Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 31839 nr. V |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 31839 nr. V |
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 november 2021
In navolging van onze brief van 25 juni 2021, informeren wij u middels deze brief over de voortgang van onze aanpak om de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te verbeteren.
De jeugd en de zorg voor jeugd gaan ons zeer aan het hart. Wij spreken daarom graag onze grote waardering uit voor de inzet van iedereen die is betrokken bij de zorg voor jeugd.1
Samen met cliënten, professionals, aanbieders en gemeenten werken we aan goede zorg voor de jeugd en de financiële houdbaarheid van die zorg. Dat doen we langs vier hoofdlijnen:
1) We werken aan een merkbaar betere dagelijkse praktijk van de zorg voor jeugd:
• Met het programma Zorg voor de Jeugd zetten gemeenten, aanbieders, professionals, cliëntenorganisaties en het Rijk zich in voor merkbaar betere jeugdhulp. Er zijn diverse handreikingen opgesteld (kwaliteitskader en zelfscan werken aan veiligheid, koersdocument gezinshuizen etc.), pilots zijn gestart (Jeugdhulp in gezinsvormen, project «ik laat je niet alleen», onderwijs voor ernstig meervoudige beperking, zorg in onderwijstijd, toekomstgericht werken, proeftuinen onderwijs-zorgarrangementen etc.) en zijn er lerende netwerken opgezet (met Andere Ogen, Landelijk gemeentelijk netwerk 16–27, etc.). De resultaten van het programma worden toegelicht in de bijgevoegde zevende voortgangsrapportage.
• Op 22 april 2021 hebben Rijk en VNG bestuurlijke afspraken gemaakt over € 613 miljoen aan incidentele middelen voor de jeugdzorg:
– € 255 miljoen is bedoeld voor aanpak wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg. Om beter te kunnen sturen op de aanpak van wachttijden is het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) in samenwerking met het Ketenbureau i-Sociaal Domein (Ketenbureau) in twee pilot-regio’s aan de slag om meer inzicht en overzicht te krijgen in regionale wachttijden.
– € 50 miljoen is beschikbaar gesteld voor de aanpak van acute-ggz problematiek vanwege toename van ernstige psychische problematiek bij jongeren. In totaal hebben 28 acute jeugd-ggz aanbieders in samenwerking met acht coördinerende gemeenten plannen ingediend die zien op het uitbreiden van intensief ambulant én klinische acute jeugd-ggz zorgcapaciteit en ook op het voorkomen dat deze zorg nodig is. De middelen zijn inmiddels uitgekeerd aan de betreffende gemeenten. Het is nog te vroeg voor concrete resultaten, maar de eerste signalen zijn hoopvol: één van de aanbieders ziet de wachttijd inmiddels verminderen en andere aanbieders hebben hun zorgcapaciteit kunnen uitbreiden (zie paragraaf 5 van deze brief).
• Aanvullend aan de zorgbrede aanpak om de arbeidsmarkt te verbeteren (€ 675 miljoen extra voor loonsverbetering in de zorg actieprogramma Werken in de Zorg, actieprogramma «Ontregel de Zorg) werken Jeugdzorg Nederland, FNV en CNV, samen met VWS en JenV aan de «arbeidsmarkttafel jeugd». Er zijn inmiddels 7 projecten in gang gezet gericht op inwerken en behouden van personeel, aantrekkelijke organisatie; blijf werken voor de Jeugd, agressievrij werken, arbeidsmarkteffecten van SKJ-registratie, MBO-ers in de jeugdhulp en emancipatie. Daarnaast heeft de verbetering van de arbeidsmarkt specifiek voor de jeugdbescherming onze volle aandacht (zie paragraaf 4 van deze brief).
2) Waar nodig passen we het jeugdzorgstelsel aan:
• We hebben diverse wetsvoorstellen voorbereid. Met het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» wordt beoogd de beschikbaarheid van specialistische vormen van jeugdhulp beter te borgen. Het wetsvoorstel ziet op verplichte regionale samenwerking tussen gemeenten. Het wetsvoorstel wordt doorgezet conform de uitspraak van de Commissie van Wijzen. Het is de bedoeling het wetsvoorstel voorjaar 2022 gereed te hebben voor indiening bij de Tweede Kamer.
• Met het wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015»2 – dat ter behandeling bij de Tweede Kamer ligt – wordt een eenvoudiger aanbestedingsprocedure mogelijk. Op grond hiervan wordt een algemene maatregel van bestuur «Reële prijzen Jeugdwet» opgesteld.
• Samen met de VNG, aanbieders, jeugdprofessionals en cliëntenorganisaties bereiden we de Hervormingsagenda Jeugd voor. Het doel van deze agenda is te komen tot betere en tijdige zorg en ondersteuning op de juiste plek en een beter beheersbaar (en daarmee duurzaam) jeugdhulpstelsel.
3) We vereenvoudigen en verbeteren de jeugdbescherming:
• De werking van de jeugdbescherming behoeft verbetering. We werken aan verbeteringen op zowel de korte termijn als aan structurele oplossingen op de langere termijn.
• Zo ontwikkelen we een Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming dat we beproeven in proeftuinen. In zes regionale pilots jeugdbeschermingsketen is gewerkt aan nieuwe manieren van samenwerking.3
• We werken samen met betrokken organisaties aan een antwoord op de arbeidsmarktproblematiek van jeugdbeschermers.
4) We verbeteren de financiële randvoorwaarden:
• We hebben extra budget aan gemeenten ter beschikking gesteld. Voor 2021 € 613 miljoen extra om een aantal acute knelpunten aan te pakken. Dat komt bovenop de eerder toegezegde € 300 miljoen.
• Op basis van het oordeel van de Commissie van Wijzen heeft het kabinet voor 2022 € 1,314 miljard extra beschikbaar gesteld aan gemeenten om tekorten vanwege de jeugdzorg op te vangen. Dat komt bovenop de eerder toegezegde € 300 miljoen.
• Over de structurele financiële middelen na 2022 beslist het nieuwe kabinet.
In deze brief informeren we uw Kamer over de voortgang en resultaten van onze aanpak. De opbouw van de brief is als volgt:
− Paragraaf 1: Duiding van de nieuwste CBS-cijfers rond jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
− Paragraaf 2: Voortgang in de zorg voor de jeugd met vooruitblik op de Hervormingsagenda Jeugd
− Paragraaf 3: Voortgang van de acties om de jeugdbeschermingsketen te vereenvoudigen en te verbeteren en een vooruitblik op het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
− Paragraaf 4: Voortgang aanpak knelpunten arbeidsmarkt jeugdzorg en jeugdbescherming.
− Paragraaf 5: Voortgang aanpak knelpunten acute jeugd-ggz en aanpak wachttijden.
− Paragraaf 6: Onderzoeken, moties en toezeggingen.
Bijgevoegd bij deze brief ontvangt u de voorlopige4 CBS cijfers over het jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering in de eerste helft van 2021 en het CBS Jaarrapport 2021 jeugdmonitor (over 2020).
De (voorlopige) halfjaarcijfers jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering 2021 laten zien:
− In de eerste helft van 2021 hebben 367.790 jongeren enige vorm van jeugdhulp ontvangen, tegenover 347.510 jongeren in de eerste helft van 2020. Deze toenam hangt volgens het CBS samen met 1500 nieuwe aanbieders die volgens het berichtenverkeer van de gemeenten jeugdhulp declareren. Zonder de nieuwe aanbieders zou het jeugdhulpgebruik met 0,5% zijn gestegen. Het totale aantal aanbieders komt hiermee op 3500. De beleidsinformatie heeft hiermee aan betrouwbaarheid gewonnen, maar het maakt trendvergelijkingen met het verleden lastiger.5
− Gezinsgerichte jeugdhulp is de grootste groeier (+14%) bij jeugdhulp met verblijf. Gesloten jeugdhulp en jeugdhulp anders (residentieel) dalen.
− De trajectduur is in de 1e helft van 2021 wederom gestegen. De grootste stijging zit bij pleegzorg. Dit is het gevolg van de verlengde pleegzorg tot 21 jaar.
− Er zijn significante verschillen in het gebruik van jeugdhulp tussen gemeenten. In de gemeente Urk heeft 5,7% van alle jongeren jeugdhulp, in de gemeente Tiel 20,5%.
− Er zijn significante verschillen in het gebruik van jeugdhulpvormen tussen regio’s. Er zijn regio’s waar 63% van alle jongeren met jeugdhulp met verblijf in pleegzorg zit (Utrecht West) en regio’s waar 60% van alle jongeren met jeugdhulp met verblijf in een instelling zit (West Brabant Oost).
− Het aantal kinderbeschermingsmaatregelen is nagenoeg gelijk gebleven (+0,1%). Op 30 juni 2021 waren er in totaal 32.720 kinderbeschermingsmaatregelen (0,1% meer dan op 30 juni 2020). In meer dan twee derde van de maatregelen betrof dit een ondertoezichtstelling en in 30% een voogdijmaatregel.
− Op 30 juni 2021 waren er in totaal 5.275 jeugdreclasseringsmaatregelen van kracht. Dit is een daling van 8,3% ten opzichte van het aantal jeugdreclasseringsmaatregelen op 30 juni 2020.
Voor een volledig overzicht van de cijfers verwijzen wij u naar de bijgevoegde rapportages van het CBS.
«De staat van Jeugd» in het jaarrapport 2021 over 2020 geeft het volgende beeld:
− Het alcoholgebruik onder jongeren is gedaald.
− Meer jongeren haalden hun diploma, meer jongeren gaan van de lagere school naar havo/vwo in plaats van vmbo/mbo en meer jongeren haalden hun diploma op de middelbare school.
− Het aantal jongeren dat in een gezin opgroeit dat rondkomt van een uitkering is vrijwel gelijk gebleven. Dankzij het ondersteuningsbeleid van het kabinet voor bedrijven en zzp-ers heeft de coronapandemie een beperkt effect op het aantal jongeren dat leeft in een gezin dat rondkomt van een uitkering.
− Het aantal meldingen bij Veilig Thuis specifiek over kindermishandeling is gestegen van bijna 56 duizend in 2019 naar ruim 62 duizend in 2020, een stijging van 12 procent. De stijging in meldingen komt vooral van niet-professionele melders.6 Eén op de vijf jongeren (veelal vrouwen) ouder dan 16 jaar ervaart niet-fysiek seksueel geweld: 16% van de slachtoffers ondervindt hiervan gevolgen en de dader is in 60% van de gevallen een onbekende (veelal mannen).
− Jongeren waardeerden hun leven in 2020 minder hoog dan in 2019. In 2019 waardeerden 88% van de jongeren hun leven met een 7 of hoger, in 2020 is dat 84%.
− Voor 2020 kwamen nieuwe data over jongeren op de BES-eilanden beschikbaar. Op 1 januari 2021 woonden er bijna 7 duizend 0- tot 25-jarigen in Caribisch Nederland: 27 procent van de bevolking. Relatief veel jongeren op de eilanden wonen in een gezin met één ouder. De meerderheid van de scholieren wil na het afstuderen het liefst naar Nederland of de Verenigde Staten verhuizen.
De afgelopen 3,5 jaar (sinds 16 april 2018) hebben gemeenten, aanbieders, professionals, cliëntenorganisaties en het Rijk zich met het actieprogramma Zorg voor de Jeugd ingezet voor betere jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Dit programma is gestart naar aanleiding van de uitkomsten van de tussenevaluatie van de Jeugdwet uit 20187. Tijdens de looptijd van het programma heeft de sector zich ook enorm ingezet om zo goed mogelijk de gevolgen van de coronacrisis voor jeugdigen op te vangen. De gehele sector verdient daarvoor een groot compliment!
Sinds april 2018 is met het programma een goede basis gelegd in het verbeteren van de uitvoeringspraktijk:
• De uitvoeringspraktijk is verbeterd met:
− Handreikingen die zijn uitgebracht: Praktijkevaluatie d.m.v. de Zorg en Ondersteuning evaluatietool gelinkt aan vijf basisfuncties8 voor lokale teams, kwaliteitskader en zelfscan werken aan veiligheid, koersdocument gezinshuizen, participatiescan, eigen stek eigen toekomst, factsheet verantwoordelijkheden gemeenten jeugdhulp in strafrechtelijk kader, handreiking rechten/plichten rondom dossier hulpverlening, handreiking juiste professional op juiste plek in het lokale team, etc.
− Pilots die zijn gestart: Jeugdhulp in gezinsvormen, project «ik laat je niet alleen», onderwijs voor ernstig meervoudige beperking, zorg in onderwijstijd, toekomstgericht werken, proeftuinen onderwijszorgarrangementen, toekomstplannen, vereenvoudiging jeugdbeschermingsketen, leergang «Inkoop jeugdhulp in strafrechtelijk kader», terugdringen schadelijke wachttijden, etc.
− Lerende netwerken die zijn opgezet: Met Andere Ogen, Landelijk gemeentelijk netwerk 16–27, etc.
• Onderzoek is verricht naar: basisfuncties van lokale teams, levenslange en levensbrede zorg- en ondersteuningsvragen, ketenbreed leren, werven en behouden pleegouders, financiering zorg in onderwijstijd, onderwijszorgarrangementen, leeftijdsgrens jeugdhulpplicht, toekomstgericht werken (16–27 jaar), jeugdbescherming, jeugdhulp in strafrechtelijk kader, arbeidsmarkt jeugd, financiële positie jeugdhulpaanbieders, etc.
• Het jeugdstelsel is verder ingericht: Jeugdautoriteit, de geschillencommissie, 42 regionale expertteams en acht bovenregionale expertisenetwerken opgericht, etc.
• Wet- en regelgeving is aangepast zoals financiering van luisterlijnen of wijzigingen zijn in voorbereiding zoals verlenging pleegzorg, verbeteren rechtspositie jeugdigen in gesloten jeugdhulp, verbetering beschikbaarheid zorg voor de jeugd door regionale samenwerking e.d.
De bijgevoegde zevende, en laatste, voortgangsrapportage van de stuurgroep Zorg voor de Jeugd9 geeft een uitgebreid overzicht van de uitgevoerde acties en de opbrengsten van het programma. Zo is bijvoorbeeld in zes regionale pilots Jeugdbeschermingsketen gewerkt aan nieuwe manieren van samenwerking10, lopen er proeftuinen onderwijszorgarrangementen11 en is de mogelijkheid tot verblijf in pleeggezinnen en gezinshuizen standaard verlengd naar 21 jaar.
Voorbeelden van resultaten programma Zorg voor de Jeugd
– Actielijn 1 – Betere toegang tot jeugdhulp voor kinderen en gezinnen. KPMG bracht in 2019 de «Basisfuncties voor lokale teams in kaart». Het biedt inzicht in wat je als gemeenten lokaal, samen met partners moet regelen om passende hulp aan je inwoners te kunnen bieden. De samenwerkende beroepsverenigingen hebben in aanvulling op dit rapport de handreiking «De juiste professional op de juiste plek in het lokale team» opgesteld als praktisch en informatief kader voor beroepsprofessionals en beleidsmakers. Het biedt een inkijk in de praktijk, die ter inspiratie kan dienen voor beleidsbeslissingen. Theorie, praktijk en beleid worden samengebracht en vormen zo een vruchtbare basis voor de doorontwikkeling van de lokale teams.
– Actielijn 2 – Meer kinderen zo thuis mogelijk laten opgroeien. In juli 2018 is afgesproken om pleegzorg standaard te verlengen tot 21 jaar. Daarvoor is een wetswijziging van de Jeugdwet nodig. Op basis van de extra kennis die het kabinet heeft opgedaan in de internetconsultatie in maart 2020 is het wetsvoorstel aangepast en verduidelijkt. Naar verwachting gaat het aangepaste wetsvoorstel in het laatste kwartaal van 2021 naar de Tweede Kamer.
– Actielijn 3 – Alle kinderen de kans geven zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. Sinds 10 mei 2021 is in opdracht van de ministeries van OCW en VWS gestart met de begeleiding van vijftien proeftuinen onderwijszorgarrangementen. Daarin wordt onderzocht hoe aan kinderen met een specifieke onderwijs- en ondersteuningsbehoefte een maatwerkoplossing kan worden geboden. Met de uitkomsten van deze proeftuinen kunnen bijvoorbeeld het aanbod, de financieringsvormen en wet- en regelgeving worden geoptimaliseerd. De proeftuinen lopen tot juni 2022. Ondertussen wordt gewerkt aan meer experimenteerruimte in de wetgeving. Met de aanpak Met Andere Ogen is een lerende beweging van organisaties, professionals, ouders en ervaringsdeskundigen tot stand gebracht waarbinnen kennis en ervaringen worden gedeeld.
– Actielijn 4 – Kwetsbare jongeren beter helpen zelfstandig te worden. Via 22 pilots en drie regionale aanpakken is intensief ingezet op de zogenaamde integrale, toekomstgerichte ondersteuning. Toekomstgericht werken betekent werken vanuit het perspectief van de jongere en van daaruit regelen wat nodig is. Of het nu gaat om wonen, werk, school of een steunfiguur, het gaat om waar de jongere heen wil en wat daarvoor geregeld moet worden. Er is gewerkt met de doorbraakmethode om de zeer weerbarstige realiteit te doorbreken. Ook is voor jongeren in een gezinshuis gezorgd dat ze, als ze nog niet toe zijn aan zelfstandig wonen, tot hun 21e in het gezinshuis kunnen blijven. Eerder was dat na een 18e verjaardag niet mogelijk.
– Actielijn 5 – Jongeren beter beschermen als hun ontwikkeling gevaar loopt. In de zes regionale pilots Jeugdbeschermingsketen werkten gemeenten, wijkteams, Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instellingen samen aan nieuwe manieren om samenwerking in de jeugdbeschermingsketen in te richten. De ontwikkelingen binnen die organisaties en de inzichten uit de pilots waren belangrijke input voor het ontwerp van een nieuw toekomstscenario voor effectieve kind- en gezinsbescherming dat inmiddels gerealiseerd is.
– Actielijn 6 – Investeren in Vakmanschap. Op het nieuwe Platform Vakmanschap vinden professionals elkaar online met vragen en antwoorden uit de praktijk. Op dit interactieve platform vinden zij de laatste kennis op professioneel vlak, maar ook de mogelijkheid om elkaar te ontmoeten tijdens online sessies, bijvoorbeeld over De Beweging van Nul.
– Actielijn Randvoorwaarden – Er is gewerkt aan het verbeteren van de randvoorwaarden ten dienste van de inhoudelijke actielijnen. Zo zijn er in elke jeugdregio expertteams operationeel geworden, is er ondersteund op het gebied van opdrachtgever- en opdrachtnemerschap en heeft de Jeugdautoriteit haar rol verder doorontwikkeld.
– OZJ – Het team Oppakken en Leren van Complexe Casuïstiek maakte op het niveau van kind en gezin met individuele problematiek groot verschil. Meer dan 600 vastgelopen hulpvragen van kinderen en jongeren werden opnieuw bekeken en waar mogelijk vlot getrokken. De daarbij opgedane ervaringen en geleerde lessen werden voor andere professionals die met jeugd werken beschikbaar gemaakt via online sessies en opgetekend in diverse handreikingen en rapporten. Alle nieuwe kennis verspreidde zich daardoor als een olievlek over de regio’s. Een heel waardevolle ontwikkeling. En belangrijker: de regionale expertteams en bovenregionale expertisenetwerken werden ondersteund, zodat zij in de toekomst complexe zorgvragen in de regio steeds beter kunnen oppakken.
We kunnen voorzichtig constateren dat positieve ontwikkelingen waarneembaar zijn binnen de jeugdhulp. Zo vinden jeugdigen en ouders vaker dat ze snel en goed worden geholpen en dat beslissingen vaker samen met hen worden genomen. In 2015 vond 61% van de jeugdigen en ouders dat ze snel werden geholpen, 74% dat ze goed werden geholpen en 78% dat beslissingen samen werden genomen. In 2019 was dit respectievelijk 67%, 85% en 88%. Ook is het percentage uithuisplaatsingen bij ondertoezichtstellingen gedaald (van 34% in 2016 naar 26% in 2020).
Volgens de stuurgroep Zorg voor de Jeugd is er nog veel werk te verrichten om de jeugdzorg verder te transformeren en verbeteren, zoals:
− Er moet landelijk een maatschappelijk gedragen beeld (c.q. verwachtingspatroon) komen dat binnen de reikwijdte van de (aangepaste) Jeugdwet past.
− De toegang tot jeugdhulp (of jeugdzorg) moet kwalitatief verbeterd worden met sterke lokale teams en goede triage aan de voorkant
− De bureaucratie in de jeugdhulp (bv. rondom inkoop) moet sterk worden vereenvoudigd. Onder andere door het inkopen op grotere schaal van specialistische jeugdhulp en verbeteren van bedrijfsvoeringprocessen bij gemeenten en aanbieders
− Een impuls is nodig in de kwaliteit van de jeugdhulp
− Er moet meer grip komen op de kosten van de jeugdhulp
Wij nemen deze aanbevelingen van de stuurgroep Zorg voor de Jeugd over en betrekken ze in de uitwerking van de Hervormingsagenda Jeugd (zie paragraaf 2.4).
Deze kabinetsperiode zijn diverse wijzigingen van de Jeugdwet en daarop gebaseerde regelgeving in voorbereiding genomen. Hieronder informeren wij uw Kamer over de stand van zaken.
a) Verbeteren beschikbaarheid zorg voor jeugdigen
De beschikbaarheid van (specialistische) zorg voor jeugdigen staat onder druk, waardoor de jeugd niet altijd (tijdig) de zorg krijgt die ze nodig heeft. Regionale samenwerking is een randvoorwaarde voor het realiseren van voldoende specialistische zorg voor jeugdigen. Afgelopen zomer heeft de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies uitgebracht over het conceptwetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen». Het wetsvoorstel ziet op verplichte regionale samenwerking tussen gemeenten en bevat verplichtingen omtrent de bestuursstructuur en financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Het wetsvoorstel wordt doorgezet conform de uitspraak van de Commissie van Wijzen. Het is de bedoeling het wetsvoorstel voorjaar 2022 gereed te hebben voor indiening bij de Tweede Kamer.
− Intussen gebeurt er al veel om regionaal beter samen te werken in de praktijk. De Norm voor Opdrachtgeverschap van de VNG en gemeenten heeft eraan bijgedragen dat veel gemeenten nu een regiovisie ontwikkelen en dat gemeenten die nog geen entiteit op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen hebben dit heroverwegen. Samen met de VNG, branches en de Jeugdautoriteit hebben we de ontwikkeling in de praktijk intensief gevolgd. Daarnaast is het concept-wetsvoorstel in de regio’s IJsselland, Zuid-Limburg, Groningen en Hollland-Rijnland langs de meetlat van de praktijk gelegd. De kennis die daaruit is opgedaan, wordt betrokken bij de implementatie van het wetsvoorstel. Tevens hebben we, in samenwerking met de regionale inkooporganisaties, de gemeenten en de aanbieders in deze regio’s, uitgewerkt welke vormen van zorg voor jeugdigen een grotere (inkoop)schaal vragen dan een individuele gemeente en wat er nodig is voor een goede bovenregionale afstemming. Er is in grote lijnen consensus over de vormen van zorg waarvoor een regionale inkoopschaal nodig is. Verder signaleren we dat een aantal jeugdregio’s te klein is om de zorg goed te kunnen regelen. Minder regio’s en meer congruentie in regio-indelingen is daarom gewenst. Over bovenregionale afstemming ten behoeve van inkoop (zeer) specialistische jeugdhulp en de bestaande landelijke inkoop voeren we gesprekken met de betrokken partijen.
b) Verbeteren inzicht en toezicht in het jeugdstelsel
− Om meer inzicht te krijgen in de werking van het stelsel en collectief en lokaal te kunnen sturen op de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen is behoefte aan een onafhankelijke autoriteit die:
− Inzicht heeft in de ontwikkeling van de beschikbaarheid van zorg op het gehele terrein van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
− Toezicht houdt op de naleving van de verplichtingen die gaan gelden voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen tot het voeren van een transparante financiële bedrijfsvoering en tot het realiseren van een openbare jaarverantwoording.
Het voornemen is om beide taken te positioneren bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Het onderdeel van onder genoemd a genoemd wetsvoorstel met betrekking tot inzicht in en toezicht op de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen wordt momenteel nader uitgewerkt en naar verwachting in het eerste kwartaal 2022 voorgelegd aan de afdeling advisering van de Raad van State.
c) Verbeteren rechtspositie jeugdigen gesloten jeugdhulp
Op 13 oktober 2021 is het voorstel voor de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp ingediend bij de Tweede Kamer. Met dit wetsvoorstel zal van hoofdstuk zes van de Jeugdwet worden vervangen.12 Doel van het wetsvoorstel is het verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen die verblijven in een gesloten accommodatie. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is het «nee, tenzij beginsel»: vrijheid beperkende maatregelen mogen alleen toegepast worden als er geen alternatief meer is. Dit is in lijn met de Wet zorg en dwang en de Wet verplichte ggz.
d) Verlenging duur pleegzorg
− Dit wetsvoorstel regelt het standaard verlengen van pleegzorg tot 21 jaar en het laten vervallen van de plicht om een verleningsbeschikking te overleggen bij het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing of gesloten jeugdhulp. De Tweede Kamer heeft schriftelijke vragen ingebracht naar aanleiding van het wetsvoorstel. Wij zullen de nota naar aanleiding van het verslag op korte termijn aan de Tweede Kamer aanbieden.
e) Wetsvoorstel maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015 en AMvB reële prijzen Jeugdwet
− Met het wetsvoorstel «maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015» wordt allereerst beoogd gemeenten de mogelijkheid te geven tot het inrichten van een eenvoudigere aanbestedingsprocedure voor de inkoop van zorg voor jeugdigen (en maatschappelijke ondersteuning). Dat wordt bereikt door de in de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen eis te schrappen, dat gemeenten hun opdrachten moeten gunnen op grond van de «economisch meest voordelige inschrijving» (emvi-criterium). Daarnaast bevat het wetsvoorstel onder meer een delegatiebepaling voor een amvb «Reële prijzen Jeugdwet». De nota naar aanleiding van het verslag is op 3 november naar de Tweede Kamer gezonden.13
f) Wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein
In oktober jl. heeft de Raad van State zijn advies uitgebracht over het wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein. Dit wetsvoorstel beoogt de wettelijke taak van gemeenten te verankeren voor een integrale en gecoördineerde aanpak van meervoudige samenhangende problematiek op het sociaal domein en aanpalende domeinen zoals wonen, zorg, veiligheid en onderwijs, en een grondslag te geven voor de hiervoor noodzakelijke gegevensuitwisseling tussen partijen. Dit moet eraan bijdragen dat o.a. jeugdigen en ouders die zich tot de gemeenten wenden met een ondersteuningsbehoefte beter geholpen kunnen worden, en dat professionals die al betrokken zijn bij een gezin waar nodig kunnen komen tot een gecoördineerde aanpak. Het betreft een wijziging van de Wmo 2015 en tegelijkertijd, via zgn. «spiegelbepalingen», wijzigingen van de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Op dit moment bezien we het advies van de Raad van State. Naar verwachting is het wetsvoorstel voorjaar 2022 gereed voor indiening bij de Tweede Kamer.
g) Implementatie Wet wijziging woonplaatsbeginsel
− Per 1 januari 2022 treedt de Wet wijziging woonplaatsbeginsel in werking. Het woonplaatsbeginsel bepaalt welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor jeugdhulp. In het huidige woonplaatsbeginsel wordt de financieel verantwoordelijke gemeente voor de jeugdige bepaald aan de hand van de woonplaats van de gezagsdrager. Het nieuwe woonplaatsbeginsel gaat uit van de woonplaats waar de jeugdige staat ingeschreven op het moment van de zorgvraag. De afgelopen tijd zijn gemeenten aan de slag gegaan met het uitzoeken of de financiële verantwoordelijkheid voor de jeugdigen die momenteel bij hen in zorg zijn wijzigt met het nieuwe woonplaatsbeginsel. De gegevens van de jeugdigen voor wie dit het geval is, hebben zij vervolgens aangeleverd in een specifieke transporttool. Momenteel hebben gemeenten nog niet alle jeugdigen in beeld voor wie de financiële verantwoordelijkheid overgedragen moeten worden en zorgaanbieders zijn nog onvoldoende geïnformeerd over welke jeugdigen per 1 januari 2022 overgaan. Om zeker te stellen dat er vanaf 1 januari 2022 geen onduidelijkheden bestaan over welke gemeente verantwoordelijk is en de zorgcontinuïteit te waarborgen, zijn met de VNG de volgende afspraken gemaakt:
− Ten aanzien van de jeugdigen wier gegevens voor 1 november 2021 zijn aangeleverd in de transporttool: de «ontvangende» gemeente accepteert de overdracht, en kan daarna uitzoeken of zij inderdaad verantwoordelijk is.
− Ten aanzien van de jeugdigen wier gegevens na 1 november 2021 zijn aangeleverd in de transporttool: de «latende» gemeente verlengt tijdelijk de toewijzing en blijft verantwoordelijk totdat (evt.) overdracht met de verantwoordelijke gemeente is geregeld.
− Als in de loop van 2022 blijkt dat de financiële verantwoordelijkheid toch bij een andere gemeente ligt, worden de gegevens over de jeugdige op dat moment overgedragen naar de op basis van de Jeugdwet verantwoordelijke gemeente en wordt er ten aanzien van de kosten tussen gemeenten onderling verrekend. De Wet wijziging woonplaatsbeginsel bevat een expliciete grondslag voor dergelijke verrekeningen. Jeugdigen of jeugdhulpaanbieders zullen hiervan geen hinder ondervinden. Voor gemeenten die door deze werkwijze eventueel in de problemen komen, wordt een vangnetregeling opgezet. Deze werkwijze voorkomt dat er financieel administratieve problemen ontstaan rondom zorg die geleverd wordt aan jongeren. Gemeenten en aanbieders worden bij deze stappen ondersteund door een projectteam bestaande uit het Ketenbureau i-Sociaal Domein, het Ministerie van VWS, de VNG, Jeugdzorg Nederland, de Nederlandse ggz en VGN.
Vanwege de financiële tekorten van gemeenten als gevolg van stijgende uitgaven aan de jeugdzorg en de verdringing van andere uitgaven, zijn vanuit het Rijk de afgelopen jaren op verschillende momenten aanvullende incidentele middelen beschikbaar gesteld. Voor 2021 heeft het kabinet € 613 miljoen extra beschikbaar gesteld om een aantal acute knelpunten aan te pakken zoals voor tijdelijke uitbreiding crisiscapaciteit jeugd-GGZ (€ 50 mln.), aanpak wachttijden voor specialistische jeugdzorg (€ 255 mln.), aanpak aantal andere specifieke knelpunten (€ 70 mln.), zoals vereenvoudiging van de jeugdbeschermingsketen en € 238 miljoen voor overige knelpunten met name om verdringing van uitgaven op te vangen. Dit bedrag komt bovenop de € 300 miljoen die al eerder extra ter beschikking is gesteld voor 2021.
Voor 2022 gaat het om totaal € 1,614 miljard. Begin juni 2021 is, naar aanleiding van de uitspraak van de Commissie van Wijzen, het Kabinet in gesprek gegaan met gemeenten waarna besloten is dat het kabinet in 2022 € 1,314 miljard extra beschikbaar stelt aan gemeenten voor de tekorten vanwege de jeugdzorg. De afgelopen jaren hebben gemeenten meer uitgegeven aan jeugdzorg dan hun beschikbare budget. Dit is aanvullend op de € 300 miljoen die reeds aanvullend voor 2022 beschikbaar is gesteld. Gemeenten committeren zich daarbij aan de invulling van een set aan maatregelen die in 2022 een besparing van € 214 miljoen opleveren. Met deze combinatie van middelen en maatregelen is voor 2022 recht gedaan aan de uitspraak van de Commissie van Wijzen.
De afgelopen maanden hebben het Rijk, de VNG, jeugdhulpaanbieders, professionals en cliënten- en jongerenorganisaties gewerkt aan de voorbereiding van de Hervormingsagenda Jeugd. Deze agenda richt zich op goede en tijdige zorg en ondersteuning voor kind en gezin en een duurzaam financieel houdbaar jeugdhulpstelsel. De (financiële) kaders van de uitspraak van de commissie van Wijzen gelden hierbij als vertrekpunt.14 Naast het advies van de commissie van Wijzen wordt, conform de motie Ceder/Simons15, ook de inhoudelijke bijdragen16 van verschillende partijen betrokken, zoals het advies «van systemen naar mensen» van de SER17 en het manifest de Jeugdsprong van de FNV, stichting Beroepseer en Public Space18.
Gezien de huidige problemen in de jeugdzorg worden de volgende thema’s uitgewerkt in de Hervormingsagenda:
− De reikwijdte van de Jeugdwet. Het moet duidelijk zijn wanneer er sprake is van normale opvoedvraagstukken (en wanneer niet), wat we van ouders mogen verwachten en wat onder de Jeugdwet valt.
− Betere toegang tot hulp en ondersteuning. Verbeteren van de (kwaliteit van) de toegang is nodig om juiste zorg op het juiste moment op de juiste plek te kunnen leveren tegen lagere kosten.
− Verbetering van (het inzicht in) kwaliteit en effectiviteit van de hulp. Hulp moet goed en effectief zijn. Daarom is meer kennis en transparantie nodig over kwaliteit en effectiviteit van de Jeugdzorg. Dit vraagt een kennisagenda en een sterke kennisinfrastructuur.
− Een houdbaar stelsel, dat duurzaam en beheersbaar is. Jeugdhulp moet nu, en in de toekomst, betaalbaar en uitvoerbaar zijn.
− Sterkere uitvoeringskracht van gemeenten door (boven-) regionale samenwerking of landelijke afspraken (in het bijzonder voor gespecialiseerde zorg). Regionale samenwerking is nodig om de beschikbaarheid van (specialistische) zorg te borgen. Tijd, inzet en geld moet naar hulp en ondersteuning gaan en zo min mogelijk naar administratieve processen.
− Heldere interbestuurlijke verhoudingen. Het moet duidelijk zijn hoe de interbestuurlijke verhoudingen moeten luiden m.b.t. de jeugdzorg en welke financiële instrumenten richting gemeenten hierbij het meest geëigend zijn.
− Beter inzicht in het functioneren van het systeem (data en monitoring). We moeten beleid goed kunnen evalueren en bijstellen.
− Een lerend stelsel en sterke kennisinfrastructuur. De jeugdhulpsector moet elke dag steeds beter worden doordat professionals leren van elkaar.
− Dit vraagt ook meer kennis en transparantie over kwaliteit en effectiviteit van de Jeugdzorg door een kennisagenda en een sterke kennisinfrastructuur.
De komende maanden werken verschillende werkgroepen, onder leiding van onafhankelijke voorzitters, bovenstaande thema’s uit. Relevante partijen zoals de IGJ, de Associatie Wijkteams en vakbonden worden bij de uitwerking betrokken. De werkgroepen is gevraagd nog voor de Kerst te rapporteren. Op basis van de bevindingen van de werkgroepen vindt in de eerste maanden van 2021 afstemming en bestuurlijke besluitvorming plaats. Het is uiteindelijk aan het nieuwe kabinet de Hervormingsagenda vast te stellen en de Tweede Kamer te informeren. Naar verwachting is dat in het eerste kwartaal van 2022.
Om de jeugdhulp te verbeteren is beter inzicht nodig in de effectiviteit van interventies gekoppeld aan een goede identificatie van doelgroepen en cliënten. Op dit moment is er nog weinig kennis over bewezen effectieve interventies en wordt de kennis die er is niet overal toegepast. Daarom kent de opdracht voor de werkgroep onder de Hervormingsagenda een structurele- en een korte termijn aanpak. Structurele aanpak is het borgen van de kwaliteit en effectiviteit via verplichte kwaliteitskaders en een beoordelingskader voor effectieve interventies. Om ook op de korte termijn al tot verbetering te komen is de werkgroep gevraagd voorstellen te doen om goede voorbeelden van effectiviteit te inventariseren en voorstellen voor stoppen met hulp die niet werkt. De voorstellen van de werkgroep krijgen een plek in de Hervormingsagenda die voor de voorjaarsbesluitvorming wordt opgesteld in lijn met de uitspraak van de Commissie van Wijzen.
De jeugdbescherming werkt met gezinnen en kinderen waar ouders, om allerlei verschillende redenen, voor korte of langere tijd niet in staat zijn voor de veiligheid of een veilige ontwikkeling van hun kind te zorgen. Ingrijpen van de overheid is dan noodzakelijk. Een besluit dat voor de betrokken ouders en kinderen altijd ingrijpend is en dan ook met de grootste zorgvuldigheid moet worden genomen. Er zijn waarborgen en checks en balances gericht op die zorgvuldigheid. Tegelijkertijd zien we ook dat de werking van de jeugdbeschermingsketen verbetering behoeft. Het knelt op teveel fronten. Zo krijgen kinderen niet altijd tijdig passende hulp en is er een tekort aan gekwalificeerd personeel. Dat raakt de betrokken ouders en kinderen maar ook de professionals die in de jeugdbeschermingsketen werken. We werken aan structurele oplossingen op de langere termijn met het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Tegelijkertijd werken we met de sector aan verbeteringen op de korte termijn, waar relevant in verbinding met het toekomstscenario.
Het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming is opgesteld door het Rijk en de VNG in samenwerking met alle betrokken partners. Het is als blik op de toekomst gepresenteerd aan de Tweede Kamer in maart 2021.19 Hierna heeft een brede internetconsultatie plaats gevonden. De Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft een advies uitgebracht over het toekomstscenario.20
Uitkomsten consultatie
Op de consultatie zijn 80 reacties binnen gekomen. De reacties kwamen van organisaties, netwerken, gemeenten, professionals en burgers. Het toont de grote betrokkenheid bij het onderwerp. Uit de consultatie komt naar voren dat het nut, de noodzaak en urgentie tot verandering binnen de jeugdbeschermingsketen breed wordt omarmd. Daarnaast is er veel herkenning van en draagvlak voor de vier basisprincipes van het toekomstscenario («gezinsgericht werken», «rechtsbeschermend & transparant», «eenvoudig» en «lerend»).
Wij zien zes inhoudelijke thema’s veelvuldig in de consultatie en de adviezen naar voren komen waar uitdagingen liggen: rechtsstatelijkheid en rechtsbescherming (1), het wel of niet centraliseren van veiligheidsexpertise in gedwongen kader (2), de uitwerking van de lokale en regionale teams, en de wisselwerking ertussen (3), de verbinding volwassen GGZ en kind- en gezinsbescherming (4), deugdelijke diagnostiek en feitenonderzoek (5), brede verbinding en 0–100 aanpak (6). We kunnen constateren dat we er nog niet zijn: er zijn nog uitzoekpunten en over oplossingsrichtingen is niet iedereen het eens. Voor de feitelijke opbrengsten van de consultatie verwijzen wij u naar de bijlage bij deze brief.
Advies RSJ
Op 14 september jl. heeft de RSJ het adviesrapport «Jeugdbescherming in de toekomst» aangeboden. De RSJ constateert met ons dat een herijking van de jeugdbescherming noodzakelijk is en ziet dat het toekomstscenario veel inspiratie bevat voor deze herijking. De RSJ geeft vier adviezen:
1. Maak duidelijk hoe dit scenario het probleem oplost. Hoe dragen de voorgestelde structuurwijzigingen bij aan het oplossen van het gebrek aan tijdige en passende hulp aan kinderen en ouders?
2. Stel kinder- en mensenrechten centraal bij maken van beleid voor passende hulp en steun aan kinderen en ouders; integreer de aanpak van kindermishandeling in het toekomstscenario; blijf bij de term jeugdbescherming (i.p.v. gezinsbescherming) als aanduiding voor het gedwongen kader.
3. Beleg voor het gedwongen kader de verantwoordelijkheid uitsluitend bij de rijksoverheid; veranker de overgang van vrijwillig naar gedwongen kader in wetgeving; en maak landelijk beleid met uniforme en voorzienbare werkwijze.
4. Laat het perspectief van kind en ouder leidend zijn bij het uitwerken hoe kinderen en ouders zich gezien en gehoord voelen; werk uit hoe tijdig, onafhankelijk en kwalitatief goed onderzoek en advies aan de rechter kan worden gegarandeerd, zonder dat dit noodzakelijke besluiten vertraagt; werk de rechtpositie en rechtsbescherming van kinderen en ouders uit in het scenario.
Wij zijn de RSJ erkentelijk dat het advies is uitgebracht over de jeugdbescherming in de toekomst. Het advies maakt duidelijk dat een goed functionerend stelsel hand in hand gaat met tijdige, passende hulp en bescherming voor kinderen en gezinnen die dat nodig hebben, en waarin de rechtsbescherming voor iedere fase goed geregeld is. Wij nemen de adviezen van de RSJ ter harte. De inrichting van een regionaal veiligheidsteam vraagt nog nadere uitwerking. Dat gaan we vanuit de proeftuinen doen en daarin nemen we het advies van de RSJ mee. Belangrijk is dat er sneller hulp geboden kan worden waardoor de situatie van een kind en in het gezin niet onnodig escaleert en veiligheidsrisico’s worden tegengegaan (advies 1). Het programma Geweld hoort nergens thuis (advies 2) wordt geïntegreerd met het toekomstscenario, waarmee de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling een plek krijgt. De positionering van het gedwongen kader en de rechtsbescherming (advies 3 en 4) lichten wij hieronder nader toe.
Hoe verder: uitwerking van het toekomstscenario
De meeste punten die worden aangedragen kunnen verder worden uitwerkt in het toekomstscenario en in de proeftuinen. De proeftuinen zijn opvolger van zes voormalige pilotregio’s.21 Op het thema «rechtsstatelijkheid en rechtsbescherming» ligt dat anders. Het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel door de rechter is ingrijpend voor ouders en kinderen. Dat vraagt om een onafhankelijke toets en advies aan de rechtspraak of de veiligheid van het kind in het geding is en maatregelen moeten worden genomen. Uit de internetconsultatie van het toekomstscenario en het RSJ-advies komt naar voren dat deze onafhankelijke toets en advies in het toekomstscenario dat nu voorligt niet goed is geborgd. Dit vereist dus aanpassing. Op basis van dit dringende advies willen we samen met alle betrokken partners voor 1 mei 2022 gaan uitwerken wat het betekent voor het toekomstscenario als deze onafhankelijke toets en advies aan de rechter onder Rijksverantwoordelijkheid blijft. Of als de onafhankelijkheid van deze toets en advies wordt versterkt, maar wel decentraal wordt belegd, zoals het toekomstscenario nu voorstelt. Daarbij wordt bekeken hoe het toekomstscenario aangepast moet worden, zodat de doelstelling om ouders en kinderen beter te beschermen en hulp te bieden nog steeds centraal blijft staan. Wij stellen hiervoor in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG een breed samengestelde adviescommissie in die tot 1 mei haar werk zal doen. Een nieuw kabinet zal dan zo spoedig als mogelijk over een aangepast toekomstscenario moeten beslissen.
Daarbij gaat nadrukkelijk aandacht uit naar de rechtsbescherming van ouders en kinderen in alle fases van het hulpverleningstraject. Wij vragen bovengenoemde adviescommissie tevens een verkenning uit te voeren naar de versterking van rechtspositie en rechtsbescherming van ouders en kinderen. Deze commissie zal ook de proeftuinen volgen en adviseren bij de uitwerking van dit vraagstuk.
Dit betekent dus dat we doorgaan met het inhoudelijk uitwerken van het toekomstscenario. We zien veel enthousiasme bij gemeenten en betrokken organisaties om de volgende stappen te zetten. Ook de zes proeftuinen kunnen voorwaarts, zoals we in maart 2021 hebben bedoeld, met dien verstande dat we moeten zorgen dat scenario-ontwikkeling en wat we in de praktijk beproeven goed op elkaar afgestemd blijft. Voor de proeftuinen is een incidenteel bedrag van € 10 mln. beschikbaar voor de periode 2021–2022. Dat betekent dat ook in 2022 vier nieuwe proeftuinen kunnen starten. Naar aanleiding van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) en het rapport «Ongekend onrecht» heeft het kabinet per direct structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor het versterken van de gemeentelijke dienstverlening. Hiertoe zijn in samenspraak met de ministeries van VWS, JenV, SZW en BZK en VNG acht actielijnen opgesteld, onder andere voor versterking rechtsbescherming, wijkteams en integraal werken in het gemeentelijk sociaal domein. Eén actielijn betreft het realiseren van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming in alle gemeenten, waarvoor vanaf 2022 per jaar € 23 miljoen beschikbaar is.
Daarnaast zijn wij, zoals aan de Tweede Kamer is toegezegd, aan de slag met het in kaart brengen van de financiële impact, doeltreffendheid en doelmatigheid van het toekomstscenario. EY Consulting is gevraagd te adviseren over de stappen die nodig zijn om tot een dergelijke businesscase te komen. Ook die uitwerking nemen wij ter hand.
In de jeugdbescherming is een belangrijk uitgangspunt dat iedere cliënt het recht heeft een klacht in te dienen, waarbij zij recht hebben op ondersteuning van een vertrouwenspersoon via bijvoorbeeld het Advies en Klachtenbureau (AKJ). Het is voor een cliënt niet altijd duidelijk voor welke klacht ze waar moeten zijn. Heldere en zorgvuldige (tucht-)klachtprocedures dragen zowel bij aan verdere professionalisering, een betere rechtsbescherming van cliënten als aan het tegengaan van stapeling van procedures, wat jeugdprofessionals tijd kost en belastend voor hen kan zijn. De Tweede Kamer heeft in twee moties hier eerder ook aandacht voor gevraagd.22
We werken met betrokken organisaties aan het verbeteren en stroomlijnen van klacht- en tuchtrecht om te zorgen dat de cliënt zo goed mogelijk wordt geholpen de juiste procedure te bewandelen. Dit komt zowel de cliënt als de jeugdprofessional ten goede. De rechtsbescherming van de cliënt blijft hierin het uitgangspunt.
Op het gebied van het klachtrecht zijn diverse organisaties bezig om hun klachtenprocedure te verbeteren. Zo loopt bij Jeugdbescherming west het project «Klacht als Waardewerk». De RvdK zet onder meer in op het verbeteren van de termijnen en het leren van klachten en heeft recent zijn klachtenregeling geactualiseerd. Voorts werkt het AKJ in samenwerking met de partners uit het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek (RvdK, VT en GI) een aantal actielijnen uit die moeten leiden tot beter voorgelichte cliënten en beter voorbereide (toekomstige) jeugdprofessionals.
Daarnaast is gewerkt aan het voorkomen van «stapelen» van klachten. Vanaf 1 oktober jl. kan een klager bij het SKJ (uitzonderingen daargelaten) niet-ontvankelijk worden verklaard in het geval de klacht is ingediend over het individueel handelen van de beklaagde waarbij datzelfde handelen van de beklaagde al aanhangig is gemaakt of is beoordeeld door een andere klachtinstantie. Daarbij is wel aandacht voor het feit dat het ingewikkeld kan zijn om een klacht helder te formuleren en met feiten te onderbouwen. Een klager wordt daarom vaak benaderd door het SKJ met advies om de klacht beter te formuleren. Als dit klager zelf niet lukt, wordt die doorverwezen naar professionele, en doorgaans kosteloze, ondersteuning, bijvoorbeeld van het AKJ.
Wat het SKJ betreft kan verder worden gemeld dat in januari 2022 bij SKJ een pilot start waarbij klachten over het handelen van SKJ-geregistreerde professionals niet meer per definitie worden behandeld door het tuchtcollege, maar vooral in de vorm van professionele consultatie. Doel is ervoor te zorgen dat alleen klachten over ernstig verwijtbaar handelen van een professional, waarvoor het tuchtrecht is bedoeld, door het tuchtcollege in behandeling worden genomen. De overige klachten die minder ernstig zijn maar wel van belang zijn voor het doorontwikkelen van de beroepsnormen worden doorgeleid naar de zogenoemde commissie van consultatie waar het lerend vermogen – zowel individueel als van de hele beroepsgroep – voorop staat. Dit moet leiden tot het hogere doel: betere zorg. Ook dit is uiteraard in het belang van zowel cliënten als professionals. De resultaten en evaluaties van de pilot worden eind eerste kwartaal van 2022 verwacht.
Een goed functioneren van de jeugdbescherming vraagt om reële tarieven. De moties Peters/Kuiken en Raemakers verzoeken om een minimumtarief en beperking van de caseload van jeugdbeschermers. Als vervolg hierop is het voornemen om samen met GI’s en gemeenten tot afspraken te komen over een kwaliteitskader voor de jeugdbescherming. Zo’n kader zou ons inziens gevalideerd moeten worden door een onafhankelijke instantie. Het kwaliteitskader is de basis voor de beschrijving van activiteiten van GI’s. Nu is er geen actuele landelijke basisbeschrijving van wat GI’s moeten doen (prestaties) en wat daarbij een redelijke en objectieve norm is. Dit is nodig om een redelijke caseload van professionals te bepalen. Als over kwaliteitskader en prestatiebeschrijvingen (met redelijke caseload), gezamenlijke afspraken tot stand komen, vormt dat een basis om op lokaal of regionaal niveau afspraken te maken over tarieven. Dit alles moet zo vorm krijgen dat er ruimte is en blijft om op regionaal niveau afspraken te kunnen maken over innovatie en maatwerk.
Er zijn regelmatig berichten waarin zorgen worden geuit over de kwaliteit van het feitenonderzoek. Wat daaruit bijvoorbeeld naar voren komt is dat feiten, meningen en conclusies niet altijd duidelijk van elkaar gescheiden zijn, dat rapportages incompleet zijn of dat hoor en wederhoor onvoldoende wordt toegepast. Deze signalen nemen wij zeer serieus.
Op 14 september 2021 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid bij de beantwoording van een mondelinge vraag toegezegd om vooruitlopend op de eindevaluatie van het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek met betrokken partijen in gesprek te gaan of eventuele aanscherpingen en aanvullende maatregelen op het gebied van feitenonderzoek nodig zijn.
Naast de vakbekwaamheid van de professionals is het primair noodzakelijk dat de randvoorwaarden voor het doen van goed feitenonderzoek op orde zijn. Dit betekent dat er voldoende rust en ruimte moet zijn om het onderzoek goed en grondig uit te voeren en deskundige rapportages te schrijven. Dat vraagt om reële tarieven in de jeugdbescherming en voldoende personeel.
Het doen van onderzoek naar de opvoedsituatie van een kind is een belangrijke kerntaak van de Veilig Thuis organisaties (VT), RvdK en GI’s. Door de betrokken organisaties wordt daarom doorlopend ingezet op de verbetering van de kwaliteit van het feitenonderzoek. In het opleidingsprogramma van VT, RvdK en GI’s hebben de kernwaarden van het feitenonderzoek (o.a. helder rapporteren, toepassen van hoor en wederhoor, accordering van informatie, samenwerking met ouders en bejegening) een stevige basis. Daarnaast worden plannen van aanpak bij GI’s samen met ouders en kinderen opgesteld en multidisciplinair vastgesteld. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan elementen van feitenonderzoek. Bij de RvdK wordt een interne analyse voorbereid om te bezien hoe de RvdK feitenonderzoek vormgeeft.
In aanvulling op het staande beleid binnen de organisaties is er het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Dit Actieplan loopt tot eind 2021. In 2022 wordt het Actieplan geëvalueerd. De meeste acties zijn reeds uitgevoerd of een enkele is nog in uitvoering. Een actueel overzicht van de stand van zaken wordt bijgehouden op de website Zorg voor de Jeugd. De afgelopen zomer hebben de drie organisaties de gezamenlijke basiswaarden voor feitenonderzoek gepubliceerd. Deze basiswaarden zijn, zoals aan de Tweede Kamer is toegezegd23, ontwikkeld in samenspraak met cliënten en nodigen uit om met cliënten in gesprek te gaan over feitenonderzoek. Tot slot laten de drie organisaties op dit moment een gezamenlijke training feitelijk rapporteren ontwikkelen. Deze steeds intensievere vorm van samenwerking rondom het feitenonderzoek sluit goed aan op het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming, waarin het ontwikkelen van gezamenlijk onderzoek en diagnostiek een plek heeft. Het onderwerp feitenonderzoek krijgt een plek in meerdere proeftuinen die starten in het kader van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
Als sluitstuk op deze activiteiten gaat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: Inspectie), zoals eerder aangekondigd, starten met toezicht naar de kwaliteit van het feitenonderzoek. Zo verwacht de Inspectie onder meer dat alle professionals die met jeugdigen werken vakbekwaam en integraal onderzoek doen naar de situatie van het gezin. De Inspectie kijkt hierbij naar de kwaliteit van de uitgevoerde analyse en de wijze van rapporteren. Ook verwacht de Inspectie dat de checks en balances in het systeem goed functioneren. Dat wil zeggen dat eventuele onvolkomenheden in het onderzoek, de analyse of de besluitvorming tijdig worden hersteld. Dat betekent dat er goed hoor en wederhoor moet plaatsvinden en dat de klachtenprocedures goed zijn ingericht en worden uitgevoerd. De Inspectie gaat in haar onderzoek toetsen in hoeverre hieraan is voldaan.
Sinds het najaar van 2020 zetten gemeenten, aanbieders en GI’s op voordracht van de inspecties in op de doorbraakaanpak, zodat kinderen met een gerechtelijke maatregel tijdige jeugdbescherming/jeugdreclassering krijgen en waar nodig passende jeugdhulp.24 Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) biedt in het kader van de doorbraakaanpak tot einde van dit jaar op vraag ondersteuning bij de doorontwikkeling van de regionale expertteams bij het oppakken van casuïstiek die niet op lokaal niveau opgelost kan worden en bij het verbeteren van de samenwerking tussen regionale expertteams en de GI’s. Daarnaast zet het OZJ in op training en coaching voor jeugdbeschermers rondom houding en gedrag bij tegengestelde belangen, zoals bij complexe echtscheidingen. De geleerde lessen hierover worden landelijk verspreid. Ook ontvangen de accounthoudende regio’s en hiermee de GI’s incidentele financiële ondersteuning (€ 167.000 per regio) bij het uitvoeren van de doorbraakaanpak, met name voor de werkzaamheden van GI’s bij het vinden en matchen van passende en tijdige jeugdhulp. Jeugdbeschermers die hier nu veel tijd mee kwijt zijn worden hiermee ontlast.
Op 5 juli jl. hebben we de Tweede Kamer geïnformeerd over het zetten van stappen in het kader van het interbestuurlijke toezicht in de jeugdbeschermingsregio’s Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland, Zuid-West en Rijnmond naar aanleiding van het Inspectierapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd».25
Dit rapport is een vervolg op eerdere rapportages van de inspecties over de voortgang van de doorbraakaanpak. Met de doorbraakaanpak worden in regio’s positieve resultaten geboekt. Er zijn echter grote regionale verschillen in resultaten. In de genoemde jeugdbeschermingsregio’s bleven de resultaten achter en dat is bijzonder zorgwekkend. We zagen in deze regio’s dat de doorbraakaanpak onvoldoende op gang kwam. In enkele regio’s zagen we ook dat noodzakelijke (bestuurlijke) bovenregionale samenwerking onvoldoende effect sorteerde dan wel dat er langlopende discussies waren om te komen tot een reëel tarief voor de jeugdbescherming. Dit is voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (in het vervolg: de inspecties) aanleiding geweest om verscherpt toezicht in te stellen voor de periode van een half jaar.
Naar aanleiding van dit inspectierapport zijn door alle regio’s plannen van aanpak gemaakt met concrete acties en investeringen. Wij hebben met bovenstaande jeugdbeschermingsregio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over de uitvoering van deze plannen van aanpak, de bovenregionale samenwerking voor een toereikend passend kwalitatief en kwantitatief aanbod van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen, reële tarieven bij de GI’s en monitoring van de resultaten.
We zien dat de regio’s hard aan de slag zijn en dat er goede stappen gezet zijn in de noodzakelijke samenwerking tussen de jeugdhulpregio’s. Tegelijkertijd zijn de knelpunten hardnekkig en blijft het een uitdaging om te zorgen voor tijdig jeugdbescherming en tijdig passende jeugdhulp voor alle kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel. We zien daarbij met name dat het tekort op de arbeidsmarkt niet eenvoudig op te lossen is. Er is in de regio extra inzet voor voldoende personeel voor de jeugdbescherming noodzakelijk. Vanuit het Rijk gaan we daar op landelijk niveau aan bijdragen, zoals verderop in deze brief wordt toegelicht.
Vanuit het interbestuurlijk toezicht blijven wij de situatie nauwlettend volgen. De inspecties voeren de aankomende periode praktijktoetsen en in januari 2022 een definitieve toets uit. Op grond hiervan besluiten zij vervolgens over het verscherpt toezicht. Vanuit het Rijk blijft het interbestuurlijk toezicht voor die periode van kracht en volgen we de voortgang. In het begin van 2022 voeren we met de jeugdbeschermingsregio’s vervolggesprekken over de uitvoering van de plannen van aanpak, de stand van zaken met betrekking tot de bestuurlijke afspraken en de bevindingen van de inspecties.
In juni dit jaar hebben Jeugdbescherming Brabant (JBB) en de William Schrikker Stichting (WSS) een instroomstop afgekondigd in Brabant – voor WSS alleen Brabant Oost. De gemeenten, JBB en de WSS hebben de afgelopen periode veel werk verzet om alle kinderen desondanks zo goed mogelijk te beschermen. Daarvoor is door gemeenten een aparte instroomorganisatie opgericht. Partijen hebben afgesproken om de door JBB en WSS afgekondigde instroomstop nog in 2021 weer op te heffen. De kinderen die nu nog door de aparte instroomorganisatie worden begeleid, zullen vervolgens begin 2022 op zorgvuldige wijze overgedragen worden aan JBB. Daarnaast zijn tussen gemeenten en GI’s afspraken gemaakt om de tarieven te verhogen tot iets boven het landelijk gemiddelde tarief – met terugwerkende kracht tot 2020. Ook is afgesproken om voor 1 april 2022 tot afspraken te komen over de wijze waarop de uitvoering van de jeugdbescherming in Brabant plaatsvindt in het licht van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Onderdeel van deze afspraken is ook een daartoe passend tarief waarmee de GI’s duurzaam in staat zijn om de kinderen adequaat te begeleiden. Gezien de krapte op de arbeidsmarkt in Brabant is de verwachting dat JBB en WSS in de komende periode nog niet in staat zullen zijn om binnen 5 dagen in alle gevallen een jeugdbeschermer in te zetten. De huidige instroomorganisatie blijft dan ook vooralsnog bestaan om zorg te dragen voor de veiligheid van de kinderen en wordt begin 2022 ondergebracht bij JBB. Daarnaast blijven de inspanningen van JBB en WSS er voortdurend op gericht om zoveel mogelijk jeugdbeschermers te werven en te behouden voor de organisatie. Wij hebben met de Brabantse gemeenten afspraken gemaakt om zo snel als mogelijk de 5 dagen termijn weer te realiseren.
De inspecties voeren de aankomende periode praktijktoetsen uit. In januari 2022 zullen zij op basis van de praktijktoetsen besluiten over de noodzaak van het verscherpt toezicht. In het verlengde daarvan besluit het Rijk over de noodzaak van het interbestuurlijk toezicht. In dit kader blijven wij de situatie nauwgezet volgen.
Ten aanzien van het al langer lopende interbestuurlijk toezicht in Zeeland heeft het kabinet u op 3 juni 2021 geïnformeerd over het faillissement van de gecertificeerde instelling Briedis en de afspraken die met Zeeuwse gemeenten gemaakt zijn over de borging van de continuïteit van de bescherming van de kinderen die door Briedis worden begeleid.26 In die brief is aangegeven dat de kinderen zo snel als mogelijk – maar wel zorgvuldig – overgedragen worden naar een andere gecertificeerde instelling. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft toezicht gehouden op de overdracht. De laatste kinderen zijn 16 september via de rechtbank aan een andere instelling overgedragen.
In antwoord op uw vragen hebben wij u al eerder geïnformeerd over de voorgenomen fusie van de gecertificeerde instelling Intervence en Jeugdbescherming west.27 Deze fusie heeft op 1 juli 2021 formeel plaatsgevonden. Tussen gemeenten en Jeugdbescherming West wordt nu een meerjarig contract afgesloten tot en met 2027 conform de opgestelde randvoorwaarden in het transitieplan van Jeugdbescherming West.
Met de fusie van Intervence met Jeugdbescherming west en de overdracht van de kinderen van Briedis, is in Zeeland een goede basis gelegd voor een duurzame continuïteit van de zorg. Voor de ouders en de kinderen maar ook voor de medewerkers is daarmee een einde gekomen aan een periode van onzekerheid. Nu kan de aandacht zich weer volledig richten op de bescherming en de ondersteuning van kinderen en hun ouders. De inspecties zullen binnenkort beoordelen of de overname en overdracht van de kinderen op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op basis van dit toezicht zal besluitvorming plaatsvinden over het opheffen van het interbestuurlijk toezicht.
Wanneer een kind in het kader van een ondertoezichtstelling uit huis is geplaatst, en de Gecertificeerde Instelling neemt een besluit over de plaats waar het kind opgroeit tot aan zijn volwassenheid, heet dit een perspectiefbesluit. Bij de beantwoording van de VKC vragen in augustus 202128 hebben wij toegezegd de Tweede Kamer te informeren over de voortgang van de opvolging van het RSJ-advies «Perspectief besluit in de jeugdbescherming» dat de RSJ in december 2020 aan mij heeft aangeboden. Over de voortgang kunnen wij de Tweede Kamer als volgt berichten. Inmiddels hebben wij meerdere gesprekken gevoerd met Jeugdzorg Nederland en de RvdK over mogelijke routes voor het laten toetsen van het perspectiefbesluit. De Raad voor de Rechtspraak is hier ook bij betrokken. Deze routes moeten nog nader worden uitgewerkt en onderzocht op impact. Om dit proces te versnellen financieren wij een projectleider.
Er is sprake van een krappe arbeidsmarkt en dat geldt zeker voor de zorg- en welzijnssector. De coronacrisis heeft geleerd hoe belangrijk de inzet, kwaliteit en betrokkenheid van zorgprofessionals is èn hoe belangrijk het is het tekort aan medewerkers in de zorg te verminderen. Dit is en blijft ook de komende periode een van de grootste uitdagingen waar we voor staan in de jeugdzorg. Het is een complex vraagstuk dat niet op korte termijn is opgelost.
Behoud van mensen
• Langs diverse sporen werken we eraan de aantrekkelijkheid van de jeugdzorg voor potentiële jeugdzorgwerkers te vergroten. Dit doen we samen met aanbieders, beroepsverenigingen, gemeenten en vakbonden. Onder andere met het actieprogramma Zorg voor de Jeugd hebben we maatregelen genomen die bijdragen aan het vakmanschap van professionals en het bevorderen van een gezonde arbeidsmarkt. Een voorbeeld hiervan is het dit jaar ingerichte Platform Vakmanschap.
• Zorgverleners moeten te veel tijd besteden aan administratie. In het kader van het programma «Ontregel de zorg» zijn daarom diverse schrapdagen gehouden waarbij onnodige regels zijn geschrapt. Ook wordt gewerkt aan een wettelijke regeling waarin vereenvoudiging van de administratie (prestatiecodes)voor zorgverleners, gemeenten en aanbieders, geregeld wordt.
Aantrekken meer mensen
• Het actieprogramma Werken in de Zorg ondersteunt en stimuleert de zorg- en welzijnssector in de regio bij hun aanpak van de arbeidsmarktknelpunten. Bijvoorbeeld met de subsidieregeling SectorplanPlus gericht op instroom en behoud van zorgmedewerkers. Met het stagefonds investeren we in voldoende en kwalitatief goede stages. Ook stimuleren we via RegioPlus regionale samenwerking tussen zorgorganisaties bij de aanpak van de arbeidsmarktknelpunten. Daarnaast biedt het VWS-regioteam de regio’s ondersteuning bij de uitvoering van de gezamenlijke acties die in dat kader worden ondernomen. Tot slot ontsluit VWS via het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn kennis en informatie over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in de zorg, bijvoorbeeld over mobiliteit (instroom/uitstroom van personeel en ziekteverzuim).
Meer geld voor professionals
Professionals verdienen dat ze goed worden toegerust voor hun belangrijke werk en hier hoort ook een passende beloning bij. In cao- onderhandeling tussen werkgevers en werknemers worden afspraken gemaakt over o.a. passende beloning en arbeidsvoorwaarden. Het Rijk en gemeenten zijn hierbij geen partij.
De waardering voor de inzet van zorgprofessionals komt ook tot uiting met de uitvoering van de motie van de Tweede Kamer waarin de regering is verzocht extra financiële middelen voor zorgsalarissen vrij te maken. Het kabinet heeft € 675 mln. beschikbaar gesteld voor loonsverhoging in de gehele zorg. Het kabinet stelt structureel € 94 miljoen (onderdeel van de € 675 miljoen) beschikbaar aan gemeenten, opdat zij de financiële middelen hebben om de stijging van de zorgsalarissen in het sociaal domein mogelijk te kunnen maken. De VNG heeft, in afstemming met de verschillende branches en het Ministerie van VWS, een dringende oproep aan gemeenten gedaan om de tarieven voor 2022 hiertoe te verhogen. De werkgeversverenigingen in de zorg en welzijnssector hebben via een overeenkomst met VWS op 27 september jl. verklaard in te zetten op het gebruik van de extra arbeidsvoorwaardenruimte – conform de aanbeveling uit het SER-advies «Aan de slag voor zorg; een actieagenda voor de zorgarbeidsmarkt» – voor het verkleinen van de salarisachterstanden voor de middengroepen in het loongebouw ten opzichte van de publieke sector en de marktsector.
Kwalitatief goede zorg voor jeugdigen staat of valt met goed opgeleid en voldoende personeel. Hiertoe is het noodzakelijk dat gemeenten en aanbieders reële prijzen afspreken die rekening houden met de aard (waaronder de complexiteit en de zorgzwaarte) van het werk, met de opleiding van het personeel, die voldoende tijd en ruimte bieden voor samenwerking en reflectie van medewerkers, en die ruimte bieden voor loonontwikkeling. In de praktijk is veel discussie bij gemeenten en aanbieders over reële tarieven. Er zijn signalen van aanbieders dat sommige gemeenten geen of onvoldoende indexatie bieden en sommige aanbieders geven aan dat zij noodgedwongen prijzen met gemeente hebben afgesproken die niet kostendekkend zijn, waardoor risico’s ontstaan voor kwaliteit en continuïteit van de zorg. Daarom is op 1 juli 2021 het convenant «Bevorderen continuïteit jeugdhulp» afgesloten door de BGZJ, de VNG, VWS en JenV. In dit convenant zijn onder andere afspraken gemaakt over het voeren van het goede gesprek over tarieven tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, onder andere door gebruikmaking van een handreiking en door een Kennis- en Informatiepunt over tarieven. Daarnaast werken we aan een AMvB waarin kostprijselementen van een redelijk tarief vastgelegd worden.
Arbeidsmarkttafel Jeugd
Aanvullend hierop werken Jeugdzorg Nederland, FNV en CNV, samen met VWS en JenV, aan het oplossen van knelpunten op de arbeidsmarkt voor de jeugdzorg. Hiervoor is een «arbeidsmarkttafel» opgericht, die gefinancierd wordt door VWS middels een bijdrage van € 2,4 miljoen. Er zijn nu 7 projecten in gang gezet:
• Inwerken en behouden van personeel;
• Aantrekkelijke organisatie;
• Blijf voor de Jeugd;
• Agressievrij werken;
• Arbeidsmarkteffecten van SKJ-registratie;
• MBO-ers in de jeugdhulp;
• Emancipatie.
Deze projecten worden uitgevoerd met expertise en directe betrokkenheid van werkgevers en professionals. Het doel is om goede ideeën en praktijken in de branche te benutten door ze op te halen, te versterken en te delen met de hele sector. Werkgevers worden zodoende gefaciliteerd om de werkzame inzichten concreet toe te passen. Dit delen gebeurt door het bijeenbrengen van kennis en producten op de website www.jeugdhulpallesinhetwerk.nl en via de organisatie van bijeenkomsten en webinars. Als voorbeeld: in het project «Inwerken en begeleiden» is bij drie best practice organisaties uit de branche (Molendrift, Jeugdbescherming West en Raad voor de Kinderbescherming) gekeken op welke wijze de organisaties invulling geeft aan het thema «inwerken en begeleiden»; vervolgens zijn die voorbeelden uit de praktijk gebundeld in een handreiking. Alle beschikbare resultaten van de projecten, de ervaringsverhalen en praktische tools zijn op de website te vinden.
De jeugdbescherming staat onder druk vanwege tekorten aan gekwalificeerd personeel. De betrokken organisaties, waaronder de GI’s, Jeugdzorg Nederland en de RvdK, hebben aangegeven dat de werkdruk onder de professionals hoog is en dat de toegenomen complexiteit en zwaarte van het werk van een jeugdbeschermer ook een rol speelt bij de beslissing het werkveld te verlaten. Daarnaast geven zij aan zwaar belast te worden door een stapeling van procedures in klacht- en tuchtrecht en (online) agressie en geweld. De jeugdbescherming heeft ook te maken met veel negatieve berichtgeving en negatieve beeldvorming. Dat kan weer van negatieve invloed zijn op de instroom en het behoud van jeugdbeschermers.
Vanwege de complexiteit van de problematiek moeten de oplossingen gevonden worden in verschillende richtingen, zowel op de korte termijn als op langere termijn en zowel landelijk als regionaal. Er lopen al verschillende verbeteracties. Er wordt daarbij verbinding gezocht met de Arbeidsmarkttafel Jeugd en de maatregelen ten aanzien van de arbeidsmarktproblematiek in het bredere domein van jeugdhulp en kind- en gezinsbescherming.
Zoals toegezegd aan de Tweede Kamer hebben gesprekken plaatsgevonden met alle betrokken organisaties (VNG, GI’s, SKJ, Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Jeugdzorg Nederland (JZNL), CNV/FNV) over mogelijkheden en maatregelen om de arbeidsmarktproblematiek voor de jeugdbescherming aan te pakken, aanvullend op lopende verbeteracties. Deze zijn enerzijds gericht op het aantrekken van nieuw personeel en anderzijds op het behoud en de motivatie van bestaand personeel voor de sector. Deze extra maatregelen worden met de genoemde partijen nader uitgewerkt.
Meer instroom
GI’s en gemeenten zetten lokale en regionale campagnes in om jeugdbeschermers te werven en schalen deze waar nodig op of breiden deze uit (bijv. Zeeland en Gelderland). Op regionaal niveau wordt er contact gezocht met opleidingsinstituten om nieuw personeel te werven, hierbij kunnen de lokale en regionale campagnes als wervingsmiddel worden ingezet. Met de GI’s en de RvdK worden activiteiten ontplooid om het imago van de jeugdbeschermer te verbeteren. Hiervoor wordt er onder meer gebruik gemaakt van de ervaringen en materialen van o.a. de bredere «Ik zorg» campagne.
Werkgevers zetten zich samen met SKJ en de beroepsorganisaties in voor de bevordering van zij-instroom en sluiten daar waar mogelijk aan bij bestaande initiatieven en bekijken of er specifiek voor de jeugdbescherming extra inzet op nodig is. Het SKJ richt een loket voor zij-instromers en herintreders in, waar zij terecht kunnen met vragen. Deze informatie zal ook beschikbaar worden gemaakt voor GI’s en gemeenten. Het streven is dat dit loket voor de zomer van 2022 gereed is.
Behoud bestaand personeel
Cruciaal voor het behoud van personeel zijn een evenwichtige caseload en aanvullende maatregelen op klacht en tucht. Voor activiteiten met betrekking tot (het stroomlijnen van) klacht en tucht, alsmede caseload en tarieven, verwijzen we u naar de passages «Voortgang vereenvoudigen en verbeteren jeugdbescherming».
Werkgevers onderzoeken samen met SKJ, de beroepsorganisaties, de vakbonden en het Arbeidsmarktfonds FCB de mogelijkheid van functiedifferentiatie binnen de jeugdbescherming. Bijvoorbeeld door bepaalde administratieve taken te beleggen bij niet-SKJ geregistreerde professionals. Jeugdbeschermers worden daarmee ontlast. De kwaliteit van zorg blijft daarbij het uitgangspunt.
Als een jeugdbeschermer moet ingrijpen in een moeilijke gezinssituatie, dan kan dat leiden tot hevige reacties. Helaas ook tot geweld en bedreiging naar jeugdbeschermers. Dit is onaanvaardbaar. Jeugdbeschermers moeten op een veilige manier kunnen werken aan de veiligheid van kinderen en gezinnen. Op het onderwerp tegengaan van agressie en geweld zijn al diverse verbeteracties gaande binnen Jeugdzorg werkt! en de Arbeidsmarkttafel Jeugd. Deze goede voorbeelden zullen worden gedeeld met de betrokken partijen. Daarnaast wordt met het nu ter consultatie voorliggende wetsvoorstel strafbaarstelling van het gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, dat ook van toepassing is op medewerkers in de jeugdbescherming, een norm gesteld die internettussenpersonen ertoe zal bewegen intimiderende content te verwijderen.
Met de William Schrikker Groep en Veilig Thuis onderzoekt de RvdK de mogelijkheden met betrekkelijk tot gezamenlijk leren. Hierbij kan worden gedacht aan houding en gespreksvaardigheden, praten met kinderen en rapporteren. Daarnaast kijkt de RvdK na evaluatie of het huidige traineeship in Overijssel tussen de RvdK, GI en VT bredere ingezet kan worden. Verder wordt nagedacht over de mogelijkheid om een basisopleiding voor jeugdbeschermers in te voeren.
Het monitoren van de arbeidsmarktproblematiek is een onderwerp dat al aandacht krijgt binnen Jeugdzorg werkt! Verder zullen JZNL, FNV, CNV, FCB en SKJ bekijken hoe er aanvullend gemonitord kan worden om beter zicht te krijgen op de cijfers van bijvoorbeeld het personeelsverloop en ziekteverzuim, het verschil in beloning binnen de sector en de toegenomen complexiteit en zwaarte van het werk van een jeugdbeschermer.
In onze brief van 1 oktober 2021 over een aantal toezeggingen die wij gedaan hebben in het commissiedebat van juni 202129 is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rond de acute jeugd-ggz. Vanwege een toename van ernstige psychische problematiek bij jongeren, met name suïcidaliteit en ernstige eetproblematiek, is € 50 miljoen beschikbaar gesteld via een specifieke uitkering. Gemeenten en zorgaanbieders konden hiervoor gezamenlijk een aanvraag indienen om de druk op de acute jeugd-ggz te verlichten, bijvoorbeeld door uitbreiden van crisiscapaciteit in de acute jeugd-ggz. In totaal hebben 28 acute jeugd-ggz aanbieders in samenwerking met acht coördinerende gemeenten een aanvraag ingediend. De middelen zijn uitgekeerd aan deze acht gemeenten en aanbieders kunnen de aangevraagde middelen tot eind 2022 inzetten. De plannen richten zich op het uitbreiden van intensief ambulant én klinische acute jeugd-ggz zorgcapaciteit, maar ook op het voorkomen dat deze zorg nodig is. Bijvoorbeeld door het gericht aanbieden van respijtzorg, wachtlijstondersteuning, bieden van consultaties rondom suïcidaliteit of eetstoornissen aan jeugdhulpprofessionals.
Momenteel zijn gemeenten en aanbieders aan de slag met de uitvoering van de plannen. Uit een uitvraag onder aanbieders naar de stand van zaken van de uitvoering van hun plannen blijkt dat, daar waar nauw samengewerkt wordt tussen aanbieders en gemeenten, men voortvarend aan de slag is en eerste resultaten geboekt zijn. Inmiddels zijn extra teams opgezet en bestaande teams uitgebreid. Een aantal aanbieders is gestart met het trainen en opleiden van eigen personeel. Het werven van extra personeel is door de meeste aanbieders in gang gezet. Ondanks krapte op de arbeidsmarkt lukt dit in sommige gevallen, maar dit is sterk afhankelijk van de benodigde professionals en de regionale situatie. In de uitvraag wordt door veel aanbieders aangegeven dat het nog te vroeg is om concrete resultaten te zien, maar de eerste signalen zijn hoopvol, waarbij een van de aanbieders de wachttijd inmiddels ziet verminderen en een aantal aanbieders zorgcapaciteit heeft kunnen uitbreiden.
De financieringssystematiek van een specifieke uitkering via een aantal coördinerende gemeenten brengt juridische en financiële vragen met zich mee, omdat het gaat om financiering buiten reguliere contracten. Dit vraagt veel inzet van gemeenten en aanbieders. In sommige gevallen belemmeren deze vragen ook een snelle start. Om dit te voorkomen worden gemeenten en aanbieders ondersteund. Zo heeft het ketenbureau i-Sociaaldomein een handreiking gemaakt voor de verantwoording en is er ondersteuning aangeboden voor juridische vraagstukken. Samen met de Nederlandse ggz en de VNG, gaat VWS na hoe gemeenten en aanbieders hierbij verder ondersteund kunnen worden.
In het commissiedebat van 9 november jl. over de GGZ heeft de Staatssecretaris van VWS toegezegd in deze voortgangsbrief nader in te gaan op het perspectief voor jongeren met ernstige psychische problemen binnen de Jeugdwet.
De Tweede Kamer heeft in 2019 een amendement aangenomen om de Wlz voor de jongeren met deze problematiek open te stellen30. De behoefte aan continue en stabiele zorg van deze jeugdigen met complexe psychische problematiek was daarbij voor de Tweede Kamer een belangrijk argument. Zoals de Staatssecretaris van VWS in zijn brief van 15 oktober jl. aan de Tweede Kamer heeft toegelicht31, kan niet voldaan worden aan de randvoorwaarden zoals die in het amendement zijn verwoord. Vooral de randvoorwaarde vooraf zicht te hebben op de omvang en aard van de doelgroep kan niet ingevuld worden. Deze voorwaarde werkt door in de andere twee voorwaarden, namelijk dat er sprake moet zijn van een zorgvuldige uitvoering en een budgettair neutrale overheveling.
Dit betekent, dat voor deze jongeren vooralsnog de hulp onder de Jeugdwet gecontinueerd wordt en dat we proberen jeugdigen met complexe psychische problematiek onder de Jeugdwet beter te kunnen helpen. Dat doen we als volgt:
Continue zorg
Om de toegang tot zorg voor deze groep jongeren te verbeteren, zodat ze de juiste zorg en voor een passende duur krijgen, is via het programma Zorg voor de Jeugd gewerkt aan de verbetering van de kwaliteit van de toegang, onder meer via het borgen van de basisfuncties voor lokale teams en centrale inzichten.
KPMG heeft in februari 2021 in opdracht van VWS een rapport32 uitgebracht over de toegang voor jeugd met een levenslange en levensbrede hulpvraag, zoals ook jeugdigen met complexe psychische problemen. Uit dit rapport volgen onder meer leidende principes, waarmee een wijkteam aan de slag kan gaan om de toegang tot zorg en ondersteuning te verbeteren en knelpunten in kaart te brengen. Dit ondersteunen we met casusgericht onderzoek op lokaal niveau, waarbij cliënten/ouders en (toegangs)professionals worden betrokken. Met de Inspectie Toezicht Sociaal Domein (TSD) en het programma Integraal Werken in de Wijk (IWW) is afgesproken om de Zorg Ondersteunings en Evaluatie Tool (ZET) hiervoor in te zetten om zicht te krijgen op de lokale situatie. In een leerkring tussen gemeenten worden vervolgens de inzichten en leerervaringen gedeeld en worden hieruit rode draden gehaald voor kennisdeling op landelijk niveau.
Significant is daarnaast in de zomer van 2021 in opdracht van VWS gestart met een actie-onderzoek bij gemeenten dat onder andere in kaart brengt hoe jeugdigen met een levensbrede en levenslange zorg of hulpvraag (en hun gezinnen) het beste geholpen kunnen worden in de toegang van de jeugdhulp. De resultaten van dit onderzoek worden begin volgend jaar verwacht en worden meegenomen in de leerkring.
De termijn van de indicaties komt bij de bovengenoemde leerkringen en het actiegericht onderzoek zeker aan bod. Tijdens het debat in de Tweede Kamer over de GGZ van dinsdag 9 november 2021 heb ik een dringend beroep gedaan op de gemeenten om voor deze jongeren passende indicaties te verstrekken waarbij de termijn aansluit op hun specifieke situatie. Zeker, omdat er geen juridische belemmeringen zijn om een indicatie voor langere termijn af te geven. Dit appél vertaal ik in een brief die ik zeer binnenkort naar de wethouders stuur. Na de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 zal ik dit met oog op de nieuwe coalities nog een keer doen.
Stabiele zorg
Er zijn jongeren met meervoudige problematiek waarvoor het nog te vaak niet lukt passende hulp tijdig te organiseren. De jongeren met ernstige psychische problemen vallen hier ook onder. Zo krijgen jongeren te horen krijgen dat zij «te complex zijn» of dat zij niet geholpen kunnen worden vanwege een contra-indicatie. In het debat op 22 juni 2021 hebben wij de toegezegd hierover in gesprek te gaan met de VNG en BGZJ. Zij delen dit beeld en ook zij vinden het belangrijk dat voor jeugdigen met meervoudige problematiek of ernstige psychische problemen de expertise vanuit verschillende organisaties gebundeld wordt om deze jongeren op locatie te helpen, in plaats van de jongere keer op keer door te verwijzen naar andere zorg. Met de beweging StroomOP, de doorontwikkeling van de regionale expertteams én de bovenregionale expertisecentra willen zij dit gezamenlijk bereiken. Hierin worden inmiddels stappen gezet, bijvoorbeeld door het realiseren en organiseren van maatwerk vanuit verschillende expertises. Om deze ontwikkeling te steunen en te waarborgen dat ook individuele casuïstiek opgepakt blijft worden, hoe ingewikkeld de situatie ook is, heb ik het team Oppakken en Leren van Complexe Casuïstiek gevraagd om ook het komende jaar nog partijen waar nodig te ondersteunen in hun doorontwikkeling en bij het oppakken van casuïstiek.
In de zoektocht naar hulp kunnen ouders en kinderen primair bij het lokale team van hun eigen gemeente terecht. Wanneer de benodigde zorg lokaal niet van de grond komt of zorg vastloopt, kunnen regionale expertteams jeugd helpen om passende hulp te organiseren. De betreffende gemeente kan het regionale expertteams jeugd inschakelen, maar ouders en jongeren mogen zich ook zelf tot het expertteam wenden. Expertteams kunnen zich laten bijstaan door de bovenregionale expertisecentra. Zoals hierboven aangegeven is het team Oppakken en Leren van Complexe Casuïstiek beschikbaar voor de gevallen waar het de regio’s samen met de bovenregionale expertisecentra niet lukt om de hulpvraag op te lossen. Het Juiste Loket is landelijk beschikbaar indien kinderen of hun ouders vragen hebben over waar zij terecht kunnen. Tenslotte kan contact opgenomen worden met VWS, wanneer kinderen of hun ouders vastlopen in hun zoektocht naar hulp. VWS denkt met de melder mee en kijkt wie de verantwoordelijke partij is om de zorg geregeld te krijgen en deze in stelling te brengen. Hiervoor hebben we binnen VWS een unit complexe zorgvragen ingericht.33
Op 22 april 2021 hebben Rijk en VNG bestuurlijke afspraken gemaakt over € 613 mln. aan incidentele middelen voor de jeugdzorg. Een deel hiervan (€ 255 mln.) is bedoeld voor wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg.
Veel regio’s pakken wachttijden aan. Dit gaat van een systeemaanpak tot bijvoorbeeld een zorgmakelaar die casusgericht inspringt. Om beter inzicht te krijgen in de beschikbaarheid van zorg gebruiken diverse regio’s de beschikbaarheidswijzer34 voor verwijzers. Daarnaast zijn er initiatieven om jeugdigen en gezinnen die lang moeten wachten op zorg te benaderen voor overbruggingszorg of overheveling naar een andere aanbieder. Regio Zuidoost Brabant heeft aanvullend afspraken gemaakt over de overheveling van wachtenden naar aanbieders waar wel capaciteit beschikbaar is. Regio's Twente, Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond zijn bezig met het systematisch beter zicht krijgen op wachttijden met behulp van data. Hierbij wordt gekeken welke aanvullende data nodig zijn, bijvoorbeeld de datum van aanmelding bij de jeugdhulpaanbieder.
Uit de beschikbaar gestelde middelen is een opdracht gefinancierd aan het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) in samenwerking met het Ketenbureau i-Sociaal Domein (Ketenbureau) voor het creëren van inzicht en overzicht van regionale wachttijden. Het gaat hier enerzijds om het zicht krijgen op de omvang van de wachttijden middels een analyse van het Berichtenverkeer, en anderzijds om zicht krijgen op en aanpakken van onderliggende factoren van regionale wachttijden om zo tot structurele oplossingsrichtingen te komen. Deze onderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden (data en structurele oplossingsrichtingen).
Het creëren van inzicht in en overzicht van regionale wachttijden gebeurt op basis van een groeimodel. Het Ketenbureau is begonnen met het analyseren van data over de zorgvormen zoals bestuurlijk is afgesproken op 22 april jl., te weten: aanbod van instellingen voor gesloten jeugdhulp, instellingen voor jeugd op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en Orthopedagogische Behandelcentra (OBC’s), en de zorgvormen crisiszorg en intensief ambulante zorg. Op basis van de resultaten, bezien we of we kunnen uitbouwen naar andere zorgvormen.
Het zicht krijgen op de wachttijden en het aanpakken van onderliggende factoren van regionale wachttijden doen we met behulp van twee pilotregio’s: Rotterdam-Rijnmond en Hart van Brabant. De pilotregio’s ontvangen intensieve ondersteuning van het OZJ om zo ervaringen op te doen die landelijk bruikbaar kunnen zijn. Sinds kort worden ook negen andere regio’s ondersteund vanuit de leerexpeditie Wachttijden OZJ; een ontwikkeltraject waarin stap voor stap wordt gewerkt aan het ontwikkelen van innovatievaardigheden en oplossingen voor wachttijden in de regio.
De pilots zijn noodzakelijk te zetten stappen voor inzicht in wachtlijsten om daar vervolgens op te kunnen sturen. In Rotterdam-Rijnmond wordt tevens ingezet op het analyseren en aanpakken van de wachttijden met waar nodig ondersteuning van het team Oppakken en Leren Complexe Casuïstiek. Het doel hiervan is een aantal casussen intensiever te analyseren om helder te krijgen wat nodig is om een jeugdige toe te leiden naar passende zorg. Ook hieruit worden rode draden gehaald die regionaal en landelijk bruikbaar kunnen zijn en wordt gekeken welke elementen van de aanpak bruikbaar zijn voor de aanpak van wachttijden bij andere vormen van jeugdhulp.
Een eerste voortgangsrapportage wordt begin december van dit jaar opgeleverd door het OZJ. Deze voortgangsrapportage bevat in ieder geval een globale schets van de Aanpak Wachttijden (data en structurele oplossingsrichtingen) en de eerste resultaten vanuit de pilotregio’s en de leerexpedities.
Afgelopen jaar zijn de nodige onderzoeken verricht. Hieronder geven we de belangrijkste conclusies van deze onderzoeken en wat ermee gedaan is of wordt.
• Verdiepingsonderzoek financiële positie jeugdhulpaanbieders
Recent heeft de Jeugdautoriteit (JA) bijgevoegd verdiepingsonderzoek uitgevoerd naar de financiële positie van jeugdhulpaanbieders. Doel van het onderzoek: actuele continuïteitsrisico’s te signaleren die samenhangen met financiële risico’s bij individuele jeugdhulpaanbieders. Het rapport geeft een helder inzicht in de ervaren financiële situatie van aanbieders en de knelpunten van zowel de gemeenten als aanbieders. Uit het onderzoek komt een overwegend positief beeld naar voren over de financiële posities in 2020. Het is onzeker hoe dit zich op de lange termijn zal ontwikkelen. Door aanbieders en gemeenten/regio’s wordt een aantal knelpunten genoemd die een risico kunnen zijn voor de continuïteit en beschikbaarheid van benodigde zorg:
− diversiteit in contracten en tarieven,
− de toenemende complexiteit van de zorgvraag,
− het bestaan van wachtlijsten,
− het vinden en behouden van gekwalificeerd personeel,
− het niet mee doen met een aanbesteding door aanbieders.
Wat gaan we doen?
De genoemde knelpunten onderstrepen het belang van de inzet op lopende trajecten zoals de arbeidsmarkttafel, de wachtlijstenaanpak en de AMvB reële tarieven. Verder willen wij samen met de Jeugdautoriteit bekijken hoe we professionalisering van de aanbieders op onder andere het gebied van governance en bedrijfsvoering kunnen vormgeven en het samenspel tussen aanbieders en gemeenten/regio’s kunnen bevorderen.
• Onderzoek IGJ naar meldingen van geweld in de jeugdzorg
In de voortgangsbrief over de aanbevelingen van commissie de Winter is toegezegd dat de IGJ een analyse maakt van de meldingen, signalen en rapporten die zij uitbracht in 2019 en 202035. De IGJ heeft het Verweij-Jonker instituut gevraagd om een deze analyse uit te voeren. Uit het onderzoek blijkt dat vaak dezelfde achterliggende risico’s de oorzaak zijn van calamiteiten en geweldsincidenten. Het gaat dan bijvoorbeeld om een onvoldoende professioneel en pedagogisch klimaat binnen de instellingen, discontinuïteit van de zorg en daarmee samenhangend overplaatsingen van jeugdigen. Wanneer er een calamiteit of geweldsincident plaatsvindt, wordt er in reactie daarop vaak te veel gefocust op beheersmaatregelen en is er te weinig aandacht voor de stem van het kind. De onderzoekers doen, naast aanbevelingen aan veldpartijen, een aantal aanbevelingen aan de IGJ om in het toezicht (meer) te kijken naar preventie en positieve ontwikkelingsmogelijkheden, om leren en reflectie te stimuleren en om meer in te zetten op thematisch toezicht.
Wat gaan we doen?
De IGJ neemt deze aanbevelingen ter harte, en is daar ook al eerder mee aan de slag gegaan. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd bij deze brief. Daarnaast blijven ook de randvoorwaarden in het stelsel, zoals voldoende geschoold personeel, de kwaliteit van zorg en een veilige omgeving voor kinderen, van belang om incidenten te voorkomen. Dit zijn ook belangrijke speerpunten in het programma Zorg voor de Jeugd en onderwerpen die in de Hervormingsagenda jeugd opnieuw de aandacht krijgen.
• Verdiepend onderzoek Verwijsindex risicojongeren
De Verwijsindex Risicojongeren (VIR) is ontwikkeld om de samenwerking van hulpverleners rond het kind en het gezin te verbeteren. Via de VIR kan een professional checken welke andere professionals betrokken zijn (geweest) bij het gezin. Gemeenten en het veld onderschrijven de doelen van de VIR: vroegsignalering, informatie-uitwisseling en het komen tot tijdige en passende zorg hulp of afstemming tussen professionals. De meningen over de wijze waarop de doelen kunnen worden bereikt, en de rol van de VIR hierbij, lopen uiteen. Sinds de invoering van het instrument in 2010 zijn er grote verschillen in het draagvlak, en de mate waarin meldingen in de VIR worden gemaakt. Aanvullend op de evaluatie van de VIR in 2020 is dit jaar verdiepend onderzoek uitgevoerd naar het doelbereik en mogelijke (bekende) alternatieven. In het bijgevoegde onderzoek «De VIR in beeld» wordt geconcludeerd:
– Er sprake is van enig doelbereik van de VIR, maar niet overal. Er is anno 2021 (nog) geen landelijke dekking. Het doelbereik ligt hoger in de gebieden waar aandacht wordt besteed aan een goed functioneren van de VIR dan in gebieden waarin dat niet gebeurt.
− Er is geen passend alternatief voorhanden. Alternatieven als overlegstructuren, lokale (wijk)teams en de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling richten zich deels op andere doelen en doelgroepen. Daardoor kan beperkter bovenlokale of -regionale vroegsignalering en informatie-uitwisseling tussen professionals plaatsvinden. Deze alternatieven dienen eerder als optie naast, dan in plaats van, de VIR te worden gezien.
− Er liggen kansen voor doorontwikkeling gericht op het wegnemen van knelpunten. De benoemde knelpunten zijn: versnippering in het land; achterblijven participatie van organisaties en professionals; verbetering van monitoring en het zicht op resultaten van de VIR; het versterken van de positie van jeugdigen en ouders; onduidelijkheid over informatie uitwisseling m.b.t. de AVG; passende naamgeving en m.b.t. tot het wettelijk kader; discussie over de wettelijke verplichting voor gemeenten om te moeten voorzien in een aansluiting met de VIR en onduidelijkheid over rollen en taken.
− Er is wisselend draagvlak in gebruik en het instrument kent uitgesproken voor- en tegenstanders; zowel bij de veldpartijen als onder gemeenten. De onderzoekers stellen dat de verschillende opvattingen over de VIR ook bij doorontwikkeling zullen bestaan, maar wellicht minder scherp wanneer zichtbaar wordt gewerkt aan de knelpunten.
Wat gaan we doen?
Het is belangrijk dat professionals van elkaar weten dat zij betrokken zijn bij een kind of gezin en dat voorkomen wordt dat langs elkaar heen wordt gewerkt, ook in die situaties waarin professionals elkaar niet in hun bestaande netwerken tegenkomen. We gaan de uitkomsten bespreken met gemeenten en veldpartijen, ouders en kinderen en vervolg bepalen. Een succesvolle door ontwikkeling van de VIR is afhankelijk van de inzet van veel schakels waaronder gemeenten, leveranciers, organisaties en professionals.
• Stimuleren van kleinschalige jeugdvoorzieningen
VWS heeft in totaal € 88,5 mln. beschikbaar gesteld via de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021 voor de ombouw naar meer kleinschalige voorzieningen.36 JenV is augustus 2021 twee nieuwe kleinschalige voorzieningen justitiële jeugd gestart in respectievelijk Rotterdam en Den Haag, waarmee nu alle vijf kleinschalige voorzieningen justitiële jeugd zijn geopend. Om te bezien of het combineren van ontwikkelingen binnen de residentiële jeugdhulp respectievelijk synergie oplevert is in de beleidsbrief Aanpak Jeugdcriminaliteit de combinatie van twee kleinschalige voorzieningen aangekondigd.37 Het betreft een kleinschalige voorziening van 16 plaatsen, waarvan acht voor jongeren met civielrechtelijke machtiging gesloten jeugdhulp en acht voor jongeren met een strafrechtelijke maatregel. Voor de realisatie van de acht civielrechtelijke plaatsen is de medewerking van de jeugdregio’s in Limburg en Noord-Nederland een voorwaarde. De jeugdregio’s zijn terughoudend over het idee van een gecombineerde voorziening. Dat heeft te maken met enerzijds de financiële situatie van de betrokken regio’s en anderzijds met inhoudelijke twijfels over de meerwaarde voor de doelgroep. Deze twijfels zijn bevestigd in een onderzoek waartoe VWS in overleg met de regio’s opdracht heeft gegeven. Daaruit is gebleken dat er geen inhoudelijke meerwaarde is voor de doelgroep in een gecombineerde voorziening. Het open karakter en het lage beveiligingsniveau van de justitiële kleinschalige voorziening is niet geschikt voor de doelgroep van de gesloten jeugdhulp.38
Wat gaan we doen?
Naar aanleiding van het onderzoek zullen VWS en JenV voorlopig geen verdere actie ondernemen in de ontwikkeling van een gecombineerde kleinschalige voorziening in Limburg en Noord-Nederland.
• Motie Westerveld over richtlijnen voor pleegzorgvergoeding39
− Bijgaand bij deze brief treft u een onderzoek naar pleegzorgtarieven aan. In dit onderzoek is nagegaan welke financiële knelpunten zich voordoen tussen pleegouders, pleegzorgaanbieders en/of regionale inkooporganisaties/gemeenten. Daarmee biedt het onderzoek handvatten voor goede afspraken tussen pleegzorgaanbieders en regionale inkooporganisaties/gemeenten over de financiële uitvoering van pleegzorg.
− Eerder is onderzocht in welke mate pleegouders wel/niet uitkomen met pleegvergoedingen40. De belangrijkste conclusies van het voorliggende onderzoek zijn:
− Pleegouders geven aan de pleegvergoeding toereikend te vinden voor de basiskosten. Wel geven pleegouders aan dat het declareren van bijzondere kosten soms (te) lang duurt en kunnen pleegouders die pleegkinderen in het vrijwillig kader opvang geen beroep doen op een vergoeding bijzondere kosten.
− Er is onvoldoende duidelijkheid tussen aanbieders en inkooporganisaties/gemeenten over welke taken en prestaties wel of niet binnen het tarief vallen. Te globale afspraken over het tarief kunnen tot discussie en administratieve lasten leiden.
− Veel pleegouders maken gebruik van specialistische zorg, maar het inzetten hiervan duurt som (te)lang, aangezien er aparte beschikkingen aangevraagd moeten worden en de pleegzorgaanbieder vaak niet ook de aanbieder van ambulante hulp in de regio is.
− Pleegzorgaanbieders geven aan vaak niet uit te komen met het tarief voor deeltijdpleegzorg. Er wordt aangeraden in te zetten op een gezamenlijke visie op deeltijdpleegzorg.
Wat gaan we doen?
Het Ministerie van VWS gaat in gesprek met betrokken partijen zoals de VNG, de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen en Jeugdzorg Nederland met als inzet een duidelijke handreiking conform de aanbevelingen uit het onderzoek. Daarbij gaan we, conform de motie Westerveld, nadrukkelijk in op de vergoeding van bijzondere kosten en de kinderopvang.
• Motie Wörsdörfer over terugdringen groepsgroottes41
− Het doel van de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021 is een impuls geven aan de transitie naar kleinschalige voorzieningen. Voor de uitvoering van de regeling hebben VWS, OCW, VNG, BGZJ en de VO-raad een gezamenlijke stuurgroep ingesteld. De stuurgroep pakt ook vraagstukken aan die samenhangen met deze transitie. Daarmee geven we ook uitvoering aan de motie Wörsdörfer-Westerveld waarin de regering is gevraagd om samen met gemeenten en aanbieders inzichtelijk te maken of en, zo ja, welke verdere maatregelen nodig zijn om groepsgroottes verder terug te dringen en daarbij speciale aandacht te besteden aan de vaardigheden van zorgverleners.
Voornoemde stuurgroep pakt ook de uitkomsten op van het met deze brief meegezonden onderzoek van de JA naar het zorglandschap van de orthopedagogische behandelcentra (OBC). Daarvoor is gekozen omdat ook deze jeugdhulpaanbieders hun aanbod zo thuis mogelijk willen inrichten en in aanmerking komen voor een financiële bijdrage via de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021.
• Motie Peters & Kuiken over kleinschalige voorzieningen in jeugdhulp
Bij deze brief zijn gevoegd de NJI-publicatie Gezinshuizen (cijfers in context 2020) en de factsheet «Kenmerken en spreiding van kleinschalige verblijven in Nederland». Hiermee is de motie Peters en Kuiken uitgevoerd, waarin gevraagd werd om een onderzoek te doen naar het aantal kleinschalige voorzieningen voor jeugdhulp en de Kamer hierover te informeren.42
Uit de NJI-publicatie «Gezinshuizen; cijfers in context» blijkt dat het aantal kinderen dat opgroeit in een gezinshuis in Nederland stijgt, net als het aantal gezinshuizen. Er waren eind 2020 minstens 979 gezinshuizen in Nederland, ruim veertig meer dan in 2018. In de gezinshuizen woonden 3678 kinderen. Deze telling is gebaseerd op een uitvraag in het jeugdveld en daarmee is een (minimale) schatting verkregen van het totaal aantal gezinshuizen en het aantal jeugdigen dat daar verblijft. Significant Public heeft in opdracht van VWS onderzoek gedaan naar het aantal kleinschalige verblijven in de jeugdhulp. De Factsheet «Kenmerken en spreiding van kleinschalige verblijven in Nederland» geeft, zonder compleetheid te kunnen garanderen, een goed beeld van het aantal kleinschalige verblijven inclusief een aantal kenmerken zoals groepsgrootte, aantal begeleiders, de locatie en de regionale spreiding. Op basis van de respons op de vragenlijst is vastgesteld dat er op het peilmoment (september/oktober 2021) minimaal 153 kleinschalige verblijven in de jeugdhulp zijn, die door 31 zorgaanbieders worden aangeboden.
• Motie Simons over geleerde lessen omzetten naar praktijk43
In de brief van 1 oktober 2021 over de uitvoering van een aantal toezeggingen in het Commissiedebat Jeugd van 22 juni 2021 is gemeld dat VWS een handreiking zal laten opstellen voor sluiting en omvorming van residentiële jeugdhulpinstellingen.44 Daarmee is gevolg gegeven aan deze motie van het lid Simons c.s. waarin wordt gevraagd de geleerde lessen om te zetten in aanpassingen van het jeugdzorgbeleid. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan de toezegging om te bezien of de infrastructuur voor de ondersteuning van jongeren en ouders toereikend is. Het Verwey Jonker Instituut is gevraagd deze handreiking voor 1 maart 2022 op te stellen.
• Motie Van den Berg C.S. over de verankering van de formeel steunfiguur in de Jeugdwet45
Zoals aangegeven tijdens het Notaoverleg van 11 oktober 2021 over de initiatiefnota van het Kamerlid Peters over de formeel steunpersoon in de Jeugdwet, worden de ingezette acties gericht op de verbetering van de uitvoeringspraktijk met betrekking tot de samenwerking met informele steunfiguren voortgezet (in samenwerking met o.a. de samenwerkende beroepsverenigingen, BGZJ en OZJ). Het betreft acties op het terrein van het vergroten van het bewustzijn van de waarde van informele steun, het versterken van het vakmanschap van de professionals op dit terrein en aandacht voor randvoorwaarden (zoals tijd en ruimte om te leren). De voortgang en effectiviteit van de acties wordt gevolgd en waar nodig vindt bijsturing plaats. Daarnaast wordt de inzet van steunfiguren gemonitord (kwantitatief). In navolging van de motie wordt aanvullend onderzoek gestart naar de vraag of, en zo ja hoe, het recht op een steunfiguur in de Jeugdwet kan worden verankerd en welke randvoorwaarden hiervoor gelden. De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang. In de loop van 2023 kan vervolgens op basis van de resultaten van de ingezette acties, de monitoring en het aanvullende onderzoek beoordeeld worden of verankering in de Jeugdwet nodig is en zo ja op welke wijze.
• Motie Raemakers over wervingscampagne Ik zorg
Met de GI’s en de RvdK worden activiteiten ontplooid om het imago van de jeugdbescherming te verbeteren. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de beschikbare materialen en opgedane ervaringen van o.a. de bredere «Ik zorg» campagne».
• Toezegging over aanwending extra € 1,3 miljard voor 2022
We hebben de Kamer toegezegd om met de VNG de aanwending te bespreken van de aanvullende middelen à € 1,3 miljard in 2022 voor de tekorten vanwege de Jeugdzorg. In een recent bestuurlijk overleg is door de VNG het beeld bevestigd dat deze middelen door een groot deel van de gemeenten worden uitgegeven voor jeugdzorg, maar ook worden gebruikt voor het aanvullen van posten waarop de afgelopen jaren is bezuinigd ten behoeve van jeugdzorg. De € 1,3 miljard die aan de algemene (en vrij besteedbare) uitkering het gemeentefonds is toegevoegd is ter compensatie voor de toegenomen uitgaven aan jeugdzorg, waardoor gemeenten veelal op andere terreinen hebben bezuinigd.
• Toezegging over organiseren Ronde Tafel in het kader van voorkomen van uithuisplaatsingen
De ronde tafel in het kader van het voorkomen van uithuisplaatsingen, zoals toegezegd tijdens het WGO van november 2020, heeft op 8 november 2021 plaatsgevonden. De uitkomsten worden meegenomen in de opstelling van de Hervormingsagenda.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Onder «jeugdzorg» en «zorg voor de jeugd» wordt verstaan: jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Het CBS stelt de definitieve cijfers over 2020 op 30 april 2021 vast o.b.v. later aangeleverde data door jeugdhulpaanbieders. De ervaring leert dat deze cijfers meestal grofweg 5% hoger uitvallen.
Het CBS heeft meerdere verbeteringen in het databeheer beleidsinformatie toegepast, die een effect hebben op het aantal jongeren in jeugdhulp 2021, als voor de vergelijking met het jeugdhulpgebruik voor 2021. Voor een nadere uitleg wordt een bijlage van het CBS meegezonden.
De meest recente cijfers over de eerste zes maanden van 2021 (30975 meldingen kindermishandeling) laten zien dat het aantal meldingen bij Veilig Thuis specifiek over kindermishandeling in vergelijking met de eerste zes maanden 2020 (30720 meldingen kindermishandeling) nagenoeg gelijk is gebleven.
Vijf basisfuncties lokale teams: 1) Veilige leefomgeving, 2) Tijdig signaleren van de Vraag, 3) Vindbare en Toegankelijke hulp, 4) Handelen met een brede blik en 5) Leren en Verbeteren. https://voordejeugd.nl/nieuws/basisfuncties-voor-lokale-teams-kaart/.
Bestaande uit: MIND, Ieder(in)/Per Saldo namens de cliëntenorganisaties; het Nederlands Instituut van Psychologen en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie namens de beroepsverenigingen; de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd namens de jeugdhulpaanbieders; de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de ministeries OCW, JenV en VWS namens het Rijk.
Zie voor een overzicht van relevante stukken: https://voordejeugd.nl/hervormingsagenda-jeugd-achtergrondinformatie/.
Amsterdam-Amstelland, Foodvalley, Regio Rijnmond, Utrecht Utrecht-West, West-Brabant West en Zeeland.
Beantwoording VKC-vragen met betrekking tot justitiële jeugd en jeugdbescherming, 20 augustus 2021. Kenmerk: 2021D18078.
Dit team is ook rechtstreeks bereikbaar via zorgvragen@minvws.nl voor mensen met complexe zorgvragen die zich van kastje naar muur gestuurd voelen en het niet lukt om passende zorg te krijgen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-V.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.