nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 maart 2009
Uw Kamer heeft mij op 5 maart 2009 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar
2008–2009, nr. 60) verzocht om een brief naar aanleiding van de Netwerk
uitzending op donderdag 5 maart jl. over gezinnen uit de provincie Noord-Brabant
die een raadsonderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel
of uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling ontlopen door
te vertrekken naar het buitenland.
Alvorens ik inga op de mijns inziens noodzakelijke vervolgacties beschrijf
ik kort de relevante wettelijke kaders en hoe hier in de praktijk van de jeugdbescherming
mee wordt omgegaan.
De wettelijke kaders
Het is een recht van iedere burger om te verhuizen, ook naar het buitenland;
een ondertoezichtstelling perkt dit recht niet in. Ook een gezin waarvan een
kind onder toezicht staat dan wel voorwerp is van een raadsonderzoek is vrij
om zich in het buitenland te vestigen.
Zodra er sprake is van verdere gezagsbeperking, als bijvoorbeeld gezagsontneming
of binnen de ondertoezichtstelling een machtiging uithuisplaatsing of een
schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg om Nederland niet te verlaten,
is vestiging in het buitenland niet toegestaan. In dergelijke gevallen is
er sprake van kinderontvoering en kan een verzoek OAT (opsporing, aanhouding
en teruggeleiding) worden gedaan en/of wordt de centrale autoriteit van beide
landen ingeschakeld om het kind terug te halen naar Nederland.
Indien er geen sprake is van kinderontvoering bestaat de mogelijkheid
om een zorgmelding te doen bij de centrale autoriteit van het land waar het
kind verblijft met het verzoek de zorg over te nemen. Indien het een EU-lidstaat
betreft wordt deze zorgmelding gebaseerd op:
– artikel 55 van de Verordening Brussel II-bis;
– en op artikel 36 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag.
Zo lang het Haagse Kinderbeschermingsverdrag nog niet in werking is getreden
(dit gebeurt in de loop van 2010/2011) zal het betreffende land de zorg op
basis van vrijwilligheid overnemen. Zodra het Haagse Kinderbeschermingsverdrag
in de werking treedt is er een verplichting om de zorg over te nemen.
Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming of een Bureau Jeugdzorg op de
hoogte is van het voornemen van een gezin om naar het buitenland te vertrekken
om verdere bemoeienis vanuit de jeugdbescherming te ontlopen, zal de Raad
voor de Kinderbescherming doorgaans de kinderrechter verzoeken om een kind
onder de voorlopige voogdij van Bureau Jeugdzorg te plaatsen. Daarmee berust
het gezag niet meer bij de ouders en wordt het kind uit huis geplaatst. Als
duidelijk is dat het betreffende kind gevaar loopt, kan deze maatregel zeer
snel getroffen worden.
De praktijk
Contacten met de Bureaus Jeugdzorg Noord-Brabant en Limburg over de procedure
in de praktijk leveren op dat:
• Via de centrale autoriteit Nederland de centrale autoriteit van
het betreffende land wordt ingeschakeld zoals hierboven geschetst (de formele
weg);
• Of contact opgenomen wordt met de terzake bevoegde instanties in
België, met het verzoek de maatregelen en de zorg over te nemen (de informele
weg).
De Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg geven aan met
de instanties in België in contact te treden, wanneer een gezin naar
het buitenland vertrekt terwijl er een raadsonderzoek gaande is of een ondertoezichtstelling
loopt. Daarnaast worden de Bureaus Jeugdzorg op de hoogte gehouden van de
activiteiten van de Belgische instanties.
Een quickscan naar hoe vaak het voorkomt dat gezinnen die naar het buitenland
vertrekken om (verdere) bemoeienis vanuit de jeugdbescherming te ontlopen,
levert op dat hierover geen cijfers beschikbaar zijn. Wel bestaat de indruk,
zowel bij de Raad voor de Kinderbescherming als bij de Bureaus Jeugdzorg,
dat de omvang gering is. De provincie Noord-Brabant schat dat het om een tiental
per jaar gaat, de overige grensgebieden spreken van een enkele zaak per jaar.
Ik maak mij zorgen om het signaal dat in bepaalde gevallen de zorg kennelijk
volledig wegvalt. Dit is een onwenselijke situatie welke ik nader zal bespreken
met mijn Belgische ambtgenoot.
Conclusie en vervolgacties
Gezinnen mogen verhuizen naar het buitenland, ook wanneer er sprake is
van een raadsonderzoek of een ondertoezichtstelling. Ik acht het echter onwenselijk
wanneer dit gebeurt om verdere bemoeienis vanuit de jeugdbescherming te ontlopen,
waardoor kinderen tussen wal en schip dreigen te vallen. Met mijn Belgische
ambtgenoot zal ik nader bespreken om hoeveel gezinnen het gaat, hoe de overdracht
in dergelijke gevallen verloopt en hoe de Belgische autoriteiten na de overdracht
de zorg oppakken. De eerste contacten met België hebben inmiddels plaatsgevonden.
Ik zal u berichten over de uitkomsten van onze gesprekken.
De minister voor Jeugd en Gezin,
A. Rouvoet