31 839 Jeugdzorg

Nr. 179 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 maart 2012

De algemene commissie voor Jeugdzorg1 en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie2 hebben op 9 februari 2012 overleg gevoerd met staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 14 november 2011 over ronselen van meisjes in jeugdzorginstellingen door loverboys (31 839, nr. 143).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugdzorg, Arib

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De griffier van de algemene commissie voor Jeugdzorg, Teunissen

Voorzitter: Koşer Kaya

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bouwmeester, Bruins Slot, Van der Burg, Dille, Kooiman en Koşer Kaya,

en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over het ronselen van meisjes in jeugdzorginstellingen door pooierboys. Dit debat staat tot 18.30 uur gepland. Er zijn vijf woordvoerders, inclusief mijzelf. Ik stel voor de eerste termijn een spreektijd van vier minuten voor en gezien de beschikbare tijd, twee vragen inclusief doorvragen. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Dille van de PVV-fractie.

Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. De PVV heeft in september dit algemeen overleg aangevraagd naar aanleiding van berichtgeving in de Telegraaf dat de Amsterdamse jeugdinstelling De Koppeling constateerde dat loverboys meisjes probeerden te ronselen in de instelling. Ik vond deze berichtgeving zeer zorgwekkend en ik ben daarom onlangs bij diverse jeugdinstellingen op bezoek geweest. Zij melden dat loverboys met enige regelmaat solliciteren bij deze instellingen om zo in de buurt te komen van deze meisjes, die al extra bescherming nodig hebben. Wij pleiten dan ook voor een verplichte vog (verklaring omtrent het gedrag) bij sollicitatie en een zorgvuldige screening. Ik ben benieuwd hoe deze screening momenteel wordt toegepast. Ik wil daarop graag een helder antwoord van de staatssecretaris. Wat is stand van zaken in deze instellingen? Zijn er extra veiligheidsmaatregelen genomen, en zo ja, welke?

Het kabinet erkent gelukkig het loverboyprobleem en het wil dat deze problematiek wordt aangepakt, zo lees ik in de brief over de rijksbrede aanpak. Onder meer de informatievoorziening zal worden verbeterd. De aanpak gaat mij niet ver genoeg. Mevrouw Agema heeft ooit een veertienpuntenplan opgesteld dat voorzag in een keiharde aanpak van deze lui. Ik noem voorbeelden uit dit plan: meer preventieve hechtenis, financieel kaalplukken, naming and shaming, enzovoort. Minister Opstelten heeft toegezegd dit veertienpuntenplan in te brengen in de overleggen van de taskforce mensenhandel. Ik wil graag van de staatssecretaris weten in hoeverre het veertienpuntenplan is ingebracht in de taskforce.

We moeten kunnen garanderen dat mensen van wie we slechts de verdenking hebben dat zij zich met loverboypraktijken bezighouden, ermee stoppen. Daarvoor zullen we met een ingrijpender aanpak moeten komen zoals een gebiedsverbod in de buurt van de instellingen, personeel met meer beveiligingstaken en fysieke aanpassingen van gebouwen en terreinen. Ik krijg hierop graag een reactie.

Is de staatssecretaris ook op de hoogte van het feit dat de loverboys veranderen van strategie? In plaats van verliefdheid maken zij steeds meer gebruik van keiharde intimidatie. Voor de PVV is dit een reden te meer om hiertegen keihard op te treden. Is de staatssecretaris dat met ons eens?

Tijdens mijn werkbezoek sprak ik met mensen die het initiatief hebben genomen om onder andere in kaart te brengen wie deze loverboys precies zijn. Alles wat deze heren doen, wordt gedocumenteerd om ze zo te kunnen aanpakken. Hieruit kwam naar voren dat negen van de tien loverboys allochtonen zijn van niet-westerse afkomst en dat 60% een moslimachtergrond heeft. Dit verklaart grotendeels de minachting waarmee deze loverboys met deze, in hun ogen minderwaardige, vrouwen omgaan. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Het eerdergenoemde feit is niet alleen een belangrijk punt. Zo is ook het percentage veroordelingen bizar laag. In twintig zaken wist men er slechts één veroordeling uit te slepen. De belangrijkste reden hiervoor is gebrek aan bewijs en medewerking van de meisjes. Herkent de staatssecretaris deze cijfers? Wat is hij concreet van plan om hieraan te doen?

Het is niet alleen hoog tijd dat er een stevige aanpak komt om onze samenleving en deze meisjes tegen deze mensen te beschermen, maar het is ook hoog tijd dat onze jeugdzorg zich tegen loverboys wapent.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. «Loverboys» is een veel te vriendelijke term. Het lijkt alsof het om heel vriendelijk jongens gaat, maar het zijn de misselijkste figuren die je je kunt voorstellen. Het zijn gewoon mensenhandelaren die op een heel misselijke manier gebruikmaken van zwaktes van mensen en daarmee hun voordeel doen. Laten we dit dan ook bij die naam noemen.

De cijfers in een promotieonderzoek naar de jeugdzorg-plusinstellingen tonen aan dat 30% van de meisjes te maken heeft met deze pooiers, of hoe je ze noemen wilt. Daarbij vertoont 40% van de meisjes zwaar grensoverschrijdend seksueel gedrag. Als we deze percentages optellen, hebben we het volgens de onderzoeker over 70% van de meisjes. Dat is nogal wat. Tegelijkertijd horen we dat dezelfde jeugdinstellingen de oorzaak daarvan of dit type achtergrond niet registreren. Dat werpt de vraag op hoe je moet denken over de behandeling in de instelling.

Dit brengt mij op een belangrijk punt. In het plan van aanpak staat dat wordt geprobeerd de behandeling effectiever te maken en effectievere methodes in te voeren in de jeugdzorg en bij de opvang van vrouwen. Ik pleit voor gespecialiseerde behandeling. Er is een aantal instellingen, zoals Fier Fryslân en Jeugdzorg Eindhoven, met een bewezen interventie; zij zijn hierin gespecialiseerd. Laten we alsjeblieft ervoor zorgen dat de meisjes daar de gespecialiseerde zorg krijgen die zij nodig hebben. Waarschijnlijk hebben we nog minstens één instelling nodig in verband met de regionale spreiding. Ik wil hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Overigens heb ik begrepen dat de financiering van deze opvang niet duurder is dan normale jeugdzorgplekken. Daar kan het dus niet aan liggen.

Ik kom bij de aanpak van deze jongens. We kunnen die meiden wel wegstoppen, maar dat wordt door hen zelf als buitengewoon onrechtvaardig ervaren, terwijl die jongens doorgaan met hun praktijken. We moeten dus ervoor zorgen dat wij die jongens te pakken nemen. Dat moet gebeuren via de jeugdzorgwerkers, of in elk geval door de hulpverleners. Zij komen echter weer met het standaardverhaal van de vertrouwensrelatie. Ik wijs daarom graag op artikel 8 van het EVRM waarin de verplichting is opgenomen om melding te doen van zaken die mensen ernstig schaden, mits dat aan de cliënt wordt gemeld. Misschien moeten we dit artikel ook maar eens in stelling brengen bij de jeugdhulpverlening of andere groepen. Ik vind namelijk dat dit soort zaken wel gemeld moet worden.

Mevrouw Dille (PVV): Mevrouw Van der Burg zegt dat heel gespecialiseerde opvang belangrijk is, zoals die van Fier Fryslân. Is zij op de hoogte van het feit dat er in Limburg ook een instelling is die in dergelijk opvang voorziet, namelijk Icarus van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph? In deze instelling is een heel gespecialiseerde opvang voor dit soort meisjes. Misschien is er dus al een mooi spreiding, namelijk in het noorden en in het zuiden.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Toevallig ben ik pas op werkbezoek geweest in Limburg. De specialisatie daar gaat niet zo ver als in Friesland. Ik heb wel gehoord dat in Eindhoven een pilot wordt uitgevoerd om meisjes te helpen. Dit is een particulier initiatief. Volgens mijn informatie kan men echter niet de gespecialiseerde zorg bieden. Het gaat mij niet om de instellingen, daar gaat het mij nooit om in deze debatten. Het gaat erom dat we niet de totale jeugdzorg helemaal opnieuw optuigen. Daar zijn we nog jaren mee bezig. Op een of twee plekken wordt de gespecialiseerde zorg in de basis goed uitgevoerd. Laten we ervoor zorgen dat wij daar waar het goed gebeurt, de gespecialiseerde zorg bieden voor dit type meiden. Daar gaat het mij om. Waar dit precies is, is vers twee.

Het is prima dat die jongens harder worden aangepakt. Een van de grote problemen is echter dat we ze niet te pakken krijgen. Ook daarvoor zijn interessante trajecten, bijvoorbeeld bij de politie die sinds 2000 een traject volgt op weg naar specialisatie en samenwerking met gedragswetenschappers. Men wil dat traject uitbreiden. Sinds die tijd is de bereidheid tot aangifte bij meisjes gestegen van 5% naar 35%. Ook is 80% tot 90% van de meisjes inmiddels bereid tot een gesprek. Een partij als Fier Fryslân is bereid om samen te werken. Als een meisje niet bereid is om aangifte te doen – dat komt natuurlijk vaak voor – kan het instellingshoofd aangifte doen, want de meisjes moeten bij opname een briefje tekenen waarin staat dat altijd aangifte zal worden gedaan van strafbare feiten.

Een andere mogelijkheid is het stapelen van kleine stukjes bewijs tegen dit soort jongens, desnoods via Meld Misdaad Anoniem. Ze worden dan voortdurend achter de vodden gezeten. Dit gebeurt bijvoorbeeld in Rotterdam. Ik hoor graag van de staatssecretarissen of zij deze aanpak steunen. Hoe gaan zij deze steun uitbreiden, zodat deze aanpak bij alle jeugdhulpverleners werkt en bij alle mensen die zich beroepen op hun geheimhoudingsplicht en hun vertrouwensrelatie met de cliënten? Het heeft immers weinig zin om meisjes – zoals ik hoorde in Limburg – drie jaar op de Veluwe op te sluiten, nog een keer twee jaar in een grote instelling in Zuid-Limburg en hen vervolgens weer de straat op te laten gaan. Die meisjes vinden dit buitengewoon onrechtvaardig. Wat voor leven hebben zij in die vijf jaar gehad? Vervolgens komen zij weer in het circuit.

De politie pleit voor een centrale intake- en opvangplek, opdat kan worden vastgesteld of een kind een bepaald trauma heeft. Dit is bijvoorbeeld van belang voor de rechtsgang, want dit feit kan dan niet worden tegengeworpen. Hoe denkt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hierover?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. De verhalen van de slachtoffers van loverboys zijn schrijnend. Deze jonge vrouwen zijn voor het leven getekend. Er wordt weleens gezegd dat dit een probleem van alle tijden is, maar eigenlijk is het veel erger dat we nog steeds geen passend antwoord hebben op deze pooierpraktijken Je bent jong, beïnvloedbaar en op zoek naar warmte, en dan komt er de prins op het witte paard – in dit geval waarschijnlijk een scooter – je versieren. Uiteindelijk doet zo'n vrouw – soms is het een man – alles voor zo'n stuk tuig. Een van mijn collega's zei het al: het groomen gaat steeds sneller en leidt ook sneller tot het toepassen van geweld. Een loverboy zet niet alleen aan tot prostitutie, maar betrekt een meisje ook in drugshandel en bij het maken van grote schulden bij bijvoorbeeld telefoonaanbieders en leasemaatschappijen. Ook is het verleiden van dertienjarigen allang geen uitzondering meer. Verder speelt het internet een steeds grotere rol.

De rijksbrede aanpak van de twee staatssecretarissen is stevig, maar richt zich alleen op politie, onderwijs, zorginstellingen en de kennisinstituten. Het CDA mist een heel belangrijke groep die hieraan een bijdrage zou kunnen leveren, namelijk het bedrijfsleven. Het uitbuiten leidt steeds vaker tot het maken van grote schulden. Zojuist zei ik al dat dit om schulden gaat bij telefoonaanbieders en leaseautomaatschappijen. Een aanbieder als Vodafone heeft echter heel goede maatregelen genomen en zijn personeel getraind om dit soort problematiek te herkennen. Als een man met een vrouw binnenkomt, twee iPhone's 4s en daarnaast ook een iPad bestelt en vervolgens het geld en tegelijkertijd ook het paspoort of de identiteitskaart van het meisje overhandigt, weet de verkoper dat er iets mis is. Zou het niet goed zijn om het actieplan nog sterker te maken door overleg van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie met het bedrijfsleven om te bekijken wat bijvoorbeeld telefoonaanbieders en leaseautomaatschappijen kunnen doen om deze misstanden gezamenlijk aan te pakken? Ik wil hierop graag een reactie.

Hiervoor zei ik al dat loverboys dit soort dames en heren werven op het internet. Ze gebruiken voor hun zoektocht naar slachtoffers de profielen bij Hyves, Facebook, LinkedIn en MSM. Een groot deel van dit soort aanbieders, zoals Hyves, is in Nederland gevestigd. Is de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bereid om bijvoorbeeld met deze aanbieders om tafel te gaan zitten? Kan hij aan hen vragen wat zij op hun netwerksite kunnen doen om tegen dit soort praktijken te waarschuwen? Zij kunnen bijvoorbeeld advertenties, banners, plaatsen op Hyves, waarbij een bepaalde leeftijdscategorie de waarschuwing «pas op» krijgt. Dit zijn heel kleine maatregelen. Deze ondernemingen zullen toch ook een bijdrage willen leveren aan het voorkomen van het uitbuiten van deze heel kwetsbare groep jonge vrouwen en mannen?

De ontwikkelingen staan niet stil. Tegenwoordig zijn loverboypraktijken allang niet meer iets van de grote stad; ze komen ook voor in de dorpen. Hoe zien de staatssecretarissen dit? Een tweede opvallend verschijnsel is momenteel de lovergirl. De vrouwen die hier aan tafel zitten, zullen vroeger allemaal wel hartsvriendinnen hebben gehad: twee handen op één buik. De lovergirl is tegenwoordig een lokaas van de loverboy. Zij maakt het slachtoffer afhankelijk en vraagt haar uiteindelijk om grote offers te brengen omdat zij in de problemen komt. Veel informatie, ook op de site, is nog niet op dit fenomeen van de loverboys gericht. Uit oogpunt van preventie zou hierop nog extra actie moeten worden genomen.

Jeugdprositutie wordt nog niet op een centraal punt geregistreerd. Er wordt geregistreerd door verschillende soorten instellingen en door het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Zou het geen goede gedachte zijn om te zorgen voor één centraal punt voor de registratie van jeugdprostitutie, zo vraag ik aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Mevrouw Dille (PVV): Mevrouw Bruins Slot noemde de term «lovergirls». Ik neem aan dat zij ook op de hoogte is van het feit dat deze meisjes ook vaak slachtoffer zijn. Nu wordt de indruk gewekt dat er naast loverboys ook lovergirls zijn, maar wij moeten wel duidelijk stellen dat de meisjes in 99 van de 100 gevallen niet vrijwillig zo te werk gaan.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Er zijn inderdaad verschillende categorieën. Het zijn dames die zelf slachtoffer zijn geweest, maar ook dames die een bepaalde spanning zoeken. Mevrouw Dille loopt echter vooruit op een ander deel van mijn betoog, namelijk over het herhaald slachtofferschap. Daaraan moet de komende tijd meer aandacht worden besteed. In het actieplan is daarvan wel sprake, maar ik dring erop aan dat dit meer nadruk krijgt. Mevrouw Van der Burg zei ook al dat de meisjes in verschillende instellingen terechtkomen. Hopelijk krijgen zij daar gespecialiseerde zorg, want dat is erg belangrijk. Daarna komen zij echter weer terug in hun oude omgeving en in het oude netwerk. Daarin moet ook verandering komen anders is de kans groot dat zij in hun oude gedrag terugvallen en er niets verandert. Dit ligt niet altijd aan de meisjes zelf, maar ook aan het feit dat de mensen in hun omgeving hen weer dwingen om terug te gaan naar de uitbuiter.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Soms moet je kinderen een tijdje in een afgesloten omgeving onderbrengen om ze veiligheid te bieden. Is mevrouw Bruins Slot van mening dat dit langdurig nodig is, zoals nu soms gebeurt, juist voor kinderen die toch al enorm onder druk zijn gezet en soms ook zijn opgesloten door de types waarmee zij omgaan?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is vooral belangrijk om een integrale aanpak te hebben. Je moet ervoor zorgen dat de pooiers en het tuig die haar belagen, bij de politie terechtkomen. Daarnaast blijkt de band met de ouders vaak heel slecht te zijn geworden door de periode van isolement en geïsoleerdheid. Daarop moet ook worden ingezet. Het mooiste zou zijn als deze dames zo snel mogelijk worden genormaliseerd en weer kansen zien om mee te doen in de samenleving. Zij hebben vaak het idee dat er voor hen geen toekomst meer is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Op een aantal plaatsen wordt geprobeerd om de meisjes met gespecialiseerde zorg weer zo snel mogelijk in een open structuur te plaatsen zodat zij de weg naar de maatschappij op kunnen gaan. Onderschrijft mevrouw Bruins Slot die aanpak?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik ben geen professional. Ik kan niet beoordelen welke aanpassing het beste is. Nu zie je dat sommige instellingen de problematiek niet eens onderkennen. Soms komen vrouwen terecht bij een hulpverleningsinstelling, maar is niet duidelijk dat zij het slachtoffer zijn van uitbuiting. Dat hangt natuurlijk ook samen met het feit dat slachtoffers van loverboys vaak heel ambigu of dubbel denken. Aan de ene kant hebben zij wel door dat wat er gebeurt, niet goed is, maar aan de andere kant zijn zij vaak nog verslingerd aan zo'n pooier, aan zo'n stuk tuig. Ik wilde het heel vriendelijk «zo'n jongen» noemen, maar dat past hier niet.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Mevrouw Bruins Slot zegt dat de reguliere hulpverlening het vaak nog niet ziet. Volgens mij is er sprake van een gebrek aan herkenning en erkenning. Zij constateert dat dit een probleem is. Wat zouden de staatssecretarissen naar haar mening hieraan moeten doen? Welke actie zouden zij moeten ondernemen om dit probleem te verhelpen?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is mij in het actieplan opgevallen dat er veel verschillende initiatieven zijn. De vraag is welke initiatieven nu echt zijn geslaagd. Ik hoor bijvoorbeeld veel positieve geluiden over Fier Fryslân. Datgene wat werkt, zou beter moeten worden verspreid over de diverse organisaties.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Het heeft ruim twee jaar geduurd, maar nu is dan toch eindelijk een actieplan verschenen voor een rijksbrede aanpak van de loverboyproblematiek. In 2009 heeft mevrouw Langkamp het kabinet om een actieplan gevraagd voor het bestrijden van de zogenoemde loverboys, voor preventie, en voor behandeling van en voldoende opvang voor de slachtoffers. Het vorige en het huidige kabinet hebben besloten een actieplan op te stellen. Het is mooi dat het er eindelijk is, maar het komt natuurlijk aan op de uitvoering in de praktijk. Zo lang onvoldoende werk wordt gemaakt van signalen van misbruik vanwege een tekort aan rechercheurs en er een tekort is aan opvangplaatsen voor de slachtoffers, schieten wij hier niets mee op.

Namens mijn fractie breng ik een aantal kritiekpunten naar voren.

Wij hebben twee jaar geleden al gevraagd om meer behandeling van en meer opvangplaatsen voor slachtoffers van loverboys. Ik vraag aan de staatssecretarissen wat er inmiddels is verbeterd. In Nederland is er één effectief bewezen programma, dat van Fier Fryslân. Voor het overige worden de slachtoffers voornamelijk opgevangen in de reguliere jeugdzorg. Wat zal het kabinet hieraan doen?

Het Expertisepunt Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag van MOVISIE, en Fier Fryslân zijn organisaties die bijvoorbeeld de kennis in huis hebben over het signaleren van de loverboyproblematiek. Andere woordvoerders hebben hierop al gewezen. Hulpverleners moeten leren dit te signaleren en te herkennen; velen van hen doen dit nu nog niet. Een aantal organisaties dat die kennis wel in huis heeft, kan die kennis en expertise mogelijk uitbreiden. Hoe kan worden bereikt dat die kennis wordt overgebracht op de jeugdzorginstellingen?

De aangifte moet ertoe leiden dat de daders worden gepakt. Het is belangrijk dat de slachtoffers niet alleen hulp krijgen, maar dat ook wordt voorkomen dat de daders nog meer slachtoffers kunnen maken. Hierbij is ook een grote taak weggelegd voor de hulpverleners. Mevrouw Van der Burg sprak al over het protocol van Fier Fryslân, maar er zijn ook andere protocollen bekend zoals van de politie in Rotterdam waaraan ook wordt meegewerkt door Zwolle. Dit zijn succesvolle protocollen. Zij moeten nog verder worden ontwikkeld, maar ik heb begrepen dat zij zo succesvol zijn, dat de opstellers graag zouden zien dat zij landelijk worden uitgerold. Ik vraag staatssecretaris Teeven om hierop te reageren, want het lijkt mij zinnig dat als dit werkt, wij dat voor iedereen gaan doen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Mevrouw Kooiman verwijst naar de protocollen, ook voor de aangifte. In het veld kun je twee geluiden onderscheiden. In de eerste plaats zegt de politie soms dat het lastig is dat hulpverleners al met de hulp beginnen, omdat het verhaal dat de vrouwen moeten vertellen als zij aangifte doen, daardoor gekleurd wordt. Hoe ziet mevrouw Kooiman dit?

In de tweede plaats zeggen hulpverleners dat zij er niet op willen aandringen dat vrouwen aangifte doen, omdat dit ten koste gaat van de vertrouwensrelatie die zij met de vrouw willen opbouwen. Moeten hulpverleners zich verschuilen achter hun deskundigheid of moeten zij de vrouw bijstaan als zij aangifte doet?

Mevrouw Kooiman (SP): Als een meisje hulp nodig heeft, moet sowieso worden begonnen met hulpverlening. Ik ben het wel met mevrouw Bruins Slot eens dat veel hulpverleners niet eens stilstaan bij het feit dat je aangifte kunt doen. Een melding bij Meld Misdaad Anoniem zou al een optie zijn om tot een stapeling van meldingen over de dader te komen. Ik heb veel van dit soort meiden begeleid, maar ik heb inderdaad weinig stilgestaan bij het feit dat je op aangifte moet aansturen, ook in het belang van het slachtoffer. Een slachtoffer in die richting sturen, zit vaak niet in het systeem van hulpverleners, terwijl aangifte toch kan helpen bij het genezingsproces van het slachtoffer door de erkenning dat er inderdaad een probleem is.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het pleidooi van het CDA is om aan dit aspect meer aandacht te besteden in het actieplan, omdat het een belangrijk instrument kan zijn om het aantal aangiften uit te breiden. Steunt mevrouw Kooiman dit pleidooi van het CDA?

Mevrouw Kooiman (SP): Ja, dat ondersteun ik natuurlijk. Ik heb al gesproken over reeds bestaande protocollen van hulpverlening en politie in Rotterdam en Zwolle en van Fier Fryslân. Als wij die kennis en expertise uitbreiden, zijn wij naar mijn mening een eind op de goede weg.

Dan de voorlichting. Ik heb veel nagedacht over het ronselen van meiden in jeugdzorginstellingen. Uit navraag blijkt dat dit inderdaad voorkomt. Dit is een groot probleem. De politie en een aantal expertisecentra van MOVISIE wijzen er echter op dat het vooral ook via internet gebeurt. Dat is veel gemakkelijker. Je hebt de meisjes zo veel sneller binnen. Een rechercheur zei tegen mij dat kinderen vroeger door hun vader en moeder werden gewaarschuwd om niet mee te gaan met vreemde mannen, maar op internet gebeurt nu het omgekeerde. Ouders hebben vaak geen zicht op wat hun kind doet. Een BlackBerry en een i-Phone gaan wel mee naar boven. Ik heb zelf eens een beetje op die sites gezocht, maar daarop staan echt heel schunnige foto's van meiden die blijkbaar niet weten wat normale seksuele omgangsvormen zijn. Er zijn wel projecten om zowel jongeren als de ouders daarvan bewust te maken, maar die projecten staan nog in de kinderschoenen. De ouders spelen een belangrijke rol bij het toezicht op internet. Hoe zal staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten dit oppakken? Ik verwijs in dit kader naar het rapport «Beperkt weerbaar». Dat lijkt mij in het verlengde hiervan belangrijk.

De recherche houdt zich bezig met de opsporing van dergelijke sites. In Rotterdam is men daarmee goed bezig. Is staatssecretaris Teeven bereid dit project verder uit te rollen? Deze werkwijze leidt ook tot veel bijvangst, want niet alleen de loverboys worden opgepakt, maar ook de perverse mannetjes die op zoek zijn naar contact.

Mevrouw Dille (PVV): Begrijp ik goed dat mevrouw Kooiman wil dat de overheid zich bezint op de vraag hoe zij ouders kan aanspreken opdat zij gaan toezien op het gedrag van hun kinderen op internet? Ik mag toch hopen van niet. Voor de PVV is het heel duidelijk: dit is een taak van de ouders. Klaar!

Mevrouw Kooiman (SP): Ik denk echt dat heel veel ouders gewoon niet weten wat er op internet gebeurt. Dat is inderdaad zorgelijk, daarmee ben ik het eens. Naar mijn mening moeten wij mensen soms gewoon een lesje bijbrengen. Dat gebeurt al op school, want in het kader van «Beperkt weerbaar» is daaraan al aandacht besteed. Er is betere voorlichting nodig over seksuele omgangsvormen, maar het heeft geen zin om alleen de jongeren daarmee te confronteren. De ouders moeten daarin ook worden meegenomen, want zij spelen een belangrijke rol. Misschien moeten wij die schermpjes eens aan de ouders laten zien zodat zij weten wat hun kind op internet doet. Ik vind dat heel belangrijk en ik hoop dat de PVV dat met mij deelt.

Mevrouw Dille (PVV): Voor de PVV is heel duidelijk dat de verantwoordelijkheid bij de ouders ligt. Laten wij daar alsjeblieft geen overheidstaak van maken.

Mevrouw Kooiman (SP): Als de PVV wil dat ouders niet meer worden voorgelicht over het feit dat hun kinderen dit soort dingen doen op het internet, is dat zorgelijk. Ik ben van mening dat ouders hierop moeten worden gewezen, omdat dit een enorme blinde vlek is.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Bedrijven als Hyves en Facebook hebben er natuurlijk belang bij dat zij niet worden gebruikt voor dit soort misdadige praktijken. Ik heb net voorgesteld aan staatssecretaris Teeven dat hij met vertegenwoordigers van dit soort netwerksites om de tafel gaat zitten om te bezien of zij aan de slag kunnen gaan om, ook op basis van hun eigen verantwoordelijkheid, dit soort uitbuitingspraktijken te voorkomen.

Mevrouw Kooiman (SP): Dat vind ik een heel goed idee. Mevrouw Bruins Slot wees er al op dat Hyves een Nederlandse organisatie is, maar Facebook en Twitter, die ook veel voor dit doel worden gebruikt, zijn dat helaas niet. Wij moeten eens kijken in hoeverre wij onze krachten kunnen bundelen. Wij hebben al een keer gesproken over de mogelijkheid van een rode knop op internet. Verder moeten wij de kracht van voorlichting gebruiken. Nu is er al voorlichting op scholen, maar wij moeten de ouders daarbij ook betrekken want anders werkt het niet.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Ik ben het helemaal eens met mevrouw Kooiman: eindelijk bespreken wij dit onderwerp. Mijn collega, mevrouw Arib, heeft hier jaren aan getrokken samen met mevrouw Kooiman en destijds met mevrouw Langkamp. Nu ligt er eindelijk een rijksbrede aanpak en dan denk je: daar gaan wij. Wij spreken nu over gedwongen prostitutie en dat is een vorm van mensenhandel waarmee illegaal heel veel geld wordt verdiend. Uiteraard is de hele Kamer daar zwaar tegen. De heer Henk Werson, een politieman, schrijft in zijn boek over dit onderwerp: «niet lullen maar poetsen». Dat mis ik in de brief van het kabinet. Er is sprake van onderzoek, omdat wij meer moeten weten. Verder staat de brief vol goed bedoelde ditjes en datjes en liflafjes, maar is dat wat wij mogen verwachten van een rijksbrede aanpak? Ik verwacht dat het kabinet aan de slag gaat en doorpakt.

Ik begin met de preventie. Wij weten allemaal wie die risicovolle meisjes zijn. Het is een combinatie van omstandigheden. Hoe is het thuis, gebruikt het meisje genotsmiddelen, hoe hoog is haar IQ? Wij weten ook welke ouders kwetsbaar zijn doordat zij hun kinderen niet zo goed kunnen opvoeden, ook al willen zij dat wel, zeg ik in de richting van de PVV. Wij weten ook precies wat het daderprofiel is. Toch slagen wij er niet in om er veel eerder bij te zijn, om ervoor te zorgen dat ouders van kwetsbare kinderen worden geholpen en worden gewezen op de risico's die hun kind loopt. Risico's als foute vrienden, die ervoor zorgen dat je in de drugscriminaliteit belandt, of loverboys, maar ook het gebruik van genotsmiddelen. Wij slagen er niet in om zowel ouders als kinderen weerbaar te maken. Dat is een groot tekort en daarmee had deze brief moeten beginnen.

Als een ouder weet waarop hij moet letten, kan hij bij de allereerste signalen meteen ingrijpen. Hij weet dan: dit is code groen, oranje of rood. Dat weten ouders nu niet. Er zijn veel goedwillende, hardwerkende mensen in de praktijk, maar uiteindelijk duurt het nog te lang voordat wordt ingegrepen. Mijn fractie is van mening dat sneller moet worden ingegrepen en dat de preventie echt een boost moet krijgen. Daarom vraag ik staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten wat zij aan de eerste fase zal doen.

Dan is er die verschrikkelijke tweede fase waarin een kind en de ouders heel veel ellende hebben meegemaakt die is veroorzaakt door een loverboy of pooierboy of in ieder geval door een foute gast. Van de mensen in de praktijk horen wij dat er te weinig plaatsen zijn, dat de behandelduur te kort is en dat er onvoldoende gespecialiseerde hulp is. Waarom doen wij daar niets aan? Wij weten het toch, dan hoeven we daar toch niet omheen te kletsen en onderzoek te doen. Aan de slag en aanpakken!

Deskundigheidsbevordering is hard nodig. Niet opnieuw onderzoeken, maar aan de slag! Er schijnt een aanbod te zijn, maar de hulpverleners laten weten dat zij het niet kunnen vinden. Dit is heel praktisch en vraagt om een matching van vraag en aanbod.

En dan die verschrikkelijke jongens die vaak ook een beperking hebben, want als je zoiets doet, gaat het per definitie niet helemaal goed met je. Dat maakt echter niet uit, want zij doen iets wat niet mag. Het is afschuwelijk dat zowel instellingen voor jeugdzorg als ouders als docenten als wijkagenten die jongens zien staan, maar niets kunnen doen. De Partij van de Arbeid wil daarin verandering brengen. Mijn fractie stelt voor dat deze jongens hinderlijk worden gevolgd, in eerste instantie op straat. Ga maar naast zo'n jongen staan die naast een school staat. Ga desnoods op zijn motorkap zitten zodat hij zo zenuwachtig wordt dat hij weggaat. Zorg dat hij weet dat dit ongewenst gedrag is. «We are watching you». Ik weet dat staatssecretaris van Justitie hier voorstander van is. Hij zou het misschien nog wel zelf willen doen, maar hij heeft nu een andere rol. Je moet erbovenop zitten en er prioriteit aan geven, want het gaat om kinderen die de rest van hun leven nog voor zich hebben.

Daarnaast gaat het helemaal mis door het «onlinegebeuren». Je kunt dat toch ook hinderlijk volgen en bekijken wat er gebeurt? Ik sluit mij aan bij de inbreng van de SP-fractie voor wat betreft de preventie bij meisjes. Voor de repressie aan de kant van de jongens dring ik erop aan dat zij worden gevolgd.

Mijn laatste punt heeft betrekking op de aangifte. Er worden te weinig aangiften gedaan, de aangiften worden niet altijd serieus genomen en de problemen worden niet altijd herkend en erkend door de politie. De meisjes hebben soms een laag IQ en kunnen niet altijd hun verhaal goed doen of zij durven dat niet te doen. Hoe spelen politie en justitie hierop in? Is er voldoende begeleiding, is die onderdeel van de opleiding van agenten? Daarmee moet je uiteindelijk beginnen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik begrijp dat mevrouw Bouwmeester blij is dat deze staatssecretarissen wel iets doen. Er is ruim twee jaar geleden om gevraagd, maar zij zorgen nu toch voor een plan van aanpak. Ik heb daarbij al een aantal kritische kanttekeningen gemaakt. Wat stelt mevrouw Bouwmeester nu voor? Zij zegt: wij moeten erbovenop zitten en het is allemaal vreselijk, maar ik hoor van haar zo weinig concrete voorstellen. Nu de Partij van de Arbeid daarmee al zo lang bezig is, mocht ik vandaag toch wel een paar concrete voorstellen verwachten? Wij weten allemaal dat internet een buitengewoon lastig medium is. Wat stelt zij nu concreet voor?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dank voor deze vraag, want daardoor kan ik mijn pleidooi nog eens houden. Mevrouw Arib heeft de afgelopen jaren steeds gezegd dat je moet beginnen met preventie. Voorkomen is beter dan genezen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Maar wat gaat u aan preventie doen?

De voorzitter: Mevrouw Bouwmeester, mevrouw Van der Burg, het ging net zo goed. Zullen wij dat zo houden?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik zal onze concrete vragen aan het kabinet nog eens opsommen. Kan er een actieplan komen om ervoor te zorgen dat gerichte voorlichting wordt gegeven aan de kinderen die al in beeld zijn en aan hun ouders? Het moet duidelijk zijn waarop zij moeten letten en wat de signalen zijn. Dit geldt ook voor docenten. Zo kunnen zij de problemen snel herkennen en kunnen zij snel ingrijpen.

In de tweede plaats moeten er voldoende behandelingsplaatsen komen, moet de behandelingsduur voldoende zijn en moet er sprake zijn van een gespecialiseerde behandeling. Dit betreft dus de zorg.

Onze derde vraag heeft betrekking op het keihard aanpakken van de jongeren; zij moeten hinderlijk worden gevolgd. Er is een aanpak voor bijvoorbeeld stelselmatige daders. Zij krijgen een kaartje voor hun verjaardag waarop staat dat de politie hen in de gaten houdt. Je moet achter die mensen aanlopen en je moet overal opduiken waar zij zijn. Die aanpak is er al, pas die nu toe op loverboys en geef daar prioriteit aan.

De voorzitter: Dit hebt u al een keer gezegd. Het kan volgens mij wel korter.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik moest het lijstje nog een keer opsommen, want het was kennelijk niet duidelijk genoeg voor mevrouw Van der Burg.

De voorzitter: Dat begrijp ik, maar onze tijd is beperkt. Drie voorbeelden lijken mij genoeg.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Als ik het woord «preventie» hoor, denk ik: dat zeggen wij allemaal. Hetzelfde geldt voor voorlichting. Volgens mij gebeurt dat ook wel, maar de kunst is om deze groep te pakken die zich buitengewoon glad gedraagt, want vaak worden meisjes ingezet voor hun criminele activiteiten zodat zij zelf buiten schot blijven. Het spijt me, maar ik vind de inbreng van mevrouw Bouwmeester niet zo concreet. Zij kan wel zeggen dat men erbovenop moet zitten, maar zij weet ook dat dit maar bij een beperkt aantal mensen kan. Wij hebben immers geen oneindige capaciteit. Dat is ook een probleem. Kennelijk is dat tijdens de vorige kabinetsperiode ook niet gebeurd.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Willen is kunnen; laten we daarmee beginnen. Ik ben blij dat wij meer concrete voorstellen doen dan de VVD ooit heeft gedaan. Mevrouw Van der Burg zegt dat er al aan preventie wordt gewerkt. Dat vind ik schokkend, want het gebeurt niet. Was het maar zo! Zaten wij er maar bovenop. Zij heeft wel een punt als zij vraagt waar de prioriteit wordt gelegd. Dan zeg ik: kinderen eerst, want zij hebben nog de rest van hun leven voor zich. Daar ligt onze prioriteit. Ik hoop dat de staatssecretarissen mijn vragen zullen beantwoorden.

Voorzitter: Van der Burg

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik ben blij dat er nu een rijksbrede aanpak pooierboyproblematiek ligt. Ik wil nog wel een aantal punten aan de orde stellen en daarvoor de aandacht vragen.

Ik begin bij de specialistische zorg. Minister Rouvoet vond destijds gespecialiseerde zorg voor slachtoffers van pooierboys niet nodig. Met vraaggericht werken zou de opvang van die meiden prima kunnen worden geregeld. In de praktijk lijkt dit echter anders te zijn. De meisjes zijn vaak zwaar beschadigd, bijna de helft blijkt zwanger te zijn, tweederde gebruikt softdrugs en een derde harddrugs, meer dan de helft heeft zelfmoordgedachten en een op de vijf meiden heeft al eens een zelfmoordpoging gedaan. Daar schrik je van. Daarom is het van essentieel belang dat die problematiek geïntegreerd wordt aangepakt, anders komen er steeds meer tienermoeders en verslaafde meisjes en lopen zij ook nog risico op een psychische stoornis. Die gespecialiseerde zorg moet er direct komen.

De staatssecretaris schrijft alleen over specifieke zorg. Volgens mij is dat niet hetzelfde. Wat bedoelt zij hiermee? Voor het zorgprogramma Asja zijn te weinig opvangplaatsen. Zal de staatssecretaris dit probleem oplossen? Wil zij deze opvang structureel financieren?

Huize Alexandra is een van de twee instellingen met specialistische kennis over jeugdigen met seksueel grensoverschrijdend gedrag. De staatssecretaris besloot om deze instelling te sluiten. Mevrouw Berndsen heeft een motie over het behoud van deze instelling aangehouden in afwachting van een brief van de minister van Veiligheid en Justitie over opvangplekken voor slachtoffers van mensenhandel. Die brief is er, maar in de brief die vandaag op de agenda staat, wordt met geen woord gerept over de voorgenomen sluiting van Huize Alexandra. Wat is de stand van zaken? Blijft het kabinet bij zijn standpunt dat de instelling moet worden gesloten?

Veel jonge meiden raken uit zicht als zij achttien jaar worden en de jeugdzorg verlaten. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Wij weten dat pooierboys het specifiek hebben gemunt op zestien- en zeventienjarige meisjes om hen klaar te stomen voor een carrière in de prostitutie. Dat is vanaf het achttiende levensjaar legaal en dan kunnen zij ongemoeid hun gang gaan. Is de staatssecretaris bereid om voor de doelgroep van achttien- tot drie en twintigjarigen ook gespecialiseerde opvang te regelen?

Als wij echt grip willen krijgen op de pooierboyproblematiek, moeten wij die systematischer aanpakken. Wij moeten beter inzicht krijgen in de aard en de omvang van het probleem en dat moet beginnen bij het registreren ervan. Dit moet naar mijn mening worden verplicht. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen aan?

De pooierboys blijven in de verschillende onderzoeken relatief onderbelicht. Wat weten wij eigenlijk van die jongens? Hoe kunnen wij deze criminelen het beste aanpakken, ook met het oog op recidive? Herhaald slachtofferschap komt nog al eens voor en dan is steeds dezelfde pooierboy in het geding. Kan de staatssecretaris dit nader onderzoeken?

Is het ronselen van meisjes bij zorginstellingen nu onder controle? Hoeveel meldingen heeft de politie hierover ontvangen? Zijn er nog meer specifieke plaatsen aan te wijzen waar pooierboys hun criminele activiteiten ontplooien?

Het internet is ook een enorm platform voor een pooierboy om slachtoffers te ronselen. Heeft de cyberpolitie hier aandacht voor? Hoe kan dit beter ter hand worden genomen?

Voorzitter: Koşer Kaya

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng. Daarin klinkt door dat wij allemaal de pest in hebben dat dit soort dingen kunnen gebeuren en wordt gewezen op de urgentie om daarmee aan de slag te gaan. Lof voor de woordvoerders die hiermee al jaren bezig zijn. Ik kan mij hun ongeduld voorstellen als zij onze reacties ontvangen. Ik breng onder de aandacht dat het kabinet werkt aan de integratie van veel rapportages en probleemgebieden die in de afgelopen jaren, doordat zij nieuw waren, versplinterd zijn geraakt. Ik heb in de afgelopen weken een flink aantal gedachtewisselingen met de Kamer gehad over kindermishandeling, seksueel geweld in de rooms-katholieke kerk, seksueel misbruik van mensen met een beperking, mishandeling van ouderen en kinderpornografie. Vandaag spreken wij over loverboys en terwijl wij hier met elkaar spreken, spreekt de minister van Justitie met een andere commissie van de Kamer over huiselijk geweld. Het is goed dat er veel aandacht is geweest voor deze maatschappelijke fenomenen en dat daarvoor specifieke aanbevelingen zijn gedaan. Het is nu aan ons om daarop een integraal antwoord te geven en daarvoor een integrale aanpak te ontwikkelen.

Er zijn veel aanbevelingen van commissies en veel rapporten, want naast de aandacht voor de al genoemde onderwerpen zijn er natuurlijk nog bijvoorbeeld de rapporten van de commissie-De Jong en de commissie-Gunning, het rapport voor de Onderzoeksraad Voor Veiligheid en het Prevalentieonderzoek. Ze zijn alle wel bekend. Verder ligt hier op tafel het boek van de heer Henk Werson, De Fatale Fuik. Zo kunnen wij aan de ene kant een overzicht krijgen en aan de andere kant kennisnemen van de schrijnende voorbeelden. Dat is belangrijk.

In al die rapporten wordt gesteld dat de samenwerking versnipperd is. Dit kan ertoe leiden dat een zeer toegewijde hulpverlener bezig is met een individuele cliënt, maar uit het oog verliest dat bijvoorbeeld een jong meisje uit een gezin komt waar nog drie jongere zusjes zijn. Dan wordt voor dat ene meisje een goed plan gemaakt, maar wordt niets gedaan aan het feit dat de omstandigheden in dat gezin ertoe kunnen leiden dat ook die andere meisjes het risico lopen om aan precies dezelfde akeligheden te worden onderworpen.

Die versnippering moet worden tegengegaan en daarom heeft het kabinet ervoor gekozen dit te integreren. Wij werken daar hard aan. De rijksbrede aanpak loverboys is een stap, maar ik stel voor dat wij nog verdere stappen zetten op weg naar integratie. In de debatten in de afgelopen periode heb ik, als er over beleid op mijn terrein werd gesproken, voorgesteld om op alle dossiers waarin geweld en afhankelijkheidsrelaties aan de orde zijn, een keer per half jaar te rapporteren. Ik wil heel graag dat deze onderwerpen op de agenda blijven staan, ook als er geen incidenten zijn. Ik wil dit samen met de Kamer naar een overstijgend niveau tillen.

Ik ga ervan uit dat dit gedrag steeds weer zal voorkomen in een situatie waarin iemand kleiner is dan een ander of minder begrijpt of minder macht heeft dan de ander. Naast de bereidwilligheid van de meeste mensen om te helpen en hun natuurlijke reactie om andere mensen te beschermen, is er nu eenmaal een groep mensen die niet zo reageert en in plaats daarvan opportunistisch, crimineel of sadistisch gedrag vertoont. Dit is van alle plaatsen en alle tijden. Het begin om hieraan iets te doen, is eerlijk te erkennen dat dit geen fenomeen is van onze hedendaagse maatschappij, maar van alle tijden.

Wij moeten weten wie kwetsbaar zijn. Ik praat dan over mijn deel van het dossier. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal straks nadrukkelijk ingaan op de vraag hoe wordt omgegaan met de ellendelingen die zich aan dit gedrag schuldig maken. Ik ga over de preventie, de signalering, het stoppen en de nazorg. Ik heb op mijn terrein een heleboel mogelijkheden. Ik zal die langslopen.

In de eerste plaats zijn er mogelijkheden voor preventie. Mevrouw Bouwmeester zegt terecht dat wij weten welke kinderen kwetsbaar zijn. Ik meen dat wij dit nog eerder te weten kunnen komen. Bij bijvoorbeeld de stelselwijziging jeugd zal ik aan de Centra voor Jeugd en Gezin extra aandacht vragen voor de constellatie van kinderen. Met name in de grote gemeenten lopen de kindertjes uit multiprobleem gezinnen of gezinnen waar dit soort dingen erfelijk zijn, een extra risico om slachtoffer te worden. Daarom moet je vanaf het begin niet alleen alert zijn op de kwetsbaarheid voor loverboys, maar ook voor kindermishandeling en ga zo maar door. Dan integreer je de «awareness» op deze factor. Door het in elkaar schuiven van elkaars kennis kunnen wij hiermee heel goed uit de voeten.

Ik stel dan ook voor dat wij in de taskforce die minister Opstelten heeft voorgesteld, alle rapportages een stem geven. Wij hebben daarmee al een begin gemaakt. Ik zou graag zien dat de opstellers van alle rapportages op het gebied van jeugd met elkaar aan tafel komen, opdat de verschillende ideeën elkaar kunnen versterken.

Ik kom nu op de kennis en de interventies. Het Verwey-Jonker Instituut heeft een en ander in kaart gebracht. Wij hoeven ons geen zorgen te maken dat er niet genoeg materiaal zou zijn, er is eerder te veel. De professionals vragen vaak waarmee zij moeten werken. Daarom hebben wij aan MOVISIE gevraagd, een overzichtelijke hoeveelheid interventies op dit terrein te bundelen. Het is niet mijn bedoeling dat er maar één wordt gekozen, maar om dit overzichtelijk te maken opdat de professionals expertise kunnen opbouwen. Dit ligt nu dus bij MOVISIE en voor het einde van dit jaar zal dit overzicht worden verschaft.

In het algemeen overleg over «Beperkt weerbaar» dat ik gisteren met de Kamer heb gevoerd, heb ik gezegd dat ik aan een wegwijzer voor professionals werk opdat zij in de veelheid van die dingen ook hun weg kunnen vinden. Ik streef naar een eenvoudig, overzichtelijk archief op die meerdere deelterreinen.

In de derde plaats werken wij aan de professionalisering in de jeugdzorg. Ook daar kan dit onderwerp naar prioriteit zijn plek krijgen.

Ten slotte werken wij aan e-learningprogramma's en zijn niet voor niets de meldcode en de meldplicht als wetgeving ingevoerd. In die meldcode en meldplicht is opgenomen dat instellingen moeten voorzien in de na- en bijscholing van hun medewerkers. De IGZ zal erop toezien dat de instellingen deze eis ook implementeren, dat zij de meldcode en de meldplicht ook werkelijk gebruiken en dat hun medewerkers geschoold zijn als dat nodig is. Als er witte vlekken zijn in het aanbod en in de scholing – dat zullen wij van de professionals horen – kan ik mij voorstellen dat wij specifieke programma's laten ontwikkelen. Ik denk dan aan bijvoorbeeld programma's voor het zo vroeg mogelijk herkennen van seksueel wervend gedrag bij jonge kinderen. Dit is een signaal van de commissie-Samson. Je moet er echt voor hebben doorgeleerd om dat te herkennen; gewone huis-, tuin- en keukenmensen die dit soort akeligheid niet gewend zijn, zien dit niet. Ik verwacht dat wij nog een slag kunnen maken in de verfijning van de deskundigheid.

Dit totaalpakket omvat dus een flink aantal maatregelen die in verschillende dossiers terugkomen, maar waarvan wij nu nog een versnipperd beeld hebben. Ik zal mijn actiepunten graag bundelen in de voortgangsrapportages over geweld en afhankelijkheidsrelaties.

Ik heb al gezegd dat ik heel graag een overzichtelijk geheel wil hebben en zo veel mogelijk generiek aanbod, omdat een jong meisje niet de stip op haar voorhoofd wil voelen dat zij het slachtoffer is van een loverboy. Ik wil daarom zo veel mogelijk uitgaan van de vragen van jonge meisjes. Wat hebben zij nodig om over dat trauma heen te komen? Daarbij stuit ik echter op een specifiek probleem. In de praktijk blijkt dat het merendeel van de slachtoffers graag aan die ongewenste situatie wil ontsnappen en ook ziet dat die niet goed is, maar er zijn ook slachtoffers die geen inzicht hebben in de mate waarin zij worden beschadigd. Dit onbekwaam zijn in de beoordeling van de vraag wat in hun eigen belang de beste oplossing is en de handelingsverlegenheid die hulpverleners ervaren als zij worden geconfronteerd met deze meisjes, zie ik in alle vragen terug. Ik zie dat ook terug in de twijfel over melden of niet melden en ga zo maar door. In die lacune wil ik graag voorzien. Hoe kun je erachter komen of iemand kan overzien in welke sector zij hoort? Kan zij straks weer de maatschappij in of is het in haar belang om nog verder dwang of drang te ondergaan ter zelfbescherming? Dit is een moeilijk vraagstuk waarvoor ik te weinig handvatten heb. Tot de achttienjarige leeftijd hebben wij daarvoor mogelijkheden, maar die zijn na die leeftijd opeens veel minder. Het wetsvoorstel zorg en dwang wordt besproken in de Kamer. Daarin is sprake van onvrijwillige zorg. Wij mogen niet uit het oog verliezen dat ook dit onvrijwillige zorg zou kunnen zijn. Op het moment dat iemand niet kan overzien dat zij vatbaar is voor misbruik in prostitutie of dergelijke, zouden wij niet bij achttien moet stoppen met die onvrijwillige bemoeizorg. Die moet dan mogelijk veel verder gaan. Ik zal die lacune verder onderzoeken. Het begint bij achttien en ik zal bekijken waar het moet ophouden. Wij hebben een maatschappelijke taak om te voorkomen dat die ontluistering verder kan gaan.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik vind het een heel goed voornemen van de staatssecretaris dat zij wil nagaan wat er moet gebeuren als de kinderen eenmaal achttien jaar worden. Er is echter nog een lacune, namelijk de eigen bijdrage. Op de dag dat je achttien wordt, moet je verplicht een eigen bijdrage betalen. Dat kan een drempel zijn als je geen ziekte-inzicht hebt en een nog veel hogere drempel als je geen geld hebt. Hoe zal de staatssecretaris die drempel wegnemen?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat is een goede vraag. Perverse prikkels mogen geen doorslaggevende rol hebben in het stelsel dat wij ontwerpen. Deze vraag moeten wij meenemen bij de behandeling van het stelsel. Bij dit soort drempels moet een afweging worden gemaakt tussen de opbrengst en de gevolgen ervan op lange termijn. Het gaat dus niet alleen om de kosten, maar ook om de last die ervan kan worden ondervonden. Die pragmatische afweging moeten wij in het licht van de menswaardigheid tegemoet treden. Mevrouw Bouwmeester mag hierop terugkomen als wij hierover spreken.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik stel deze vraag omdat het hele kabinet erkent dat de eigen bijdrage voor kwetsbare mensen een drempel is waardoor zij uit de zorg vallen. Ik heb daarover vanmorgen nog gesproken met staatssecretaris Teeven. Ik ben op zoek naar het antwoord: inderdaad, dit is een domme maatregel en dit doen wij dus niet. De staatssecretaris zegt dat zij dit in het licht van de menswaardigheid wil bekijken. Dat klinkt mooi en ik weet dat zij dit meent, maar waarom zegt zij dit niet gewoon toe? Anders gebeuren er ongelukken.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: We komen voor de zomer met een antwoord hierop. Ik heb nog geen overleg gehad met mijn collega bewindspersoon over de strekkingswijdte van mijn opmerkingen. Daarom ga ik niet in op de uitnodiging van mevrouw Bouwmeester. Ik heb echter al gezegd dat ik niet met iets wat A bedoelt, B wil bereiken. Ik zal hierop voor de zomer een antwoord geven.

Mevrouw Dille heeft gevraagd naar de screening van de jeugdzorg en de vog's. Ook hierover hebben wij al vaker gesproken. In de nieuwe wet op de zorg voor jeugd zal de vog verplicht zijn. Tegelijkertijd werk ik eraan dat breder in de zorg de vog als basisinstrument wordt geïmplementeerd. Ik zeg er wel steeds bij dat de vog op zichzelf alleen maar betekent dat iemand niet zichtbaar een strafbaar feit heeft begaan. Wat mij betreft is de vergewisplicht in de zorg even belangrijk. Ik neem aan dat mevrouw Dille dat bedoelt als zij spreekt over screening. Je moet aantoonbaar, naast de vog, hebben nagegaan wat voor mensen je in huis hebt. Daarvoor is de vog alleen niet genoeg. Voor een aanbieder of bijvoorbeeld een directeur van de scouting komt er meer voor kijken voordat zij kinderen kunnen overlaten aan iemand anders.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik denk dat mevrouw Dille wel degelijk een punt heeft. De particuliere jeugdzorg vult een groot gat in de zorg voor slachtoffers van loverboys. Daar wordt niet altijd een vog verplicht gesteld zoals in de reguliere jeugdzorg. Uit eerdere inspectierapporten, bijvoorbeeld over Rotterdam, blijkt dat dit niet overal goed gaat. Hoe zal de staatssecretaris ervoor zorgen dat ook de particuliere jeugdzorg, die juist deze kwetsbare groep vaak opvangt, ook aan deze verplichting voldoet? Ik wijs erop dat hiertoe ook een motie is aangenomen door de Kamer. Het lijkt mij logisch dat die wordt uitgevoerd.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Die motie is al van een tijdje geleden. De plicht tot het overleggen van een vog geldt in de toekomst ook voor de particuliere zorgaanbieders. Hierin mag geen onderscheid worden gemaakt. Wij trekken dit door naar andere sectoren waarin de vog ook verplicht wordt gesteld. Ik heb overleg met de vrijwilligersorganisaties over de vraag hoe wij dit kunnen implementeren. Wij moeten hen niet op kosten jagen als zij geen inkomsten hebben. Dat is nog een bottleneck. Wij moeten echter de verzekering hebben dat dit soort dingen ook daar niet kunnen gebeuren. De heer Dibi wees erop dat mensen die wegmoeten uit de instellingen omdat zij geen vog kunnen overleggen, vaak naar de vrijwillige zorg gaan. Dan heb je een soort weglek van onbedoelde praktijken. Wij moeten de hele sector veiligstellen.

Mevrouw Kooiman (SP): De staatssecretaris zegt dat straks ook de particuliere jeugdzorg aan deze eis moet voldoen. Het probleem is dat dit soort meiden nu al vaak in de particuliere jeugdzorg zit. Wat zal de staatssecretaris doen om de praktijken die in Rotterdam zijn vastgesteld, nu al te voorkomen?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ten eerste heb ik er met het veld over gesproken. Daar begint het mee als je dit gedrag wilt stimuleren. De meeste aanbieders vragen dit sowieso al. De intentie is er ook om dit sectorbreed te doen. Dit is ook onderdeel van de voorliggende wet op de verplichte meldcode.

Er is gevraagd naar extra veiligheidsmaatregelen bij de Koppeling. De koppeling is indertijd in het nieuws gekomen. Er zijn concrete maatregelen genomen die ertoe leiden dat er, indien nodig, toegangscontrole of cameratoezicht is, dat er vervoer is van de ene plek naar de andere zodat meisjes niet naar een andere plek kunnen gaan dan zij bedoelen, en dat de telefoon wordt afgenomen als zij in de instelling komen. Ik neem aan dat de computer daar ook onder valt. Alle mogelijke contactmomenten worden uitgesloten. De instellingen steken er de hand voor in het vuur dat dit in ieder geval niet daar kan gebeuren.

Dan kom ik op het punt dat mevrouw Kooiman heeft genoemd. Ik pak mijn eigen BlackBerry er maar steeds bij ter illustratie. Kinderlokkers zitten niet meer in de bosjes; kinderlokkers zitten in kleine platte doosjes tegenwoordig. Ik heb in het AO over kinderpornografie al gezegd dat ik graag een publiek-privaat initiatief help agenderen, omdat ik dit een groot maatschappelijk zorgpunt vind. Ouders zijn namelijk vaak minder technisch vaardig op internet dan de kinderen, die de akeligheid ervan afhalen. Ik heb wel een aantal instrumenten. Ik heb de Kijkwijzer en ik heb voorlichtingsprogramma's samen met de andere ministeries. Ik kan me echter voorstellen dat, ook al willen ouders het nog zo goed doen – daar ligt ook de verantwoordelijkheid – de technische mogelijkheden en de verleiding van televisie, internet en spelletjes zo groot en onbeheersbaar zijn dat we met zijn allen niet goed weten hoe we die moeten stoppen. Dat wil ik graag op de maatschappelijke agenda houden, dus ik ben blij met de opmerking van mevrouw Kooiman daarover. Je kunt dit niet alleen vanuit de overheid doen. Je moet het ook doen met de private sector, omdat het natuurlijk ook gaat om economische belangen. Dat moet dus breder, wat betekent dat het een maatschappelijke discussie moet worden.

Voorzitter, ik ga nu in op de concrete vragen. Waarom kies ik niet voor een paar gespecialiseerde instellingen? Het is heel suggestief dat er een aantal instellingen zijn die het anders of beter zouden doen dan anderen. We hebben te maken met een heel specifieke aanpak; ik heb dat al eerder gezegd. Er is enerzijds een specifieke aanpak ontwikkeld door de professionals, en er is anderzijds een specifieke aanpak nodig voor degene die het overkomen is. Die aanpakken zijn heel verschillend. We hebben een aantal centra die het buitengewoon goed doen. Ik ben heel bereid om hun methodiek en hun expertise te verspreiden over het hele land, door het formaliseren van hun kennis op de manieren die ik zojuist heb genoemd. Ik wil het niet toespitsen op loverboyproblematiek op zich; er zijn meer vormen van vrouwenmishandeling en kwetsbaarheid. Ik wil het juist niet versnipperen, dus mijn inzet zal zeer zeker zijn om specifieke expertise generiek voldoende te blijven aanbieden. Het aanbod is op dit moment in Nederland gewoon goed. Natuurlijk is er steeds innovatie, wat betekent dat er steeds bewegingen zijn die vooroplopen, maar ik zal altijd blijven stimuleren dat er generiek genoeg beschikbaar is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik zit na te denken over wat de staatssecretaris nu eigenlijk zegt. Ze vindt gespecialiseerde zorg waarbij bewezen interventies plaatsvinden belangrijk, maar tegelijkertijd moeten we die zorg overal blijven aanbieden. Is dat wat de staatssecretaris zegt? En is het ook niet een cultuurprobleem dat je op een andere manier omgaat met deze groep, juist op de plekken waar die gespecialiseerde zorg nu plaatsvindt? Ik denk namelijk dat dat er ook achter zit, en dat heb je er niet zomaar doorheen in de jeugdzorg; dat weten we ook allemaal. Wat bedoelt de staatssecretaris nu precies? Wat stelt zij precies voor als aanpak?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Vanuit het psychologische standpunt – ik heb het niet over de juridische of de sociologische kant maar over de posttraumatische stress bij de slachtoffers – kan ik me voorstellen dat er voor het individuele slachtoffer een benadering op maat nodig is. Het zijn van een loverboyslachtoffer is maar in beperkte mate bepalend voor de nazorg. Daarin kun je een differentiatie aanbrengen. Wat wij erg benadrukken, is dat de kenmerken die maken dat iemand terug kan vallen heel erg gebonden zijn aan de situatie en de karaktertrekken van die persoon. Het kan met een beperking te maken hebben of met persoonlijkheidsproblematiek. Dat is heel specifiek, maar in die benaderingswijze – het is een kwestie van psychologische techniek – kunnen meerdere psychologen zich bekwamen, ook al werken ze niet allemaal in hetzelfde centrum. Dat betekent dat er binnen de expertise van de zorg een aantal specialisaties op gang gebracht moeten worden.

Ik vind dat echter nadrukkelijk heel iets anders dan de situatie waarin één centrum dat is begonnen met ervaring opdoen en dus de voorhoede is geweest, dat altijd zou moeten blijven. Ik zie het veel meer zo dat je overal de pioniers hebt die iets heel waardevols toevoegen, wat we dan landelijk uitrollen met een landelijk dekkend aanbod. Ik heb bijvoorbeeld het meldpunt bij de inspectie opengezet voor slachtoffers met een beperking. Ook dat zijn loverboyslachtoffers. Als de inspectie dat soort slachtoffers vaak gaat zien, wil ik dat zij over een vliegende brigade kan beschikken en kan zeggen: ik heb nu drie mensen nodig die hier heel veel verstand van hebben. Die hoeven niet allemaal uit één centrum te komen, maar er moeten er wel genoeg zijn die er tot in de diepte van de problematiek verstand van hebben.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het is me nog steeds niet duidelijk. Ik krijg nog steeds het idee dat we dit over alle jeugdzorginstellingen moeten uitspreiden. Ik pleit niet voor één centrum – ik denk dat je deze specialisatie wel op een aantal plekken moet hebben – maar ik zal een vergelijking maken met wat we nu in ziekenhuizen doen. Die moeten voldoende vaak met een bepaalde operatie te maken hebben om die goed te kunnen uitvoeren. Dat geldt toch ook voor het goed herkennen en in beeld brengen van deze problematiek? En natuurlijk komen daar heel veel dingen bij, maar juist in de integrale zorg, die plaatsvindt op een aantal plekken, is dat het punt net als de teruggeleiding naar de maatschappij. Zegt de staatssecretaris nu dat het overal moet gebeuren, of zegt zij dat deze expertise op een aantal plekken in Nederland aanwezig moet zijn voor dit soort slachtoffers?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Deze slachtoffers kunnen overal in Nederland voorkomen. Ze moeten altijd kunnen beschikken over de specifieke zorg die voor hen nodig is en die moet dus op meerdere plekken beschikbaar zijn en niet in één gespecialiseerd centrum. Maar we zijn nu in het algemeen aan het bekijken wat er nodig is. Dat komt wel in kaart. Laat ik ook een tegenvoorbeeld noemen uit het ziekenhuis. We hebben een longspecialist, een nierspecialist, een hartspecialist, een internist en een hematoloog. Als je 80 jaar bent en je mankeert op al die terreinen iets dan loop je je suf naar al die verschillende deelspecialisten. Dan heb je een integraal aanbod nodig. Ik noem dit iedere keer omdat ik die acht verschillende dossiers beman en steeds acht verschillende denkrichtingen tegenkom, terwijl het hetzelfde meisje kan zijn dat zowel op het internet staat omdat ze slachtoffer is van kinderpornografie, als een loverboy is tegengekomen, als mishandeld wordt door haar vader, als zusjes heeft die risico lopen. Ik wil die dingen niet versnipperen. Ik wil graag dat er een oplossing komt op de plek waar zij woont, het liefst door het CJG dichtbij en het liefst ook voor haar gezin: één gezin één plan. Dat is mijn streven.

Ik ga nu in op Alexandra. Dat was een locatie van Avenier binnen een constellatie van plaatsen in de jeugdzorg-plus op een moment dat er veel te veel jeugdzorg-plusplaatsen waren gezien de ontwikkelingen daarbinnen. Er is dus een transfer van expertise gekomen van Avenier naar een ander centrum. Voor de slachtoffers die die zorg nodig hebben, is de zorg alleen maar van de ene naar de andere plek verplaatst. Dat wil niet zeggen dat er met het sluiten van Alexandra een onmisbaar onderdeel in de keten verloren is gegaan. Dat lijkt gesuggereerd te worden maar daar ben ik het niet mee eens.

Voorzitter: Van der Burg

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik heb die vraag over Alexandra gesteld, omdat daar specialistische zorg wordt gegeven voor meisjes die slachtoffer zijn van pooierboys. Het punt is dat daar alleen meisjes opgevangen worden, wat uitstekend blijkt te werken en wat effect blijkt te hebben. De staatssecretaris wil naar een andere zorginstelling waar ook jongens een plek hebben en dat is juist het grootste probleem. Daarmee zorg je er niet voor dat deze meisjes geholpen worden. Huize Alexandra, waar speciaal de problematiek van deze meisjes wordt opgepakt, is dus ontzettend belangrijk.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De zorg wordt ondergebracht in De Vaart in Sassenheim. Dat is een behoorlijk groot gebouw. De meisjes die deze zorg nodig hebben, ontvangen die logistiek volstrekt gescheiden van de andere groep, die wel gewoon kan verdragen dat er ook jongens rondlopen. Het feit dat er bij De Vaart jongens en meisjes zijn, betekent dus niet dat ze door elkaar heen zitten en dat de meisjes die de Alexandra-benadering nodig hebben, tekortkomen. In mijn perceptie is dat niet zo.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Deze meisjes zijn ontzettend kwetsbaar. Als zij samen met jongens onderwijs krijgen en ...

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ze krijgen gescheiden onderwijs.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik heb begrepen dat er geen gescheiden onderwijs is en dat er wel degelijk veel programma's samen met jongens worden gedaan. Voor deze meisjes werkt dat juist averechts omdat ze met deze jongens, die ook niet bepaald lieverdjes zijn, snel weer teruggelokt worden in een situatie waar ze niet in moeten zitten.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik ben het met mevrouw Koşer Kaya eens dat die «kruisbestuiving» – een verkeerd woord in deze context – tussen de jongens en de meisjes, waarin ze de slechte dingen van elkaar afkijken, zeer ongewenst is. Mijn informatie is dat dit niet gebeurt, omdat de mensen die voor hen zorgen dit ook heel goed weten. In mijn antwoord ga ik er ook van uit dat dit klopt. Ik zal dat natuurlijk nog eens navragen, maar bij mijn weten is daar wel goed voor gezorgd.

Voorzitter: Koşer Kaya

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik ga nu in op de vraag over de opvang door Asja. We praten nu over het nieuwe stelsel vrouwenopvang, en dit zijn aanbevelingen uit het rapport van de commissie-De Jong. Het is een van de zorgpunten bij geweld in afhankelijkheidsrelaties. Het stelsel vrouwenopvang gaat naar de centrumgemeenten en die maken afspraken over de vormgeving daarvan. In overleg met de minister van Veiligheid en Justitie zal ik ervoor zorgen dat Asja II in ieder geval goed zorg kan blijven verlenen, zodat er geen gaten vallen wanneer het nieuwe stelsel in werking treedt. We hebben dus sowieso een interim-maatregel getroffen om ervoor te zorgen dat er geen brokken komen. De beslissing over de voortgang valt op 1 mei 2012. Ik weet dat zo goed omdat ik het betaal!

Mevrouw Kooiman en mevrouw Bouwmeester hebben mij gevraagd wat ik doe met de kennis en de expertise om de jeugdzorg te verbeteren. Ik heb zojuist de hele lijst genoemd.

Het onderzoek door ZonMw naar tertiair slachtofferschap gaat dit jaar van start.

Mevrouw Bruins Slot en mevrouw Kooiman spraken over de kinderlokkers. Ook daar heb ik het over gehad.

Mevrouw Kooiman en mevrouw Bouwmeester spraken over seksuele weerbaarheid. Dat is een steeds terugkomend punt. Voorlichten en vertellen dat het niet moet, doen we in het onderwijs, in de jeugdgezondheidszorg en in de Centra voor Jeugd en Gezin. Er is een ontzettend leuk programma dat Yes We Can heet. Volgens mij komt dat van Humanitas. Er is een scala aan ontzettend sympathieke voorlichtingsprogramma's op dit terrein. Het is meer een kwestie van het uitzoeken van de allerbeste dan dat er te weinig is. Het onderwerp zit dik en breed in de primaire preventie.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De staatssecretaris zegt heel terecht dat het belangrijk is dat er in het onderwijs voorlichting wordt gegeven over hoe dingen niet moeten, bijvoorbeeld op het internet. Daar ben ik het zeer mee eens, maar er is één probleem. Ik kom net uit een overleg met de minister van VWS en die heeft gezegd: voorlichting doen we hier en daar een beetje en ik ga scholen niet verplichten. Ik geloof dat 60% van de scholen meewerkt en de rest niet. Het wordt aan de scholen gelaten. Dat kan een visie zijn – het is niet mijn visie – maar de staatssecretaris zegt hier dat scholen het doen. Er is een hiaat tussen scholen die het doen en het belangrijk vinden en scholen die het niet doen. En dat is 40% van de scholen. Wil de staatssecretaris het daarbij laten, omdat zij het met de minister van VWS eens is dat de scholen dat zelf moeten weten? Of vindt de staatssecretaris dat zij hierin zo'n belangrijke rol heeft dat zij een stukje harder gaat lopen?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat moet een constatering zijn geweest van mijn collega. De minister van OCW, de staatssecretaris van V en J, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ikzelf hebben een overleg over het jeugdstelsel, het magenta-overleg geheten. Daarvoor zal ik het agenderen. Het zou namelijk zonde zijn als wij met de CJG's veel dingen doen en het op school geen weerklank vindt. Ik zal dus bekijken hoe het zit en hoe we daaraan tegemoet kunnen komen. Maar het kan zijn dat er nu een situatie is die wij over een paar jaar verbeterd willen hebben.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dat is een heel mooie toezegging; dank daarvoor. Het is ook mooi dat dit vierkantsoverleg er is. Wanneer krijgen we dit terug van de staatssecretaris?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik zie dat er al een initiatief is, van mijn eigen minister. De minister is bezig met het actieplan. Zij heeft een publiekscampagne klaarstaan over seksuele weerbaarheid bij jongeren.

De voorzitter: Het is niet helemaal duidelijk, geloof ik. Mevrouw Bouwmeester, heel kort want dit is uw tweede interruptie.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Als scholen mee willen werken aan wat u terecht hartstikke goed aanbiedt, is dat fijn, maar 40% doet dat niet en de minister van VWS zegt dat ze dat zelf moeten weten. Is de staatssecretaris het daarmee eens? Of vindt zij dat scholen eraan mee moeten doen en gaat zij de scholen daartoe oproepen?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het ligt net even anders, denk ik. In het magenta-overleg over het jeugdstelsel ga ik bekijken in hoeverre wij de initiatieven die wij allemaal ontplooien, elkaar door een integratie kunnen laten versterken. Ik neem dit punt dus mee naar het magenta-overleg. Ik moet ook even bekijken wie wat waar heeft gezegd, want tussen vandaag en wat wij willen bereiken, zitten natuurlijk ook nog een heleboel hoopvolle dingen die we samen aan het doen zijn.

Ik heb alleen nog het onderwerp lovergirls over. Daar wordt scherp op gelet en dat kan inhouden dat de politie wordt gewaarschuwd. In veel preventieprojecten die zich richten op de bewustwording van tactieken van loverboys wordt dit ook meegenomen. Het is niet aan de aandacht ontsnapt.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik ben ook blij dat een aantal leden ook de vandaag niet geagendeerde brief van 20 december aan de orde hebben gesteld. Tot onze verbazing stond die brief niet op de agenda, maar de leden hebben hem gelukkig wel in hun beschouwing betrokken. Daar is de minister van V en J ook blij mee.

Het is duidelijk dat we bij het ministerie van V en J inzetten op de repressie. De minister schrijft dat ook in zijn brief: de drie p's. Mijn collega van VWS zet in op de preventie en op de opvang. In de tweede p, die van opsporing en vervolging van daders, zit ook een aantal concrete punten uit het veertienpuntenplan waarvoor mevrouw Dille aandacht vraagt en waarover ik iets zal zeggen. De aanbevelingen van de taskforce zijn verwerkt in het actieplan. Uiteraard kennen de woordvoerders de punten uit het actieplan, maar er zijn ook een aantal maatregelen die weliswaar niet in het actieplan zijn opgenomen maar die wel op een andere wijze zijn geregeld en die wel degelijk bijdragen aan het tegengaan van loverboyproblematiek. De woordvoerders hebben ook andere woorden gebruikt voor deze jongeren. Ik deel de strekking van die woorden wel, maar ik zal ze op dit moment niet gebruiken.

Ik begin met de maatregel van het verhogen van de prostitutieleeftijd naar 21 jaar, die in het wetsvoorstel regulering prostitutie zit. Ook die maatregel draagt natuurlijk bij aan het oplossen van het probleem. Ik noem ook een scherper en actiever opsporingsbeleid. Daar kom ik straks op terug als ik spreek over de pilot in Rotterdam, waar een aantal woordvoerders vragen over heeft gesteld. Het is een innovatieve en bredere aanpak. Ook is er het verhogen van de strafmaat in artikel 273f. De strafmaat wordt verhoogd tot 12 jaar. Dat staat ook in het actieplan, maar het heeft ook een bijkomende werking die niet iedereen zich ogenblikkelijk realiseert: als het wetsvoorstel minimumstraffen door de Kamers zou worden aanvaard, leidt dat er ook toe dat de loverboy bij recidive ogenblikkelijk wordt geconfronteerd met een strafoplegging van zes jaar bij bewezenverklaring. Want het is goed om te constateren dat ik bij de fracties een brede steun zie voor een actief opsporings- en vervolgingsbeleid, maar daar past volgens het kabinet dan ook een zeer actief en effectief afstrafbeleid bij. De Kamer hoort mij niet zeggen dat de rechters in dit soort zaken laag straffen, want dat is niet zo. In de aanpak van mensenhandel zie je een verhoging van de strafmaat. Door de ophoging van de strafbaarstelling in artikel 273f krijgen we echter bij de eventuele inwerkingtreding van de Wet minimumstraffen wel te maken met de situatie dat er bij recidive consequent harder zal worden opgetreden. Ik ben blij om te horen dat het effectievere strafhandhavingsbeleid eigenlijk door alle fracties wordt gedeeld. De discussie daarover komt nog een keer terug bij de behandeling van het wetsvoorstel minimumstraffen, maar ik ben blij dat hiervoor in deze commissie brede steun bestaat.

Ook preventieve hechtenis wordt vaker toegepast. Dat staat niet in het actieplan, maar officieren van justitie gaan in dit soort zaken eigenlijk altijd over tot het vorderen van voorlopige hechtenis en in veel gevallen wordt die voorlopige hechtenis ook verleend. Dat betekent, en dat is een bijkomend voordeel, dat slachtoffers dan daadwerkelijk zien dat de verdachte niet ogenblikkelijk weer op straat loopt maar zich langer in hechtenis bevindt. Dat draagt ook bij aan een makkelijkere bewijsvoering voor politie en Openbaar Ministerie. Het is namelijk lastiger om te verklaren tegen een verdachte die je morgenochtend weer tegen kunt komen of die voor het raam staat van de jeugdzorginstelling, wat we niet willen maar wat wel gebeurt, dan tegen iemand die zich in voorlopige hechtenis bevindt.

Ook het kaalplukken staat niet in het actieplan, maar wij gaan het wel doen.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Het hele lijstje van extra straffen en hoger straffen is prima – nu ja, niet helemaal, maar die discussie ga ik niet aan! – maar het wordt natuurlijk pas echt effectief als de pakkans omhooggaat. Een hoge straf met een hoge pakkans, dat is afschrikwekkend. Het hele lijstje met symboolpolitiek als hoger straffen zet ik dus apart. Hoe gaat de staatssecretaris de pakkans verhogen?

Staatssecretaris Teeven: In de afgelopen anderhalf jaar zijn we in de aanpak van mensenhandel gestegen van 1 criminele organisatie op de 5 naar zo'n 2,2 op de 5. Ik ga ervan uit dat mevrouw Bouwmeester dat niet gemist heeft, want ik ken haar als een Kamerlid dat dit soort zaken signaleert. Het is een verdubbeling. In het opsporingsbeleid en het vervolgingsbeleid zijn we dus wel degelijk actiever geworden. De activiteit die zij terecht wil, is er ook. Het een hoort echter bij het ander en ik wil dus niet over symboolpolitiek spreken als het over de afstraffing gaat. Het kan niet zo zijn dat de politie een enorme inzet pleegt op de opsporing, terwijl de afstraffing vervolgens met fluwelen handschoentjes moet, zelfs in het geval van recidive. Dat hoort niet bij elkaar. Het is dus geen symboolpolitiek maar een effectief en repressief opsporings- en vervolgingsbeleid. Dat hoort echt bij elkaar en ik ben blij dat mevrouw Bouwmeester dat ook vindt. Dat verenigt ons en dat belooft veel goeds voor de discussie over het wetsvoorstel minimumstraffen.

Mevrouw Dille vroeg wat ik doe aan het magere aantal veroordelingen. Waar komt dat door? We hebben de gespecialiseerde officieren van justitie aangesteld. Dat levert meer zaken op en meer aanpak van criminele organisaties. Ook de specialisatie van de ZM, de zittende magistratuur, levert meer kwaliteit op in de sfeer van afdoening bij mensenhandel. Wat nog een probleem is in dit soort zaken is dat er vaak een-op-eensituaties zijn. Wat je in zedenzaken tegenkomt, kom je ook tegen in zaken van mensenhandel en zeker in de loverboyproblematiek. Het slachtoffer legt dan een verklaring af en is tegelijkertijd getuige. Er ligt dan één getuigenverklaring en dan moet er technisch bewijs bij. Een-op-eensituaties dragen dus niet altijd bij tot een optimale bewijsvoering. Dat maakt het moeilijk voor politie en Openbaar Ministerie. Het heeft er ook mee te maken dat slachtoffers soms hun verklaring intrekken, omdat ze opnieuw worden bedreigd of opnieuw «verliefd» zijn geworden op de betreffende loverboy, al dan niet onder dwang. Als een in eerste instantie duidelijke verklaring van een getuige/slachtoffer wordt ingetrokken, maakt dat het voor politie en justitie niet altijd makkelijk om opnieuw te vervolgen. Desondanks zijn de resultaten van opsporing en vervolging hoopgevend. Als we die kunnen intensiveren, waar eigenlijk de hele commissie om vraagt, dan zullen we dat doen, maar we hopen dat we dan ook in de sfeer van afstraffing nog effectiever kunnen zijn. Niet iedereen denkt namelijk na de eerste keer: ik ga het niet meer doen. Er zijn mensen die er toch mee blijven doorgaan, en dan zul je ook een andere reactie moeten geven.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De staatssecretaris benoemt een aantal punten die opsporing en vervolging dikwijls lastig maken. De bewijsbaarheid in loverboyzaken valt onder artikel 273f, het mensenhandelartikel. Dat is een ontzettend ingewikkeld artikel met vele verschillende bewijsonderdelen waaraan moet worden voldaan voordat je uiteindelijk tot de conclusie komt dat sprake is van strafbaarheid. Kijkt de staatssecretaris serieus naar het feit dat dit artikel zo ontzettend lastig is in de praktijk, ook voor de gespecialiseerde officieren van justitie? Zijn er methoden om het beter en praktischer te maken?

Staatssecretaris Teeven: Er zijn natuurlijk wel wat varianten. Er zijn verschillende vormen van mensenhandel die je ten laste kunt leggen als officier van justitie, en dat gebeurt niet altijd. De winst is hier dus niet zozeer te halen in aanpassing van het artikel. Er zijn namelijk al enige verbeteringen aangebracht in artikel 273f. Ik onderken de problemen wel, maar het is meer de manier van tenlastelegging die soms door onvoldoende specialisatie bij officieren van justitie tot problemen leidt bij een bewezenverklaring dan dat het artikel zelf nu nog veel problemen geeft. Dat was in het verleden zeker zo, zoals mevrouw Bruins Slot zei. Wij zoeken het er dus eerder in dat we meer officieren van justitie moeten hebben op mensenhandelterrein, die langduriger in dat veld werkzaam zijn en daar meer ervaring mee opdoen. Waar je dan bijvoorbeeld over spreekt, is het primair en subsidiair ten laste leggen, wat niet altijd gebeurt. Je moet in feite een hele trits aflopen, waarbij je primair voor het zwaarste gaat. Soms worden die primair-subsidiaire tenlasteleggingen niet optimaal gebruikt.

De voorzitter: Er is een vervolgvraag, maar ik wil opgemerkt hebben dat de rijksbrede aanpak mensenhandel en prostitutie nog in een AO van V en J aan de orde zal komen. U mag nu kort een vraag stellen, mevrouw Bruins Slot, maar een uitgebreider debat volgt op een later moment.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is een korte vervolgvraag. Wat de staatssecretaris zegt over primair en subsidiair ten laste leggen is terecht. Dat is inderdaad bepalend voor de vraag of iemand veroordeeld kan worden. Welke extra inspanning kan de staatssecretaris nog plegen om dit extra onder de aandacht te brengen van de officieren van justitie?

Staatssecretaris Teeven: De minister heeft dit in zijn overleg met het College van procureurs-generaal opnieuw onder de aandacht gebracht. Dit heeft dus de volle aandacht. Ik heb nog vergeten te zeggen dat we door de implementatie van de gerechtelijke kaart – het wetsvoorstel daarover gaat nu naar de Eerste Kamer – beter in staat zijn om niet alleen bij het OM maar ook bij de rechters, dus de zittende magistratuur, de specialisatie in mensenhandelzaken scherper te krijgen. Binnen het OM kunnen we dat zelf beïnvloeden in overleg met het college, maar door de herziening van de gerechtelijke kaart zijn we in staat om dit soort zaken vaker bij dezelfde rechters in Nederland aan te brengen. Daar gaan we dus ook winst mee behalen.

Mevrouw Van der Burg heeft de suggestie gedaan om slachtoffers op een centrale plek bij de politie aangifte te laten doen. Dat gebeurt al. Bij de politiekorpsen zijn momenteel in mensenhandel en dus ook in loverboyproblematiek gespecialiseerde rechercheurs aangesteld, die de aangiften opnemen.

Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd waarom er geen landelijk meldpunt voor jeugdprostitutie is. Bij jeugdprostitutie gaat het voornamelijk om slachtoffers van mensenhandel, en die wordt geregistreerd bij CoMensha. Politiekorpsen en opvanginstellingen melden de gegevens van de slachtoffers bij CoMensha aan. Wel is geconstateerd dat sommige jeugdzorginstellingen de slachtoffers van loverboys niet adequaat registreren, omdat er veelal sprake is van een complexe problematiek waarbij jammer genoeg niet altijd ogenblikkelijk wordt herkend dat er sprake is van slachtofferschap. Om die reden zullen we de registratie vanaf 2012 verbeteren. De staatssecretaris van VWS heeft al gezegd dat kennisinstituut MOVISIE momenteel de jeugdzorginstellingen benadert om hen te helpen bij het vergaren van de juiste gegevens. Dat zal dan ook worden meegenomen naar CoMensha.

Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd of ik bereid ben om afspraken te maken met het bedrijfsleven om te voorkomen dat slachtoffers onder dwang dure goederen aanschaffen en contracten tekenen. Het Algemeen Dagblad heeft daar vorige week aandacht aan besteed, dus ik was al voorbereid op deze vraag. Kunnen we iets doen aan de aanpak van de katvangersproblematiek? Ja, dat kunnen we. In Rotterdam gebeurt dat nu ook heel concreet en levert het goede resultaten op. Ik geloof dat een aantal commissieleden daar ook op werkbezoek is geweest. Wat gebeurt er concreet in die pilot in Rotterdam? Op grond van de uitkomst van de pilot zal worden bepaald of het effectief is om met bepaalde bedrijfstakken, zoals telefoonmaatschappijen en leasemaatschappijen, afspraken te maken om te voorkomen dat slachtoffers onder druk contracten voor dure goederen aangaan. We zullen de Kamer in de zomer van 2012, na afloop van de pilot, over de uitkomsten informeren. Ik hoorde mevrouw Bouwmeester vragen: er wordt veel onderzoek gedaan, maar wat gebeurt er nu concreet? Als je scherp hebt wat de verschillende profielen zijn die door loverboys worden gehanteerd, ben je ook effectiever in het stukmaken, in het erbovenop zitten. Je bent echter ook effectiever aan de voorkant, om de facilitators van katvangers, dus bedrijven die bewust of onbewust worden benaderd, alerter te maken. Daar zijn goede ervaringen mee opgedaan in Rotterdam, die wij na het onderzoek hopen uit te breiden.

Mevrouw Kooiman is ingegaan op het internet: hoe gaan we tegen dat dit op internet gebeurt? Ook mevrouw Dille heeft daarnaar gevraagd. Ik wil daarover eerst het volgende opmerken. Als ik met de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie praat, dus met fractiegenoten van woordvoerders van deze commissie, merk ik dat het beperken van de vrijheid op het internet een zeer aangelegen punt is van een groot aantal fracties. Eigenlijk neemt alleen de CDA-fractie daar een iets gematigder standpunt over in. Alle andere fracties hechten echter zeer aan die vrijheid. Dat betekent dat de regering in de ene commissie hoort dat het à la minute moet worden aangepakt, terwijl zij in de andere commissie hoort dat zij daar zeer terughoudend mee moet zijn. We moeten dus een evenwicht zoeken. Wat ga je rechercheren op internet? Welke verplichtingen ga je providers opleggen? Hoe ga je op persoonsgegevens rechercheren? Dat is een constant proces van afweging. De Kamer vraagt aan de ene kant terecht aandacht voor de vrijheid van het internet. In hoeverre moet je daar als overheid op interveniëren? Aan de andere kant kan het bij dit onderwerp niet hard genoeg gaan. Wij zullen het evenwicht continu blijven zoeken. De resultaten van de pilot in Rotterdam zijn bemoedigend; er zijn succesvolle methoden ontwikkeld. Vanaf juni 2012 gaan we daarmee door en gaan we het landelijk uitrollen. Ik hoop dan maar dat dit, als ik er in de andere commissie over spreek, ook de steun krijgt die ik hier ontmoet. Overigens is er in mei aanstaande een conferentie over de resultaten: hoe kun je op internet maatregelen nemen en hoe kun je het beste rechercheren? Daar gaan we dus ook nog iets leren over ervaringen in het buitenland.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vond dit wel heel guitig van de staatssecretaris. Hij begint over bescherming van privacygegevens, maar ik vroeg natuurlijk gewoon om het aanpakken van strafbare feiten. Wat strafbaar is, moeten we natuurlijk aanpakken, ook op internet. Ik heb inderdaad aandacht gevraagd voor Rotterdam en ik ben blij dat die pilot landelijk wordt uitgerold, maar mijn concrete vraag ging over de aangiftes. Daar heeft de staatssecretaris ook een grote rol in. Ook daarvoor zijn er een aantal protocollen in het land, bijvoorbeeld bij Fier Fryslân maar ook in Rotterdam en bij Meld Misdaad Anoniem. Daar heeft de staatssecretaris ook een verantwoordelijkheid in. Hoe gaat hij ervoor zorgen dat er vaker aangifte wordt gedaan, zodat we de daders kunnen pakken?

Staatssecretaris Teeven: Ik heb daar iets over gezegd. Dat zijn de gespecialiseerde rechercheurs. Mevrouw Van der Burg had daar ook een vraag over gesteld. Die gespecialiseerde rechercheurs gaan we zeker inzetten. Wat er binnenkomt bij Meld Misdaad Anoniem is echter wel zinvol om de opsporing mee te starten, maar niet om daadwerkelijke veroordelingen te bewerkstelligen. Waarom sprak ik over de afweging die je moet maken bij het rechercheren op internet? Mevrouw Kooiman spreekt over concrete strafbare feiten, maar mevrouw Bouwmeester ging in haar eerste termijn iets breder. Het gaat haar ook om het stukmaken, om het die gasten zo moeilijk te mogelijk maken. En als het gaat om stukmaken, praten we soms nog niet over heel concrete strafbare feiten en dan kom je wel bij die afweging. Wat ga je op dat internet doen? Hoe zwaar ga je interveniëren? Wat ga je aan derden opleggen voor verplichtingen? Daar willen wij best creatief in zijn – die intentie hebben de minister en ik wel – maar in de Kamer is daar soms grote weerstand tegen. En de redenen daarvoor zijn terecht, hoor. Het gaat om privacybescherming en het vertrouwelijk omgaan met persoonsgegevens. Het is dus niet zozeer guitig bedoeld; het is een proces van continue afwegingen. Die afwegingen maakt de Kamer, maar die maakt de regering ook.

Mevrouw Kooiman (SP): Dat privacydingetje blijft dan toch weer bestaan, terwijl ik daar echt niets over gezegd heb. Ik heb alleen gezegd dat ze bijvoorbeeld in Rotterdam veel op internet rechercheren. Daar maakt men bijvoorbeeld profielen aan waardoor loverboys in de armen van de politie lopen. Dat lijkt me heel goed.

Mijn concrete vraag ging echter over de aangiftes. De gemeenten Eindhoven, Zwolle en Rotterdam en Fier Fryslân hebben allemaal protocollen om hulpverleners te stimuleren om vaker aangifte te doen, zodat we de daders kunnen pakken. Daar heeft de staatssecretaris ook een rol in. Gaat hij die rol oppakken en de protocollen landelijk inzetten?

Staatssecretaris Teeven: Ik wil het best nog een keer zeggen: dat gaan we zeker doen. De best practices uit de vier voorbeelden, maar ook andere best practices, worden deze zomer bij elkaar gevoegd. De beste methode zullen we gaan hanteren. Hoe moeten hulpverleners hun bevindingen op papier zetten en vastleggen? Inderdaad worden er in de civiele jeugdzorg, in de instellingen die onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van VWS vallen, mededelingen gedaan. Hoe moeten zij daarmee omgaan? Moeten de hulpverleners die met naam en toenaam vastleggen of kunnen ze die op nummer vastleggen, waardoor ze niet meteen bekend worden? Niet iedereen wil het op naam doen. Dat zijn allemaal problemen die spelen. We zijn ermee bezig om daar innovatief mee om te gaan. Er zijn inderdaad voorbeelden op verschillende plaatsen, en die zullen wij centraliseren. Dat kan ik de Kamer toezeggen. We werken al met de best practices en daar gaan we zo goed mogelijk mee om. Afhankelijk van de resultaten van de workshops die op een aantal plaatsen plaatsvinden, zal worden beoordeeld of die moeten worden voortgezet en of dat op dezelfde schaal moet.

Mevrouw Van der Burg (VVD): De staatssecretaris zegt dat er op verschillende plaatsen intakes plaatsvinden en dat daar specialisten bij betrokken zijn. Dat is heel mooi, maar diezelfde specialisten zeggen dat er een team moet zijn, dat ook de diagnose stelt, Daarna wordt er namelijk in de rechtsgang sterk op gelet of er een consistent verhaal is, ook door de verdediging van de pooierboys of hoe je deze figuren ook wilt noemen. Als iemand namelijk een bepaalde aandoening heeft, bijvoorbeeld PTSS, kan er later extra informatie uit zo iemand komen, hetgeen vervolgens tegen die persoon wordt gebruikt in de rechtsgang. Daarom vinden die specialisten dat we dit, om te pakkans te vergroten, direct in het begin goed moeten doen en een diagnose moeten stellen. En daarom het pleidooi om op één plek, of op twee of drie plekken, de specialistische kennis van een team te centreren, zodat de pakkans groter wordt. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

Staatssecretaris Teeven: Dit jaar vindt onderzoek plaats door het WODC naar de diagnostiek. Dingen gaan soms niet zo snel. Daarnaast hebben verdachten natuurlijk ook rechten, met name het ondervragingsrecht. Juist als het om een-op-eensituaties gaat, is de bewijsvoering lastig als de ontkennende verklaring van een verdachte tegenover een verklaring staat van een getuige/slachtoffer die niet altijd even consistent is. Dan komt het erop aan hoe een en ander gewogen wordt. Je ontkomt er niet aan dat zo'n verklaring van een getuige/slachtoffer dan onder grill gaat, maar we zullen het maximale doen om ervoor te zorgen dat slachtoffers die dit soort verklaringen afleggen en tegelijkertijd de belangrijkste getuige zijn, optimaal worden voorbereid, en dat we ook bekijken welke problemen vanuit de diagnostiek naar voren komen. Daar hadden we het onderzoek van het WODC ook voor nodig. En dat duurt lang omdat we het onderzoek breed in de tijd moeten doen omdat het anders niets oplevert.

Ik heb gesproken over het hinderlijk volgen en de persoonsgerichte aanpak, waarover mevrouw Bouwmeester sprak. Juist als er geen concreet strafbaar feit is, wil dat nog wel eens problemen geven, omdat je dan niet altijd de dwangmiddelen kunt hanteren die je wilt hanteren. Dan moet je dus inventief zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om het stukmaken van acties van loverboys, waarbij het de vraag is hoe groot de inbreuk is op het persoonlijk leven van iemand die strafvorderlijk nog niet als verdachte kan worden aangemerkt. Die afweging moeten we maken. Daar zijn in Rotterdam goede voorbeelden van, waar we mee doorgaan. Die rollen we uit als het kan.

Mevrouw Koşer Kaya heeft gevraagd of instanties die te maken hebben met slachtoffers van mensenhandel kunnen worden verplicht die te melden aan CoMensha. CoMensha heeft in 2009 extra middelen van het ministerie van Justitie ontvangen voor de uitvoering van een projectplan om tot een betere registratie te komen. Die registratie is wel verbeterd. Mijn collega heeft al gezegd dat MOVISIE de opdracht heeft gekregen om de registratie van loverboys verder te verbeteren. In training en advisering zullen de jeugdzorginstellingen de benodigde gegevens ook gaan aanleveren aan CoMensha.

De voorzitter: De spreektijd in tweede termijn is één minuut per fractie. Interrupties zijn niet toegestaan.

Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. Ik dank beide staatssecretarissen voor de beantwoording. De urgentie is groot en dat is duidelijk. Ik mis toch nog iets in het betoog van beiden. Er is inderdaad aandacht voor het profiel van de slachtoffers, maar wat mij betreft is er veel te weinig aandacht voor het profiel van de daders. Ik heb genoemd dat negen van de tien daders van allochtone afkomst is en dat 60% daarvan een moslimachtergrond heeft, en dat heeft denk ik een oorzaak. Als daar veel meer naar gekeken wordt, kan er harder worden opgetreden tegen dit probleem. Daar wil ik nog graag een reactie op van de staatssecretaris.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretarissen voor hun antwoorden. Ik ben niet tevreden met het antwoord over de gespecialiseerde zorg, die nu in alle jeugdzorginstellingen moet komen. Ik overweeg om daarover een VAO aan te vragen, omdat dit het beleid van de afgelopen jaren is geweest. We hebben eigenlijk maar op één plek een erkende interventie, en nu zeggen we dat het overal moet plaatsvinden, tenzij ik het verkeerd begrepen heb, maar dan hoor ik dat graag in tweede termijn van de staatssecretaris. Ik heb geprobeerd om dit in een interruptie boven tafel te krijgen.

Dank voor de beantwoording over de specifieke aanpak bij de politie, maar ik heb niets gehoord over de stapelingsmethode. Dat is wel een methode om loverboys, als je ze niet op het feit zelf kunt pakken, in elk geval hinderlijk voor de voeten te lopen en het hen niet zo makkelijk te maken als nu. Daar krijg ik graag nog antwoord op.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretarissen voor de antwoorden. Het is goed dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie er daadwerkelijk werk van maakt om samen met het bedrijfsleven te bekijken of we in dit probleem doeltreffend kunnen optrekken.

Ik heb nog wel een vraag aan de staatssecretaris van VWS. Ik vind het goed dat zij sterk inzet op preventie. Ziet zij ook mogelijkheden om in haar publiek-private initiatief in overleg te treden met internetproviders van bijvoorbeeld Hyves en Facebook om te bekijken hoe zij met advertenties of op een andere manier kunnen bijdragen aan het bestrijden van deze uitbuiting? Zij hebben namelijk ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid.

De staatssecretaris is ingegaan op het herhaald slachtofferschap. Dat is ontzettend belangrijk. Er wordt onderzoek gedaan door ZonMw. Kan zij nog iets beter aangeven hoe wordt ingezet op de omgeving? Hoe worden het gezin en het netwerk betrokken om de meiden buiten de invloed van loverboys te krijgen?

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Er is al een heleboel gezegd. Er is gesproken over de opvangplekken. Ik denk dat het goed is als we de expertise van bijvoorbeeld Fier Fryslân en Huize Alexandra ook hebben in andere settingen van de jeugdzorg. Al die meisjes komen namelijk ook in de crisisopvang en in de gesloten jeugdzorg terecht, en daar moet men ook kennis van zaken hebben. Het is dus goed als ook die hulpverleners hierin worden geschoold, en dat miste ik nog een beetje in de antwoorden van de staatssecretaris van VWS. Gaat zij hulpverleners inderdaad helpen met het opmerken van signalen, zoals grensoverschrijdend en seksueel wervend gedrag? Gaat zij hulpverleners ook helpen om aangifte te doen?

Ik ben blij dat er publiek-private gesprekken komen.

Wat betreft het internet vind ik dat er voorlichting moet komen op het speciaal onderwijs en op vmbo-scholen over het betrekken van ouders. Ik noem de kinderlokkers in een BlackBerry, zoals de staatssecretaris ze noemde. Ik krijg daarover graag een toezegging.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretarissen voor hun antwoorden, mede namens mijn collega Arib, die bij het AO huiselijk geweld zit. Ik heb nog twee punten.

We vinden het allemaal verschrikkelijk, maar toch lopen er nog te veel van dit soort klojo's buiten. De pakkans moet omhoog; er moet meer gebeuren. Wat gaat de staatssecretaris nu doen? Hoger straffen is de achterkant, maar aan de voorkant moeten we ze pakken, en snel. Als zo'n jongen de hele middag voor een school staat, heeft hij daar niets te zoeken! Zet er dus vrolijk iemand naast. Dat is geen inbreuk op de privacy. Ga maar ergens anders heen. Dat soort maatregelen. Graag een reactie van de staatssecretaris van V en J.

Mijn andere vraag is voor de staatssecretaris van VWS. Er zijn onvoldoende gespecialiseerde opvangplekken en er is onvoldoende begeleiding. Gaat de staatssecretaris de capaciteit verhogen? Ik ben het zeer met de VVD eens dat we niet alles moeten verspreiden, maar dat we juist moeten bundelen.

Mevrouw Kooiman (SP): En de SP.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): En de SP, hoor ik hier. Goh, we hebben een meerderheid voor een motie. Ik voel een motie aankomen!

Voorzitter: Van der Burg

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik dank de staatssecretarissen voor de antwoorden. Er zijn twee punten blijven liggen.

Ik begin met de zorgprogramma's, zoals Asja. Er zijn te weinig opvangplaatsen; ook vorige sprekers hebben dat aangegeven. Dat moet snel worden opgelost. Ik heb nog geen echt antwoord gekregen op de vragen die ik hierover heb gesteld.

Mijn andere vraag betreft Huize Alexandra. Deze meisjes moeten eigenlijk niet in risicosituaties worden gebracht. Als ze ergens worden opgevangen met jongens die behoorlijk stout zijn en die deze meisjes weer in de val lokken, lijkt mij dat geen goede situatie. Ik heb de staatssecretaris echter horen zeggen dat zij daar specifiek naar gaat kijken. Wanneer kunnen wij van haar horen wat zij daar heeft aangetroffen? Wat mij betreft zou het echter omgekeerd moeten zijn: de meisjes van Alexandra zouden niet naar Vaals moeten, maar meisjes en jongens zouden in Vaals zou gescheiden moeten worden. Dat blijkt namelijk veel beter te werken.

Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging dat zij onderzoek gaat doen naar de groep 18-plussers en ons daarover zal berichten voor de zomer.

Wat betreft de registratie dank ik staatssecretaris Teeven dat daar nu werk van wordt gemaakt. Ik verneem graag medio mei wat de stand van zaken is.

Voorzitter: Koşer Kaya

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Wetend dat er een meerderheid voor een motie is, wil ik toch herhalen dat er in mijn opinie genoeg plekken zijn in de opvang. We hebben het echter over het herhaald slachtofferschap. Dat willen we voorkomen met een specifieke nazorg van meisjes die slachtoffer zijn geworden. Die specifieke nazorg heeft twee kanten: het individuele meisje zelf en het systeem waarin zij terug zal moeten keren als ze uit de zorg is. Daarmee beantwoord ik de vraag van mevrouw Bruins Slot. Het gaat inderdaad niet alleen om het tijdelijke; ook de omgeving waar het meisje in terugkomt, kan een factor zijn in de terugval.

Zoals ik al zei, zijn we bezig met de tertiaire hulpverlening. We bekijken of de meisjes terugvallen en hoe dat komt. Daarvan krijg ik onderzoeksresultaten, die ik wil afwachten. Ik vermoed namelijk van niet, maar als uit die onderzoeksresultaten zou komen dat de specifieke behandeling van deze meisjes gebonden is aan heel specifieke logistieke omstandigheden die niet op meerdere plekken mogelijk zijn, dan zal dat een van de zeer specialistische behandelingen zijn die een bepaalde categorie slachtoffers nodig heeft. Daar kan ik me niets bij voorstellen, maar ik wil de denkwijze van de Kamer natuurlijk niet terzijde schuiven. Dat zal dan uit het onderzoek naar voren komen. Vooralsnog ga ik er in de praktijk van uit dat er met de generieke plaatsen die we hebben genoeg opvang is. Ook ga ik er, zolang ik geen signalen krijg uit het veld dat er meisjes zijn die tussen wal en schip vallen, van uit dat dit ook niet zo is. Natuurlijk ben ik heel blij met individuele instanties die het heel goed hebben gedaan, maar dat wil niet zeggen dat zij de wijsheid in pacht hebben ten nadele van het uitrollen van hun expertise voor alle slachtoffers. Want de slachtoffers staan bij mij heel nadrukkelijk voorop. Wat die meisjes nodig hebben, is wat ze zullen krijgen.

Dan de scholen. Natuurlijk zullen we dit onderwerp meenemen in het magenta-overleg. Je gaat erover of niet, maar de minister van OCW zit in het magenta-overleg en het onderwerp kinderlokkers heeft in dat overleg een plek. De meisjes wonen overal, dus de scholing moet overal gegeven worden en dat is veel breder dan de plekken waar we het al gemerkt hebben.

Mevrouw Bruins Slot vroeg nog naar Hyves en andere sites. Die gaan we natuurlijk breed bespreken, want het gaat om veel meer dan alleen het rechercheren. Daar heeft mijn collega het over gehad. Ik heb het nadrukkelijk over de verkeerde voorbeelden die kinderen krijgen en het verkeerde wereldbeeld dat ze kunnen krijgen doordat ze toegang hebben tot buitengewoon schadelijke beelden.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik heb een procedurele vraag. Wanneer verwacht de staatssecretaris het overleg te hebben gevoerd over het publiek-private initiatief rondom internet? Wanneer verwacht zij de Kamer daarover te kunnen berichten?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik heb daar overleg over met de andere bewindspersonen. Ik ga het eerst in het magenta-overleg bespreken. Ik heb er ook overleg over met een aantal private partijen, bijvoorbeeld de Stichting Kinderpostzegels, en ik heb er al de Kinderombudsman over gesproken. Het is dus startende, en op een gegeven moment moet dit goed uit de verf komen. Dan moet ik onderzoeken wie ik er de trekker van kan laten zijn. Ik kan de Kamer daar voor de zomer meer over vertellen. Maar nogmaals, ik deins er echt voor terug om voortdurend op kleine onderdelen te rapporteren. De Kamer weet dat ik ermee bezig ben en ik stel voor dat ik in mijn eerstvolgende rapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties meld hoe ver ik ermee ben.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Dank voor de inbreng in tweede termijn. Ik heb nog een paar vragen te beantwoorden. Mevrouw Dille heeft gezegd dat we niet alleen naar het profiel van slachtoffers moeten kijken, maar ook naar dat van daders. Dat gebeurt op dit moment in de pilot in Rotterdam. Daarbij wordt niet alleen bekeken welke methoden, bijvoorbeeld grooming, de daders gebruiken, maar gaat het ook om het profiel van de verdachten. Hoe oud zijn ze? Wat is hun achtergrond? Hebben ze werk? Dat gebeurt op dit moment in Rotterdam, zonder uiteraard de zaken daarbij te betrekken waar we geen onderzoek naar doen, want die zijn er natuurlijk ook. Het gebeurt dus op dit moment.

Mevrouw Van der Burg heeft nog gevraagd naar het stapelen. Natuurlijk kun je zaken waarin het bewijs niet rond te krijgen is, op de plank houden en als ad informandum meenemen bij de volgende, bewijsbare zaak. Dat is een methode die werkt, ook bij andere strafbare feiten, omdat op die manier een zaak die niet expliciet ten laste wordt gelegd, wel strafverhogend kan werken. Het is dus al mogelijk. In de pilot in Rotterdam gebeurt dat op dit moment ook, in de persoonsgerichte aanpak. Die aanpak wordt over Nederland verspreid als die werkt. Het stapelen is het methode die kan werken, maar het is niet de enige weg naar succes. Er zijn meer wegen die tot succes kunnen leiden bij het opsporen en vervolgen.

Mevrouw Bouwmeester zei dat het niet over stoere taal moet gaan en over de hoogte van straffen, maar ook concreet over stukmaken: ga maar boven op zo'n jongen zitten. Daarbij gaat het ook over de inzet van opsporingscapaciteit. Je kunt ook besluiten om bij een school niet een politieagent naast die loverboy te zetten, maar eerst een camera op te hangen om te bekijken of daar een loverboy staat en dan pas de inzet te plegen met de opsporingsinstantie. Het is dure capaciteit, die je zo zinnig mogelijk moet inzetten. Het gaat ook niet zozeer om dure taal, want ik ben het helemaal eens met mevrouw Bouwmeester dat opsporing en vervolging effectief moeten zijn en we erbovenop moeten zitten. Daar hoort ook effectieve bestraffing bij. Het is één lange keten waar alles bij hoort en het liefst zo snel mogelijk. Dat delen we ook. Het gaat niet om stoere taal; het een houdt het ander vast. Als mevrouw Bouwmeester vraagt om een stevige inzet op opsporing, vraagt dat ook een stevige afstraffing. Dat hoort bij elkaar, anders is het een lapmiddeltje.

De voorzitter: Mevrouw Van der Burg, u hebt aangekondigd een VAO te zullen aanvragen. Houdt u daaraan vast?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ja

De voorzitter: Dan wordt dat aangemeld bij de regeling. Er zijn een aantal toezeggingen gedaan. Ik ga die nu niet noemen, want als het goed is zijn die geregistreerd en terug te lezen in het verslag.

Mevrouw Bouwmeester, hebt u een procedurele vraag?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Mijn laatste vraag is niet beantwoord. Het was het riedeltje van de staatssecretaris over hoger straffen.

De voorzitter: Dat begrijp ik, mevrouw Bouwmeester, maar …

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): We hebben nog tien minuten; het AO staat tot 18.30 uur gepland!

De voorzitter: Dan moet ik ook andere collega's de ruimte geven. We hebben inderdaad nog tien minuten. Als andere collega's ook nog een laatste, brandende vraag hebben, wil ik de mogelijkheid geven om die te stellen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Mijn vraag gaat over de stapelaanpak. Die biedt toch ook de mogelijkheid om heel gericht capaciteit in te zetten op een loverboy, om de rest van zijn gedrag in kaart te brengen zodat je hem daarop kunt aanpakken? En bij de patseraanpak in Rotterdam geldt een omgekeerde bewijslast: ze moeten maar eens aantonen hoe ze aan die dure auto komen. Is de staatssecretaris ook bereid om die aanpak toe te passen? Het lijkt mij namelijk prettig om hun het leven zo zuur mogelijk te maken.

Staatssecretaris Teeven: Er worden al een groot aantal dingen toegepast. Ik ben begonnen met de veertien punten van mevrouw Dille. Daarbij heb ik gezegd dat de financieel-economische aanpak van dit soort verdachten ook heel belangrijk is. Het staat niet in het actieplan, maar wordt wel uitgevoerd op bepaalde plekken, zoals in Rotterdam. Er worden persoonsdossiers van verdachten aangelegd in het Rotterdamse model. Er wordt ook gestapeld. Als je ad informandum de niet bewijsbare, gestapelde zaken voegt bij de wel bewijsbare zaak, dan wordt bekeken of er nog feiten en omstandigheden te vinden zijn die strafmaatverhogend zijn. Dat gebeurt allemaal op dit moment. Als dat allemaal effectief is, gaan we het uitrollen. Ik zeg mevrouw Koşer Kaya toe dat we dat zullen doen in de zomer van 2012. Dan maken we de stand van zaken op en bekijken we of we ermee doorgaan.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De vraag die ik de staatssecretaris heb gesteld, is: hoe gaat de pakkans omhoog? Ik krijg steeds een hele riedel van hoger en harder straffen, maar ik wil weten hoe de pakkans omhoog gaat en wat de ambitie is. Dat is veel belangrijker dan wetten maken aan de achterkant.

Staatssecretaris Teeven: De pakkans gaat bijvoorbeeld omhoog door een verdubbeling van de aanpak van criminele organisaties die zich bezighouden met mensenhandel. De pakkans kan omhooggaan door actief te opereren op het internet, niet alleen als sprake is van geconstateerde strafbare feiten maar ook op het moment dat daar nog geen sprake van is en je in het kader van informatieverwerving gaat rechercheren op internet. Dat kan soms echter op gespannen voet staan met de Wet bescherming persoonsgegevens. Ik zeg dat toch nog een keer, want met evenveel gemak zeggen vertegenwoordigers van deze fracties in andere gremia tegen mij dat ik niet zo hard van stapel moet lopen. Ik word hier dus opgejaagd en in andere commissies een beetje afgeremd. Wij zoeken het evenwicht tussen wat mogelijk is en wat niet mogelijk is. Als laatste punt over het vergroten van de pakkans meld ik de extra campagne Meld M. Ook die kan de pakkans vergroten, omdat we daardoor zicht krijgen op meer zaken met loverboys. Het vergroten van de pakkans loopt dus langs verschillende lijnen. Maar we zijn het eens en we zullen het maximaal uitnutten.

De voorzitter: Er is al een VAO aangekondigd. Als leden niet tevreden zijn over de antwoorden, kunnen ze dus altijd een motie indienen. Ik dank de bewindslieden en de gasten voor hun komst en ik sluit de vergadering.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), voorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Van der Burg (VVD), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), Van Toorenburg (CDA), ondervoorzitter, Uitslag (CDA), De Mos (PVV), Berndsen (D66), Dijkstra (D66), Dille (PVV), Jadnanansing (PvdA), Gerbrands (PVV), Venrooy-van Ark (VVD), Bruins-Slot (CDA), Voortman (GroenLinks), Kooiman (SP), Straus (VVD) en Berckmoes-Duindam (VVD).

Plv. leden: Dijkgraaf (SGP), Bouwmeester (PvdA), Hamer (PvdA), Bosman (VVD), Peters (GroenLinks), Wolbert (PvdA), Bosma (PVV), Van der Ham (D66), Koşer Kaya (D66), Agema (PVV), Vermeij (PvdA), Beertema (PVV), Van der Steur (VVD), Lucas (VVD), Klaver (GroenLinks), Smits (SP), Elias (VVD) en Berckmoes-Duindam (VVD).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Çörüz (CDA), De Roon (PVV), voorzitter, Brinkman (PVV), Vermeij (PvdA), ondervoorzitter, Van Raak (SP), Gesthuizen (SP), Dibi (GroenLinks), Van Toorenburg (CDA), Peters (GroenLinks), Berndsen (D66), Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD), Schouw (D66), Marcouch (PvdA), Van der Steur (VVD), Recourt (PvdA), Hennis-Plasschaert (VVD), Helder (PVV), Bruins Slot (CDA), Taverne (VVD), Schouten (ChristenUnie) en Hazekamp (PvdD).

Plv. leden: Dijkgraaf (SGP), Bouwmeester (PvdA), Van Bochove (CDA), Dille (PVV), Elissen (PVV), Smeets (PvdA), Kooiman (SP), Karabulut (SP), Van Tongeren (GroenLinks), Smilde (CDA), Voortman (GroenLinks), Pechtold (D66), Van der Burg (VVD), Koşer Kaya (D66), Kuiken (PvdA), De Liefde (VVD), Spekman (PvdA), Azmani (VVD), Bontes (PVV), Koopmans (CDA), Dijkhoff (VVD), Slob (ChristenUnie) en Ouwehand (PvdD).

Naar boven