31 839 Jeugdzorg

Nr. 75 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2010

Hierbij informeer ik u over de voortgang van de acties uit het Afsprakenkader jeugdzorg 2010–2011 tussen Rijk en IPO. Deze voortgangsrapportage gaat over het eerste half jaar dat het afsprakenkader geldt. Deze brief is gebaseerd op de informatie die ik op 1 oktober jl. van de provincies heb ontvangen.

Met het Afsprakenkader (bijlage bij TK 2009–2010, 31 839, nr. 24) willen de provincies en ik een trendbreuk in de jeugdzorg bereiken. Preventie en lichtere zorg moeten meer accent krijgen. Er moet meer efficiency in de tweedelijns-, zwaardere zorg komen. Zo moeten wij ervoor zorgen dat kinderen die zorg nodig hebben deze daadwerkelijk krijgen. Hiervoor bieden rijk en provincies een duidelijk financieel kader.

Met de uitvoering van deze afspraken zetten provincies en rijk het komende jaar een stap op weg naar een nieuw stelsel van zorg aan jeugdigen, zoals dat in het regeerakkoord is voorzien. Op de uitwerking van het regeerakkoord kom ik binnenkort terug.

Initiatieven gemeenten

In de beoogde trendbreuk spelen de gemeenten een belangrijke rol. Over de vorderingen, die de gemeenten maken heb ik u geïnformeerd (brief over het project Samenwerken voor de jeugd, TK 2009–2010, 31 001, nr. 91). Ook daarna is er goede voortgang geboekt. De ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) gaat gestaag door. De doelstelling – alle gemeenten hebben een CJG aan het eind van 2011 – komt concreet in zicht. Dat biedt een goede basis voor de versterking van het preventieve jeugdbeleid en de doorontwikkeling van de CJG’s tot een «front office» van de jeugdzorgketen.

Een andere belangrijke mijlpaal is de Verwijsindex Risicojongeren (VIR). Daarop zijn nu bijna alle gemeenten aangesloten. Met het gebruik van de VIR voorkomen hulpverleners dat zij langs elkaar heen werken.

Ook de regionale aanpak van kindermishandeling heeft nu in alle regio's vormgekregen.

VWS en de VNG gaan ook in 2011 verder met het ondersteunen van de gemeenten bij de ontwikkeling van deze initiatieven.

Samenwerking tussen provincies en gemeenten

Provincies zijn op diverse manieren aan de slag gegaan om – samen met de gemeenten – de eerstelijnszorg te versterken en de efficiency in de provinciale jeugdzorg te verbeteren. Soms zijn concrete resultaatsafspraken gemaakt. Een mooi voorbeeld is de provincie Gelderland. Deze provincie heeft met alle gemeenten convenanten afgesloten. Zo wordt afstemming gevonden tussen het jeugdbeleid van de gemeenten en het jeugdzorgbeleid van de provincie. Er zijn bijvoorbeeld afspraken gemaakt over het realiseren van de Centra voor Jeugd en Gezin, de inzet van Bureau Jeugdzorg en het wegwerken van wachtlijsten.

Om de provincies te helpen de samenwerking met gemeenten te versterken hebben Rijk en IPO twee afspraken gemaakt.

Ten eerste laten wij deskundigen onderzoeken welke lichte pedagogische problematiek valt onder preventieve zorg (WMO/CJG, «eerstelijnszorg») en welke ernstige problematiek valt onder de geïndiceerde jeugdzorg («tweedelijnszorg»). Hiermee gaan we binnenkort starten. Dat zullen wij nu gaan doen in de context van de stelselwijziging in de jeugdzorg, zoals bepaald in het regeerakkoord.

Ten tweede hebben wij afgesproken dat provincies de mogelijkheid krijgen om de doeluitkering jeugdzorg te gebruiken voor compensatie van gemeenten, die er in slagen een lagere instroom in de provinciale jeugdzorg te realiseren. De Wet op de jeugdzorg verhindert dit nu. In het wetsvoorstel CJG is hiervoor wel de benodigde ruimte gecreëerd. Ik hoop dat de Tweede Kamer snel met de behandeling van dit wetsvoorstel begint.

Efficiency jeugdzorg

Om de efficiency in de jeugdzorg te vergroten hebben provincies en VWS op de volgende punten voortgang geboekt.

Ten eerste willen wij de indicatiestelling vereenvoudigen. Ambulante zorg kan zonder indicatiebesluit worden geleverd. Dat is de provincies in juli 2010 bekend gemaakt. De provincies gaan hiermee in 2011 – met een aantal pilots – aan de slag.

Ten tweede pakken provincies de knelpunten bij de doorstroming van jongeren aan. In Haaglanden werkt men bijvoorbeeld met de «Persoonlijke Overdracht». Zo worden in één keer met de cliënt, het Bureau Jeugdzorg en de Jeugd en Opvoedhulp (de zorgaanbieder) de informatie over de problematiek uitgewisseld en de behandeldoelen opgesteld. Dat scheelt tijd, irritatie en misverstanden.

Ten derde proberen provincies de druk op de residentiële zorg te verminderen door een groter gebruik van pleegzorg en gezinshuizen. Dit is een succesvolle aanpak. Er is overal een toename van pleegzorg, in de meeste gevallen gepaard gaand met een afname van residentiële zorg. Sommige provincies vinden innovatieve oplossingen, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van aanbod op het snijvlak van residentiële zorg en pleegzorg (Noord-Holland) of een wervingscampagne voor pleegzorg gericht op allochtone pleegouders (Limburg). Deze trend kan worden versterkt als de pleegzorgvergoeding wordt verhoogd. Daartoe is onlangs een wetsvoorstel ingediend.

Ten vierde gaan Friesland, Overijssel en Limburg aan de slag op het raakvlak van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de jeugd-lvg en/of het speciaal onderwijs. Deze provincies starten pilots om inzicht te krijgen in de knelpunten en oplossingen waar zorgaanbieders tegenaan lopen bij het intersectoraal samenwerken. Samen met het IPO monitor ik deze pilots, die uiteraard van groot belang zijn voor de verdere uitwerking van de voornemens over het stelsel van de jeugdzorg uit het regeerakkoord.

Ten vijfde stimuleren provincies hun zorgaanbieders om «evidence based» en «practise based» methoden te gebruiken. De provincies doen dit op verschillende manieren. Zo gebruikt Drenthe uitsluitend «evidence based» methoden. In andere provincies loopt of start effectonderzoek, of wordt aangesloten bij wat landelijk bekend is over bewezen effectieve methoden. Het Nederlands Jeugdinstituut beoordeelt met steun van VWS de bewezen effectiviteit van de methoden en beheert een database met effectieve interventies, die voor iedereen toegankelijk is.

Ten zesde is begonnen met de toepassing van methoden om slimmer te werken, zoals de Doorbraakmethode. Bij de Bureaus Jeugdzorg en in de jeugd-ggz zijn hiermee mooie resultaten geboekt. Doorlooptijden en wachtlijsten zijn verkort en de kwaliteit van de zorg is verbeterd. Na het succes in de jeugd-ggz ondersteun ik nu ook experimenten bij provinciale jeugdzorgaanbieders om deze methode te gebruiken. Zo voer ik de motie van Dézentjé Hamming uit (TK 2008–2009, 29 815, nr. 195).

Tenslotte heeft het IPO de knelpunten in kaart gebracht die provincies ervaren bij de uitstroom van jeugdigen uit de geïndiceerde jeugdzorg. De provincies zijn hierover ook in overleg met de gemeenten. In de stadsregio Amsterdam bestaat bijvoorbeeld het voornemen om het urgentiebeleid in de volkshuisvesting aan te passen, zodat jeugdzorgjongeren makkelijker kunnen instromen in een zelfstandige woning.

Toegankelijkheid jeugdzorg

Aan alle kinderen moet de zorg wordt geboden die nodig is, waarbij:

  • aan kinderen bij wie de veiligheid in het geding is en kinderen in crisissituaties direct de geïndiceerde zorg wordt geboden;

  • de inzet is dat kinderen binnen negen weken worden geholpen. Langer wachten kan als dat volgens Bureau Jeugdzorg voor de betreffende jongere inhoudelijk verantwoord is.

Dit is in het Afsprakenkader vastgelegd.

De uitvoering van deze afspraken geeft een gemengd beeld. Tabel 1 geeft een overzicht van het totaal aantal jeugdigen die wachten op zorg (peildatum 1 juli 2010). Er is een onderscheid gemaakt tussen bruto- en nettowachtlijsten. Op de brutowachtlijst staan alle jongeren die geen zorg ontvangen zoals aanvankelijk geïndiceerd door het Bureau Jeugdzorg. Meer dan de helft van die jongeren ontvangt wel een andere vorm van (jeugd)zorg. Op de nettowachtlijst staan jongeren die nog helemaal geen zorg ontvangen. Dat is dus minder dan de helft. Er is tevens aangegeven dat Bureau Jeugdzorg het bij 18 jongeren onverantwoord vindt dat zij langer dan negen weken geen zorg hebben ontvangen (peildatum 1 september 2010).

Tabel 1
 

1-jul-09

1-jan-10

1-jul-10

Totaal (brutowachtlijsten)

4 949

1 803

2 873

– ontvangt al een vorm van provinciale jeugdzorg

1972

1 083

1 540

– ontvangt geen provinciale jeugdzorg (nettowachtlijsten)

2 974

720

1 333

Totaal nettowachtlijsten

  

1 333

– waarvan onverantwoord wachten volgens Bureau Jeugdzorg

  

181*

XNoot
1

Voor dit gegeven geldt peildatum 1 september 2010.

In de bijlage vindt u een uitsplitsing van het aantal wachtenden naar provincies.

In zeven provincies lijken de wachtlijsten sinds 1 januari 2010 onder controle. Het gaat hierbij om Groningen, Friesland, Drenthe, Flevoland, Zeeland, Limburg en Haaglanden. Zij hebben op 1 juli 2010 een wachtlijst van minder dan vijftig wachtenden. Zes provincies laten sinds 1 januari een sterk stijgende wachtlijst zien, namelijk Overijssel, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Amsterdam en Rotterdam. Daarnaast zijn er twee provincies, waar de wachtlijst redelijk stabiel maar relatief omvangrijk blijft. Het gaat hierbij om Gelderland en Noord-Brabant.

De provincies hebben mij desgevraagd laten weten, dat kinderen bij wie de veiligheid in het geding is en kinderen in crisissituaties nagenoeg altijd tijdig zorg ontvangen. Dit geldt ook voor kinderen bij wie een crisis ontstaat, terwijl zij wachten op de geïndiceerde zorg.

Het is een goede zaak dat provincies en jeugdzorgaanbieders alles in het werk stellen om kinderen op een verantwoorde manier de zorg te bieden, die zij nodig hebben, ook al is dat niet precies volgens de indicatie van het Bureau Jeugdzorg. Dat het Bureau Jeugdzorg bekijkt of er sprake is van onverantwoorde situaties bij kinderen, die geheel geen zorg ontvangen, is eveneens van groot belang.

Conclusie

Provincies en VWS willen de groei van de vraag naar zware, geïndiceerde jeugdzorg terugdringen. Daarover hebben wij afspraken gemaakt, die nu worden uitgevoerd. De rapportage over het eerste half jaar laat zien dat er door provincies veel is gedaan. Gemeenten hebben eveneens hun verantwoordelijkheid genomen. Dat geeft mij het vertrouwen dat we hiervan uiteindelijk gunstige effecten op de doelmatigheid en toegankelijkheid van de jeugdzorg gaan zien. Nieuwe wetgeving, zoals voorgesteld aan het parlement, is hierbij van groot belang, vooruitlopend op de wetgeving die nodig is voor de beoogde verandering van het jeugdzorgstelsel.

Provincies slagen er in voor de meeste jongeren zorg te bieden conform de indicatie van Bureau Jeugdzorg. Waar dit niet lukt, wordt in de meeste gevallen een alternatief gevonden. Er blijft een groep over die op de peildatum nog helemaal geen zorg ontvangen, maar dat leidt naar het oordeel van Bureau Jeugdzorg in verreweg de meeste gevallen niet tot onverantwoorde situaties. Het is noodzakelijk dat provincies hier vinger aan de pols houden. Daarover ga ik met de provincies in gesprek.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

Tabel A: Aantal jeugdigen die langer dan negen weken wachten op zorg (brutowachtlijsten)

Provincie/gsr

1 jul 2009

1 jan 2010

1 jul 2010

Groningen

61

4

38

Friesland

63

23

32

Drenthe

36

4

9

Overijssel

351

9

398

Gelderland

885

549

461

Utrecht

200

45

112

Flevoland

124

6

13

Noord-Holland

346

172

251

Zuid-Holland

606

71

208

Zeeland

85

2

5

Noord-Brabant

942

559

586

Limburg

195

2

2

Amsterdam

602

235

473

Rotterdam

369

97

239

Haaglanden

81

25

46

Totaal

4 946

1 803

2 873

Tabel B: Aantal jeugdigen die een vorm van provinciale jeugdzorg ontvangen

Provincie/gsr

1 jul 2009

1 jan 2010

1 jul 2010

Groningen

48

1

19

Friesland

26

16

13

Drenthe

25

3

1

Overijssel

158

0

229

Gelderland

416

386

295

Utrecht

68

17

36

Flevoland

54

2

4

Noord-Holland

85

100

147

Zuid-Holland

131

11

53

Zeeland

3

0

0

Noord-Brabant

504

341

335

Limburg

111

0

2

Amsterdam

269

129

264

Rotterdam

43

62

118

Haaglanden

31

15

24

Totaal

1 972

1 083

1 540

Tabel C: Aantal jeugdigen die wachten zonder dat zij een vorm van provinciale jeugdzorg ontvangen (nettowachtlijsten)

Provincie/gsr

1 jul 2009

1 jan 2010

1 jul 2010

Groningen

13

3

19

Friesland

37

7

19

Drenthe

11

1

8

Overijssel

193

9

169

Gelderland

469

163

166

Utrecht

132

28

76

Flevoland

70

4

9

Noord-Holland

261

72

104

Zuid-Holland

475

60

155

Zeeland

82

2

5

Noord-Brabant

438

218

251

Limburg

84

2

0

Amsterdam

333

106

209

Rotterdam

326

35

121

Haaglanden

50

10

22

Totaal

2 974

720

1 333

Naar boven