Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 maart 2012
Op 6 juli en 23 december 2011 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn plannen
een experiment regelarme instellingen in de langdurige zorg te houden1. Die brieven -en bijbehorende bijlagen- bevatten uitgebreide informatie over de te
houden experimenten. De voorstellen die de zorgaanbieders hebben gedaan zijn zeer
divers. Zo gaat het ene experiment over indicatiestelling door de zorgaanbieder, het
andere over productregistratie en er zijn ook experimenten over het opbouwen van een
organisatie vanuit de cliëntkeuze. Verschillende experimenten betreffen (mede) de
Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) en raken de verantwoordelijkheden van de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa). Bijvoorbeeld waar het gaat om buiten werking stellen van de
kaderregeling administratieve organisatie en interne controle, verlichten van de productregistratie,
een extramuraal zorgpakket voor palliatieve zorg, aanpassen van declaratieregels of
resultaatfinanciering.
De NZa is op grond van artikel 58 WMG bevoegd experimenten te faciliteren, echter
niet dan nadat ik haar een daartoe strekkende aanwijzing heb gegeven (art. 59, onder
f, WMG). Om de NZa in staat te stellen datgene te doen wat – voor zover het de WMG
betreft – nodig is, ben ik van plan haar een dergelijke aanwijzing te geven op grond
van artikel 7 van de WMG.
In dat verband en gelet op het algemeen overleg met de vaste commissie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 15 maart aanstaande over
het experiment regelarme instellingen, informeer ik u hierbij, conform artikel 8 van
de WMG, over de zakelijke inhoud van de aanwijzing die ik van plan ben te geven. Ik
ga niet eerder over tot het geven van de aanwijzing dan dertig dagen na verzending
van deze brief. Van de vaststelling van de aanwijzing doe ik mededeling door publicatie
in de Staatscourant.
Zakelijke inhoud voorgenomen aanwijzing
De aanwijzing aan de NZa zal betrekking hebben op de experimenten zoals aangeduid
in mijn brief van 23 december 2011 en de daarbij gevoegde bijlagen en zoals deze thans
nader worden gedefinieerd door de 28 betrokken zorgaanbieders.
Ik wil het experiment regelarme instellingen zo regelarm mogelijk inrichten. Daarom
ben ik van plan de NZa een algemene opdracht te geven die haar de armslag geeft om
zoveel mogelijk naar bevind van zaken te kunnen handelen en de experimenten zo goed
mogelijk te kunnen faciliteren.
In mijn brief van 23 december 2011 heb ik vermeld dat de experimenten
getoetst zijn aan drie criteria. Ten eerste: de kwaliteit van de zorg die de aanbieder
levert staat niet ter discussie. Ten tweede: de zorgaanbieder heeft een beeld van
wat deelname aan het experiment moet opleveren. Tot slot: er moet meer kwaliteit,
doelmatigheid of cliëntgerichtheid ontstaan door het verminderen van de regeldruk.
Aansluitend hierop wil ik de NZa als uitgangspunten meegeven dat de cliënt geen nadeel
mag ondervinden van de experimenten en dat de betrokken zorgaanbieders geen extra
geld krijgen voor deelname aan het experiment.
Als ik constateer dat een experiment niet meer voldoet aan de criteria, dan informeer
ik de NZa daar zo spoedig mogelijk over. Als de NZa het niet langer verantwoord vindt
een experiment onveranderd voort te zetten, laat zij mij dat onmiddellijk weten.
De experimenten hebben niet alle dezelfde doorloopsnelheid. Wel streef ik naar afronding
van de experimenten per 1 januari 2014. Indien nodig kan de NZa de gevolgen van het
experiment geheel of gedeeltelijk in stand laten tot het einde van het boekjaar volgend
op het boekjaar waarin het experiment is geëindigd (art. 58, vijfde lid, WMG).
Ik heb regelmatig overleg met betrokken partijen, zoals onder meer het CIZ, de IGZ,
het CAK, het CVZ en ook de NZa. Samen met deze partijen wordt de voortgang van de
experimenten gevolgd, worden eventuele problemen opgelost en worden monitorresultaten
besproken. Ook vindt met de betrokken partijen evaluatie plaats van de resultaten
van het experiment regelarme instellingen. De betrokkenheid van de NZa geldt uiteraard
primair de evaluatie vanuit WMG-invalshoek.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner