Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 april 2010
In de beantwoording van de vragen die zijn gesteld door de leden Langkamp (SP), Leijten (SP), Van Toorenburg (CDA) en Dijsselbloem
(PvdA) over vermissingen van jongeren uit gesloten jeugdzorginstellingen van 28 januari 2010 (Aanhangsel der Handelingen,
vergaderjaar 2009–2010, nrs. 1398, 1400 en 1401), heb ik aangegeven dat ik de Inspectie jeugdzorg heb gevraagd nader onderzoek
te doen naar de vermissingen.
Het onderzoek van de Inspectie is afgerond en de resultaten zijn opgenomen in de notitie die ik u hierbij aanbied.1
Bevindingen Inspectie jeugdzorg
De Inspectie heeft een ingelast onderzoek uitgevoerd bij alle vijftien instellingen voor gesloten jeugdzorg. De Inspectie
verwacht dat de instellingen adequaat reageren op vermissingen en toereikende maatregelen treffen om toekomstige vermissingen
te voorkomen. De Inspectie heeft voor het onderzoek de volgende onderzoeksthema’s uitgewerkt en beoordeeld:
1. de reactie van de instellingen op vermissingen;
2. de maatregelen van de instellingen naar aanleiding van vermissingen op het niveau van het kind;
3. de maatregelen van de instellingen naar aanleiding van vermissingen op het niveau van de hele instelling.
De Inspectie geeft als eindoordeel dat men over het geheel genomen redelijk positief is over hoe de sector gesloten jeugdzorg
in de praktijk omgaat met vermissingen. De Inspectie geeft aan dat zij het eerste thema als voldoende en thema twee en drie
als matig beoordeelt. Alle thema’s zijn belangrijk, maar van deze drie thema’s vindt de Inspectie in deze fase van ontwikkeling
van de gesloten jeugdzorg de thema’s één en twee het meest zwaar wegen. De eerste twee thema’s betreffen het primair proces.
Wanneer deze niet in orde zijn, raakt dit de jongeren direct. Het derde thema, het evalueren van vermissingen instellingsbreed
en daaruit lering trekken, komt veelal in een later stadium van ontwikkeling aan de orde.
Acties naar aanleiding van het rapport
Op grond van het redelijk positieve oordeel van de Inspectie is er thans geen noodzaak voor aanvullende maatregelen. De instellingen
die op onderdelen als matig of onvoldoende beoordeeld zijn, werken aan verbetering. Het oordeel over twee instellingen baart
zorgen.
Met één van deze instellingen, De Koppeling, zijn afspraken gemaakt over de termijn waarop de verbeteringen moeten zijn gerealiseerd.
Voor de andere instelling, De Sprint, is nadere actie niet meer nodig omdat de directie naar aanleiding van de entreetoets
besloten heeft de locatie te sluiten. Ik spreek periodiek met de Inspectie over de ontwikkelingen in de gesloten jeugdzorg.
Hierin komt de voortgang naar aanleiding van dit onderzoek ook aan de orde.
Behalve het onderzoek dat de Inspectie heeft uitgevoerd, heb ik de MO-groep gevraagd nader uit te zoeken wat er met de 15%
van de jongeren gebeurt die niet binnen 14 dagen terugkeren. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik medio dit jaar.
De minister voor Jeugd en Gezin,
A. Rouvoet