprake kan zijn van registratie van de etniciteit van de jeugdige. Tenslotte heeft het advies van het Cbp over de verantwoordelijke voor een ander signaleringssysteem dan een gemeentelijk systeem geleid tot een aanpassing van artikel 1i, van het ontwerpbesluit. In het artikel is nu expliciet geregeld dat de verantwoordelijke in de zin van de Wbp voor dat andere signaleringssysteem, zorg dient te dragen voor een zorgvuldige en veilige aansluiting op de verwijsindex.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA-fractie over de wijze waarop de motie van het lid Dijsselbloem (Kamerstukken II, 2008/09, 31 855, nr. 43) over het herkenbaar maken van politiemeldingen in de verwijsindex is uitgevoerd in het besluit, het volgende. Op grond van artikel 1g, onder a, van de amvb worden regionale politiekorpsen als meldingsbevoegde functionarissen aangewezen. De politie kan direct aan de verwijsindex melden. De contactgegevens van de meldende functionaris bij de politie worden in het signaal verwerkt, waardoor na een match rechtstreeks contact kan worden opgenomen met de politie om de te verlenen hulp, zorg of bijsturing af te stemmen. Om recht te doen aan de verschillen die er in de praktijk bestaan tussen de diverse politieregio’s, bestaat ook de mogelijkheid voor de politie om hun betrokkenheid bij de verwijsindex anders te organiseren en de melding via bureau jeugdzorg te laten verlopen. Dit gebeurt op basis van bestaande werkprocessen die tussen de politie en de MO-groep op 27 juni 2007 zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Een dergelijke melding van bureau jeugdzorg zal voor de meldingsbevoegde functionaris bij bureau jeugdzorg herleidbaar zijn tot de politie, zodat afstemming met de politie te allen tijde mogelijk blijft. Wanneer een match ontstaat, dient de functionaris van bureau jeugdzorg de benodigde afstemming met de politie te bewerkstelligen. Vervolgens verwijzen de leden van de PvdA-fractie naar het advies van het Cbp met betrekking tot dit punt. Daarover het volgende. Het Cbp wijst er in haar advies terecht op dat het op grond van artikel 2l van het wetsvoorstel verwijsindex niet mogelijk is om in het geval van een melding van de politie via bureau jeugdzorg de contactgegevens van de politie in de melding op te nemen. In artikel 2l is namelijk limitatief bepaald welke gegevens bij een melding mogen worden opgenomen. Heel expliciet mogen uitsluitend de identificatie- en contactgegevens van de meldingsbevoegde die de jeugdige heeft gemeld worden opgenomen. Dat betekent dat dus in het geval de melding via bureau jeugdzorg verloopt, niet op de een of andere wijze ook de politie mag worden vermeld. Vandaar dat het ontwerpbesluit twee wijzen van melden mogelijk maakt, de directe wijze en de indirecte wijze via bureau jeugdzorg. Via de directe wijze is het mogelijk om de contactgegevens van de functionaris van de politie in de melding op te nemen. Via de indirecte wijze zal een melding door bureau jeugdzorg op basis van een zorgformulier van de politie alleen voor de functionaris bij bureau jeugdzorg die gemeld heeft herleidbaar zal zijn tot de politie. Door het op deze manier in het ontwerpbesluit te regelen wordt tot uitdrukking gebracht dat ik de politie een belangrijke signaleerder vind, die in de uitoefening van haar taken en bevoegdheden soms meer kan waarnemen dan andere professionals. Daarbij hecht ik er aan om aan te sluiten op de praktijk en beide wijzen van melden mogelijk te maken. Ik deel dan ook niet de mening van het Cbp dat afstemming met de politie niet noodzakelijk is voor de hulpverlening. De politie is nu ook al een belangrijke partij in allerlei casusoverleggen over jeugdigen om juist met andere partijen in de keten de hulp, zorg en bijsturing af te stemmen. En door te melden aan de verwijsindex, direct dan wel indirect, is en blijft de politie vanuit haar zorgtaken op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 een belangrijke partij voor de afstemming van de hulpverlening.
De leden van de SP-fractie merken op dat een melding aan de verwijsindex van een verslavingsarts al de mogelijke verslavingsproblematiek van de betrokken jeugdige prijs geeft. Het is inderdaad zo dat uit de afzender van een melding in zekere zin mogelijk al iets kan worden afgeleid over het «wat», dus waarom die afzender met die jeugdige contact heeft. In het algemeen is het aannemelijk dat als de afzender bijvoorbeeld een leerkracht is het waarschijnlijk zal gaan om een jeugdige die problemen heeft op school zoals schoolverzuim. En dat als de afzender een jeugdpsycholoog is het waarschijnlijk zal gaan om psychische problemen. In zekere zin, want dat hoeft niet per se zo te zijn; bijvoorbeeld een melding door een leerkracht hoeft niet per se te maken te hebben met schoolverzuim. Het kan bijvoorbeeld ook zo zijn dat een leerkracht meldt omdat hij vermoedt dat er sprake is van opgroei- of opvoedproblemen.
In reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie over hoeveel verschillende verwijsindexsystemen er zijn en of deze systemen goed op elkaar aansluiten, het volgende. De verwijsindex is een landelijke functionaliteit waarop lokale of regionale systemen kunnen aansluiten. Op dit moment zijn er drie regionale verwijssystemen in de markt: multisignaal, VIS 2 en Zorg voor Jeugd. De compatibiliteit van de lokale systemen met de landelijke verwijsindex wordt gewaarborgd door een landelijke standaard op basis waarvan de lokale systemen aansluiten, NTA 8023. Indien een lokaal systeem compatibel is met deze standaard, wordt het gecertificeerd en kunnen er signalen van het lokale systeem worden doorgegeven aan de verwijsindex.
In antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie over het weigeren van instanties om mee te werken aan de verwijsindex kan ik het volgende melden. Burgemeester en wethouders moeten op grond van het wetsvoorstel het gebruik van de verwijsindex bevorderen. Daartoe moeten zij afspraken maken met alle hulpverleners over samenwerking en moeten zij feitelijk de aansluiting op en het gebruik van de verwijsindex door instanties organiseren. Als burgemeester en wethouders hier geen gevolg aan geven, dan zullen zij zich daarover moeten verantwoorden bij de gemeenteraad. Mocht een instantie niet mee willen doen, dan zal de gemeente haar uiterste best doen om een dergelijke instantie bij de samenwerking te betrekken, maar als de wil tot samenwerking niet aanwezig is, is het beter dat een dergelijke instantie vooralsnog niet deelneemt aan de samenwerking. Op gezette tijden zal de gemeente opnieuw proberen om deze instantie bij de samenwerking te betrekken. Uiteraard ben ik altijd bereid om te bezien wat de oorzaak is en wat er gedaan moet worden om eventuele belemmeringen weg te nemen. Overigens zijn er momenteel geen aanwijzingen dat instanties niet willen meewerken of dat gemeenten niet in staat zijn om de samenwerking en aansluiting te organiseren. Zij zijn hard bezig met de implementatie van de verwijsindex.
Het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie of schuldhulpverleners aan de verwijsindex mogen melden, luidt bevestigend. Schulden, van de betrokken jeugdige zelf of van zijn ouders, kunnen de bron vormen voor één of meer van de in artikel 2j van het wetsvoorstel genoemde meldingsgronden. Schuldhulpverleners hebben zicht op de risico’s die het betrokken gezin en de individuele leden daarvan lopen. Wanneer bij de jeugdigen binnen een dergelijk gezin andere professionals betrokken zijn, is afstemming met hen noodzakelijk om tot een goede hulpverlening te komen. Daarom worden in artikel 1f van het ontwerpbesluit de gemeentelijke kredietbanken aangewezen.
De leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de brief van de Koninklijke Nederlands Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) waarin zij artsen adviseert om terughoudend om te gaan met de meldingsbevoegdheid. Die brief betreft een advies van de KNMG aan haar leden en daar wil ik vanaf blijven. Zoals ik ook in mijn reactie aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2009/10, 31 855, nr. F) heb aangegeven, is er sprake van een verschil van interpretatie met betrekking tot het doorbreken van de geheimhoudingsplicht. Er is namelijk een onderscheid in het melden aan de verwijsindex en het uitwisselen van gegevens na een match. In het standpunt van de KNMG zou dat onderscheid wat mij betreft sterker mogen doorklinken. Het melden aan de verwijsindex is conform het wetsvoorstel expliciet toegestaan zonder toestemming en met doorbreking van de geheimhoudingsplicht. Hiermee beantwoord ik overigens meteen de vraag van de leden van de SP-fractie met betrekking tot het melden aan de verwijsindex in relatie tot het beroepsgeheim. Het melden is (ook voor artsen) mogelijk en het is en blijft aan de professionals om die afweging te maken. Voor het uitwisselen van gegevens na een match geldt vervolgens de bestaande wet- en regelgeving. Dat betekent, zoals de KNMG terecht stelt, dat in sommige gevallen na een match geen gegevens uitgewisseld kunnen worden. Dat doet echter niet af aan het nut dat een signalering kan hebben voor de verdere behandeling van een jeugdige. Immers het feit dat professionals van elkaars betrokkenheid op de hoogte raken via de verwijsindex betekent dat zij weten dat zij niet de enige betrokken professional zijn en dat er dus meer aan de hand is. Kortom: door te melden aan de verwijsindex krijgen professionals, dus ook artsen, een beter zicht op de jeugdige in zijn context. Daarmee heeft een melding aan de verwijsindex dus zeker meerwaarde. De zorgen die de professional zelf al had, worden bevestigd door de match met andere professionals. Dit kan juist de aanleiding zijn voor de professional om in gesprek te gaan met de cliënt.
In reactie op de vragen van de leden van de SP-fractie over hoe er in de praktijk uitvoering wordt gegeven aan de motie Langkamp (Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 35) en over wie er verantwoordelijk is voor duidelijk voorlichtingsmateriaal over de verwijsindex kan ik het volgende melden. De implementatie van de verwijsindex wordt op verschillende wijzen ondersteund en gebruikers worden op verschillende wijzen onderwezen. Zo zijn er implementatiemanagers bij ICTU actief die gemeenten ondersteunen bij de aansluiting op en het werken met de verwijsindex. Daarnaast heb ik een aantal instrumenten beschikbaar gesteld die ertoe moeten bijdragen dat zorgvuldig met de verwijsindex wordt gewerkt. Allereerst heb ik op 7 oktober 2009 de digitale privacywegwijzer (www.privacywegwijzer.nl) beschikbaar gesteld aan het veld. Indien de professional cliëntgegevens wil uitwisselen, maar twijfelt of de wet- en regelgeving omtrent privacy dat toestaat, dan kan de professional dit instrument raadplegen. Verder komt binnenkort een aangescherpte «handreiking melden aan de verwijsindex» beschikbaar. De handreiking is een hulpmiddel voor en door professionals om te gebruiken bij het maken van de professionele afweging, een jeugdige al dan niet aan de verwijsindex te melden. In aanvulling hierop heb ik een aantal zogenaamde e-learning modules laten ontwikkelen waarin professionals met behulp van digtale beelden onder andere worden geschoold in het voeren van gesprekken met ouders en kinderen indien er een melding aan de verwijsindex is gedaan. Deze e-learning modules komen op korte termijn beschikbaar voor professionals. Daarnaast kunnen via de website www.verwijsindex.nl een informatiebrochure en nieuwsbrieven worden geraadpleegd of gedownload. Tevens zal er een brochure worden uitgebracht die professionals aan jeugdigen en hun ouders kunnen meegeven waarin uitleg wordt gegeven over het doel en de werking van de verwijsindex, maar ook over de rechten van de jeugdige. Tenslotte is er een helpdesk «Samenwerken voor de jeugd» ingesteld bij Jeugd en Gezin waar professionals met vragen over de implementatie terecht kunnen. Verdere voorlichting en scholing ten behoeve van professionals is een taak van de desbetreffende beroepsgroepen of instanties die met de verwijsindex gaan werken. Dit wordt door het veld ook zo opgepakt. De handreiking die GGZ Nederland voor haar leden heeft uitgebracht is daarvan een voorbeeld.
In reactie op de vragen van de SP-fractie met betrekking tot de procedure bij verhuizingen, licht ik graag nog een en ander toe. Om instanties te informeren over een verhuizing van een jeugdige is de verwijsindex aan de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens gekoppeld. Als een jeugdige naar een andere gemeente verhuist, ontvangen de meldingsbevoegden die een melding open hebben staan met betrekking tot deze jeugdige, een «is verhuisd»-signaal. De functionaris die in de nieuwe gemeente is belast met de taak na te gaan of betrokken meldingsbevoegden contact met elkaar hebben opgenomen, ontvangt een «in verhuis»-bericht. Dit bericht bevat de contactgegevens van de betrokken instanties uit de oude gemeente. Indien noodzakelijk kan deze functionaris contact tussen professionals in de nieuwe gemeente en reeds betrokken professionals faciliteren. Op die manier kunnen professionals onderling bijvoorbeeld zorgen voor een goede dossieroverdracht – indien dat aan de orde is, en is toegestaan op grond van de privacyregelgeving – en kan de hulpverlening aan de jeugdige direct worden voortgezet. Inderdaad is het zo dat, zoals de leden van de SP-fractie aangegeven, hulpverleners momenteel van een verhuizing uitsluitend op de hoogte raken indien de jeugdige hen daarover informeert. Na invoering van de verwijsindex is dat in gevallen waarin een jeugdige is gemeld dus anders.
De leden van de SP-fractie stellen vragen over de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en veiligheid van de verwijsindex en over de klachtenprocedure. Daarover, het volgende. Conform het wetsvoorstel draagt de Minister voor Jeugd en Gezin de verantwoordelijkheid in de zin van de Wbp voor de verwijsindex risicojongeren, met uitzondering van de behandeling van verzoeken om inzage te krijgen in de verwijsindex of daaruit te worden verwijderd, en de eventueel daaruit voortvloeiende bezwaar- en beroepsprocedures. Daarvoor is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk. Dit is geregeld in artikel 2e, derde lid, van het wetsvoorstel. De Minister voor Jeugd en Gezin is dus verantwoordelijk voor de kwaliteit en de veiligheid van de verwijsindex en ziet daar dus ook op toe. In dat kader wordt de verwijsindex beheerd door het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG), een uitvoeringsorganisatie en een agentschap werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Jeugd en Gezin. Het CIBG voldoet als publieke organisatie aan een aantal belangrijke voorwaarden die mij als verantwoordelijk minister voor de verwijsindex het vertrouwen geeft dat de continuïteit van het systeem kan worden gewaarborgd en het technisch en functioneel beheer goed wordt uitgevoerd. Zo wordt onder andere een beschikbaarheidspercentage van 99,8% gegarandeerd voor de verwijsindex.
In reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie met betrekking tot de kring van meldingsbevoegden, het volgende. Volgens de aan het woord zijnde leden gaat het hier om een vaag en ruim omschreven groep. Ik neem graag deze ongerustheid weg. Het ontwerpbesluit bevat een nauwkeurige aanduiding van de categorieën van instanties en functionarissen. Telkens is verwezen naar de precieze wettelijke aanduiding of taakomschrijving. Daarmee zijn de desbetreffende instanties en functionarissen duidelijk ingekaderd. Om de kring van meldingsbevoegden zo beperkt mogelijk te houden, is bij herhaling met ketenpartners overlegd. Tijdens die overleggen zijn de ketenpartners de vragen voorgelegd hoe zij hun rol ten opzichte van de jeugdige, waarbij zij betrokken zijn, zien en wat hun toegevoegde waarde in het kader van de verwijsindex zou moeten zijn. Bij de afweging een instantie wel of niet aan te wijzen als meldingsbevoegde zijn de volgende zaken van doorslaggevende betekenis: de mate waarin en in welke hoedanigheid de instantie contact heeft met de jeugdige, het zicht van de instantie op de context van de jeugdige en de betrokkenheid van de instantie bij de ontwikkeling van de jeugdige. Zoals aangegeven in reactie op een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie, zijn instanties zelf verantwoordelijk voor het aanwijzen van geschikte functionarissen die mogen melden aan de verwijsindex. De instanties kunnen immers zelf het beste beoordelen hoeveel en welke functionarissen daartoe het meest geschikt zijn.
Samenstelling:
Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Gerkens, A.M.V. (SP), ondervoorzitter, Sterk, W.R.C. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Dijken, M.J. van (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout, J.D.M.P. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Jonker, C.W.A. (CDA), Teeven, F. (VVD), Zijlstra, H. (VVD), Dibi, T. (GL), Agema, M. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Wolbert, A.G. (PvdA), Bouchibti, S. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Langkamp, M.C. (SP), Leijten, R.M. (SP), Heijnen, P.M.M. (PvdA), voorzitter, Toorenburg, M.M. van (CDA), Uitslag, A.S. (CDA) en Vacature (SP).
Plv. leden: Vacature (SGP), Heerts, A.J.M. (PvdA), Omtzigt, P.H. (CDA), Kant, A.C. (SP), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Meeuwis, CLM (VVD), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Ham, B. van der (D66), Pater-van der Meer, M.L. de (CDA), Verdonk, M.C.F. (Verdonk), Schippers, E.I. (VVD), Azough, N. (GL), Mos, R. De (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Timmer, A.J. (PvdA), Vacature (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wit, J.M.A.M. de (SP), Arib, K. (PvdA), Vries, J.M. de (CDA), Dijk, J.J. van (CDA) en Karabulut, S. (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31855-58.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.