31 839
Jeugdzorg

nr. 10
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 juli 2009

In de algemene commissie voor Jeugd en Gezin1, bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister voor Jeugd en Gezin over de brief van 19 maart 2009 inzake gezinnen die naar het buitenland vertrekken om de jeugdbescherming te ontlopen (Kamerstuk 31 839, nr. 2).

De op 17 april 2009 toegezonden vragen zijn met de door de minister bij brief van 13 juli 2009 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

Adjunct-griffier van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Sjerp

Inhoudsopgave blz.

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2

II. Reactie van de minister 6

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

– Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief naar aanleiding van de Netwerk uitzending op donderdag 5 maart 2009 over gezinnen uit de provincie Noord-Brabant die een raadsonderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel of uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling ontlopen door te vertrekken naar het buitenland. Deze leden hebben een aantal opmerkingen en vragen naar aanleiding van de brief. Zij vinden het zorgelijk dat gezinnen naar het buitenland verhuizen om de jeugdzorg te ontlopen. Omdat kinderen op deze manier aan zorg worden onttrokken, ook aangezien de Belgische jeugdzorg heel anders met de problematiek omgaat, wordt de ontwikkeling van de kinderen op deze manier geremd. Deze leden willen dat er snel afspraken gemaakt worden met jeugdzorginstellingen aan de andere kant van de Nederlandse grens over hoe de zorg wordt overgedragen. De minister spreekt in dit verband alleen over een nader gesprek met zijn Belgische ambtgenoot. Genoemde leden vinden echter dat ook met Duitsland contact opgenomen moet worden over deze problematiek. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Er moet nog verder worden nagegaan hoe de overdracht van de jeugdzorg in België verloopt. Uit de reportage van Netwerk bleek dat het een aantal maanden duurt voordat een dossier is overgedragen. Bij gevallen waar in Nederland wordt onderzocht of er tot een uithuisplaatsing wordt overgegaan, wordt in België slechts om een vrijwillig onderzoek gevraagd. Wat is de reactie van de minister hierop?

De minister geeft in de brief aan dat er alleen contact is geweest over de omvang van deze problematiek met de grensgebieden. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat er ook bij alle andere Bureaus Jeugdzorg geïnformeerd moet worden naar de omvang van de problematiek. Deze leden bereiken geluiden dat deze problematiek ook bij andere Bureaus Jeugdzorg speelt.

In de uitzending van Netwerk was een advocaat te zien die gezinnen waarvan de kinderen uit huis geplaatst dreigen te worden, adviseert om naar het buitenland te vertrekken. Advocaten zijn een deel van het Nederlands rechtssysteem en zou zich daar dan ook aan moeten onderwerpen. Kan de minister uiteenzetten of en welke mogelijkheden hij ziet hier iets aan te doen?

– Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief waarin de minister ingaat op het «vluchten naar België voor de Jeugdzorg». Deze leden maken zich ernstige zorgen over het lot van de kinderen van de op de vlucht slaande ouders. Als de ouders hun kinderen meenemen naar het buitenland, valt de zorg in veel gevallen volledig weg. Dit is niet in het belang van het kind. In de brief geeft de minister aan dat een ondertoezichtstelling niet kan voorkomen dat ouders vluchtten naar een ander land. Het recht om te verhuizen wordt volgens de brief niet beperkt door de ondertoezichtstelling. Op grond van de wet hebben Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming de mogelijkheid om snel in te grijpen als zij denken dat ouders voor jeugdbescherming op de vlucht slaan. In theorie is vlug ingrijpen mogelijk maar in de praktijk pakken ouders nog te vaak hun kinderen op en verdwijnen. Het gaat hier vaak om kinderen die zich in een kwetsbare positie bevinden en waarbij hulp nodig is. Dit is extra zorgelijk als in België de rechtsbescherming geheel of ten dele wegvalt. Krijgen inmiddels alle kinderen ook in Belgische jeugdzorg? Is de jeugdbescherming in België net zo intensief als ze op grond van de Nederlandse ondertoezichtstelling zouden krijgen? Heeft de minister hierover ook afspraken gemaakt met zijn Belgische Ambtsgenoot en zo ja, hoe zien die afspraken eruit? Graag een toelichting op dit punt.

In de brief geeft de minister aan dat hij in gesprek is met zijn Belgische ambtsgenoot. De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom de minister alleen onderzoek doet naar de ouders die naar België vluchten? België is niet het enige buurland van Nederland. Hoe is de situatie in Duitsland? Ook wonen er in Nederland mensen die hun kinderen meenemen naar Turkije of naar Marokko. Om hoeveel kinderen gaat het hier? Deze leden willen dat de minister uitzoekt om hoeveel kinderen het in totaal gaat.

Verder vinden zij het zorgelijk dat de minister in zijn brief schrijft dat hij aan zijn Belgische ambtsgenoot gaat vragen om hoeveel kinderen het gaat. Hoe komt het dat deze cijfers in Nederland niet op korte termijn geleverd kunnen worden? Wordt dit niet bijgehouden door de Bureaus Jeugdzorg? Verdwijnen deze kinderen uit beeld zodra ze de grens over zijn?

De minister geeft aan dat hij gaat overleggen met zijn Belgische ambtsgenoot over de vraag hoe de overdracht plaatsvindt en over hoe de Belgische autoriteiten na de overdracht de zorg oppakken. Heeft dit overleg inmiddels plaatsgevonden en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over deze uitkomsten?

– Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vindt het schokkend dat er gezinnen zijn die naar het buitenland vluchten uit angst voor jeugdzorg. Dit zegt veel over het negatieve imago van de jeugdzorg. Veel ouders hebben het gevoel dat jeugdzorg misbruik maakt van haar macht en zo maar je kind uit huis haalt. Wat gaat de minister doen om het slechte imago van de jeugdzorg te verbeteren? Zijn er volgens de minister voor ouders voldoende mogelijkheden om hun klacht in te dienen? Hebben jeugdzorgwerkers voldoende tijd om ouders bij een raadsmelding te informeren over hetgeen hen te wachten staat?

Kan de minister uiteenzetten hoeveel gezinnen er op jaarbasis vluchten voor jeugdzorg, en niet enkel naar België maar in zijn totaliteit? Kan de minister dit in percentages uitdrukken? Is hierbij onderzocht hoe die vlucht voorkomen had kunnen worden? Zo nee, waarom niet en zo ja, wat is de uitkomst hiervan?

Wanneer ouders naar het buitenland verhuizen en er is sprake van een ondertoezichtstelling, is er dan altijd sprake van een overdracht naar de jeugdzorg in het betreffende land? Zo ja, hoe vindt deze plaats en zo nee, waarom niet?

Gelden de civielrechtelijke uitspraken die in Nederland zijn uitgesproken, ook in het buitenland? Zo ja, worden deze daar ook altijd nagekomen wanneer ouders met hun kind naar het buitenland vluchten?

Wanneer er door de kinderrechter een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing is opgelegd en ouders naar het buitenland verhuizen, kunnen ouders wanneer zij naar het buitenland verhuizen hun kind weer terug krijgen in huis? Zo ja, hoe komt dit?

Deelt de minister de mening dat gezinnen die onder toezicht staan niet zonder toestemming van jeugdzorg naar het buitenland mogen verhuizen en wanneer er ook sprake is van een uithuisplaatsing dat ouders niet zonder toestemming van jeugdzorg op vakantie kunnen? Is de minister bereid om hierop het beleid aan te passen? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie achten het wenselijk dat een gezin tijdens het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming het land niet verlaat. Is de minister bereid om de mogelijkheid te onderzoeken of de Raad voor de Kinderbescherming tijdens het onderzoek een verzoek kan indienen bij de kinderrechter dat het gezin ten tijde van het onderzoek niet zonder overleg op vakantie kan gaan of naar het buitenland mag verhuizen? Zo ja, wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomst en zo nee, waarom niet?

Deze leden krijgen geregeld signalen van pleegouders die al jaren een kind opvangen, waarbij geen sprake was dat het kind terug zou gaan naar de biologische ouders, en toch samen met de biologische ouder mee moeten naar het land van herkomst omdat deze ouder geen verblijfsvergunning krijgen. Wat is hierop de reactie van de minister? Is de minister voornemens hierop het beleid aan te passen? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?

– Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van 19 maart 2009. Deze leden vinden het een ernstige zaak dat er gezinnen zijn die voorafgaand aan een uitspraak van de rechter naar het buitenland vertrekken om zich op die manier aan de Nederlandse wetgeving te onttrekken. Zij begrijpen dat het in een aantal gevallen legaal is om naar het buitenland te vertrekken, maar achten dit in strijd met het belang van het kind. De minister moet er dan ook alles aan doen om deze gezinnen terug te halen naar Nederland, zodat ouders zich niet langer aan hun verantwoordelijkheden kunnen onttrekken. Genoemde leden hebben naar aanleiding van de brief nog een aantal vragen.

De minister geeft aan zich zorgen te maken over het feit dat de zorg in sommige situaties volledig wegvalt, omdat de buitenlandse autoriteit momenteel niet verplicht is om de zorg van gevluchte gezinnen over te nemen. De minister vindt dit onwenselijk en is inmiddels in contact getreden met zijn Belgische ambtgenoot om de cijfers boven tafel te krijgen, te bespreken hoe de overdracht verloopt en hoe de Belgische autoriteiten de zorg oppakken. Kan de minister toelichten wat de stand van zaken is van deze contacten en hoe België de situatie precies heeft opgepakt?

De minister geeft in zijn brief aan dat er op dit moment geen cijfers beschikbaar zijn. Deze leden vinden dit opmerkelijk omdat een rechter toch immers een melding zal maken als blijkt dat het gezin waarover hij een uitspraak moet doen niet komt opdagen. Bovendien zal een school toch ook actie ondernemen als een kind langdurig om onbekende reden afwezig is? Kan de minister hier een verklaring voor geven en kunt u zo snel mogelijk alsnog deze cijfers boven tafel krijgen? Genoemde leden willen ook graag weten naar welke landen gezinnen zoal vluchten. Deze leden hebben namelijk vernomen dat gezinnen niet alleen naar België vluchten maar ook naar andere landen. Hierop aansluitend ontvangen zij ook graag zo snel mogelijk de laatste cijfers over het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. Dit mede in het kader om te kunnen beoordelen of er sprake is van een zogenaamd Savannah effect.

De minister geeft in zijn brief aan dat er twee lidstaten in conflict zijn waardoor het Haagse Kinderbeschermingsverdrag nog steeds niet is goedgekeurd? Dit verdrag had al in 2005 moeten zijn goedgekeurd. De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat de goedkeuring van dit verdrag essentieel is, omdat het betreffende land dan verplicht is om de zorg van een gezin over te nemen. Waarom moet Nederland op dit conflict wachten en waar gaat dit conflict over? Kan de minister nog eens de urgentie van het probleem bij zijn buitenlandse collega’s benadrukken? Hoe gaat de minister tot die tijd, dus tot de goedkeuring van het verdrag, de veiligheid van de kinderen van gevluchte gezinnen garanderen?

Vallen de kinderen van de vertrokken gezinnen onder de leerplichtwet in België? Hoe is dit geregeld bij andere landen? De leden van de VVD-fractie achten het namelijk van groot belang dat het kind in het betreffende land in ieder geval naar school gaat. Genoemde leden vragen bovendien hoe dit zich verhoudt tot de Nederlandse leerplichtwet als ouders ingezetenen zijn van Nederland of van Nederland en of België? Welke actie onderneemt de school als een kind om onbekende reden(en) gedurende een lange periode niet komt opdagen? Graag een reactie van de minister hierop.

Verder vernemen deze leden gezien de internationale ontwikkelingen op het gebied van jeugdzorg, zoals onder andere het probleem van de dubbele nationaliteit, van de minister hoe hij hier in de toekomst beleidsmatig denkt mee om te gaan?

– Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de uitzending bekeken van Netwerk over de gezinnen die in België de jeugdbescherming ontvluchten en betreurt deze ontwikkeling. Na het lezen van de brief van de minister, resteren er nog wel enkele vragen waar zij graag helderheid over wil krijgen. Zo willen zij weten of de minister in zijn jeugdbeleid nog steeds het uitgangspunt heeft dat kinderen zoveel mogelijk bij hun ouders thuis opgroeien? Zo ja, betekent dit dat een uithuisplaatsing altijd de laatste optie is wanneer er in een gezin moet worden ingegrepen? Zo ja, kan de minister inzicht geven dat dit in de praktijk ook wordt nagestreefd? Zo nee, waarom niet?

Voorts roept de uitzending van Netwerk de vraag op hoe het kan dat kinderen die in Nederland uithuis geplaatst dreigen te worden, in België wel bij hun vader en/of moeder kunnen blijven wonen. Wat zijn de verschillen in het beleid en de praktijk rondom jeugdbescherming tussen Nederland en België? Is er verschil in de caseload van gezinsvoogden tussen België en Nederland? Hoe heeft de caseload zich in de afgelopen tien jaar ontwikkeld in beide landen? Is er verschil in werkdruk van kinderrechters in Nederland en België? Hoe heeft de werkdruk van kinderrechters zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld in beide landen? Zijn er verschillen tussen Nederland en België in de wijze waarop wordt beoordeeld of een kind al dan niet uithuis geplaatst moet worden of onder toezicht moet worden gesteld? Zijn hierin in beide landen veranderingen waar te nemen in de afgelopen tien jaar? Hoeveel kinderen worden er sinds 1998 per jaar in Nederland onder toezicht gesteld of uithuis geplaatst en hoeveel is dat in België? Hoeveel kinderen krijgen er sinds 1998 per jaar in België ambulante zorg en hoeveel kinderen krijgen dat in Nederland? Ziet de minister een aanwijzing van het ontstaan van het «Savanna-effect» in Nederland? Zo ja, wat gaat de minister daar aan doen en zo nee, waarom niet? Gaat de minister onderzoek verrichten naar de verschillen tussen Nederland en België in het jeugdbeschermingsbeleid en de uitvoering hiervan? Zo ja, kunt u de Kamer voor Prinsjesdag informeren over de uitkomsten van het onderzoek en zo nee, waarom niet?

– Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie delen de zorgen van de minister over gezinnen die naar het buitenland verhuizen om bemoeienis van de jeugdbescherming te ontlopen. Naar aanleiding van de brief stellen zij enkele vragen. Genoemde leden zetten vraagtekens bij de schriftelijke aanwijzing om Nederland niet te verlaten, die Bureau Jeugdzorg kan geven. Heeft Bureau Jeugdzorg via een schriftelijke aanwijzing het recht om mensen te verbieden zich in het buitenland te vestigen? Wanneer is een schriftelijke aanwijzing van toepassing en welke instantie bepaalt of de schriftelijke aanwijzing rechtmatig is?

In het geval van een ondertoezichtstelling kan er voor een gezinsvoogd aanleiding zijn om zorgen te hebben over de ontwikkeling van een kind dat op het punt staat naar het buitenland te verhuizen. Deze leden vragen de minister of het voor een gezinsvoogd mogelijk is om in die situatie een voogdijmaatregel te verzoeken.

Voorts vragen zij of verhuizen tijdens een raadsonderzoek of ondertoezichtstelling ook naar andere landen dan België plaatsvindt. Wat zijn de huidige afspraken met andere landen op dit gebied en hoe werkt dit in de praktijk?

– Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vragen welke verschillen in werkwijze van de jeugdzorg in Nederland en in andere landen voor ouders aanleiding zouden kunnen zijn om naar het buitenland te vertrekken. Is er vergelijkend onderzoek op het gebied van de jeugdzorg beschikbaar? Zij vragen of een belangrijke reden kan liggen in een mogelijk strenger beleidslijn/beleidstoepassing in Nederland. Eveneens vragen zij of de minister een relatie ziet met een aantal geruchtmakende zaken in de jeugdzorg, en in welke mate dergelijke zaken ook in het buitenland een rol spelen.

Genoemde leden vragen de minister of het (opsporings)beleid ten aanzien van kinderontvoering naar aanleiding van dit incident geïntensiveerd gaat worden. Op welke wijze wordt er inhoudelijk naar de zaken die in de uitzending van Netwerk vertoond zijn onderzoek gedaan? Is op basis van een onafhankelijke rapportage nagegaan wat het waarheidsgehalte van de gedane uitingen is. Op welke wijze gaat de minister negatieve beeldvorming over de jeugdzorg, zoals in de uitzending van Netwerk, actief verbeteren.

II REACTIE VAN DE MINISTER

Mijn reactie op de gestelde vragen is geclusterd naar thema:

1. Het probleem: vluchten voor de jeugdzorg

2. Omvang

3. Uitkomsten overleg met Vlaanderen

4. De overdracht van zorg

5. Verschillen in jeugdzorg tussen Nederland en Vlaanderen

6. Advocaat

7. De uitzending

8. Overig

9. Slotconclusie

1. Het probleem: vluchten voor de jeugdzorg

In reactie op vragen van de fracties: SP, VVD, ChristenUnie en SGP.

Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het onwenselijk acht dat gezinnen naar het buitenland vertrekken om de jeugdzorg te ontvluchten, waardoor kinderen tussen wal en schip dreigen te vallen. Tegelijkertijd is het een recht van de burger om te verhuizen naar het buitenland, ook wanneer er een raadsonderzoek loopt of er sprake is van een ondertoezichtstelling. Dit maakt deze problematiek niet eenvoudig op te lossen. U stelt mij een aantal technische vragen over de bestaande middelen, hoofdzakelijk over de mogelijkheden binnen een ondertoezichtstelling, om het «vluchten voor de jeugdzorg» tegen te gaan en doet een aantal verbetersuggesties. Hier ga ik achtereenvolgens op in:

a. technische vragen (ChristenUnie, SGP)

Wanneer er een ondertoezichtstelling wordt opgelegd en er gaat een gezinsvoogdijwerker met het gezin aan de slag, dan behouden de ouders het gezag over het kind. Indien noodzakelijk kan het gezag worden beperkt, te weten met een schriftelijke aanwijzing of een machtiging uithuisplaatsing. Indien door de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing is verleend, is Bureau Jeugdzorg bevoegd de verblijfplaats van het kind te bepalen. Met een schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg is het daarnaast mogelijk de ouders te verplichten met het kind in Nederland te verblijven. Deze bevoegdheid van Bureau Jeugdzorg is in de rechtspraak erkend.

Wanneer er sprake is van een schriftelijke aanwijzing of een machtiging uithuisplaatsing en de ouders nemen het kind dat onder toezicht staat toch mee naar het buitenland dan is er sprake van een ongeoorloofde overbrenging van dat kind (want in strijd met het gezagsrecht). Bureau Jeugdzorg kan vervolgens bij de Centrale autoriteit internationale kinderontvoering een verzoek indienen tot teruggeleiding van het kind. In het kader van de discussie rond gezinnen die ten tijde van een ondertoezichtstelling of een raadsonderzoek verhuizen haalt aanscherping van het opsporingsbeleid bij kinderontvoering weinig uit, te meer omdat het probleem zich juist voordoet bij gezinnen die rechtmatig nog mogen verhuizen.

U vraagt of het mogelijk is dat ouders het gezag wordt ontnomen wanneer er een ondertoezichtstelling loopt en ouders dreigen het kind mee te nemen naar het buitenland. Dit lijkt me ten tijde van een ondertoezichtstelling niet een gepaste, maar ook geen noodzakelijke oplossing. Zoals ik al aangaf, kan ten tijde van een ondertoezichtstelling met een schriftelijke aanwijzing of een machtiging uithuisplaatsing al veel bereikt worden. Bovendien is het de vraag of er voldoende grond bestaat voor ontheffing of ontzetting. Een dergelijke verderstrekkende maatregel wordt niet zomaar en daarom in de praktijk ook veel minder vaak opgelegd dan de ondertoezichtstelling.

b. aanpassing wetgeving en beleid (SP)

U vraagt om mijn reactie op drie verbetersuggesties:

I. dat gezinnen die onder toezicht staan niet zonder toestemming van Bureau Jeugdzorg naar het buitenland mogen vertrekken;

II. en dat de kinderrechter op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming ten tijde van het raadsonderzoek kan bepalen dat ouders het land niet mogen verlaten.

Deze twee maatregelen staan mijns inziens niet in verhouding tot de situatie waarin de ouders en het kind zich op dat moment bevinden; ten tijde van een ondertoezichtstelling of een raadsonderzoek. Dit standpunt zal ik nader toelichten. Het doel van de ondertoezichtstelling is dat ouders de opvoeding en verzorging in de toekomst weer volledig zelf ter hand kunnen nemen. De ouders behouden, zonder een machtiging uithuisplaatsing of een schriftelijke aanwijzing, het gezag. Tijdens een raadsonderzoek is bovendien nog niet vastgesteld of er sprake is van een grond voor een kinderbeschermingsmaatregel. Het structureel inperken van het gezag van ouders ten tijde van een ondertoezichtstelling of ad hoc tijdens een raadsonderzoek is mijns inziens dan ook te ingrijpend.

III. dat ouders bij een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing niet zonder toestemming van Bureau Jeugdzorg op vakantie mogen.

Wanneer er sprake is van een ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing hebben de ouders niet meer de zeggenschap over de verblijfplaats van het kind. Behoudens de situatie dat de machtiging nog niet gebruikt is, woont het kind op een ander adres en kunnen de ouders het niet zonder toestemming van Bureau Jeugdzorg meenemen op vakantie..Indien de ouder zou besluiten zonder die toestemming met het kind naar het buitenland te vertrekken, is er sprake van een ongeoorloofde overbrenging van dat kind. Bureau Jeugdzorg kan vervolgens bij de Centrale autoriteit internationale kinderontvoering een verzoek indienen tot teruggeleiding van het kind.

Tot slot vraagt u mij ten aanzien van de problematiek hoe ik hier beleidsmatig mee om wil gaan (VVD). Hiervoor wil ik u verwijzen naar onderstaande informatie en de slotconclusie.

2. Omvang

In reactie op vragen van de fracties: PvdA, CDA, SP, ChristenUnieen VVD.

Ten behoeve van de brief aan de Tweede Kamer over dit thema dd. 19 maart 20091 is er een quick scan verricht onder de Bureaus Jeugdzorg in de grensgebieden om een beeld te krijgen van de omvang van de problematiek. Inmiddels is er een tweede uitvraag verricht, zowel door de MOgroep Jeugdzorg als de Raad voor de Kinderbescherming. Deze keer zijn ook de Bureaus Jeugdzorg en de raadsvestigingen bevraagd die niet grenzen aan een buurland en is daarnaast gevraagd om een differentiatie naar de landen waar de gezinnen naartoe vluchten.

a. uitkomsten tweede uitvraag (SP, VVD, CDA)

Deze tweede uitvraag bevestigt het beeld dat bij de eerste uitvraag naar voren kwam. Er zijn geen cijfers beschikbaar van het aantal gezinnen dat ten tijde van een ondertoezichtstelling of een raadsonderzoek naar het buitenland verhuist om de jeugdzorg te ontvluchten. De indruk van zowel de Bureaus Jeugdzorg als de Raad voor de Kinderbescherming is dat het om incidenten gaat. Dit beeld komt overeen met de indruk in Vlaanderen, waar ook geen cijfers beschikbaar zijn.

b. reden voor het ontbreken van cijfers (VVD, PvdA)

De reden voor het ontbreken van de cijfers is dat het naar ieders beleving zo weinig voorkomt. Wanneer de uitvoering hier veel zorgsignalen over zou ontvangen, dan zou dit een plek hebben gekregen in de registratiesystemen. De diverse organisaties zien hier op basis van hun ervaringen geen aanleiding toe. Om die reden en vanwege de ambitie om de administratieve lasten in de jeugdzorg te verminderen deel ik die opvatting.

c. andere landen dan België (PvdA, SP, ChristenUnie)

U heeft ook gevraagd of het voorkomt dat gezinnen naar andere landen dan België verhuizen ten tijde van een ondertoezichtstelling of een raadsonderzoek en of ik ook nadere afspraken ga maken met Duitsland. Uit de tweede uitvraag komt naar voren dat het inderdaad gebeurt dat gezinnen naar andere landen verhuizen dan naar België, ook al zijn er geen harde cijfers beschikbaar. Landen die onder meer worden genoemd zijn Engeland, Duitsland, Noorwegen, Zweden, Spanje, Frankrijk en Marokko. De vervolgstappen voor deze landen zijn dezelfde als voor Vlaanderen, d.w.z.: óf de formele weg dat de zaak via de centrale autoriteiten bij het betreffende land middels een zorgmelding onder de aandacht wordt gebracht óf informeel dat de Nederlandse instanties rechtstreeks contact opnemen met de buitenlandse instanties voor jeugdzorg. Marokko vormt hierop een uitzondering, omdat dit land geen Centrale autoriteit op het gebied van internationale kinderbescherming kent. Naar aanleiding van uw vraag of ik ook met Duitsland tot nadere afspraken zal komen kan ik u berichten dat ik voornemens ben om ook met Duitsland, als ander grenzend land aan Nederland, contact te gaan leggen. Mijn leidraad in dit contact zullen de gemaakte afspraken met Vlaanderen zijn.

3. Uitkomsten overleg met Vlaanderen

In reactie op vragen van de fracties: CDA, PvdA, GroenLinks, SPen VVD

Op 7 april jl. heeft het bezoek aan Vlaanderen plaatsgevonden. Er is o.a.. gesproken met de administrateur-generaal van het agentschap jongerenwelzijn. Duidelijk is geworden dat zowel Vlaanderen als Nederland positief staan ten opzichte van een goede samenwerking in de aanpak en opvang van probleemgezinnen die van Nederland naar Vlaanderen vertrekken. De samenwerking zal de komende periode worden geïntensiveerd. Ik heb met de autoriteiten in Vlaanderen de volgende twee afspraken gemaakt:

a. afspraak 1

Om meer inzicht te verkrijgen in de aanpak van Vlaanderen en die van Nederland zal de aanpak van een aantal geanonimiseerde cases worden vergeleken. Daarbij wordt gekeken op basis van dossiers welke maatregelen genomen zouden worden. Zo kan worden bezien of er verschillen zijn in aanpak of dat er van een vergelijkbare werkwijze sprake is. Op voorhand heeft het overleg daarin geen inzicht kunnen verschaffen.

b. afspraak 2

Tevens wordt in beeld gebracht welke scenario’s er denkbaar zijn waarbij mensen met kinderen die in beeld zijn bij Bureau Jeugdzorg vanuit Nederland vertrekken naar Vlaanderen. Er wordt nagegaan welke handelswijze bij de scenario’s hoort, zowel van Nederland als van Vlaanderen.

Beide acties acht ik van belang om beter zicht te krijgen op de problematiek. U vraagt mij of het mogelijk is de resultaten van deze activiteiten voor Prinsjesdag 2009 te doen toekomen. Mijn inspanningen zijn erop gericht de resultaten in het najaar aan de Tweede Kamer te verzenden.

4. De overdracht van zorg

In reactie op vragen van de fracties: SP en VVD

Wanneer een gezin verhuist naar het buitenland ten tijde van een raadsonderzoek of een ondertoezichtstelling dan is overdracht van zorg een aandachtspunt voor de professional: de gezinsvoogdijwerker of de raadsonderzoeker. Afhankelijk van de ernst van de zaak zal de gezinsvoogdijwerker of raadsonderzoeker actie ondernemen om de zaak bij de autoriteiten in het buitenland onder de aandacht te krijgen. De mate waarin wordt gewerkt aan overdracht kan aldus variëren, echter wel op basis van een professionele afweging van de hulpverlener.

a. wijze van overdracht (SP)

Zoals ik in mijn brief van 12 maart 2009 al aangaf zijn er twee mogelijke wegen om de aandacht te vestigen op een gezin dat uit Nederland is vertrokken: de formele en informele weg. De formele weg verloopt via de Centrale autoriteit van Nederland en het land van bestemming middels een zorgmelding. De basis hiervoor is:

– artikel 55 van de Verordening Brussel II-bis;

– artikel 36 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag.

Momenteel verloopt de overname van een zorgmelding nog op basis van vrijwilligheid, maar met inwerkingtreding van het Haags Kinderbeschermingsverdrag (2010/2011) zal dit een verplichting worden. De informele weg houdt in dat de jeugdzorginstanties rechtstreeks contact opnemen met de buitenlandse jeugdzorginstanties in het land van bestemming. Daarnaast geeft de Raad voor de Kinderbescherming aan ook wel contact op te nemen met de betreffende procureur des konings (als het om verhuizingen naar Vlaanderen gaat) of met het betreffende Jugentambt (als het om verhuizingen naar Duitsland gaat).

Zowel de Raad voor de Kinderbescherming als de MOgroep Jeugdzorg geven aan beide wegen te bewandelen.

b. Haags Kinderbeschermingsverdrag (VVD)

U vraagt naar de reden waarom het verdrag nog niet in werking is getreden. Volgens afspraken binnen de Europese Unie, kunnen de Europese lidstaten slechts als een gezamenlijk blok toetreden tot het Haags Kinderbeschermingsverdrag. Die toetreding kon tot op heden niet plaatsvinden, omdat het Verenigd Koninkrijk en Spanje geen overeenstemming konden bereiken over de wijze waarop het Kinderbeschermingsverdrag zou worden toegepast in het Gibraltar-gebied. Recentelijk hebben beide landen echter het geschil bijgelegd. Binnen de Europese Unie wordt nu alsnog gewerkt aan een snelle toetreding. Totdat de gezamenlijke toetreding plaatsvindt, zullen de kwesties op de eerder genoemde wijze moeten worden behandeld, namelijk op basis van vrijwilligheid van de aangezochte landen. Deze huidige werkwijze stuit in de praktijk niet op problemen en vormt mijns inziens voor dit moment dan ook geen aanleiding tot aanvullende acties.

c. de zorg die wordt overgedragen (SP)

Ieder land zal na de overdracht van een cliënt een afweging maken, op basis van eigen professionele maatstaven, welke zorg noodzakelijk is. Dit geldt ook voor het al dan niet treffen van civielrechtelijke maatregelen. Afgezien van het feit dat ieder land andere kinderbeschermingswetgeving en maatregelen hanteert (waarover bij kopje 5 meer), zal altijd eerst door het land van bestemming onderzocht worden welke zorg noodzakelijk wordt geacht. Hier brengt het Haags Kinderbeschermingsverdrag geen verandering in.

d. leerplicht (VVD)

Zowel in Nederland als in Vlaanderen geldt een leerplicht. In Nederland loopt deze van 5 tot 16 jaar. Direct na het bereiken van 16 jaar start de kwalificatieplicht. De kwalificatieplicht eindigt als een leerling een startkwalificatie heeft gehaald of 18 is geworden. In Vlaanderen geldt de leerplicht van 6 tot 18 jaar. Vanaf het moment van inschrijving hanteren de autoriteiten de leerplicht. In Nederland zal bij het wegblijven van de kinderen een leerplichtambtenaar worden ingeschakeld door de school of het betreffende Bureau Jeugdzorg. Deze zal, zolang het kind nog staat ingeschreven in Nederland, bij verhuizing naar het buitenland onderzoek verrichten en contact opnemen met de betreffende autoriteiten in het land van bestemming. De leerplichtambtenaar dient een schoolverklaring op te vragen in het land van bestemming, zodat men verzekerd is dat het kind daadwerkelijk naar school gaat. Ieder jaar vraagt een leerplichtambtenaar een nieuwe schoolverklaring op.

De overdracht van zorg acht ik van groot belang om het gezin in beeld te houden en de veiligheid van de kinderen te garanderen. Ook Vlaanderen deelt dit punt van aandacht. Ik ben dan ook tevreden met de gemaakte afspraak dat de komende periode wordt nagegaan welke scenario’s denkbaar zijn waarbij een gezin naar Vlaanderen verhuist om de jeugdzorg te ontvluchten en welke handelswijze daarbij hoort. Op basis daarvan kan worden geconstateerd of er in de huidige werkwijze nog verbeteringen nodig zijn.

5. Verschillen in jeugdzorg tussen Nederland en Vlaanderen

In reactie op vragen van de fracties: CDA, PvdA, GroenLinksen SGP

U stelt meerdere vragen over de verschillen in de jeugdzorg tussen Nederland en Vlaanderen. Daarnaast vraagt u specifiek naar de verschillen in caseload, werkdruk bij kinderrechters, aantallen ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen en naar aantallen cliënten met ambulante zorg. Centraal staat de vraag of Nederland een repressievere of intensievere jeugdbescherming heeft dan Vlaanderen. Ik kan u dit antwoord slechts deels geven, omdat dit nog onderwerp van onderzoek is. De eerste indruk is wel dat vergelijkingen niet eenvoudig te maken zijn.

a. verschil in visie, beleid en praktijk (CDA, PvdA, GroenLinks)

Vlaanderen hanteert andere wetgeving en maatregelen dan Nederland. Zo bestaat de ondertoezichtstelling (met/zonder een machtiging uithuisplaatsing) in Vlaanderen niet. In Vlaanderen vormen de «Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade» en het «Besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 1990 tot coördinatie van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand» de basis, waarin de diverse kinderbeschermingsmaatregelen staan geformuleerd. De jeugdrechter in Vlaanderen kan diverse maatregelen opleggen die het gezag van de ouder beperken dan wel hen het gezag ontnemen. De jeugdrechter legt maatregelen ter bescherming van de minderjarige op; dit zijn enerzijds maatregelen ten aanzien van minderjarigen en anderzijds maatregelen ten aanzien van de ouders. Het verschil met Nederland is in ieder geval dat de rechter zich in Vlaanderen uitspreekt over de soort zorg.

Een ander verschil is dat de er in de Vlaamse jeugdzorg ook geen gezinsvoogdijwerkers werkzaam zijn, zoals in Nederland ten tijde van een ondertoezichtstelling het geval is. Wel zijn er zogenaamde consulenten, die zowel werkzaam zijn voor jongeren in vrijwillig als gedwongen kader. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen jongeren die vanwege een misdrijf of een problematische opvoedingssituatie in de jeugdzorg terechtkomen. Consulenten kunnen hulp of begeleiding toewijzen en kunnen ook subsidiair zelf hulpverlening aanbieden. Consulenten zijn dus net als gezinsvoogdijwerkers zorgcoördinatoren of regisseurs, maar kunnen daarnaast ook optreden als hulpverlener.

Het zorgaanbod of de opvangmogelijkheden zijn voor alle jongeren gelijk, ongeacht de route waarop de jongeren binnenkomen. Het zorgaanbod varieert net als in Nederland tussen ambulante en residentiële zorg, dagbehandeling en pleegzorg. Indien noodzakelijk wordt er aldus een kind buitenshuis opgevangen. Justitiële jeugdinrichtingen bestaan niet in Vlaanderen, wel bestaan gemeenschapsinstellingen, georganiseerd door de Vlaamse overheid, die zowel een gesloten als een open opvoedingsafdeling hebben. Er bestaat tevens een federaal gesloten centrum. In totaal geeft dit voor Vlaanderen 120 gesloten plaatsen en 126 open plaatsen. Hierin bestaat een duidelijk verschil met Nederland, aangezien Nederland beschikt over diverse justitiële jeugdinrichtingen en instellingen voor gesloten jeugdzorg (met in totaal 2678 gesloten plaatsen). Vlaanderen beschikt wel over nog 3000 open residentiele plaatsen in de private zorg.

De visies op de jeugdzorg in Nederland en Vlaanderen komen in grote lijnen met elkaar overeen. Het uitgangspunt is het belang van het kind zoals dit in het IVRK is vastgelegd. Waar ik in mijn programma uitga van «alle kansen voor alle kinderen» spreekt men in Vlaanderen over «elke jongere heeft het recht om kansrijk op te groeien». In Vlaanderen hanteert men drie uitgangspunten: subsidiair, contextueel en cliënt staat centraal. Met subsidiair wordt bedoeld dat residentiële zorg in principe de laatste stap dient te zijn in de hulpverlening, er wordt nagestreefd dat de zorg zoveel mogelijk ambulant plaatsvindt. Dit sluit aan op contextueel, wat wil zeggen dat de zorg zoveel mogelijk in de natuurlijke omgeving van het kind plaatsvindt. In mijn beleidsprogramma kies ik materieel dezelfde vertrekpunten: «opgroeien doe je in een gezin». Dat wil zeggen dat we nastreven dat hulpverlening dicht bij huis plaatsvindt en dat er zo min mogelijk uithuisplaatsingen noodzakelijk zijn.

Of er verschil bestaat in de beoordeling van beschermwaardige zaken met het oog op het vluchtgedrag van een aantal gezinnen is een belangrijke vraag die niet direct te beantwoorden valt. Het overleg in Vlaanderen verschafte op voorhand hier geen informatie over. Daarom heb ik aangestuurd op het vergelijkende dossieronderzoek tussen Vlaanderen en Nederland, waarbij gekeken wordt naar de verschillen en/of overeenkomsten in beoordeling en aanpak. Pas dan kan er beoordeeld worden of de Nederlandse jeugdzorg inderdaad repressiever van karakter is dan Vlaanderen.

b. verschil in aantallen ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen (GroenLinks, SGP, VVD)

U vraagt naar een overzicht van aantallen ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen sinds 1998 en om de vergelijking van deze cijfers met Vlaanderen. Een vergelijking van het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen met Vlaanderen is helaas niet mogelijk, omdat de ondertoezichtstelling met of zonder uithuisplaatsing daar als zodanig niet bestaat en aldus niet specifiek geregistreerd wordt.

In Vlaanderen wordt een onderscheid gemaakt tussen problematische opvoedingssituaties en jongeren die een als misdrijf omschreven feit pleegden. Jongeren die een als misdrijf omschreven feit pleegden, in Nederland zijn dit de zogenaamde jeugddelinquenten, komen bij de jeugdrechtbank terecht (gedwongen hulpverlening). Jongeren in een problematische opvoedingssituatie kunnen zowel vrijwillig als gedwongen begeleid worden. Dit tweede wanneer er geen vrijwilligheid mogelijk is of in het geval van wat men noemt hoogdringendheid (gevaarsituatie). Het is mogelijk een indicatie te geven van het percentage van jongeren in de Vlaamse jeugdzorg die hulp ontvangen naar aanleiding van een problematische opvoedsituatie en een uitspraak van de jeugdrechter. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het gedwongen kader in geval van een problematische opvoedingssituatie ook in Vlaanderen een relatief veel bewandelde weg is. Er blijken hierbij wel heel wat regionale verschillen te bestaan, aldus Vlaanderen.

Voor Nederland kan het aantal ondertoezichtstellingen en deels het aantal uithuisplaatsingen wel worden gegeven.

Tabel 1 aantal pupillen in de Vlaamse jeugdzorg in het civiele gedwongen kader

 20032004200520062007
Aantal pupillen in de Vlaamse jeugdzorg in civiel gedwongen kader10 88711 36612 05313 01514 434
Percentage pupillen in de Vlaamse jeugdzorg in civiel gedwongen kader ten opzichte van het totaal aantal pupillen in de Vlaamse jeugdzorg40,15%41,29%42,20%43,70%45,96%

Tabel 2 aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen in Nederland

 19981999200020012002200320042005200620072008
Aantallen pupillen met een ondertoezichtstelling per 31/1219 44520 44120 95520 60520 42921 41522 24322 13624 75427 14630 895
Aantallen pupillen met een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing per 31/128 8338 9519 2699 2669 027N.b.N.b. 8 3709 44511 85211 912
Percentage pupillen met zorg in het kader van een ondertoezichtstelling ten opzichte van het totaal aantal pupillen in de jeugdzorg54%53%53%48%45%44%38%33%33%35%nb

* I.v.m. de opheffing van de afdeling pupillenregistratie bij het ministerie van Justitie zijn voor 2003 en 2004 de aantallen uithuisgeplaatste jeugdigen in het kader van een ondertoezichtstelling niet verzameld. Vanaf 2005 wordt het aantal afgegeven machtigingen voor uithuisplaatsing geregistreerd.

* De cijfers voor 2008 zijn nog niet definitief vastgesteld.

* Bron 1998–2004: Pupillenregistratie ministerie van Justitie

Bron 2005–2008: OTS – Mogroep Jeugdzorg

Bron 2005–2008: Machtiging uithuisplaatsing Bureau Jeugdzorg

* Aangezien jeugdigen mogelijk meerdere vormen van zorg ontvangen in de jeugdzorg komen er dubbeltellingen voor in het totale aantal cliënten in de jeugdzorg, waartegen het aantal jeugdigen met een ondertoezichtstelling is afgezet.

Hoewel het weinig zinvol is om deze cijfers van Vlaanderen en Nederland één op één te vergelijken, kan wel geconstateerd worden dat er in beide landen sprake is van een stijging van het aantal cliënten in het gedwongen kader. Tegelijkertijd geldt dat de groei van de totale jeugdzorg in Nederland groter is dan de groei van het aantal ondertoezichtstellingen.

U vraagt zich af of de stijging van het aantal uithuisplaatsingen een gevolg is van de zaak Savannah, wat mogelijk een reden is voor vertrek naar Vlaanderen. Dit zogenaamde Savannah-effect veronderstelt dat de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg maatregelen nemen, zoals een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing, niet omdat de situatie dit noodzakelijk maakt, maar al vooruitlopend op een dergelijke situatie uit angst dat er iets mis gaat. Weliswaar is er in de afgelopen jaren sprake geweest van een stijging van het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen, ik heb echter geen aanwijzingen om te denken dat dit een «Savannah-effect» is. De Raad voor de Kinderbescherming geeft bijvoorbeeld aan dat het percentage uithuisplaatsingen ten opzichte van het aantal meldingen nagenoeg gelijk is gebleven. Dit betekent dat er geen aanwijzingen zijn dat er sneller uit huis wordt geplaatst. Het Nederlandse systeem van jeugdbescherming, waarin Bureau Jeugdzorg, de Raad van de Kinderbescherming en de rechter ieder een eigen rol hebben, beschermt ook tegen een dergelijk effect. Wel is er in de afgelopen jaren sprake van een grotere aandacht voor jeugdbescherming en een betere signalering van die situaties waarin een jeugdbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Dit verklaart de algemene stijging van het aantal ondertoezichtstellingen. Bovendien is in de afgelopen jaren binnen de jeugdbescherming het kind meer centraal komen te staan. Er worden minder compromissen met ouders gesloten, en de belangen van het kind worden voorop gesteld. Verder blijkt uit de cijfers dat het aantal kinderbeschermingsmaatregelen toeneemt, maar dat er sprake is van een relatieve afname in verhouding met het totale aantal kinderen dat jeugdzorg ontvangt.

c. verschillen in caseload (GroenLinks)

In onderstaande tabel ontvangt u op uw verzoek een overzicht van de normen voor de caseload in de gezinsvoogdij door de jaren heen. In januari 2007 is het convenant «verlaging caseload gezinsvoogdijwerkers» afgesloten. Het is bekend dat de caseload tot dat moment in de praktijk hoger lag dan de officiële norm. Het is goed om te melden dat de nieuwe norm van 1:15 vrijwel overal in het land ook de praktijk is geworden.

Voor Vlaanderen kan deze informatie niet geleverd worden, omdat er ten eerste geen gezinsvoogdijwerkers werkzaam zijn in Vlaanderen en ten tweede geen norm wordt gehanteerd voor de caseload van de consulenten. Wel zijn er momenteel zorgsignalen in Vlaamse jeugdzorg bekend dat de caseload in de praktijk te hoog is.

Tabel 3 caseload normen

 1996200220072008
Eerste jaars norm1:20,51:161:17,51:15
Tweede en verdere jaars norm1: 25,51: 20,51:17,51:15

d. werkdruk kinderrechters (GroenLinks)

U vraagt naar de ontwikkeling van de werkdruk bij kinderrechters in Nederland en Vlaanderen in de afgelopen tien jaren. Uit navraag bij de Raad voor de Rechtspraak is gebleken dat er centraal geen cijfers beschikbaar zijn van aantallen kinderrechters door de jaren heen, waardoor het niet mogelijk is om in cijfers uit te drukken hoe de werklast van de kinderrechters zich heeft ontwikkeld. Wel geven kinderrechters aan de indruk te hebben dat de werklast is gestegen, en wel als gevolg van de toename van het aantal jeugdrechtzaken. Het is echter niet bekend of dit een landelijk beeld is, of dat dit beeld slechts bij bepaalde gerechten bestaat. Informatie over de ontwikkeling van de werkdruk onder jeugdrechters in Vlaanderen is niet voorhanden.

e. ambulante zorg (GroenLinks)

In onderstaande tabel is op uw verzoek voor zover mogelijk een overzicht gegeven van het aantal jongeren waarvoor ambulante zorg, zowel in gedwongen als vrijwillig kader, is toegewezen in Vlaanderen en in Nederland in de periode van 1998 t/m 2007. Deze aantallen zijn afgezet tegen het totaal aantal cliënten in de jeugdzorg. Bij deze totalen is het mogelijk dat een cliënt dubbel geteld staat, omdat een cliënt meerdere vormen van zorg kan ontvangen. Hetzelfde geldt voor cijfers in de tabel van het aantal cliënten dat ambulante zorg in Vlaanderen ontvangt. Dit maakt ook hierbij dat vergelijking niet goed mogelijk is.

Tabel 4 aantal pupillen in Nederland en Vlaanderen die ambulante zorg toegewezen hebben gekregen

 1998199920002001200220032004200520062007
Nederland*21145 7536 7407 7619 9991 14742 12822 81863 33803 7378
% t.o.v. totaal6%15%17%18%22%24%37%42%45%48%
Vlaanderenn.b. n.b. n.b. n.b. n.b.12 80913 51514 26615 31215 956
% t.o.v. totaaln.b. n.b. n.b. n.b. n.b.76%77%79%80%79%

* Gebruikersdefinitie: aantallen jeugdigen die op 1 januari van het betreffende jaar reeds gebruikmaakten van zorg + diegene bij wie de zorg in de loop van het jaar aanving

f. vergelijkend onderzoek (SGP)

U vraagt naar beschikbaar internationaal vergelijkend onderzoek op het gebied van de jeugdzorg. In opdracht van het ministerie van Justitie en VWS is in de afgelopen jaren een aantal vergelijkende studies verricht, te weten:

– Veldkamp, A. W. M (2001). Over grenzen! Internationaal vergelijkende verkenning van de rol van de overheid bij de opvoeding en bescherming van kinderen. Den Haag, ministerie van Justitie.

In dit onderzoek is gekeken naar de rol van de overheid bij de opvoeding en bescherming van kinderen in de landen België, Engeland, Ierland, Nieuw Zeeland en Duitsland.

– Veldkamp, A. W. M. (2005). «Landmeting». Internationaal inventariserend onderzoek naar de effecten en resultaten van ingevoerde beleidsmaatregelen op het gebied van opvoedingsondersteuning. Den Haag, ministerie van VWS.

In dit onderzoek is een inventarisatie gemaakt van de effecten en resultaten van beleidsmaatregelen in België, Duitsland, Engeland, Ierland en Nieuw-Zeeland op het terrein van opvoeding en kinderbescherming, toegespitst op het bieden van opvoedingsondersteuning.

– Brummelkamp, G. (2005). Approaches towards children at risk. A cross national analysis. Zoetermeer, EIM business & policy research.

Met dit onderzoek is in beeld gebracht hoe het beleid ten aanzien van kinderen met een risico is vormgegeven in Duitsland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zweden en Engeland.

6. Advocaat

In reactie op vragen van de fractie: CDA

U vraagt mij of en welke mogelijkheden ik zie om het handelen van de advocaat, zoals in de uitzending van Netwerk dd. 5 maart 2009 naar voren kwam, tegen te gaan. Ik heb hierover contact opgenomen met de Nederlandse Orde van Advocaten en een plaatselijke deken. Hieruit blijkt dat wanneer een advocaat een gezin adviseert naar het buitenland te verhuizen ten tijde van een ondertoezichtstelling of een raadsonderzoek de plaatselijke deken een klacht in kan dienen bij de raad van discipline, mogelijk op basis van artikel 46 uit de Advocatenwet. Advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen dat in eerste aanleg wordt uitgevoerd door de raden van discipline. In hoger beroep gebeurt dit door het hof van discipline. De rijksoverheid speelt hier verder geen rol in.

7. De uitzending

In reactie op vragen van de fracties: PvdA en SGP

U stelt een aantal vragen over de uitzending van Netwerk dd. 5 maart 2009. Er is geen onafhankelijk onderzoek verricht naar het waarheidsgehalte van de gedane uitingen in de uitzending. Op de vraag hoe de zorg voor de gezinnen uit de uitzending inmiddels geregeld is ga ik niet in detail in, omdat het casuïstiek betreft. Ook de Vlaamse overheid geeft aan niet op casuïstiek in te gaan.

8. Overig

In reactie op vragen van de fracties: SP en SGP.

a. negatieve beeldvorming (SP, SGP)

U stelt de negatieve beeldvorming in de media over de jeugdzorg aan de orde en vraagt wat ik eraan ga doen. Ik voer geen specifieke acties gericht op imagoverbetering in de jeugdzorg. Ik zet in op verbetering van de kwaliteit in de jeugdzorg, middels onder andere het gebruik van effectieve interventies, professionalisering van werkers in de jeugdzorg en verlichting van de werk- en regeldruk. Ook ben ik momenteel doende een analyse op te stellen van de arbeidsmarkt jeugdzorg en op basis van deze analyse een plan van aanpak op te stellen om de arbeidsmarkt te verbeteren. Ik verwacht dat met deze kwaliteitsverbeteringen ook de beeldvorming in de jeugdzorg een positieve impuls zal krijgen.

b. klachtencommissies (SP)

U vraagt of er voldoende mogelijkheden in de jeugdzorg zijn om een klacht in te dienen.

Zowel de Bureaus Jeugdzorg als de Raad voor de Kinderbescherming beschikken over onafhankelijke klachtencommissies, zoals ook wettelijk verplicht is gesteld. Verder wil ik u wijzen op de ontwikkelingen binnen het Actieplan professionalisering jeugdzorg, waarbinnen gewerkt wordt aan de ontwikkeling van tuchtrecht.

c. pleegouders en vertrek naar het land van herkomst (SP)

U vraagt om mijn reactie op door u ontvangen signalen dat pleegkinderen, die al jarenlang in een pleeggezin verblijven, toch met de biologische ouder terug moeten naar het land van herkomst als deze geen verblijfsvergunning ontvangt.

Momenteel wordt het vreemdelingenbeleid ten aanzien van kinderen – separaat van het beleid ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen – herzien, zoals de Staatssecretaris van Justitie ook bij brief van 28 april 20091 aan uw Kamer heeft gemeld. Daarbij wordt ook deze problematiek ten aanzien van kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel meegenomen. De Staatssecretaris van Justitie verwacht u over de herijking van het vreemdelingenbeleid ten aanzien van kinderen in het najaar van 2009 te kunnen berichten.

d. informeren ouders (SP)

U vraagt naar de beschikbare tijd van jeugdzorgwerkers om ouders te betrekken ten tijde van een raadsonderzoek, zodat zij voorbereid zijn op hetgeen hen te wachten staat. In de raadsmethodiek is het regel dat een ouder gedurende het onderzoek door de raadsonderzoeker steeds op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van het onderzoek, zodat het uiteindelijke besluit niet als een verrassing komt. Ouders weten doorgaans gedurende het onderzoek of en wanneer aan een ondertoezichtstelling wordt gedacht. Voorts krijgen de ouders het conceptrapport van de Raad voor de Kinderbescherming te lezen, waarin het besluit om een kinderbeschermingsmaatregel te vragen staat vermeld. De ouders kunnen dan hun commentaar op het concept geven, waarna het wordt verwerkt. Daarna gaat het rapport met het rekest voor een kinderbeschermingsmaatregel naar de rechter en wordt een datum voor de zitting vastgesteld. Indien in het belang van het kind onmiddellijk ingegrepen moet worden middels een voorlopige maatregel, dan is het mogelijk dat ouders geconfronteerd worden met een beschikking van de kinderrechter, dit zijn echter uitzonderingen.

9. Slotconclusie

Het is een recht om als gezin te verhuizen naar het buitenland, ook ten tijde van een ondertoezichtstelling of een raadsonderzoek. Ik zie in verband met de indruk dat het aantal gezinnen dat «vlucht» gering is geen gegronde reden om dit recht te beperken.

Wel hecht ik waarde aan goede overdracht van de zorg naar het land van bestemming, waardoor kinderen hoe dan ook in beeld komen van de jeugdzorg aldaar. Er zijn twee routes mogelijk om de zorgen rondom een kind door te geleiden naar het land van bestemming, een formele en een informele route, die beide bewandeld worden in de praktijk. Ik acht het van belang na te gaan of het nodig is hier nog verbetering in aan te brengen. Daarnaast wil ik beter zicht op de mogelijke achtergronden waarom gezinnen ervoor kiezen te verhuizen. Hiervoor heb ik met Vlaanderen goede afspraken gemaakt. In het najaar zal ik u berichten over de uitkomsten van de in gang gezette activiteiten in Vlaanderen. Ook kan ik u dan informeren over de gemaakte contacten met Duitsland.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA), Uitslag (CDA), Vacature (SP),

Plv. leden: Vacature (SGP), Heerts (PvdA), Omtzigt (CDA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Nicolaï (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Vacature (PvdD), Bosma (PVV), De Wit (SP), Vacature (GL), Arib (PvdA), De Vries (CDA), Van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 839, nr. 2.

XNoot
1

Brief d.d. 28 april 2009 met Justitienummer: 5593820/09.

Naar boven