31 839 Jeugdzorg

Nr. 215 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 juni 2012

In de algemene commissie voor Jeugdzorg) bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 16 maart 2012 inzake de zorg aan Nederlandse jongeren die met een jeugdzorgindicatie in het buitenland geplaatst zijn (Kamerstuk 31 839, nr. 187).

De op 17 april 2012 toegezonden vragen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 12 juni 2012 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Arib

De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Reactie van de staatssecretaris

9

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van de rapporten over de zorg aan Nederlandse jongeren die met een jeugdzorgindicatie in het buitenland zijn geplaatst. Zij hebben daarover nog enkele indringende vragen en opmerkingen.

De eerste vragen gaan over de gekozen onderzoeksmethode van de rapporten, met name het evidence based rapport. Wat is de waarde van de rapporten om tot onderbouwde conclusies over de kwaliteit van de geboden jeugdzorg in het buitenland te komen? Wat zeggen enkele korte termijn ervaringen van mensen over de effectiviteit van de behandeling, over de kwaliteit ervan en de veiligheid van de jongeren? Wat betekent het voor de resultaten dat jongeren die wilden meewerken zijn benaderd? Is het risico dan niet groot dat alleen de jongeren die positief waren over hun ervaringen wilden meewerken? Wie wilden niet mee werken en waarom niet?

Kan worden aangegeven met betrekking tot het rapport van de Inspectie voor de Jeugdzorg of zij op basis van dit rapport een onderbouwde conclusie kan trekken of het zorgaanbod in het buitenland waarde toevoegt? Zo nee, waarom niet en zo ja, waarom wel?

In het rapport van de inspectie wordt gesproken over zogenaamde PEL-projecten. Jongeren die in het kader van deze projecten naar het buitenland gaan, zouden volgens de Nederlandse zorgaanbieder «profiteren van het wonen en werken in een voor hen nieuwe context, zowel wat betreft taal als cultuur». Het ontdekken van een nieuwe taal en cultuur kan wat betreft deze leden niet geschaard worden onder het bieden van jeugdzorg. Daarnaast kan iedere jongere profiteren van wonen en werken in een nieuwe context, zowel wat betreft taal als cultuur. Dat is echter niet de taak van jeugdzorg. In hoeverre is hier wat de staatssecretaris betreft sprake van jeugdzorg?

De leden van de VVD-fractie vinden het onacceptabel dat niet alle zorgaanbieders in voldoende mate zich houden of het aanbod in Frankrijk voldoet aan kwaliteitseisen, zoals de inspectie zelf aangeeft. Een zorgaanbieder hoort, zeker gezien de kwetsbaarheid van de doelgroep en de fysieke afstand tot Nederland, zeer zorgvuldig de kwaliteitseisen te handhaven. Dit geldt wat deze leden des te meer sinds de onderzoeken ten aanzien van misbruik van de Commissies Samson en Deetman. Meer dan de helft van de zorgaanbieders heeft volgens de inspectie de kwaliteitseisen onvoldoende getoetst. De inspectie geeft aan dat vooral screening van gastgezinnen onvoldoende transparant en systematisch gebeurt. Ook wordt informatie over ongeschikte gastgezinnen niet gedeeld. Deelt de staatssecretaris de mening dat dit zeer onwenselijk is? Zo ja, is de staatssecretaris met deze leden van mening dat zorgaanbieders geen gebruik mogen maken van de diensten van gastgezinnen, die geen enkele vorm van screening hebben ondergaan? Graag ontvangen genoemde leden een reactie op deze punten.

De inspectie geeft ook aan dat alle zorgaanbieders in hun werkwijze hebben opgenomen dat calamiteiten gedurende het verblijf in het buitenland gemeld worden bij de inspectie. Gebeurt dit ook, en hoe is dit dan te controleren? Nederlandse inspecties kunnen immers geen toezicht houden op zorgaanbod in het buitenland. Hoe wordt gecontroleerd dat de controle van buitenlandse inspecties voldoende is of überhaupt plaatsvindt?

De inspectie geeft verder aan dat plaatsing wordt beëindigd indien de kwaliteit niet voldoet. Mocht een aanbieder besluiten plaatsing niet te beëindigen, ondanks mogelijke risico’s ten aanzien van de kwaliteit, is de inspectie dan bevoegd om in te grijpen? Zo ja, hoe en zo nee, ziet de staatssecretaris dit als een probleem? Hoe komt de inspectie erachter dat de kwaliteit niet voldoet?

De inspectie geeft aan dat de reden van plaatsing in het buitenland in het merendeel van de gevallen navolgbaar is, maar dat veelal niet expliciet toegelicht wordt waarom de jongere een soortgelijk traject niet in Nederland zou kunnen doorlopen. Dit vinden de leden van de VVD-fractie een groot gemis en eigenlijk ook onaanvaardbaar. Immers, afgesproken was dat een jongere alleen vanwege dringende redenen, zoals geen geschikte plaatsing mogelijk in Nederland, in het buitenland geplaatst zou worden. De zorgaanbieders geven aan dat zij jongeren zorg in het buitenland aanbieden als ze hardnekkig probleemgedrag laten zien, zoals spijbelen, drugsgebruik, weglopen en conflicten met ouders of andere gezagsdragers en de verantwoordelijkheid daarvoor buiten zichzelf leggen. Is de staatssecretaris het met de zorgaanbieders eens dat dit voldoende reden is om jongeren naar het buitenland te sturen? Zo ja, hoe strookt het met eerdere uitspraken van de staatssecretaris dat zorg in het buitenland alleen gebruikt mag worden bij problemen waarbij een time out in het buitenland noodzakelijk is, zoals bij slachtoffers van loverboys? Waarom kunnen jongeren met spijbel- of drugsproblemen, of conflicten met ouders, niet in Nederland worden behandeld?

De keuze om een jongere in het buitenland op te nemen, dient voldoende onderbouwd te zijn, en belangrijk onderdeel daarvan is toelichten waarom het aanbod in Nederland niet voldoet. Er dient aangetoonde meerwaarde te zijn van een plaatsing in het buitenland, voordat zorgaanbieders de stap kunnen maken een jongere in het buitenland te plaatsen. Uit het rapport van de inspectie is niet af te leiden of er daadwerkelijk meerwaarde is van het verblijf van de jongere in het buitenland. Genoemde leden ontvangen graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt. Ook willen zij weten hoe de jongere weer wordt voorbereid op terugkeer in de Nederlandse samenleving en hun eigen regio. Was het niet zo dat juist de spreiding van specifieke jeugdzorgvormen naar regio’s zo belangrijk was om te zorgen dat de jongeren na hun behandeling niet tussen wal en schip vallen?

Tevens signaleert de inspectie dat de meeste zorgaanbieders slechts gebruik maken van één vorm van zorg, wat dus niet altijd aansluit bij de vraag van de jongeren. Kan de staatssecretaris toelichten wat de meerwaarde is van dergelijke zorg als het niet optimaal afgestemd wordt op de situatie en de behoefte van de jongere zelf?

De inspectie geeft aan dat zorgaanbieders zelf inschatten dat het verblijf in het buitenland een zeer positief effect heeft op zo’n tachtig procent van de deelnemende jongeren. Hoe zit het met de overige 20 procent? Waarom worden zij in het buitenland geplaatst, als er geen positief effect wordt verwacht? Waarop baseert de zorgaanbieder de inschatting dat een project een zeer positief effect heeft? Hoe is het begrip «positief effect» gedefinieerd: het behalen van bepaalde behandeldoelen die vooraf zijn vastgesteld of het niet verslechteren van de situatie of alleen het ontdekken van een nieuwe taal en cultuur? Deze laatste vraag is vooral relevant in het licht van de constatering van de inspectie dat niet altijd helder is welke doelen gehaald dienen te worden voor het verblijf wordt beëindigd.

Hoe beoordeelt de inspectie de behandeling in het buitenland? Heeft de behandeling in het buitenland meerwaarde? Zo nee, waarom niet en zo ja, waarom wel? Heeft de inspectie behandeltrajecten in het buitenland met wellicht soortgelijke trajecten in Nederland kunnen vergelijken? Zo nee, waarom niet en zo ja, wat waren de resultaten?

Relatief veel zorgaanbieders voldoen niet aan de kwaliteitsmaatstaf dat jongeren de mogelijkheid hebben onderwijs te volgen in de Nederlandse taal, tenzij vrijstelling is verleend. Zijn deze zorgaanbieders van mening dat onderwijs niet relevant is voor de ontwikkeling en toekomstperspectieven van deze jongeren, of zijn zij niet in staat het gewenste onderwijsaanbod te organiseren? In het laatste geval dringt de vraag zich op waarom de jongere dan naar het buitenland wordt verplaatst, als daar een basisvoorziening als onderwijs niet georganiseerd kan worden? Deelt de staatssecretaris de mening dat dit de participatiekansen van de jongeren op een onaanvaardbare wijze kan schaden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties trekt de staatssecretaris hier dan uit?

Op meerdere cruciale kwaliteitsmaatstaven is onvoldoende gescoord door zorgaanbieders onder andere duidelijke indicatiestelling, onderwijs, toetsing kwaliteitseisen, toezicht, zorg op maat, zicht houden op werkzaamheden jongeren. Kan de staatssecretaris aangeven waar de grens ligt van het acceptabele en hoe groot zij de kans acht dat per 1 juli 2012, wanneer de aanbevelingen van de inspectie aantoonbaar dienen te worden geïmplementeerd, zorgaanbieders voldoende zullen scoren? Wat zijn de consequenties wanneer deze aanbevelingen niet (voldoende) zijn geïmplementeerd voor 1 juli 2012? In het recente verleden zijn ook toezeggingen gedaan over het voldoen aan kwaliteitseisen door zorgaanbieders in het buitenland nadat onder meer de inspectie hier tekortkomingen had geconstateerd. Hoe verhouden de hier gedane aanbevelingen en de bijbehorende tijdstermijn zich tot deze eerdere afspraken over het voldoen aan kwaliteitseisen door zorgaanbieders in het buitenland? Is het wederom niet voldoen dan wel niet inzichtelijk kunnen maken van het voldoen aan het kwaliteitsaanbod en ook niet aan de Franse kwaliteitseisen voor de staatssecretaris aanleiding om deze aanbieders te sluiten? Zo nee, waarom niet en wanneer is dit moment dan wel gekomen? Zo ja, voor welke zorgaanbieders in het buitenland geldt dit dan per direct?

Wat is de visie en verwachting van de staatssecretaris ten aanzien van het gebruik van buitenlands zorgaanbod voor Nederlandse jongeren, met het oog op de naderende decentralisatie van de jeugdzorg?

Ook in het evidence based rapport vinden genoemde leden weinig aanknopingspunten voor nut en noodzaak van buitenlands aanbod in de jeugdzorg. Neem bijvoorbeeld de doelen voor verblijf in het buitenland die aangegeven worden op pagina 25, te weten: «nadenken over de toekomst vanuit een rustsituatie met de begeleiders in Frankrijk, zich handhaven binnen het strakke dagschema in Frankrijk en afstand nemen en tot rust komen». Deze doelen zijn niet specifiek voor een plaats in het buitenland, maar kunnen ook in Nederland behaald worden. Ook in Nederland kan nagedacht worden over de toekomst, een strak dagschema opgezet worden en afstand genomen worden.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre op lange termijn positieve effecten bestaan van verblijf in het buitenland. Zijn de genoemde gedragsverandering in het evidence based rapport bijvoorbeeld blijvend, of tijdelijk van aard? Op basis van welke feiten in de rapporten kan de staatssecretaris dit concluderen?

Voor ons ligt een rapport van de Inspectie voor de Jeugdzorg, die verantwoordelijk is voor het buitenlandse zorgaanbod dat vanuit de provincie gefinancierd wordt. Jeugdzorgaanbod in het buitenland kan echter ook met een persoonsgebonden budget (pgb) worden gefinancierd. Dit toezicht hierop valt weer onder de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Waarom is dit soort buitenlandse aanbod niet in de opdracht van het ministerie van VWS opgenomen? Heeft de inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek gedaan naar de kwaliteit en effectiviteit van het buitenlandse jeugdzorgaanbod dat door middel van een pgb wordt gefinancierd? Zo ja, wat waren de conclusies van het onderzoek? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de rapporten inzake de zorg aan Nederlandse jongeren die met een jeugdzorgindicatie in het buitenland geplaatst zijn. Jongeren met een jeugdzorgindicatie zijn erg kwetsbaar en verdienen volgens genoemde leden de beste zorg die hen weer op de rails kan krijgen. Voor sommige jongeren zou zorg in het buitenland uitkomst kunnen bieden, maar die plaatsing moet volgens deze leden meerwaarde hebben ten opzichte van een plaatsing in Nederland, mag niet ten koste gaan van kwaliteit en moet voldoen aan een aantal randvoorwaarden zoals goed toezicht op de zorg en gesteldheid van de Nederlandse jongere in het buitenland.

Voor de leden van de PvdA-fractie is het van groot belang, dat de Nederlandse zorgaanbieders zich periodiek laten informeren over de kwaliteit van zorg in het buitenland. Voor deze leden is toezicht op kwaliteit namelijk één van de belangrijkste randvoorwaarden voor het plaatsen van Nederlandse jongeren in het buitenland. Uit het rapport hebben zij vernomen, dat niet alle zorgaanbieders het toezicht goed hebben geregeld. In de kwaliteitseisen staat bovendien niet uitdrukkelijk vermeld, dat zorgaanbieders de zorg in het buitenland periodiek moeten monitoren. Hoe gaat de staatssecretaris de zorgaanbieders aanzetten tot het monitoren van de kwaliteit van zorg in het buitenland? Daarnaast vragen zij wat het kabinet gaat doen om de informatie uitwisseling tussen zorgaanbieders over ongeschikte gastgezinnen te bevorderen? Deelt de staatssecretaris de mening dat er een register moet komen van ongeschikte gastgezinnen en contractpartners in het buitenland? Zo nee, waarom? Hoe kan het voorgenomen landelijk platform hierbij helpen?

Genoemde leden lezen in het rapport, dat zorgaanbieders de kwaliteit binnen gastgezinnen niet inzichtelijk kunnen maken vanwege de onvoldoende transparante en systematische screening van gastgezinnen in het buitenland. Welke maatregelen gaat de staatsecretaris treffen om de zorgaanbieders te helpen bij het screenen van buitenlandse gastgezinnen? Wat is de rol van de inspectie bij het naleven van kwaliteitsvereisten door de zorgaanbieders en de onderaannemers? Welke maatregelen kan de inspectie treffen, indien een zorgaanbieder niet toeziet (monitoren) op de kwaliteit van zorg en geen maatregelen neemt om de kwaliteit in het buitenland te garanderen?

De leden van de PvdA-fractie vinden het verontrustend, dat Nederlandse zorgbehoevende jongeren in het buitenland zich ontrekken aan zorg en weglopen. Hoeveel Nederlandse jongeren met een jeugdzorgindicatie in het buitenland zijn in het afgelopen jaar weggelopen? Hoe lang duurt het gemiddeld om een vermiste Nederlandse jongere in het buitenland terug te vinden?

Genoemde leden zijn van mening dat het plaatsen van jongeren in het buitenland niet gebruikt moet worden om een wachttijd in Nederland te overbruggen. Hoeveel jongeren worden vanwege de wachtlijsten ter overbrugging geplaatst in het buitenland? Wat gaat de staatssecretaris doen tegen dit oneigenlijke gebruik van plaatsing in het buitenland?

Tot slot lezen deze leden in het rapport dat een robuust effectonderzoek nodig is om de effectiviteit van buitenlands zorgaanbod te kunnen beoordelen. Is de staatssecretaris bereid een dergelijk onderzoek te initiëren?

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de onderzoeken van de Inspectie voor de Jeugdzorg en bureau Montfoort over de zorg aan Nederlandse jongeren die met een jeugdzorgindicatie in het buitenland geplaatst zijn. Deze leden zijn van mening dat het op zich goed is dat er nu inspectieonderzoek wordt gedaan naar de kwaliteit van jeugdzorg in het buitenland en dat hier dezelfde kwaliteitseisen aan worden gesteld als aan jeugdzorg in Nederland. Uit dit onderzoek komt echter een beeld naar voren waardoor deze leden enkele kritische vragen hebben.

In de aangenomen motie Van Toorenburg over een tijdelijk verbod op jeugdzorg in het buitenland hebben de leden van de CDA-fractie al in februari 2010 hun zorgen over jeugdzorgaanbod in het buitenland geuit. In die motie werd opgeroepen om jeugdzorg in het buitenland niet toe te staan zolang de kwaliteit daarvan en het toezicht daarop op orde zijn en als er naar verwachting een duidelijke meerwaarde is. Twee jaar later blijkt uit het inspectierapport dat (het aantonen van) de meerwaarde van jeugdzorg in het buitenland ten opzichte van een plaatsing in Nederland nog steeds onvoldoende op de voorgrond staat. Ook het toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg in het buitenland lijkt nog steeds in de kinderschoenen te staan. Genoemde leden vragen de staatssecretaris daarom een reactie op dit punt.

De inspectie benoemt in haar rapport dat veel van de goede zaken nu niet gedeeld worden tussen de verschillende zorgaanbieders. De inspectie geeft dan ook als aanbeveling dat zorgaanbieders die jongeren in het buitenland plaatsen zich aan dienen te sluiten bij een platform waar ervaringen en belangrijke ontwikkelingen uitgewisseld kunnen worden. De staatssecretaris geeft in haar brief aan dat VWS en IPO met Jeugdzorg Nederland zullen overleggen over de inrichting van een dergelijk landelijk platform. De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris kan toelichten hoe de zorgaanbieders hier in staan. Zien zij meerwaarde in het opzetten van een «landelijk platform buitenlands jeugdzorgaanbod»? Wordt hiermee opnieuw een bureaucratische laag gecreëerd?

De inspectie geeft aan dat de verbeterpunten voor 1 juli 2012 aantoonbaar moeten zijn geïmplementeerd. De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris wat de gevolgen zijn indien blijkt dat deze verbeterpunten tegen die tijd nog niet zijn gerealiseerd. Het toezicht op jeugdzorg in het buitenland staat nog in de kinderschoenen. Bij de vaststelling van de kwaliteitsmaatstaven voor het buitenlands zorgaanbod wordt Frankrijk als «proefproject» genoemd. Aan de andere kant geeft de inspectie aan dat zij dezelfde kwaliteitsmaatstaven voor zorg in het buitenland hanteert als voor zorg in Nederland. Genoemde leden vragen daarom de staatssecretaris een toelichting te geven op de verschillen tussen deze kwaliteitsmaatstaven.

Bij buitenlands zorgaanbod spelen ook internationale wet- en regelgeving een rol. De inspectie geeft aan dat het ministerie van Veiligheid en Justitie zich momenteel buigt over de concrete invulling in de praktijk van de verplichtingen die met deze internationale wet- en regelgeving mee komen. Kan de staatssecretaris aangeven of zij verwacht dat het toezicht op het buitenlandse zorgaanbod op korte termijn aangepast zou moeten worden naar aanleiding van deze internationale wet- en regelgeving?

De inspectie geeft aan dat zorgaanbieders duidelijk moeten maken waarom een jongere zorg in het buitenland moeten krijgen en waarom die zorg niet in Nederland zelf gegeven kan worden. Kan de staatssecretaris aangeven wat voor haar geldige redenen kunnen zijn om kinderen naar het buitenland te sturen? Daarnaast vragen deze leden of de staatssecretaris helder kan maken wat de meerwaarde is van jeugdzorg in het buitenland, en waarom deze zorg niet in Nederland gegeven kan worden. Kan de staatssecretaris toelichten wat de kosten zijn van deze zorg, ten opzichte van de zorg die binnen Nederland gegeven wordt? Kan worden aangegeven of deze zorg daadwerkelijk effectiever is dan de jeugdzorg die in Nederland wordt aangeboden? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?

De inspectie heeft zich in het onderzoek vooral gericht op het zorgaanbod in Frankrijk. Ze geeft aan dat plaatsingen in België en Duitsland niet meegenomen worden in het onderzoek, omdat het daar gaat om langdurig verblijf in het buitenland dat toevallig (net) over de grens plaatsvindt. Kan de staatssecretaris uiteenzetten welke organisatie in dit geval het toezicht houdt op deze plaatsingen en of de Nederlandse inspectie hier samenwerkingsafspraken mee heeft?

Bij enkele zorgaanbieders wordt standaard vrijstelling van de leerplicht aangevraagd voor jongeren die zorgaanbod in het buitenland krijgen. Genoemde leden zijn van mening dat de inspectie terecht stelt dat dit onwenselijk is. Daarnaast geeft de inspectie aan dat in Frankrijk vrijstelling van leerplicht tot 16 jaar überhaupt niet mogelijk is. Deze leden vragen de staatssecretaris of ze kan aangeven of dit betekent dat deze zorgaanbieders de (Franse) wet overtreden. Wat kunnen de sancties zijn als een jongere in Frankrijk geen onderwijs volgt? Is de Franse toezichthouder bekend met deze gevallen? Hoe veel jongeren krijgen vrijstelling van de leerplicht? Deelt de staatssecretaris de mening dat er geen (standaard) vrijstelling van de leerplicht gegeven hoort te worden aan deze jongeren?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris en de twee bijbehorende rapporten. Genoemde leden constateren dat er verbeteringen zijn in de hulp en zorg voor Nederlandse jongeren in het buitenland, maar het stelt deze leden nog onvoldoende gerust omdat nog niet alle risico's voldoende zijn beperkt. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat elk kind of jongere kwalitatief goede jeugdzorg verdient. Het liefst in Nederland en in bijzondere situaties met een duidelijke meerwaarde in het buitenland. Voor de kwaliteit van de zorg zou het niet moeten uitmaken of de zorg en opvang in Nederland of het buitenland geschiedt. Daarom moet alles erop gericht zijn om deze jeugdigen, die toch al in een kwetsbare positie verkeren, op een verantwoorde en veilige manier hulp en zorg te bieden en dat het toezicht hierop goed geregeld is.

De leden van de SP-fractie vragen wat er exact gebeurt met de aanbevelingen van de rapporten van Van Montfoort en de Inspectie Jeugdzorg. Zij vernemen graag of de staatssecretaris alle aanbevelingen overneemt? Zo ja, hoe wordt er uitwerking gegeven aan de aanbevelingen? Hoe wordt dit gemonitord en getoetst? Wat gebeurt er indien de verbeteringen niet zijn geïmplementeerd voor 1 juli 2012?

Daarnaast vragen genoemde leden naar een landelijk platform om kennis en kunde uit te wisselen, zoals de inspectie heeft aanbevolen. Is er inmiddels een gesprek geweest met Jeugdzorg Nederland samen met het IPO en wat zijn de uitkomsten? Op welke manier wordt voorkomen dat dit landelijke platform geen extra, onnodige bureaucratie met zich meebrengt, maar dat wel op een effectieve manier kennis en kunde kan worden uitgewisseld?

Eén van de aanbevelingen van Van Montfoort is dat er een degelijke screening komt op ernstige psychiatrische problematiek en licht verstandelijke beperking bij de potentieel deelnemende jongeren. Graag vernemen deze leden waarom de staatssecretaris wel of niet een voorstander is van een dergelijke screening en hoe deze wordt geïmplementeerd. Tevens vragen zij of de staatssecretaris van plan is om een vervolgonderzoek in te stellen naar de effecten van het buitenlands zorgaanbod, zoals Van Montfoort voorstelt.

De leden van de SP-fractie merken op dat bij de verschillende zorgtrajecten in het buitenland niet wordt vermeld of de hulpverleners of gastgezinnen allemaal een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) hebben overlegd. Kan de staatssecretaris concreet aangeven welke hulpverleners of mensen van opvangadressen wel of niet een VOG hebben voorgelegd en wat hiervan de reden is. Tevens willen deze leden weten waarom niet alle mensen die met kinderen of jongeren werken een VOG hebben, aangezien dit een uitdrukkelijke wens is van de leden van de SP-fractie die is bekrachtigd door de leden van de Tweede Kamer. Genoemde leden zijn van mening dat het niet uit moet maken of hulpverleners in het buitenland of in ons land met jeugdigen werken. Wanneer kan de staatssecretaris garanderen dat alle mensen die met kinderen werken, dus ook in het buitenland en in de (buitenlandse) particuliere jeugdzorg, een VOG kunnen overleggen?

Deze leden zijn bezorgd dat bij verscheidene trajecten het toezicht nog niet is geregeld ten tijde van het schrijven van het inspectierapport, zoals bij «En Route» en bij «Bon Jour». Zij willen weten of het toezicht momenteel wel volledig is geregeld. Wanneer dit nog niet het geval is, wat is de reden(en) hiervan? Deze leden vragen de staatssecretaris dit met spoed op te lossen, zodat onveilige situaties kunnen worden voorkomen.

Ook hier geldt dat genoemde leden graag vernemen wanneer de staatssecretaris kan garanderen dat er bij alle buitenlandse zorgaanbieders voldoende toezicht is. Tevens vragen zij op welke wijze de staatssecretaris dit toezicht exact controleert en wat er gebeurt als blijkt dat het toezicht in het land van het zorgaanbod tekort schiet. In dat kader vragen zij of de buitenlandse toezichthouders over voldoende capaciteit en mogelijkheden beschikken om het toezicht uit te voeren naar Nederlandse maatstaven. Graag vernemen genoemde leden een uitleg op dit punt.

Wat is de stand van zaken van het onderzoek van de inspectie naar het toezicht op de residentiële jeugdzorg in Duitsland, Spanje en Zweden? Wat was de aanleiding om dit toezicht te onderzoeken en zijn er in de (tussentijdse) resultaten aanleidingen om in te grijpen? Het buitenlandse zorgaanbod van zeven van de twaalf jeugdzorgaanbieders voldoet slechts deels aan de kwaliteitseisen. Deze leden vinden dit niet acceptabel en vragen de staatssecretaris hiervoor met een concrete aanpak te komen om dit zo snel mogelijk op te lossen.

Het valt de leden van de SP-fractie op dat de mate van begeleiding per aanbod enorm verschilt. Soms is er alleen begeleiding vanuit Nederland en de frequentie verschilt. Genoemde leden vinden dat maatwerk geboden moet worden voor de begeleiding voor een jongere en dat de begeleiding tevens flexibel ingezet moet kunnen worden omdat soms wat meer nodig is dan op andere momenten. Waarom is ervoor gekozen om per zorgaanbod een bepaalde frequentie van begeleiding aan te bieden? Op welke manier is flexibiliteit gewaarborgd, en hoe kan een begeleider vanuit Nederland snel inspringen als dat nodig is?

De inspectie heeft vastgesteld dat jongeren meestal zelf niet contact op kunnen nemen met hun begeleider. Dat vinden deze leden zorgelijk en onwenselijk. Op welke wijze kunnen de in het buitenland geplaatste jongeren dan wel hulp inroepen als zij die niet kunnen krijgen bij het buitenlandse zorgaanbod of als die hulp ontoereikend of onverantwoord is? Hoe kunnen zij gebruik maken van een vertrouwenspersoon?

Ook wat betreft het onderwijs maken genoemde leden zich zorgen. Zijn de mogelijkheden om Nederlandstalig onderwijs te volgen voor jongeren bij «Clé de Voûte»inmiddels volledig? Zo nee, waarom niet? Bij negen van de 12 jeugdzorgaanbieders is er in onvoldoende mate sprake van de mogelijkheid om Nederlands onderwijs te volgen. Bijna de helft van de zorgaanbieders laat jongeren werkzaamheden uitvoeren die de Nederlandse regelgeving overtreden. Genoemde leden vinden deze conclusies, van zowel het onderwijs als de werkzaamheden, onacceptabel. Zij vragen de staatssecretaris naar een oplossing van beide problemen en willen tevens weten hoe wordt voorkomen dat er in de toekomst deze misstanden zich voordoen.

In het verleden zijn er problemen geweest met werkvergunningen voor hulpverleners. Bijvoorbeeld in India waar een opvang- en zorgtraject voor slachtoffers van loverboys moest stoppen. Op welke manier is lering getrokken uit het verleden en hoe zijn dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen? Voorts vragen deze leden hoe niet alleen de positie van de jongeren, maar ook de positie van de hulpverleners in het buitenland worden beschermd.

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris op welke wijze het buitenlandse jeugdzorgaanbod een plaats krijgt wanneer de jeugdzorg een verantwoordelijkheid wordt van de gemeenten. Dat een gering aantal jeugdigen in het buitenland wordt opgevangen, neemt niet weg dat buitenlandse opvang in bijzondere situaties noodzakelijk is. Het kan immers nodig zijn een jongere fysiek af te zonderen, bijvoorbeeld voor de eigen veiligheid. De mate van de afzondering is afhankelijk van de zwaarte van de reden van afzondering. De leden van de SP-fractie willen weten op welke wijze de staatssecretaris de diversiteit van zorg waarborgt tijdens en na de decentralisatie, en op welke manier de posities van jongeren en hulpverleners worden beschermd.

Genoemde leden vragen hoe vaak er volgens de staatssecretaris en/of volgens jeugdzorgaanbieders jongeren onnodig in het buitenland worden geplaatst. Voorts vragen zij waarom het nodig is om jongeren in Frankrijk te plaatsen in afwachting voor een plek in de residentiële jeugdzorg. Hoe groot is dan het tekort in de residentiële jeugdzorg? Hoe vaak komt het voor dat jongeren in buitenland worden geplaatst vanwege plaatsgebrek in Nederland?

De twee rapporten gaan uit van Nederlandse jongeren die in het buitenland worden geplaatst. Genoemde leden vragen hoeveel jeugdigen er in ons land zijn die door buitenlandse jeugdzorgaanbieders worden geplaatst in Nederland. Op welke wijze is de inspectie daarbij betrokken?

Jeugdigen zonder jeugdzorgindicatie zijn buiten beschouwing gelaten in de rapporten en de brief van de staatssecretaris. Hoeveel jongeren in het buitenland ontvangen particuliere jeugdzorg zonder jeugdzorgindicatie? Op welke wijze wordt toezicht gehouden op deze groep? Wanneer kan de Kamer de plannen van de staatssecretaris ontvangen om ook op de particuliere jeugdzorg meer toezicht te houden?

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

Ik heb kennis genomen van de vele kritische vragen van uw Kamer over buitenlands zorgaanbod. Buitenlands zorgaanbod zie ik als een bijzondere vorm van jeugdzorg. Voor deze vorm wordt gekozen als de behandelend professional van mening is dat er in Nederland geen alternatieven meer voorhanden zijn. Voor een deel van deze jongeren bestaat er een gerede kans dat zij ofwel moeten worden opgenomen in een instelling voor jeugdzorgplus dan wel in detentie terecht komen vanwege het plegen van een strafbaar feit.

Zorgaanbieders maken bij buitenlands zorgaanbod gebruik van de mogelijkheden die de Wet op de jeugdzorg biedt. In artikel 18 van de Wet op de jeugdzorg staat dat provinciaal gefinancierde zorgaanbieders in de gehele Europese Economische Ruimte gevestigd mogen zijn. Ook andere Europese wet- en regelgeving is van toepassing op zorg in het buitenland. Bijvoorbeeld het vrij verkeer van personen en diensten.

Omdat de zorg op afstand wordt geboden, is het van groot belang dat de kwaliteit voldoet aan de Nederlandse maatstaven en dat er toezicht wordt gehouden.

De Inspectie Jeugdzorg (IJZ) heeft mij haar rapport over de kwaliteit van buitenlands zorgaanbod doen toekomen en heeft geconstateerd dat de zorgaanbieders zich afgelopen jaar hebben ingespannen om de kwaliteit van de zorg in het buitenland te verbeteren en de bijkomende risico’s tot een minimum te beperken. Ook onderzoeksbureau Van Montfoort heeft vastgesteld dat aanbieders en jongeren over het algemeen positief zijn over buitenlands zorgaanbod. Het buitenlands zorgaanbod biedt kansen voor jongeren en deze kansen wil ik hen niet onthouden. Wel volg ik de ontwikkelingen en de implementatie van de aanbevelingen van de inspectie nauwlettend.

Conform de verantwoordelijkheidsverdeling die volgt uit de Wet op de jeugdzorg zijn zorgaanbieders aan zet om de aanbevelingen van de inspectie te implementeren en wordt van provincies verwacht dat zij hier op toezien. De inspectie ziet eveneens toe op de implementatie tijdens haar reguliere toezicht bij de betreffende instellingen. Indien de inspectie constateert dat zorgaanbieders de aanbevelingen na 1 juli 2012 niet hebben opgevolgd, kan zij ingrijpen. De IJZ kan de verantwoordelijke bestuurder(s), in dit geval Gedeputeerde Staten, aanbevelen handhavend op te treden jegens de betreffende instelling en de IJZ kan mij adviseren Gedeputeerde Staten een aanwijzing te geven om te handhaven, indien zij van mening is dat de provincie onvoldoende handhaaft.

Gezien de wettelijke verantwoordelijkheidsverdeling en de recente bevindingen van de inspectie en van Van Montfoort, zet ik in op voorzetting van het buitenlands zorgaanbod.

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

In onderstaande sectie ga ik in op de opmerkingen en vragen van de leden van de VVD-fractie.

Onderzoeksmethode en effectiviteit

De leden van de VVD vragen naar de waarde van de rapporten om tot onderbouwde conclusies over de kwaliteit van de geboden jeugdzorg in het buitenland te komen, wat enkele korte termijn ervaringen van mensen zeggen over de effectiviteit van de behandeling, over de kwaliteit ervan en de veiligheid van de jongeren.

Het toezichtsonderzoek van de inspectie richtte zich op de vraag of het buitenlands zorgaanbod voldoet aan de kwaliteitsmaatstaven buitenlands zorgaanbod, vorig jaar opgesteld door provincies, Jeugdzorg Nederland en de Inspectie Jeugdzorg. Van Montfoort heeft gevraagd naar de ervaringen en belevingen van aanbieders en jongeren die gebruik maken van buitenlands zorgaanbod. Ik ben verheugd over de resultaten die de inspectie meldt en waaruit blijkt dat de zorgaanbieders zich hebben ingespannen om de kwaliteit van de zorg in het buitenland te verbeteren. Van Montfoort heeft vastgesteld dat professionals en gebruikers de meerwaarde inzien van zorg in het buitenland. Gezien de conclusies van beide rapporten ben ik van mening we de kansen die het buitenlands zorgaanbod biedt, zoveel als mogelijk moeten benutten. Uiteraard met in achtneming van de kwaliteits- en toezichtseisen. Daartoe is het van belang dat de aanbevelingen van de inspectie worden uitgevoerd en daar zal ik op toezien.

Het onderzoek van Van Montfoort is een experienced based onderzoek. Dit is een wezenlijk verschil met een evidence based onderzoek zoals de VVD-fractie benoemt. Een experienced based onderzoek gaat puur en alleen over de ervaringen van de gebruikers met het soort zorg en doet geen uitspraken over de feitelijke kwaliteit of het effect van de geleverde zorg in het buitenland. Op basis van beide rapporten zijn dan ook geen uitspraken te doen over de effectiviteit van de behandeling in het buitenland ten opzichte van zorg in Nederland.

Om hier wel uitspraken over te doen is een kwantitatief gecontroleerd effectonderzoek nodig. Tijdens het debat met uw Kamer op 17 maart 2011 heb ik een gecontroleerd kwantitatief onderzoek ontraden, omdat het niet mogelijk is een wetenschappelijk verantwoorde vergelijking te maken tussen zorg in het buitenland en de zorg die in Nederland wordt geboden. Onder het kopje vervolgonderzoek in de antwoorden op de vragen van de PvdA-fractie ga ik verder in op effectonderzoek binnen de jeugdzorg.

De leden van de VVD fractie vragen wat het voor de resultaten betekent dat jongeren die wilden meewerken zijn benaderd en of het risico dan niet groot is dat alleen de jongeren die positief waren over hun ervaringen wilden meewerken. Ook vragen ze wie niet wilden meewerken en waarom niet.

Aan Nederlandse aanbieders is gevraagd om jongeren te vinden die bereid waren deel te nemen aan het onderzoek. Voor de resultaten betekent dit dat de generalisatie van de resultaten naar alle jongeren die buitenlands zorgaanbod ontvangen beperkt is. Er bestaat een kans dat relatief veel jongeren wilden meewerken die positieve ervaringen hebben met de zorg in het buitenland. Echter, de jongeren die hebben deelgenomen aan het onderzoek benoemden ook punten die zij als minder positief zagen. De jongeren namen vrijwillig en vrijblijvend deel aan het onderzoek. De jongeren die niet mee wilden werken vonden het lastig om over de periode in het buitenland te praten omdat het niet de meest plezierige periode uit hun leven was. Een andere jongere woonde tijdelijk niet thuis en was slecht bereikbaar.

De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden aangegeven met betrekking tot het rapport van de Inspectie Jeugdzorg of zij op basis van dit rapport een onderbouwde conclusie kan trekken of het zorgaanbod in het buitenland waarde toevoegt.

Onder het toevoegen van waarde, zoals de VVD-fractie stelt, versta ik het aantonen van de effectiviteit ervan. Het beantwoorden van vragen over effectiviteit van behandelmethoden is erg lastig. Ik kom hier op terug in antwoord op de vragen van de PvdA-fractie. De opzet van het toezichtsonderzoek van de inspectie was om te bekijken of de Nederlandse instellingen zich houden aan de opgestelde kwaliteitsmaatstaven en niet of het zorgaanbod waarde toevoegt dan wel effectief is.

Project Ervarend Leren

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de PEL-projecten, jeugdzorg betreft.

In de Wet op de jeugdzorg wordt onder jeugdzorg verstaan «ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen» (Wet op de jeugdzorg, artikel 1, lid 1). Het Project Ervarend Leren biedt jongeren die in de problemen zijn gekomen die hulp en ondersteuning die ze nodig hebben hun leven weer op de rit te krijgen. Aanmelding vindt plaats via bureau jeugdzorg en het PEL wordt aangeboden door provinciaal gefinancierde zorgaanbieders zoals Horzon en Tender. Er is dus sprake van jeugdzorg.

Screening van gastgezinnen

De leden van de VVD-fractie vinden het onacceptabel dat niet alle zorgaanbieders in voldoende mate zicht houden of het aanbod in Frankrijk voldoet aan kwaliteitseisen. Zij vinden het met name onwenselijk dat screening van gastgezinnen onvoldoende transparant en systematisch gebeurt en vragen hier een reactie op van mij.

Ik deel de mening van de fractieleden dat screening van gastgezinnen, zeker in het buitenland, zeer zorgvuldig moet plaatsvinden. Ik ben dan ook van mening dat voor de screening van buitenlandse gastouders soortgelijke procedures van toepassing moeten zijn als voor het screenen van pleegouders in Nederland. Ik heb hierover contact gehad met Jeugdzorg Nederland. Mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de inspectie, hebben de organisaties voor Jeugd & Opvoedhulp die zorg in het buitenland aanbieden, zich verenigd in een platform. Binnen het landelijke platform zijn werkgroepen ingesteld die bepaalde thema’s verder uitwerken. Een van die werkgroepen gaat over het screenen van gastgezinnen. Jeugdzorg Nederland zal de uitkomsten van deze werkgroep bespreken met het IPO en de Inspectie Jeugdzorg.

Dat zorgaanbieders het belang van kwalitatief goede gastgezinnen inzien blijkt uit het feit dat incidenteel een plaatsing wordt beëindigd omdat het gezin niet voldoet aan de kwaliteitseisen.

Toezicht en calamiteiten

Vervolgens vraagt de VVD-fractie of calamiteiten gedurende het verblijf in het buitenland worden gemeld bij de inspectie en hoe dit wordt gecontroleerd aangezien Nederlandse inspecties geen toezicht houden op zorgaanbod in het buitenland. Ook vraagt de fractie hoe wordt gecontroleerd dat de controle van buitenlandse inspecties voldoende is of überhaupt plaatsvindt.

Eén van de eisen die mijn ambtsvoorganger heeft gesteld aan het buitenlands zorgaanbod is dat het dient te vallen onder het toezicht in het betreffende land. De Nederlandse zorgaanbieder die jongeren in het buitenland plaatst, is verplicht aan de Inspectie Jeugdzorg door te geven, welke instantie in het betreffende land toezicht houdt. Inmiddels hebben alle Nederlandse zorgaanbieders die zorg in het buitenland aanbieden de inspectie laten weten wie de toezichthoudende instantie in het betreffende land is. De inspectie heeft contact gelegd met deze instanties. U kunt er dus van uitgaan dat al het buitenlands zorgaanbod dat via de Nederlandse zorgaanbieders wordt aangeboden valt onder een toezichthouder. De inrichting van dit toezicht is aan het betreffende land. Noch de Nederlandse Inspectie Jeugdzorg, noch ik kan directe en doorslaggevende invloed of controle uitoefenen op de kwaliteit, intensiteit of frequentie van dat toezicht. Gelet op het feit dat het hier uitsluitend gaat om landen uit de Europees Economische Ruimte, kan ervan worden uitgegaan dat het toezicht van voldoende niveau is.

Voor het melden van calamiteiten tijdens verblijf in het buitenland gelden dezelfde regels als voor het melden van calamiteiten die in instellingen in Nederland plaatsvinden. Calamiteiten moeten bij de Nederlandse inspectie worden gemeld. Of calamiteiten daadwerkelijk gemeld worden en de controle daarop is een verantwoordelijkheid van de betreffende jeugdzorg instelling. De inspectie kan controleren of instellingen dit doen, door het (calamiteiten)beleid te toetsen en de praktijk te toetsen als zich een calamiteit voordoet. In 2011 zijn er geen calamiteiten bij de inspectie gemeld, die aanleiding vormden voor een eigenstandig onderzoek door de inspectie.

Ingrijpen door inspectie

De VVD-fractie vraagt of de inspectie bevoegd is om in te grijpen als een aanbieder besluit een plaatsing niet te beëindigen, ondanks mogelijke risico’s ten aanzien van de kwaliteit. Tevens vraagt zij hoe de inspectie er achter komt dat de kwaliteit niet voldoet.

De inspectie is bevoegd om in te grijpen, maar dan wel bij de Nederlandse zorgaanbieder die jongeren in het buitenland plaatst. De inspectie kan op verschillende manieren ingrijpen, in de inleiding ben ik hier op ingegaan.

De Inspectie Jeugdzorg controleert de kwaliteit van het buitenlandse aanbod via de plaatsende Nederlandse zorgaanbieders. De Nederlandse zorgaanbieders zijn verantwoordelijk om aan de Inspectie Jeugdzorg door te geven wie toezicht houdt. De buitenlandse toezichthouder controleert de kwaliteit van de zorgaanbieders op hun grondgebied waar Nederlandse jongeren zijn geplaatst. De inspectie verzoekt vervolgens de toezichthouder in het buitenland om haar op de hoogte te houden van toezichtsbevindingen bij de buitenlandse aanbieder.

Reden en meerwaarde van buitenlands aanbod

De leden van de VVD-fractie vinden het een groot gemis en eigenlijk ook onaanvaardbaar dat veelal niet expliciet toegelicht wordt waarom de jongeren een soortgelijk traject niet in Nederland zouden kunnen doorlopen. De fractie vraagt mij of hardnekkig probleemgedrag, zoals spijbelen, drugsgebruik, weglopen en conflicten met ouders of andere gezagsdragers en de verantwoordelijkheid daarvoor buiten zichzelf leggen voldoende reden is om jongeren naar het buitenland te sturen en hoe dit strookt met eerdere uitspraken dat zorg in het buitenland alleen gebruikt mag worden bij problemen waarbij een time out in het buitenland noodzakelijk is, zoals bij slachtoffers van loverboys.

Volgens deze leden dient de keuze om een jongere in het buitenland op te nemen voldoende onderbouwd te zijn en een belangrijk onderdeel daarvan is een toelichting waarom het aanbod in Nederland niet voldoet. Er dient, volgens deze leden, aangetoonde meerwaarde te zijn van een plaatsing in het buitenland, voordat zorgaanbieders de stap kunnen maken een jongere in het buitenland te plaatsen. Volgens de VVD-fractie is uit het rapport van de inspectie niet af te leiden of er daadwerkelijk meerwaarde is van het verblijf van de jongere in het buitenland. Genoemde leden vragen ook om mijn reactie op dit punt.

Ook vraagt de VVD-fractie of ik kan toelichten wat de meerwaarde is van dergelijke zorg als het niet optimaal afgestemd wordt op de situatie en de behoefte van de jongere zelf.

Tenslotte vragen de fractieleden hoe de inspectie de behandeling in het buitenland beoordeelt, of de behandeling meerwaarde heeft en of de inspectie behandeltrajecten in het buitenland met wellicht soortgelijke trajecten in Nederland heeft kunnen vergelijken.

Ik vind het van belang om aan te geven dat ik niet ga over de beslissing een jongere al dan niet in het buitenland te plaatsen. Dit gebeurt door de hulpverlener zelf, in samenspraak met (één van de) ouders/verzorgers en de jongere. Ik heb vertrouwen in het deskundige oordeel, de zorgvuldigheid en de ervaringen van de professionals. Als zij kunnen aantonen dat tijdelijk verblijf in het buitenland een jongere kan helpen zijn leven weer op de rails te krijgen, dan accepteer ik dat jongeren tijdelijk in het buitenland worden geplaatst. Het gaat hier niet om jongeren die eenmalig hebben gespijbeld of lichte problemen hebben in de thuissituatie. Het betreft hier jongeren met complexe problematiek, die vaak al een hulptraject van jaren hebben doorlopen en die nu vastlopen in de Nederlandse samenleving. Voor een deel van deze jongeren bestaat er een gerede kans dat zij ofwel worden opgenomen in een instelling voor jeugdzorgplus dan wel in detentie terecht komen vanwege het plegen van een strafbaar feit. Ik zie het buitenlandse aanbod als een kans voor deze jongeren en die wil ik ze niet op voorhand ontnemen.

Ik ben het eens met de aanbeveling van de inspectie om voorafgaand aan de plaatsing in het buitenland vast te stellen wat de specifieke indicaties zijn voor een jongere die een plaatsing in het buitenland nodig maken, wat de meerwaarde van de plaatsing in het buitenland voor de jongere is en waarom de doelen van de jongere niet in Nederland kunnen worden gerealiseerd. Mijn ambtsvoorganger heeft met provincies afgesproken dat deze voorwaarden voorafgaand aan de plaatsing in het buitenland moeten zijn vastgelegd. Ik zal provincies hier aan houden.

Of de zorg nu in Nederland of in het buitenland wordt aangeboden, het aanbod moet altijd afgestemd zijn op de behoefte van de jongere. De inspectie beveelt aan dat zorgaanbieders, via het platform buitenlands zorgaanbod, dienen te zorgen voor voldoende diversiteit en samenhang in het aanbod in het buitenland. Als een andere zorgaanbieder geschikter aanbod heeft voor een jongere, dan moet naar deze aanbieder worden uitgeweken.

Het doel van het inspectie onderzoek was om te toetsen in hoeverre zorgaanbieders in de praktijk voldoen aan de kwaliteitsmaatstaven buitenlands zorgaanbod. De inspectie heeft geen onderzoek gedaan naar het effect en de meerwaarde van buitenlands zorgaanbod en heeft hier geen uitspraken over gedaan. Ook heeft de inspectie geen behandeltrajecten in het buitenland met soortgelijke trajecten in Nederland vergeleken.

Terugkeer

De leden van de VVD-fractie willen weten hoe de jongere weer wordt voorbereid op terugkeer in de Nederlandse samenleving en hun eigen regio. Ze vragen daarbij ook naar de spreiding van specifieke jeugdzorgvormen naar regio’s zodat de jongeren na hun behandeling niet tussen wal en schip vallen.

De inspectie heeft vastgesteld dat alle zorgaanbieders begeleiding aanbieden aan het gezin tijdens het verblijf van een jongere in het buitenland. Een aantal zorgaanbieders biedt intensieve hulp aan het gezin en stemt dit af met de begeleiders in het buitenland. Op deze manier wordt het gezin in Nederland en de jongere in het buitenland voorbereid op de terugkeer naar Nederland.

De spreiding van zorgvormen over het land is in zijn algemeenheid goed wegens de band van jongeren met de thuissituatie. Dit geldt bijvoorbeeld voor de jeugdzorgplus. Deze vorm van zorg richt zich niet alleen op de zorg voor de jeugdigen maar nadrukkelijk ook op de ouders en de omgeving van de jongere. Daarom worden de jongeren bij voorkeur opgevangen op een locatie zo dicht mogelijk bij de eigen woonplaats. Dit stelt de jeugdzorgplus instellingen beter in staat sluitende afspraken te maken met vervolgvoorzieningen, met onderwijs en afspraken rondom arbeid(stoeleiding) en vrije tijd. Dit alles om te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen als ze de instelling voor jeugdzorgplus verlaten.

Voor buitenlands zorgaanbod ligt dit echter anders. Het is voor deze jongeren juist van belang om los te komen uit hun oude, bekende netwerk om een nieuw perspectief te ontwikkelen in een andere omgeving. De zorg is uiteraard wel gericht op terugkeer in de Nederlandse samenleving.

Effect van buitenlands zorgaanbod

De inspectie geeft aan dat zorgaanbieders zelf inschatten dat het verblijf in het buitenland een zeer positief effect heeft op zo’n tachtig procent van de deelnemende jongeren. De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het zit het met de overige 20 procent. Ze stellen de vraag waarom jongeren in het buitenland worden geplaatst, als er geen positief effect wordt verwacht. Ook willen ze weten waarop de zorgaanbieder de inschatting baseert dat een project een zeer positief effect heeft en vragen de leden hoe het begrip «positief effect» is gedefinieerd.

Tenslotte vragen de leden in hoeverre op lange termijn positieve effecten bestaan van verblijf in het buitenland. Ze vragen of de genoemde gedragsverandering in het evidence based rapport bijvoorbeeld blijvend of tijdelijk van aard zijn en op basis van welke feiten uit de rapporten dit kan worden geconcludeerd.

Zoals ik ook onder het kopje Onderzoeksmethode en effectiviteit heb aangegeven, hebben zowel de inspectie als Van Montfoort geen onderzoek gedaan naar de effecten van buitenlands zorgaanbod en doen hier dan ook geen uitspraken over. Zorgaanbieders hebben naar aanleiding van vragen van de inspectie over de doelen en de duur van de trajecten aangegeven dat ze inschatten dat zo’n tachtig proces van de jongeren baat hebben gehad bij zorg in het buitenland. De zorgaanbieders hebben zich hierbij gebaseerd op de behaalde doelen, op inschattingen en ervaringen van hulpverleners en op meningen van ouders en jongeren zelf. Voor de overige 20% is achteraf vastgesteld dat de doelen niet zijn gehaald. Dit was echter vooraf niet te bepalen.

Onderwijs

De leden van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over het volgen van onderwijs in het buitenland. Zo vragen ze of de zorgaanbieders onderwijs niet relevant vinden voor de ontwikkeling en de toekomstperspectieven van jongeren en of ze in staat zijn het gewenste onderwijsaanbod te organiseren. Als dit niet zo is, vragen ze zich af waarom jongeren dan in het buitenland worden geplaatst. Tenslotte vragen de fractieleden van de VVD naar mijn mening of het niet volgen van onderwijs de participatiekansen van jongeren op onaanvaardbare wijze schaadt.

Eén van de eisen die mijn voorganger heeft gesteld aan buitenlands zorgaanbod is dat jongeren de mogelijkheid moeten hebben om onderwijs te volgen. Ik vind het dan ook onacceptabel dat jongeren in het buitenland verstoken zijn van onderwijs. Daarnaast mag de plaatsing in het buitenland geen grond zijn om standaard vrijstelling aan te vragen. Met provincies is in 2011 afgesproken dat, naast een aantal andere zaken, er ook onderwijs voor jongeren in het buitenland moet zijn geregeld. Deze afspraken zijn vastgelegd in de kwaliteitsmaatstaven buitenlands zorgaanbod. De verantwoordelijke zorgaanbieder in Nederland moet de jongere die in het buitenland verblijft de gelegenheid bieden tot het volgen van onderwijs. Dit onderwijs moet plaatsvinden in de Nederlandse taal en conform de Nederlandse wet- en regelgeving, tenzij de jongere een vrijstelling van onderwijs is verleend. Dit alles moet voorafgaand aan de plaatsing in het buitenland zijn geregeld. Mocht de mogelijkheid tot het volgen van onderwijs in het buitenland wegvallen, dan zorgt de Nederlandse zorgaanbieder ervoor dat de jongere nooit langer dan één week van onderwijs verstoken blijft. Dreigt dit wel te gebeuren, dan wordt het traject in het buitenland afgebroken. De inspectie heeft aanbevolen dat zorgaanbieders er voor moeten zorgen dat alle jongeren onderwijs op maat aangeboden krijgen tijdens het verblijf in het buitenland. Provincies zien toe op de naleving van deze aanbeveling.

Implementatie aanbevelingen

De VVD-leden geven aan dat op meerdere kwaliteitsmaatstaven onvoldoende is gescoord door zorgaanbieders. Zij stellen mij de vraag waar de grens van het acceptabele ligt en hoe groot ik de kans acht dat de zorgaanbieders per 1 juli 2012, als de aanbevelingen dienen te zijn geïmplementeerd, voldoende zullen scoren. Vervolgens vragen de leden naar de consequenties indien de aanbevelingen niet voldoende zijn geïmplementeerd, mede ook bezien in het licht van eerdere afspraken die zijn gemaakt over het voldoen aan kwaliteitseisen. Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie of het wederom niet voldoen dan wel niet inzichtelijk kunnen maken van het voldoen aan het kwaliteitsaanbod en ook niet aan de Franse kwaliteitseisen voor mij aanleiding is om deze aanbieders te sluiten en voor welke zorgaanbieders in het buitenland dit per direct zou gelden.

Aan alle vormen van jeugdzorg zijn bepaalde risico’s verbonden. Daar vormt het buitenlands zorgaanbod geen uitzondering op. Zorgaanbieders doen er alles aan om de risico’s zo klein mogelijk te houden. Volgens de inspectie en adviesbureau Van Montfoort zijn er bij buitenlands zorgaanbod verbeteringen mogelijk. Een deel van de aanbevelingen is reeds opgevolgd. De zorgaanbieders die buitenlands zorgaanbod aanbieden, hebben zich verenigd in het platform. In verschillende werkgroepen worden aanbevelingen opgepakt.

Gezien de risico’s vind ik het van groot belang dat zo snel mogelijk wordt voldaan aan de eisen van kwaliteit en veiligheid. Tijdens haar reguliere toezichtsbezoeken bij zorgaanbieders die buitenlandse zorg aanbieden, zal de inspectie het komend jaar extra letten op de kwaliteit van het buitenlandse aanbod. Daarnaast houdt de inspectie in de gaten of zorgaanbieders per 1 juli de aanbevelingen hebben opgevolgd en aan de kwaliteitseisen voldoen. Indien na 1 juli blijkt dat niet alle aanbieders aan de kwaliteitseisen voldoen kan de Inspectie Jeugdzorg ingrijpen. De IJZ kan de verantwoordelijke bestuurder(s), in dit geval Gedeputeerde Staten, aanbevelen handhavend op te treden jegens de betreffende instelling en de IJZ kan mij adviseren Gedeputeerde Staten een aanwijzing te geven om te handhaven, indien zij van mening is dat de provincie onvoldoende handhaaft.

Gezien de recente bevindingen van de inspectie en van Van Montfoort, zet ik in op voorzetting van het buitenlands zorgaanbod.

Decentralisatie

De leden van de VVD-fractie vragen naar mijn visie en mijn verwachting ten aanzien van het gebruik van buitenlands zorgaanbod met het oog op de naderende decentralisatie van de jeugdzorg.

Op 27 april 2012 heb ik u per brief1 geïnformeerd over de contouren van het nieuwe jeugdzorgstelsel en de kwaliteitseisen die aan de zorg zullen worden gesteld. Op rijksniveau worden wettelijke kwaliteitseisen gesteld aan alle aanbieders van jeugdhulp. Daarnaast worden aan aanbieders van niet- vrijwillige hulp, verblijf en intensieve ambulante jeugdhulp in het gedwongen kader aanvullende wettelijke kwaliteitseisen gesteld. Aangezien het buitenlandse zorgaanbod valt onder verblijf zijn de aanvullende wettelijke kwaliteitseisen onverkort ook van toepassing op de zorg in het buitenland.

Gemeenten worden verantwoordelijk voor de inkoop van jeugdhulp. Het is aan gemeenten om te bepalen of zij zorg willen inkopen die aangeboden wordt in het buitenland.

Persoonsgebonden budget en particulier zorgaanbod

Tenslotte stellen de leden van de VVD-fractie enkele vragen over zorg die middels het persoonsgebonden budget in het buitenland wordt genoten. Gevraagd wordt waarom dit soort buitenlandse aanbod niet in de onderzoeksopdracht van mijn ministerie was opgenomen en of de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek heeft gedaan naar de kwaliteit en effectiviteit van het buitenlandse jeugdzorgaanbod dat door middel van een pgb wordt gefinancierd.

Het onderzoek naar de ervaringen van gebruikers met buitenlands zorgaanbod is beperkt tot jongeren die met een jeugdzorgindicatie in het buitenland zijn geplaatst. Aangezien er geen registratie plaatsvindt van in het buitenland gevestigde pgb-zorgaanbieders, is dit buiten de reikwijdte van het onderzoek gehouden. Dit is ook de reden waarom de Inspectie voor de Gezondheidszorg tot dusver geen onderzoek heeft gedaan naar de kwaliteit en effectiviteit van het buitenlandse jeugdzorgaanbod dat door middel van een persoonsgeboden budget wordt gefinancierd. Doordat er geen registratie plaatsvindt van in het buitenland gevestigde pgb-zorgaanbieders heeft de inspectie hen derhalve niet in beeld.

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

In onderstaande sectie ga ik in op de opmerkingen en vragen van de leden van de PvdA-fractie.

Monitoren van kwaliteit

De leden van de PvdA-fractie vragen mij hoe ik de zorgaanbieders ga aanzetten tot het monitoren van de kwaliteit van zorg in het buitenland en wat de rol van de inspectie is bij het naleven van de kwaliteitseisen. Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie welke maatregelen de inspectie kan treffen, indien een zorgaanbieder niet toeziet (monitoren) op de kwaliteit van zorg en geen maatregelen neemt om de kwaliteit in het buitenland te garanderen.

Laat ik voorop stellen dat ik niet wil treden in de verantwoordelijkheden van zorgaanbieders en provincies. Provincies zijn verantwoordelijk voor het aanbod van jeugdzorg, zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van verantwoorde zorg en voor de veiligheid van jongeren, ook als deze zich in het buitenland bevinden. De zorg dient van goed niveau te zijn, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht te worden verleend en afgestemd op de reële behoefte van jongeren. Indien de inspectie constateert dat de kwaliteit van de zorg onvoldoende is en zorgaanbieders hier op aanspreekt, ga ik er vanuit dat zorgaanbieders hun verantwoordelijkheid oppakken. De zorgaanbieders hebben zich de aanbevelingen van de inspectie aangetrokken en zijn hard aan de slag gegaan met het verbeteren van het buitenlandse zorgaanbod. Zoals al eerder aangegeven hebben ze zich verenigd in een landelijk platform. Binnen dit platform zijn werkgroepen ingesteld die zich bezig houden met de aanbevelingen. De wijze waarop de kwaliteit van de zorg in het buitenland door de zorgaanbieders kan worden gemonitord, is één van de onderwerpen. Ik houd de ontwikkelingen rond de implementatie nauwlettend in de gaten.

Voor het antwoord op de vraag welke maatregelen de inspectie kan treffen, verwijs ik naar de inleiding en naar mijn antwoord op de vraag van de VVD-fractie onder het kopje implementatie aanbevelingen.

Register en screening

De leden van de PvdA-fractie vragen mij wat het kabinet gaat doen om de informatie uitwisseling tussen zorgaanbieders over ongeschikte gastgezinnen te bevorderen. Tevens vragen ze mij of ik de mening van deze leden deel dat er een register moet komen van ongeschikte gastgezinnen en contractpartners in het buitenland en of het voorgenomen landelijk platform hierbij helpen. Tenslotte vragen de leden welke maatregelen ik ga treffen om de zorgaanbieders te helpen bij het screenen van buitenlandse gastgezinnen.

Eén van de kwaliteitsmaatstaven die provincies met elkaar hebben afgesproken betreft het regelmatig uitwisselen van informatie en ervaringen door Nederlandse zorgaanbieders die gebruik maken van buitenlands zorgaanbod om van elkaar te leren (via overleg, conferenties, e.d.). Omdat de inspectie van mening is dat hier verbeteringen in mogelijk zijn, gaan de zorgaanbieders in één van de werkgroepen van het landelijk platform hiermee aan de slag.

Ik heb met uw Kamer reeds gesproken over een landelijk register voor (on)geschikte pleegouders. Op 9 juni 2011 heb ik uw Kamer per brief2 geïnformeerd over de bezwaren tegen een dergelijk register. Naast de juridisch-technische en financiële bezwaren, bestaan er problemen rond privacy en zorgt een register voor een toename van de regeldruk. In de voortgangsbrief jeugdzorg die u binnenkort van mij ontvangt, geef ik aan wat ik wel ga doen, namelijk het wettelijk verplicht stellen van de VOG en het verbeteren van de Verklaring van Geen Bezwaar. Daarnaast heb ik Jeugdzorg Nederland opgeroepen het doen van aangifte te bevorderen.

Voor wat betreft de vraag over het screenen van buitenlandse gastgezinnen verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van de VVD-fractie onder het kopje screening van gastgezinnen.

Weglopers

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel jongeren met een jeugdzorgindicatie in het buitenland, in het afgelopen jaar, zijn weggelopen en hoe lang het gemiddeld duurt om een vermiste Nederlandse jongere in het buitenland terug te vinden?

Bij de inspectie jeugdzorg zijn het afgelopen jaar geen meldingen binnengekomen van weglopers.

Overbruggen wachtlijst

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel jongeren vanwege de wachtlijsten ter overbrugging worden geplaatst in het buitenland en wat ik ga doen tegen dit oneigenlijke gebruik van plaatsing in het buitenland.

Tijdens het inspectieonderzoek bleken twee zorgaanbieders jongeren (mede) ter overbrugging te plaatsen in het buitenland. Het ging op dat moment om vijf (van de 48) jongeren. Volgens de inspectie stond bij deze aanbieders het aantonen van de meerwaarde van de plaatsing in het buitenland onvoldoende op de voorgrond. Ik ben, net als de inspectie, van mening dat dit niet mag gebeuren. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn afspraken met provincies aangegeven dat gebrek aan capaciteit in Nederland in geen geval reden is om uit te wijken naar het buitenland.

De inspectie beveelt aan om voorafgaand aan de plaatsing vast te stellen wat de specifieke indicaties zijn voor een jongere die een plaatsing in het buitenland nodig maken, wat de meerwaarde van de plaatsing in het buitenland voor de jongeren is en waarom de doelen niet in Nederland kunnen worden gerealiseerd. De inspectie zal hier tijdens haar reguliere toezicht na 1 juli 2012 aandacht aan besteden.

Vervolgonderzoek

Tot slot vragen de leden of ik bereid ben een robuust effectonderzoek te initiëren om de effectiviteit van buitenlands zorgaanbod te kunnen beoordelen.

In mijn brief over het kwaliteitsbeleid voor de brede zorg voor jeugd3 (d.d. 2 april 2012) geef ik aan dat, willen we spreken van kwalitatief goede zorg voor jeugd, het belangrijk is dat een aantal zaken op orde is. Van groot belang is de aanwezigheid van bekwame professionals. Deze professionals dienen zich te richten op de op het kind geënte doelstellingen. In dat kader kunnen zij besluiten om het jeugdzorg in het buitenland aan te bieden.

Daarnaast is het belangrijk om te weten of de geboden zorg werkt. Hiertoe wordt veel effectonderzoek verricht naar instrumenten en interventies. Echter, onderzoek in de sociale sector en dus ook de jeugdzorg, wordt bemoeilijkt door de aard van de sector. We hebben te maken met jongeren die vaak verschillende problemen hebben. En als er wel jongeren zijn met enigszins vergelijkbare problematiek, dan zijn zij in kleine aantallen aanwezig. Daarbij komt dat effecten door behandelaars en zorgaanbieders worden waargenomen, maar het is moeilijk om deze effecten ergens aan toe te schrijven. Dit geldt voor al het zorgaanbod, dus ook voor buitenlands zorgaanbod. Komt het effect nu doordat een jongere (ver) van huis verblijft, of door de gebruikte interventie of methodiek, het handelen van de aanwezige beroepsbeoefenaar of zijn er andere verklaringen?

Een veel gebruikte onderzoeksmethode voor het meten van effectiviteit is de randomised controlled trial. Deze methode kent de sterkste bewijskracht, maar heeft ook zodanige beperkingen dat deze in de jeugdzorg nauwelijks toepasbaar is. Dit betekent dat het op dit moment niet mogelijk is om voor alle zorg eenduidig vast te stellen of de ene methode effectiever is dan de andere. Dit geldt voor interventies die in Nederland worden toegepast en ook voor interventies die bij buitenlands zorgaanbod worden ingezet. Daarom kies ik nu niet voor een effectonderzoek naar buitenlands zorgaanbod, maar ben ik van mening dat

moet worden gezocht naar andere vormen van effectonderzoek. Er is veel practice based kennis aanwezig in de jeugdsector die beter inzichtelijk kan worden gemaakt.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie.

In onderstaande sectie ga ik in op de opmerkingen en vragen van de leden van de CDA-fractie.

Toezicht

De leden van de CDA-fractie merken op dat het toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg in het buitenland nog steeds in de kinderschoenen lijkt te staan. Genoemde leden vragen mij om een reactie op dit punt. Eveneens vragen de genoemde leden welke organisatie toezicht houdt op de plaatsingen net over de grens in België en Duitsland en of de Nederlandse inspectie hier samenwerkingsafspraken mee heeft.

Met provincies is de afspraak gemaakt dat de Nederlandse zorgaanbieders doorgeven aan de Inspectie Jeugdzorg welke toezichthoudende instantie in het buitenland toezicht houdt op de Nederlandse jongeren aldaar geplaatst. Alle zorgaanbieders hebben namen doorgegeven aan de inspectie en inmiddels heeft de inspectie contact gelegd en samenwerkingsafspraken gemaakt met diverse toezichthouders in het buitenland. In Frankrijk met het Conseil Général, in België met de Vlaamse Zorginspectie, in Duitsland met het Landesambt für Soziales, Jugend und Familie en in Zweden met de Socialstyrelsen. Formeel is het toezicht dus geregeld.

Landelijk platform en bureaucratie

De leden van de CDA-fractie vragen mij of de zorgaanbieders meerwaarde zien in de inrichting van een landelijk platform buitenlands jeugdzorgaanbod en of hiermee niet opnieuw een bureaucratische laag wordt gecreëerd.

De organisaties voor Jeugd & Opvoedhulp die buitenlands zorgaanbod aanbieden hebben de aanbeveling van de Inspectie Jeugdzorg over het landelijke platform overgenomen en inmiddels is een (netwerk) groep gevormd. Het platform wordt benut voor het uitwisselen van ervaringen en het delen van informatie. Binnen het platform zijn diverse werkgroepen ingericht die thema’s oppakken en uitwerken bijvoorbeeld over (on)geschikte gastouders. Het platform heeft eveneens een website gelanceerd: www.platformervaringslerenbuitenland.nl.

De organisaties voor Jeugd & Opvoedhulp waren al langer bezig met het uitwisselen van kennis en kunde en zien dus zeker meerwaarde in de huidige vorm van samenwerking. Het platform is geen bureaucratische laag en wordt ook niet zo ervaren door de deelnemers.

Implementatie aanbevelingen

De fractieleden stellen de vraag wat de gevolgen zijn indien blijkt dat de verbeterpunten na 1 juli 2012 nog niet zijn gerealiseerd.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mij antwoord op de vraag van de VVD-fractie onder het kopje implementatie aanbevelingen.

Kwaliteitsmaatstaven

De leden van de CDA-fractie geven aan dat bij de vaststelling van de kwaliteitsmaatstaven voor het buitenlands zorgaanbod Frankrijk als «proefproject» wordt genoemd. Aan de andere kant geeft de inspectie aan dat zij dezelfde kwaliteitsmaatstaven voor zorg in het buitenland hanteert als voor zorg in Nederland. Genoemde leden vragen mij een toelichting te geven op de verschillen tussen deze kwaliteitsmaatstaven.

De inspectie geeft aan dat er geen sprake is van verschillende kwaliteitsmaatstaven. Het feit dat iets een proefproject wordt genoemd, wil niet zeggen dat de inspectie minder, andere of lagere standaarden hanteert. Het is juist een proef om te bezien of in het buitenland aan de standaarden van de Nederlandse inspectie én wet- en regelgeving kan worden voldaan. In dit geval gaat het specifiek om het houden van toezicht op de kwaliteit van de zorg in het buitenland en het inschakelen van de toezichthouder in het betreffende land. Frankrijk is hiertoe als voorbeeld gebruikt.

Internationale- wet en regelgeving

De leden van de CDA-fractie vragen of ik kan aangeven of ik verwacht dat het toezicht op het buitenlandse zorgaanbod op korte termijn aangepast zou moeten worden naar aanleiding van de internationale wet- en regelgeving.

Voor wat betreft de zorg in het buitenland zijn diverse wetten en verdragen van toepassing waar ook de Nederlandse inspectie en zorgaanbieders aan moeten voldoen. Denk hierbij aan het Haagse Kinderbeschermingsverdrag en de verordening Brussel IIbis. Ik verwacht echter niet dat het toezicht op buitenlands zorgaanbod binnenkort moet worden aangepast naar aanleiding van internationale wet- en regelgeving. Met de komst van een nieuwe jeugdwet zal ook het toezicht anders worden ingericht. Daarbij zal worden bekeken wat dit betekent voor het toezicht op zorg in het buitenland.

Reden en meerwaarde van buitenlands aanbod

De leden van de CDA-fractie vragen of ik kan aangeven wat voor mij geldige redenen kunnen zijn om jongeren naar het buitenland te sturen, of ik helder kan maken wat de meerwaarde is van jeugdzorg in het buitenland en waarom deze zorg niet in Nederland gegeven kan worden.

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mij antwoord op de vraag van de VVD-fractie onder het kopje reden en meerwaarde van buitenlands aanbod.

Kosten buitenlands zorgaanbod

De leden van de CDA-fractie vragen naar een toelichting op de kosten van zorg in het buitenland, ten opzichte van de zorg die binnen Nederland wordt gegeven

Ik heb geen landelijk zicht op de kosten van buitenlands zorgaanbod. Het is aan provincies om daar afspraken over te maken met zorgaanbieders. Ik heb vorig jaar wel contact gehad met één van de zorgaanbieders die gebruik maakt van buitenlands aanbod om me een beeld te vormen. Die zorgaanbieder gaf aan dat een plek in het buitenland, in dit geval Frankrijk, ca. € 35 000,- op jaarbasis kost. Daarnaast wordt nog zo’n € 15 000 euro aan aanvullende (na)zorg in Nederland besteed

Ter vergelijking: een reguliere residentiële plek in Nederland kost circa € 40 000 – 60 000,- op jaarbasis. Een plaatsing in de jeugdzorgplus kost gemiddeld € 120 000,- op jaarbasis.

Effect van buitenlands zorgaanbod

De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden aangegeven of de zorg in het buitenland daadwerkelijk effectiever is dan de jeugdzorg die in Nederland wordt aangeboden en wat hiervan de oorzaak is.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mij antwoord op de vraag van de VVD-fractie onder het kopje onderzoeksmethode en effectiviteit.

Onderwijs

De leden van de CDA-fractie lezen in het rapport van de inspectie dat bij enkele zorgaanbieders standaard vrijstelling van de leerplicht wordt aangevraagd voor jongeren die zorgaanbod in het buitenland krijgen. Genoemde leden zijn van mening dat de inspectie terecht stelt dat dit onwenselijk is. Daarnaast geeft de inspectie aan dat in Frankrijk vrijstelling van leerplicht tot 16 jaar überhaupt niet mogelijk is. Deze leden vragen of ik kan aangeven of dit betekent dat deze zorgaanbieders de (Franse) wet overtreden en wat de sancties kunnen zijn als een jongere in Frankrijk geen onderwijs volgt. Ook vragen deze leden of ik de mening deel dat er geen (standaard) vrijstelling van de leerplicht gegeven hoort te worden aan deze jongeren. Tenslotte vragen genoemde leden of de Franse toezichthouder bekend is met de jongeren die in Frankrijk geen onderwijs genieten en hoe veel jongeren vrijstelling krijgen van de leerplicht.

Zowel de Inspectie Jeugdzorg als de Franse toezichthouders verlangen dat de jongeren worden gemeld bij de Franse toezichthouder. Ze zijn dus bekend bij de Franse instanties.

Uit het onderzoek van de inspectie komt naar voren dat vier zorgaanbieders standaard vrijstelling van de leerplicht aanvragen en dat eveneens vier zorgaanbieder dit voor sommige jongeren aanvragen. Deze acht zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de plaatsing van 20 van de in totaal 48 in Frankrijk geplaatste jongeren op 1 juli 2011.

Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op de vraag naar onderwijs van de leden van de VVD-fractie, vind ik het onacceptabel dat jongeren in het buitenland verstoken zijn van onderwijs. Ik ben dan ook van mening dat er geen standaard vrijstelling van onderwijs moet worden aangevraagd. Hierover zijn afspraken gemaakt met provincies. Indien een jongere langer dan een week verstoken blijft van onderwijs moet het traject in het buitenland worden afgebroken.

Doordat de jongeren in de meeste gevallen tijdelijk in het buitenland verblijven, blijven ze ingeschreven staan in de Nederlandse Gemeentelijke Basisadministratie en vallen ze dus onder de Nederlandse leerplicht. Deze leerplichtwet kent verschillende gronden waardoor de jeugdigen vrijgesteld kunnen zijn van het ingeschreven staan op een school in Nederland of het geregeld bezoeken van de school in Nederland.

De buitenlandse toezichthouders zijn op de hoogte van de Nederlandse jongeren die in hun land verblijven. Ik ga er vanuit dat de Nederlandse zorgaanbieders op de hoogte zijn van de aldaar geldende wet- en regelgeving rond onderwijs. Ik heb geen signalen ontvangen dat de Franse onderwijswet wordt overtreden.

De inspectie kan optreden richting de verantwoordelijke provincie indien de jongeren verstoken blijven van onderwijs. Zij kan Gedeputeerde Staten aanbevelen handhavend op te treden jegens de betreffende instelling.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

In onderstaande sectie ga ik in op de opmerkingen en vragen van de leden van de SP-fractie.

Implementatie aanbevelingen en landelijk platform

De leden van de SP vernemen graag wat er exact gebeurt met de aanbevelingen van de rapporten van Van Montfoort en de Inspectie Jeugdzorg en of ik alle aanbevelingen overneem. Als dit zo is willen de genoemde leden weten hoe er uitwerking wordt gegeven aan de aanbevelingen, hoe dit wordt getoetst en gemonitord en wat er gebeurt indien de aanbevelingen niet zijn geïmplementeerd voor 1 juli 2012. De genoemde leden vragen eveneens naar het landelijk platform en stellen de vraag of er inmiddels is gesproken met IPO en Jeugdzorg Nederland, wat de uitkomsten van het gesprek zijn en hoe wordt voorkomen dat het platform onnodige, extra bureaucratie met zich meebrengt.

Tenslotte noemen de leden van de SP-fractie de aanbeveling van Van Montfoort om te komen tot een degelijke screening op ernstige psychiatrische problematiek en licht verstandelijke beperking bij de potentieel deelnemende jongeren. De genoemde leden vragen of ik een voorstander ben van een dergelijke screening en hoe deze wordt geïmplementeerd.

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mij antwoord op de vragen van de VVD-fractie onder het kopje implementatie aanbevelingen en naar mijn antwoord op de vragen van de CDA-fractie onder het kopje landelijk platform en bureaucratie.

In aanvulling op deze antwoorden vind ik het van belang om aan te geven dat de inspectie haar aanbevelingen richt op de zorgaanbieders en de provincies. Ik verwacht dat zij hun verantwoordelijkheid nemen en de aanbevelingen oppakken. Ik zal dit ook blijven volgen. De aanbeveling aan mij om te bevorderen dat zorgaanbieders zich aansluiten bij een landelijk platform heb ik uitgevoerd. Ik heb gesproken met Jeugdzorg Nederland en het platform is opgericht. Op dit moment werken verschillende werkgroepen aan de uitwerking van de aanbevelingen van de inspectie.

In reactie op de vraag van de fractieleden van de SP naar de aanbeveling van Van Montfoort het volgende. Ik vind het zeer van belang dat bij de plaatsing in het buitenland de inschatting wordt gemaakt of de jongere het geleerde in het buitenland, bij terugkeer ook kan toepassen in de thuissituatie. Ik heb hierover gesproken met Jeugdzorg Nederland. Bij het screeningsproces voorafgaand aan de plaatsing in het buitenland worden ernstige psychiatrische problematiek en licht verstandelijke beperking reeds meegewogen als contra-indicatoren.

De inspectie heeft geconstateerd dat er niet altijd een gedragsdeskundige en/of een kinder- en jeugdpsychiater betrokken worden bij de intake en de screening. Zorgaanbieders wordt aanbevolen om deze deskundigheid wel te betrekken bij de intake.

Vervolgonderzoek

De leden van de SP-fractie vragen of ik van plan ben om een vervolgonderzoek in te stellen naar de effecten van het buitenlands zorgaanbod, zoals Van Montfoort voorstelt.

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mij antwoord op de vraag van de PvdA-fractie onder het kopje vervolgonderzoek.

VOG en bescherming

De fractieleden van de SP stellen enkele vragen over de VOG. De genoemde leden merken op dat bij de verschillende zorgtrajecten in het buitenland niet wordt vermeld of de hulpverleners of gastgezinnen allemaal een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) hebben overlegd en vragen mij of ik aan kan geven welke hulpverleners of mensen van opvangadressen wel of niet een VOG hebben voorgelegd en wat hiervan de reden is. Tevens willen deze leden weten waarom niet alle mensen die met kinderen of jongeren werken een VOG hebben, aangezien dit een uitdrukkelijke wens is van de leden van de SP-fractie die is bekrachtigd door de leden van de Tweede Kamer. Ook vragen genoemde leden wanneer ik kan garanderen dat alle mensen die met kinderen werken, dus ook in het buitenland en in de (buitenlandse) particuliere jeugdzorg, een VOG kunnen overleggen.

Tenslotte vragen de leden hoe niet alleen de positie van de jongeren, maar ook de positie van de hulpverleners in het buitenland worden beschermd.

Uit het inspectierapport blijkt niet hoeveel hulpverleners een VOG hebben. De kwaliteitseisen die van toepassing zijn binnen de jeugdzorg in Nederland gelden onverkort ook voor het aanbod in het buitenland. Dit geldt dus ook voor het beschikken over een VOG.

Momenteel hebben de werkgevers in de jeugdzorg op vrijwillige basis afgesproken om aan alle nieuwe medewerkers in de jeugdzorg een VOG te vragen. Gezien het belang van de VOG, zal het bezitten ervan een wettelijke verplichting worden. Een verplichte VOG zal in de Wet op de jeugdzorg worden opgenomen. Een nota van wijziging daartoe zal, bij de wet verplichte meldcode, naar verwachting eind 2012 aan u worden aangeboden. Tot die tijd zal de inspectie tijdens haar reguliere toezichtsonderzoeken alert zijn op de aanwezigheid van een VOG.

In antwoord op de vraag over de bescherming van de positie van jongeren en hulpverlener kan ik u meedelen dat de positie van jongeren wordt beschermd middels de eisen die de Wet op de jeugdzorg stelt aan verantwoorde zorg. De positie van hulpverleners in het buitenland kent geen specifieke bescherming middels de Wet op de jeugdzorg. Ik heb geen signalen dat op dit punt aanvullende maatregelen nodig zijn.

Toezicht

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen gesteld over het toezicht in het buitenland. Zo willen genoemde leden graag weten of het toezicht momenteel volledig is geregeld bij «En Route» en bij «Bon Jour» en, wanneer dit nog niet het geval is, wat de reden(en) hiervan is. Ook vragen de genoemde leden wanneer ik kan garanderen dat er bij alle buitenlands aanbieders voldoende toezicht is. Tevens vragen zij op welke wijze ik dit toezicht exact controleer en wat er gebeurt als blijkt dat het toezicht in het land van het zorgaanbod tekort schiet. In dat kader vragen genoemde leden of de buitenlandse toezichthouders over voldoende capaciteit en mogelijkheden beschikken om het toezicht uit te voeren naar Nederlandse maatstaven.

Vervolgens vragen de leden van de SP-fractie naar de stand van zaken van het onderzoek van de inspectie naar het toezicht op de residentiële jeugdzorg in Duitsland, Spanje en Zweden, wat de aanleiding was om dit toezicht te onderzoeken en of er in de (tussentijdse) resultaten aanleidingen zaten om in te grijpen.

Volgens de inspectie hebben alle Nederlandse zorgaanbieders die gebruik maken van buitenlands zorgaanbod doorgegeven welk orgaan toezicht houdt. Dit geldt dus ook voor het toezicht op «En Route» en «Bon Jour». De inspectie heeft inmiddels met alle toezichthouders contact gelegd om vast te stellen dat zij toezicht houden. Dit is dus formeel geregeld.

Er vindt geen controle plaats op het toezicht uitgeoefend door buitenlandse inspecties. De Inspectie Jeugdzorg heeft wel samenwerkingsafspraken gemaakt met buitenlandse toezichthouders en aangegeven welke kwaliteitsmaatstaven in Nederland worden gehanteerd. De Nederlandse inspectie kan de Nederlandse normen niet opleggen aan buitenlandse toezichthouders. Indien de inspectie berichten ontvangt dat er zorgen bestaan omtrent de kwaliteit van de zorg, kan zij contact opnemen met de buitenlandse toezichthouder.

De afspraak met provincies dat, indien er geen toezicht is, er geen jongeren worden geplaatst, blijft van kracht en ik ga er vanuit dat provincies dit controleren.

Ik beschik niet over informatie over de capaciteit van buitenlandse toezichthouders.

De inspectie heeft geen onderzoek verricht naar het toezicht op de residentiële jeugdzorg in Duitsland, Spanje en Zweden. De inspectie heeft wel voor alle drie de landen vastgesteld wie de toezichthouder is, contact gelegd met de betreffende toezichthouders en vastgesteld dat ze ook toezicht hebben op de betreffende instelling.

Kwaliteitsmaatstaven

De leden van de SP-fractie vinden het niet acceptabel dat het buitenlandse zorgaanbod van zeven van de twaalf jeugdzorgaanbieders slechts deels voldoet aan de kwaliteitseisen. Genoemde leden vragen mij hiervoor met een concrete aanpak te komen om dit zo snel mogelijk op te lossen.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie onder het kopje implementatie aanbevelingen.

Begeleiding van jongeren

De leden van de SP-fractie stellen vragen over de begeleiding van jongeren in het buitenland. Het valt de genoemde leden op dat de mate van begeleiding per aanbod enorm verschilt. Genoemde leden vinden dat maatwerk geboden moet worden voor de begeleiding voor een jongere en dat de begeleiding tevens flexibel ingezet moet kunnen worden omdat soms wat meer nodig is dan op andere momenten. De fractieleden vragen mij waarom ervoor gekozen is om per zorgaanbod een bepaalde frequentie van begeleiding aan te bieden, op welke manier flexibiliteit is gewaarborgd en hoe een begeleider vanuit Nederland snel kan inspringen als dat nodig is. Ook vinden de leden het zorgelijk en onwenselijk dat jongeren meestal zelf geen contact op kunnen nemen met hun begeleider. Genoemde leden vragen op welke wijze de in het buitenland geplaatste jongeren dan wel hulp kunnen inroepen als zij die niet kunnen krijgen bij het buitenlandse zorgaanbod of als die hulp ontoereikend of onverantwoord is. Tenslotte vragen de fractieleden hoe jongeren gebruik kunnen maken van een vertrouwenspersoon.

Voorop gesteld dient te worden dat ik niet ga over de mate van begeleiding van jongeren in het buitenland. Het bieden van verantwoorde zorg is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. Afspraken over de mate van begeleiding valt ook onder verantwoorde zorg en hierover dient de zorgaanbieder, voorafgaand aan de plaatsing in het buitenland, afspraken te maken met (één van de) ouders/verzorgers en de jongere. Hoe (flexibel) deze begeleiding wordt ingericht is eveneens aan aanbieders, ouders/verzorgers en de jongere zelf om te bepalen.

De inspectie heeft vastgesteld dat alle zorgaanbieders begeleiding aanbieden aan het gezin tijdens het verblijf van een jongere in het buitenland. Een aantal zorgaanbieders biedt intensieve hulp aan het gezin en stemt dit af met de begeleiders in het buitenland.

De jongere in het buitenland kan overigens altijd gebruik maken van de vertrouwenspersoon en van het klachtrecht in Nederland.

Onderwijs en werkzaamheden

De leden van de SP-fractie vragen of de mogelijkheden om Nederlandstalig onderwijs te volgen voor jongeren bij «Clé de Voûte» inmiddels volledig zijn en zo niet waarom niet. Tevens constateren de fractieleden dat bij negen van de 12 jeugdzorgaanbieders er in onvoldoende mate sprake is van de mogelijkheid om Nederlands onderwijs te volgen. Bijna de helft van de zorgaanbieders laat jongeren werkzaamheden uitvoeren die de Nederlandse regelgeving overtreden. Genoemde leden vinden deze conclusies, van zowel het onderwijs als de werkzaamheden, onacceptabel en vragen mij naar een oplossing van beide problemen en willen tevens weten hoe wordt voorkomen dat deze misstanden zich in de toekomst nog voordoen.

Ook stellen de fractieleden op welke manier is lering getrokken van problemen met werkvergunningen uit het verleden en hoe dergelijke problemen in de toekomst zijn te voorkomen.

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie onder het kopje onderwijs.

In aanvulling op dit antwoord wijs ik u er op dat de inspectie mij heeft geïnformeerd dat de mogelijkheden om Nederlandstalig onderwijs te volgen voor jongeren bij «Clé de Voûte» inmiddels volledig zijn.

Volgens de kwaliteitsmaatstaven dient de plaatsende Nederlandse zorgaanbieder zich ervan te verzekeren dat wanneer er tijdens de plaatsing in het buitenland sprake is van arbeid en/of andere werkzaamheden door de jongere dat dan de in Nederland voor die arbeid en/of werkzaamheden geldende wet- en regelgeving niet wordt overtreden. Dit staat los van de geldende wet- en regelgeving in het land waar de jongere is geplaatst, zelf als die ruimer is.

De inspectie heeft geen signalen ontvangen tijdens haar toezichtsonderzoek waaruit blijkt dat zorgaanbieders die jongeren laten meewerken op Franse (boeren)bedrijven de Nederlandse wet- en regelgeving overtreden. Ik ga er vanuit dat van eventuele misstanden in het verleden is geleerd en dat zorgaanbieders over de aard en omvang van de werkzaamheden bij aanvang van de plaatsing afspraken maken met ouders/verzorgers en de jongere zelf.

Decentralisatie

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze het buitenlandse jeugdzorgaanbod een plaats krijgt wanneer de jeugdzorg een verantwoordelijkheid wordt van de gemeenten, op welke wijze de diversiteit van zorg gewaarborgd wordt tijdens en na de decentralisatie, en op welke manier de posities van jongeren en hulpverleners worden beschermd.

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie onder het kopje decentralisatie.

De fractieleden vragen eveneens naar de bescherming van de positie van jongeren en hulpverleners. De positie van jongeren wordt in het nieuwe stelsel beschermd door wettelijke kwaliteitseisen die gelden voor alle vormen van jeugdhulp. Aan de vormen van jeugdhulp waar extra wettelijke kwaliteitseisen worden gesteld (niet- vrijwillig, verblijf en intensieve ambulante jeugdhulp in het gedwongen kader), worden klachtrecht en medezeggenschap wettelijk geregeld.

Aangezien buitenlands zorgaanbod valt onder verblijf, zijn de extra kwaliteitseisen ook in het buitenland van toepassing. De jongeren aldaar kunnen dan dus gebruik maken van het klachtrecht en medezeggenschap. Voor de bescherming van de positie van hulpverleners worden in de wet geen specifieke bepalingen opgenomen. Om de hulpverlener te ondersteunen en te versterken is het professionaliseringtraject ingezet.

Plaatsing vanwege plaatsgebrek

De leden van de SP-fractie vragen hoe vaak er jongeren onnodig in het buitenland worden geplaatst. Voorts vragen genoemde leden waarom het nodig is om jongeren in Frankrijk te plaatsen in afwachting voor een plek in de residentiële jeugdzorg en hoe groot het tekort is in de residentiële jeugdzorg. Tenslotte vragen de fractieleden hoe vaak het voorkomt dat jongeren in buitenland worden geplaatst vanwege plaatsgebrek in Nederland.

Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de PvdA-fractie onder het kopje overbruggen wachtlijst.

In aanvulling op dit antwoord merk ik op dat provincies en stadsregio's verantwoordelijk zijn voor een genoegzaam aanbod van jeugdzorg waarop ingevolge de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat. Ik heb geen inzicht in het aandeel jongeren dat wacht op residentiële zorg omdat de wachtlijstcijfers niet uitgesplitst naar zorgvorm worden uitgevraagd.

Provincies en stadsregio's informeren mij jaarlijks over het aantal jongeren die langer dan negen weken wachten op peildatum 1 juli. Op 24 oktober 2011 heb ik uw Kamer het meest recente wachtlijstbeeld gemeld, waarbij ik concludeerde dat de wachtlijsten in de jeugdzorg weinig verandering laten zien ten opzichte van vorig jaar. Provincies slagen er in voor de meeste jeugdigen zorg te bieden conform de indicatie van bureau jeugdzorg.

Mijn voorganger heeft in zijn brief aan de Kamer4 aangegeven dat een tekort aan capaciteit in Nederland (wachtlijsten) in geen geval reden mag zijn om de zorg dan maar in het buitenland te organiseren. Ik zal provincies aan deze afspraak houden.

Buitenlandse jongeren in Nederland

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel jeugdigen er in ons land zijn die door buitenlandse jeugdzorgaanbieders worden geplaatst in Nederland en op welke wijze de inspectie daarbij is betrokken.

De inspectie heeft geen zicht op het aantal buitenlandse jongeren dat in Nederland jeugdzorg ontvangt. De Inspectie Jeugdzorg houdt geen specifiek of gericht toezicht op jeugdzorg geboden aan buitenlandse jongeren. Als buitenlandse jongeren in Nederland gebruik maken van jeugdzorg (ambulant, jeugdzorgplus, residentieel, pleegzorg of schippersinternaten), dan valt deze zorg uiteraard onder het reguliere toezicht van de inspectie.

Particulier aanbod

De SP-fractie constateert dat jeugdigen zonder jeugdzorgindicatie buiten beschouwing zijn gelaten in de rapporten en in mijn brief. De fractieleden vragen hoeveel jongeren in het buitenland particuliere jeugdzorg ontvangen zonder jeugdzorgindicatie en op welke wijze toezicht wordt gehouden op deze groep. Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie wanneer de Kamer de mijn plannen ontvangt om ook op de particuliere jeugdzorg meer toezicht te houden.

Het aantal jongeren dat pgb gefinancierde zorg ontvangt in het buitenland zonder jeugdzorgindicatie is niet bekend. De Inspectie voor de Gezondheidzorg houdt geen toezicht op pgb-gebruikers zelf, wel op de instellingen die (pgb)zorg leveren.

Tenslotte vraagt de SP-fractie naar mijn plannen om ook op de particuliere jeugdzorg meer toezicht te houden.

Voor wat betreft de particuliere jeugdzorg in Nederland is het toezicht geregeld. Hierover zijn vorig jaar met provincies en Jeugdzorg Nederland afspraken gemaakt5. De provinciaal gefinancierde zorgaanbieder is op grond van de Wet op de jeugdzorg verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg en de veiligheid bij de particuliere aanbieder (de zogenaamde onderaannemer). De gesubsidieerde zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de Inspectie Jeugdzorg via haar toezichtstaak kan controleren of de particuliere zorgaanbieder daadwerkelijk verantwoorde zorg biedt aan de cliënt. De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de inspectie toegang heeft tot de particuliere instelling waar de cliënt verblijft.

Ook eventuele handhavingsactiviteiten door de inspectie vinden, net als bij nevenlocaties van een zorgaanbieder, plaats via de verantwoordelijke zorgaanbieder die door de provincie wordt gesubsidieerd. In het nieuwe stelsel zullen kwaliteitseisen die gesteld worden aan jeugdhulp, ook van toepassing zijn op particuliere onderaannemers.


X Noot
1

TK 2011–2012, 31 839, nr. 200.

X Noot
2

TK 2010–2011, 32 529, nr. 13..

X Noot
3

TK 2011–2012, 31 839, nr. 195.

X Noot
4

TK 2009–2010, 31 839, nr. 37.

X Noot
5

TK 2010–2011, 31 839, 87.

Naar boven