31 839 Jeugdzorg

Nr. 206 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2012

Tijdens het Algemeen Overleg over de kwaliteit van de jeugdzorg en macht van de gezinsvoogd op 18 april jl. (Kamerstuk 31 839, nr. 204) heeft uw Kamer aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en mij gevraagd aandacht te besteden aan worst practices. De staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer erop geattendeerd dat er op dit moment in het veld van de jeugdzorg pilots lopen op het gebied van het tuchtrecht en dat juist het tuchtrecht gaat over worst practices. Als sluitstuk van professionalisering is tuchtrecht bedoeld om beroepsbeoefenaren te berispen of te waarschuwen (ter lering) dan wel bij ernstig falen uit het register te schrappen (bestraffing).

De staatssecretaris van VWS zegde u toe de resultaten van de pilots – zodra beschikbaar – in geanonimiseerde vorm te zullen aanreiken.

Ik heb aangegeven het op zichzelf een goede gedachte te vinden om worst practices te inventariseren. In dat verband heb ik toegezegd mij samen met de staatssecretaris van VWS te zullen bezinnen op de vraag of een commissie kan worden samengesteld die dergelijke praktijkgevallen nader kan gaan onderzoeken, opdat hieruit lering getrokken kan worden.

Ik heb u toegezegd u hierover binnen een maand te zullen berichten.

Mede namens de staatssecretaris van VWS bericht ik u als volgt:

In het kader van het Actieplan Professionalisering in de jeugdzorg heeft de Adviesgroep Beroepsethiek en Tuchtrecht in juni 2010 een eindrapportage uitgebracht «Op het goede spoor». In het kader van het opzetten van tuchtrecht is de op zichzelf logische suggestie om worst cases te openbaren voor het nut van het algemeen belang toen al onderzocht. Er zijn – in geanonimiseerde vorm – diverse (worst) cases onderzocht en door de diverse veldpartijen op hun merites beoordeeld, ook vanuit cliëntperspectief.

Het bleek lastig om cases boven tafel te krijgen die niet naar personen herleidbaar zijn. Juist de worst cases zijn veelal in de publiciteit geweest. Uit het oogpunt van privacybescherming achten wij publieke bespreking van specifieke casuïstiek ongewenst.

Ook is destijds geconcludeerd dat leren van worst cases ten principale een taak is voor tuchtrecht. De Beroepsverenigingen NIP en NVO hebben nu al een werkend tuchtrecht waar meer dan de helft van de beroepsbeoefenaren op WO-niveau onder valt.

Ter informatie van uw Kamer voeg ik het hierboven bedoelde rapport bij waarin diverse (worst) cases zijn beschreven en geanalyseerd1.

Samen met de staatssecretaris van VWS meen ik dan ook dat een nieuw in te stellen commissie op dit moment geen meerwaarde heeft. Het is beter ons te concentreren op het realiseren van de professionalisering van twee cruciale beroepen in de jeugdzorg, leidend tot de inrichting van een register, en handhaving van de ethische code via het tuchtrecht. Binnen dat tuchtrecht kan maximaal worden geleerd van de daarbinnen behandelde brede casuïstiek.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven