Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31711 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31711 nr. 2 |
Samenvatting | 5 | |
1 | Over dit onderzoek | 11 |
1.1 | Doel en onderzoeksvragen | 12 |
1.2 | Aanpak en uitvoering | 12 |
1.3 | Leeswijzer | 12 |
2 | Organisatie van topsport | 14 |
2.1 | Professionalisering van topsport | 14 |
2.2 | De sportsector | 15 |
2.2.1 | NOC*NSF en Gehandicaptensport Nederland | 16 |
2.2.2 | Stichting de Nationale Sporttotalisator | 17 |
2.2.3 | De centrale overheid | 17 |
2.2.4 | Provinciale en gemeentelijke ondersteuning | 19 |
2.2.5 | Private partners | 20 |
2.2.6 | Internationale partners | 20 |
3 | Topsport in het beleid | 22 |
3.1 | Topsportbeleid | 22 |
3.1.1 | Topsport voor 1996 | 23 |
3.1.2 | Sportnota Wat sport beweegt (1996) | 23 |
3.1.3 | Topsportnota Kansen voor topsport (1999) | 24 |
3.1.4 | Sportnota Tijd voor sport – Bewegen, Meedoen, Presteren (2005) | 25 |
3.1.5 | Programma Samen voor Sport (2006) | 25 |
3.1.6 | Beleidsbrief De kracht van sport (2007) | 26 |
3.2 | Wet- en regelgeving | 27 |
3.3 | Topsportbeleid in internationaal perspectief | 29 |
3.4 | Olympisch Plan 2028 | 33 |
4 | Topsportklimaat | 36 |
4.1 | Faciliteiten voor topsporters | 36 |
4.2 | Talentherkenning en -ontwikkeling | 36 |
4.2.1 | Talentherkenning | 37 |
4.2.2 | Talentontwikkeling | 37 |
4.3 | Ondersteuning van topsporters | 40 |
4.3.1 | Stipendiumregeling en topsportspaarregeling | 40 |
4.3.2 | Aanvullende voorzieningen | 41 |
4.4 | Internationale competitie | 42 |
4.5 | Trainings- en wedstrijdfaciliteiten | 43 |
4.6 | Coaches en trainers | 44 |
4.7 | Wetenschappelijke ondersteuning | 45 |
4.8 | Resultaten van de programma’s | 45 |
5 | De prijs van een medaille, de kosten van topsport | 47 |
5.1 | De drie geldstromen naar topsport | 48 |
5.1.1 | Publieke middelen | 48 |
5.1.2 | De Lottogelden | 50 |
5.1.3 | Private middelen | 51 |
5.2 | Hoe duur is topsport? De kosten van topsport | 51 |
5.2.1 | Kosten van de sport: de sportbonden | 52 |
5.2.2 | Kosten van de topsport: het Fonds voor de Topsporter | 55 |
5.2.3 | Publieke en semipublieke kosten van de olympische medaille | 56 |
5.3 | Gehandicaptensport | 57 |
5.3.1 | Publieke en semipublieke kosten van een paralympische medaille | 57 |
6 | Prestaties op Olympische en Paralympische Spelen tot en met 2008 | 60 |
6.1 | Prestaties | 60 |
6.2 | Indices | 61 |
7 | Conclusies en aanbevelingen | 63 |
7.1 | Algemeen beeld | 63 |
7.2 | Uitdagingen | 63 |
7.3 | Aanbevelingen | 65 |
8 | Reacties en nawoord Algemene Rekenkamer | 66 |
8.1 | Reactie staatssecretaris van VWS | 66 |
8.2 | Reactie voorzitter NOC*NSF | 67 |
8.3 | Nawoord Algemene Rekenkamer | 68 |
Bijlage 1 | Afkortingen | 70 |
Bijlage 2 | Overzicht gesprekspartners | 72 |
Bijlage 3 | Overzicht bij NOC*NSF aangesloten sportbonden en hun erkende topsportonderdelen | 73 |
Bijlage 4 | Methodologische verantwoording | 77 |
Bijlage 5 | Bijdragen van de rijksoverheid en De Lotto aan een olympische medaille | 80 |
Bijlage 6 | Bijdragen van de rijksoverheid en De Lotto aan een paralympische medaille | 82 |
Literatuur | 84 |
Ter gelegenheid van het afscheid, per 1 oktober 2008, van drs. P. Zevenbergen als lid van het college van de Algemene Rekenkamer, hebben we onderzoek gedaan naar de kosten en baten van het Nederlandse topsportbeleid. Onze Engelse collega’s van het National Audit Office hebben in 2005 een vergelijkbaar onderzoek gepubliceerd. Dat onderzoek is in hoge mate onze inspiratiebron is geweest.
Topsport heeft een zelfstandige dynamiek en staat onder druk van de toenemende commercialisering en internationale ontwikkelingen, in het bijzonder de zogenoemde global sporting arms race. In Nederland heeft topsport sinds de jaren tachtig een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt, net als in veel andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Australië. Gingen de Nederlandse topsporters vóór die tijd doorgaans op amateuristische basis door het leven, tegenwoordig is er sprake van een professioneel uitgevoerd topsportbeleid, zowel voor valide als mindervalide topsporters.
Factoren die als dé pijlers van een succesvol topsportklimaat worden gezien zijn onder meer talentontwikkeling, financiële ondersteuning, begeleiding en trainingsondersteuning voor topsporters. Uit ons onderzoek komt naar voren dat aan het topsportklimaat in Nederland weinig ontbreekt. Alleen het systeem van talentherkenning is in Nederland nog relatief onderontwikkeld. Het initiatief om hierin te investeren ligt vooral bij de sportsector. Uit de metingen naar het topsportklimaat die prof. dr. M. van Bottenburg sinds 1998 uitvoert, blijkt dat topsporters zelf ook tevreden zijn. De meeste topsporters (zowel valide als mindervalide) geven bij elke volgende meting aan dat zij het topsportklimaat verbeterd vinden ten opzichte van de vorige meting (de metingen hebben plaatsgevonden in 1998, 2002 en 2008).
Sport is in Nederland primair een privaat initiatief. Ook op topsportgebied is de georganiseerde sport zelf aan zet. De sportsector kent een groot aantal aanbieders en ondersteuningsorganisaties. In tegenstelling tot andere landen heeft Nederland – via de sportverenigingen – een uitstekende sportinfrastructuur. De sportverenigingen zijn als het ware het kloppende hart van de Nederlandse sport. Verder kenmerkt de sportsector zich door eigen regelgeving (zoals de sportspelregels en eigen tuchtrecht). We hebben in Nederland geen nationale sportwet.
De verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de topsport en het daarbij horende sportinhoudelijke beleid ligt bij NOC*NSF en de sportbonden. NOC*NSF is daarbij als vereniging van sportbonden primair verantwoordelijk voor de georganiseerde sport. Op topsportgebied draagt NOC*NSF de verantwoordelijkheid voor de uitzending van het Nederlands olympisch en paralympisch team naar de Zomer- en Winterspelen. Maar we hebben meer actoren die een rol spelen binnen de topsport in beeld gebracht.
Naast de nationale sportkoepel, NOC*NSF, opereert Gehandicaptensport Nederland, de sportbond voor mindervalide sporters. Door de succesvolle organisatorische integratie van de gehandicaptensport in de reguliere sport (naar verwachting zijn er eind 2008 van de 44 gehandicaptensporten 33 ondergebracht bij de reguliere sportbonden) kan Gehandicaptensport Nederland zich steeds meer concentreren op expertiseopbouw, advisering en de ontwikkeling van stimuleringsmethoden om gehandicapten actiever bij sport te betrekken.
Ook provincies en gemeenten ondersteunen topsport, zij het relatief beperkt. De inzet van financiële middelen uit deze hoek groeit wel.
Verder zijn er de internationale partners, zoals de sportfederaties, die binnen de topsport een rol van betekenis spelen. Zij zien er vooral op toe dat er sprake is van een eerlijke internationale beoefening van topsport.
Een belangrijke financier van de sport is de Stichting de Nationale Sporttotalisator, ook wel De Lotto genaamd. Sinds eind jaren zestig ontvangt NOC*NSF jaarlijks ongeveer 70% van het nettorendement van de Lottoopbrengsten, die vervolgens verdeeld worden onder de sportbonden en NOC*NSF. We hebben vastgesteld dat deze inkomsten wel steeds kleiner worden. Ontving NOC*NSF in 2005 nog € 46 miljoen, in 2007 was dit bedrag gedaald tot € 39 miljoen. Op het gebied van de sportinkomsten is verder het bedrijfsleven, als private partner, niet meer weg te denken uit de topsport: het is de belangrijkste sponsor. Ook de gehandicaptensport profiteert hier inmiddels enigszins van. Met een aantal bedrijven is overeengekomen dat zij het totale sportsponsorbudget met 1% verhogen en deze verhoging geheel investeren in de gehandicaptensport.
Binnen de rijksoverheid zijn er verschillende departementen betrokken bij topsport. In de eerste plaats is dat het sportdepartement: het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Er is een bestuurlijke relatie tussen het departement en NOC*NSF over het gevoerde topsportbeleid. Gegeven de autonomie van de sportsector is het sportdepartement – voor het realiseren van de beleidsdoelstellingen – in belangrijke mate afhankelijk van de samenwerking met en medewerking van de sportbonden. Rijksbeleid wordt geïmplementeerd door stimulering, creëren van draagvlak en agendasetting. Vooral door gerichte subsidiëring van een beperkt aantal sportprogramma’s (zoals het programma «Coaches aan de top») probeert de overheid bij te dragen aan de ambities van de sportsector. Het brede maatschappelijke belang dat met de topsport wordt gediend (topsport staat symbool voor ambitie, stimuleert het saamhorigheidsgevoel, brengt mensen letterlijk en figuurlijk in beweging, geldt als bron voor ontspanning en bevordert het Nederlandse imago in binnen- en buitenland) legitimeert de investeringen die van overheidswege in de topsport worden gedaan. Uit ons onderzoek blijkt dat het Ministerie van VWS gemiddeld 12% van de totale kosten van topsport in Nederland financiert, een bedrag van ongeveer € 7,5 miljoen per jaar.
Het Nederlandse topsportbeleid is (politiek) actueel vanaf 1994. Staatssecretaris Terpstra onderstreepte in 1996 in haar sportnota Wat sport beweegt het uitgangspunt dat Nederlandse topsporters aanspraak kunnen maken op een topsportklimaat dat minimaal kan concurreren met dat in (naar inwoneraantal en welvaartsniveau) vergelijkbare andere landen. In het Nederlandse topsportbeleid tussen 1996 en 2004 lag het accent op diversiteit: vergeleken met andere landen werd het beschikbare (publieke) geld voor topsport verspreid over een groot aantal sportbonden en sportdisciplines. Sinds 2005, toen de sportnota Tijd voor sport – Bewegen, Meedoen en Presteren verscheen, ondersteunt het kabinet expliciet het streven van de georganiseerde sportsector om Nederland te laten horen bij de tien beste landen in de internationale sportwereld. Diversiteit is vervangen door prioritering. Om in de top tien te komen, worden duidelijke keuzes gemaakt. Het sportdepartement investeert niet langer in alle topsportprogramma’s, maar concentreert de beschikbare middelen op die topsportonderdelen waarbij Nederlandse topsporters nu of in de nabije toekomst goed presteren. NOC*NSF adviseert het ministerie hierover.
In 2007 intensiveerde staatssecretaris Bussemaker het topsportprogramma. Daarmee wilde zij onder andere bereiken dat het aantal Nederlandse talenten – met en zonder handicap – dat uitzicht heeft op de internationale top dan wel die top ook daadwerkelijk bereikt, in 2010 gegroeid is met 20% ten opzichte van 2007. Verder houdt het huidige kabinet ook vast aan de ambitie Nederland bij de beste tien landen van de internationale sportwereld te laten horen. Nieuw is de uitgesproken steun van de staatssecretaris van VWS voor het streven van de sportsector om in een periode van tien jaar in Nederland een sportklimaat op olympisch niveau te realiseren, wat uiteindelijk een kandidaatstelling voor de Olympische en Paralympische Spelen in 2028 tot gevolg kan hebben. Wij hebben geconstateerd dat over de toptienambitie wat verwarring bestaat tussen NOC*NSF en het Ministerie van VWS. Volgens NOC*NSF heeft het kabinet in de laatste beleidsbrief de toptienambitie gepresenteerd als een ambitie van het kabinet. Volgens het ministerie is er echter nog steeds «slechts» sprake van ondersteuning van de ambitie van de sportsector en heeft het kabinet deze ambitie niet tot de zijne gemaakt.
We zijn nagegaan – kijkend naar de doelen uit 2005 – hoe het halverwege 2008 met de uitvoering van het sportprogramma van het Ministerie van VWS is gesteld. De mogelijkheden om onderwijs en topsport binnen het voortgezet onderwijs te combineren zijn sinds 2005, conform planning, uitgebreid. Aan 24 scholen, de zogenaamde LOOT-scholen, is door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een specifieke licentie verleend, die leidt tot vrijstellingen in lesuren en begeleiding en tot aanpassingen in het afnemen van examens van jonge topsporters. Binnen het vervolgonderwijs wordt nog geworsteld met de vraag of voldoende sprake is van een doorlopende leerlijn voor jonge talentvolle sporters.
De beoogde oprichting van enkele Centra voor Topsport is nog in een beginstadium. Er zijn wel belangrijke stappen gezet in de realisatie van de programma’s «Coaches aan de top», «Topsportevenementen» en «Innovatieontwikkeling». Het in 2007 beoogde doel om ongeveer 75 topcoaches van geselecteerde topsportonderdelen te ondersteunen is bijna gehaald (op dit moment 67, eind 2008 is dit aantal naar verwachting opgelopen tot 80). Het beoogde aantal topsportevenementen dat met steun van het Rijk in Nederland wordt georganiseerd, vindt daadwerkelijk plaats (tussen de vijftien en twintig). In 2006 is de Stichting InnosportNL opgericht, een breed samenwerkingsverband dat grensverleggende sporttoepassingen moet gaan ontwikkelen. Over het programma «Talentontwikkeling», wat onder andere de verbetering van faciliteiten rond toptalenten inhoudt, is op dit moment nog weinig te zeggen. De sportbonden en faciliterende organisaties, zoals Olympische Netwerken, hebben inmiddels de eerste verkennende stappen gezet. In Nederland worden op dit moment 25 zogenoemde high potentials ondersteund (het beoogde aantal is vijftig).
Het adagium «algemeen wat kan en speciaal waar het per se nodig is», zoals benoemd in de eerste sportnota van 1996, lijkt kenmerkend voor het door het Ministerie van VWS en de sportsector gevoerde beleid voor de gehandicaptentopsport. In principe wordt door zowel het Ministerie van VWS als door de sportsector (NOC*NSF) een inclusief beleid gevoerd ten aanzien van de topsport. De voorzieningen, programma’s en faciliteiten die beschikbaar zijn (gekomen) voor topsporters, staan zowel open voor valide als mindervalide topsporters. In vrijwel alle sportnota’s wordt daarbij wel de kanttekening geplaatst dat in het topsportbeleid rekening moet worden gehouden met de uitzonderingspositie die de gehandicaptensport inneemt, bijvoorbeeld ten aanzien van doping (medicijngebruik), niveaudifferentiatie en onkosten. De ambitie voor de deelname aan de Paralympische Spelen in 2008 is naar beneden bijgesteld tot een top 25-positie. Dit heeft enerzijds te maken met de toegenomen internationale concurrentie en anderzijds met de professionaliseringsslag die de sector zelf nog moet maken.
Naast de beleidsinspanningen van het Ministerie van VWS mag het zelfstandig topsportbeleid van de Ministeries van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) niet onvermeld blijven. Het Ministerie van Defensie heeft sinds 2003 verschillende militaire functies gecreëerd voor topsporters, waardoor het voor deze sporters mogelijk is een topsportcarrière te combineren met een functie als beroepsmilitair. Halverwege 2008 maken achttien topsporters deel uit van deze «Defensie Topsport Selectie». Ook binnen de politie is het sinds 2006 mogelijk topsport te combineren met een baan binnen de politie. Aangezien topsporters ook een maatschappelijke voorbeeldfunctie hebben, vinden wij de rijksoverheid de aangewezen plaats om dit systeem uitgebreider te implementeren.
We geven in het rapport inzicht in de kosten van topsport om een berekening te kunnen maken van de prijs van olympische en paralympische medailles. Met medewerking van NOC*NSF hebben we inzage gekregen in de jaarverantwoording over de jaren 2006–2008 van alle sportbonden die bij NOC*NSF zijn aangesloten. Uit ons onderzoek blijkt dat de uitgaven aan sport per jaar ongeveer € 224 miljoen bedragen. Specifiek voor topsport is dit € 62,8 miljoen. € 6,5 miljoen van dit bedrag is door het Ministerie van VWS aan subsidie besteed voor topsport door de sportbonden. Van deze subsidie konden sporters zich nomineren voor de Olympische Spelen in 2008. We hebben dezelfde berekening uitgevoerd voor de Lottogelden.
Bij de paralympische medailleprijs is een iets andere benaderingswijze gevolgd. Deze is gebaseerd op de geldstroom die via Gehandicaptensport Nederland loopt. Aan subsidies wordt € 400 000,– uitgegeven, aan de Lottogelden € 1,2 miljoen.
Het antwoord op de vraag wat een olympische en een paralympische medaille op de Zomerspelen 2008 in Beijing, China, hebben gekost, (overheidsgeld en Lottogelden) staat in bijlage 5 en 6 van in dit rapport en op onze website www.rekenkamer.nl.
Aan het begin van de volgende olympische en paralympische cyclus vormt dit onderzoek een goede basis voor het monitoren van het topsportbeleid. Er volgen spannende jaren door de uitgesproken olympische ambitie van Nederland. Tijdens dit onderzoek is ons een aantal zaken – die raken aan het topsportbeleid van het Ministerie van VWS – opgevallen. We noemen vier uitdagingen voor het beleid:
1. De samenwerking tussen het Ministerie van VWS en NOC*NSF laat zich op dit moment kenmerken als «subtiel». Mede kijkend naar de uitgesproken sportambities staan de beide partners ons inziens voor de uitdaging hun samenwerking uit te laten groeien tot een «robuust samenspel». Wij bevelen beide partijen aan te blijven investeren in een goede dialoog, waarbij het van belang is dat de intenties over en weer zo transparant mogelijk zijn.
2. De sportambities zijn groot. Wij vragen ons af of de ingezette publieke middelen – proportioneel gezien – wel reëel zijn gezien deze ambities. Daar komt bij dat de Lottogelden de laatste jaren een dalende trend vertonen. Gezien de afhankelijkheid van de sportsector, vooral de gehandicaptensport, van deze geldstroom bevelen wij de staatssecretaris van VWS aan de vinger aan de pols te houden en, indien deze trend zich doorzet, de sportsector te helpen alternatieve financieringsbronnen op te sporen.
3. De bestuurlijke verhoudingen veranderen. De georganiseerde sport is zich meer en meer gaan richten op het bedrijfsleven. Hoewel dit een internationale trend is, kan dit tot de vraag leiden hoe de rijksoverheid aankijkt tegen de vraag wat de gewenste verantwoordelijkheidsverdeling is tussen de overheid enerzijds en de kansspelen en het bedrijfsleven anderzijds. Met andere woorden, in hoeverre laat de rijksoverheid topsport steeds verder aan private investeerders over, dan wel in hoeverre wil zij hierop invloed uitoefenen en meesturen, gelet op de uitgesproken maatschappelijke belangen. Uit onze internationale tour d’horizon constateren we dat in een toenemend aantal landen de centrale overheid steeds nadrukkelijker een rol van betekenis speelt bij de ontwikkeling van topsport – hetzij in financiële zin (meer financiële middelen) hetzij in organisatorische zin (eigen overheidsorgaan of sportagentschap). In de beleidsnota’s van het Ministerie van VWS op het terrein van sport hebben wij hierover geen visie aangetroffen en wij bevelen dan ook aan deze alsnog te ontwikkelen.
4. Wordt de gehandicaptentopsport wel voldoende in staat gesteld om de achterstand op het gebied van topsportprestaties in te halen? Wij constateren dat het bedrijfsleven (vooralsnog) niet bereid lijkt in dezelfde mate te investeren in gehandicaptentopsport als in de reguliere topsport. De gehandicaptentopsport is mede daardoor voor haar financiering sterker afhankelijk van de Lottogelden dan de reguliere topsport (zie ook uitdaging 2).
Tot slot keren we terug naar de vraag waar het in dit afscheidsonderzoek om draait: de kosten en opbrengsten van het topsportbeleid. Uit het onderzoek is duidelijk geworden dat topsport beïnvloed wordt door datgene wat de concurrentie doet. De centrale uitdaging voor alle landen die strategisch willen investeren in topsport is dan ook: in welke mate wil je meegaan in de medaillewedloop? Het geven van een antwoord op deze vraag is niet aan de Algemene Rekenkamer.
We hebben zowel mevrouw dr. M. Bussemaker, staatssecretaris van VWS, als mevrouw E. G. Terpstra, voorzitter van het bestuur van NOC*NSF, om een bestuurlijke reactie gevraagd. De volledige tekst van de reactie staat in hoofdstuk 8 van dit rapport en op onze website www.rekenkamer.nl. Kortgezegd geven beiden aan dat een klassering bij de beste tien landen van de wereld, de toptienambitie van de sport, een continue uitdaging is en dat de weg ernaartoe er een is van lange adem. Om het doel te bereiken is het topsportbeleid van de staatssecretaris gericht op het creëren van optimale omstandigheden voor talentvolle topsporters en hun coaches. Door het inclusief beleid geldt dit ook voor de gehandicapte topsporter. De staatssecretaris onderkent dat de gehandicapte topsporter nog een flinke extra slag moet maken. Op basis van de evaluatie van de Paralympische Spelen 2008 gaat ze hierover met het veld overleggen.
Zowel de staatssecretaris als de voorzitter van NOC*NSF schenken in hun reactie aandacht aan het Olympisch Plan 2028. De staatssecretaris onderstreept de steun van het kabinet hiervoor. Het streven is om in 2016 het Nederlands sportklimaat op olympisch niveau te brengen. Ook deLotto-opbrengsten komen aan bod. De voorzitter van NOC*NSF constateert dat langjarige financiële zekerheden een noodzaak zijn. De staatssecretaris gaat zoeken naar een wijze waarop de inkomsten uit het kansspelbeleid voor de sport behouden en geoptimaliseerd kunnen worden. De subtiele samenwerking wordt herkend en het streven naar een robuust samenspel wordt onderschreven, waarbij beide partijen op verschillende plaatsen in hun reactie de noodzakelijke samenwerking met het bedrijfsleven noemen.
De Algemene Rekenkamer neemt met veel instemming kennis van de reacties van de staatssecretaris van VWS en van de voorzitter van het bestuur van NOC*NSF.
Achter het woord «sport» gaat een unieke wereld schuil. Miljoenen mensen beleven plezier aan sport en zijn daarbij betrokken; niet alleen als beoefenaar, maar ook als supporter of vrijwilliger.
Sport in cijfers | ||||
Uit gegevens van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat in Nederland bijna vijf miljoen mensen sporten bij een sportvereniging die aangesloten is bij een sportbond. Van deze sporters hebben er ongeveer 50 000 een handicap (1%). | ||||
Bijna 60% van de bevolking doet minstens eens per maand aan sport. Voor de jeugd tot 19 jaar is dat meer dan 80%. Gemiddeld besteden wij 2,6 uur per week aan sport en beweging. 29% van de bevolking is lid van één van de ongeveer 28 000 sportverenigingen, dat zijn bij elkaar bijna vijf miljoen leden. Bij de jeugd is zelfs 60 tot 65% lid van een sportvereniging. De helft van de bevolking volgt sport wekelijks via radio of tv. Ruim één miljoen vrijwilligers is actief in de sport. Wekelijks gaat het om twee miljoen uren; omgerekend zijn dat 50 000 fulltime banen. Daarnaast zijn bij 16% van de sportverenigingen ook nog eens ongeveer 13 000 professionals werkzaam, de meesten in deeltijd. In totaal gaat het om een arbeidsvolume van 3500 fte (SCP, 2006, 2007 en NOC*NSF, 2007). |
Sport en bewegen verbeteren de gezondheid, sport vergroot de samenhang in en de binding met de maatschappij, en (top)sport is een bron van nationale trots en nationale uitstraling. Topsporters hebben een voorbeeldfunctie in en buiten hun sport: ze motiveren, enthousiasmeren en inspireren anderen binnen hun sport en daarbuiten.
Uit internationaal onderzoek blijkt dat topsportsucces grotendeels maakbaar is (De Bosscher et al., 2008). Hoe meer geld je investeert, hoe meer succes je behaalt. Investeren in topsport is inmiddels in Nederland – net als in veel andere welvarende landen – de normaalste zaak van de wereld. In de sportliteratuur wordt zelfs gesproken over de global sporting arms race. Deze concurrentiestrijd om topsportprestaties stimuleert landen om het sportbeleid steeds systematischer en strategischer aan te pakken, om zich in de medaillewedloop van andere landen te kunnen onderscheiden.
Topsport is soms ook onderwerp van onderzoek voor rekenkamers. Op 18 januari 2005 bracht onze Engelse zusterinstelling, het National Audit Office (NAO), het onderzoek UK Sport: Supporting elite athletes uit. In het onderzoek staat het zogenaamde World Class Performance Programme centraal, dat ondersteuning biedt aan Engelse topsporters. Het uiteindelijke doel van dit programma is om in 2012 op topsportgebied tot de vijf best presterende landen van de wereld te behoren. De NAO staat in het bijzonder stil bij de vraag of Engelse topsporters voordeel hebben gehad van dit programma. Het antwoord daarop is: ja.
In navolging van het Engelse onderzoek heeft de Algemene Rekenkamer een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd. Want ook Nederland heeft grote ambities op topsportgebied, namelijk een plaats bij de beste tien landen van de wereld. Ook de Nederlandse overheid investeert in (top)sport en niet geheel zonder succes. De afgelopen jaren zijn meer mensen gaan sporten en Nederlandse topsporters behaalden aansprekende resultaten. De Olympische en de Paralympische Zomerspelen in Beijing dit jaar zijn daarom een mooie aanleiding om het Nederlandse topsportbeleid nader te beschouwen. We hadden voor dit onderzoek nog een bijzondere aanleiding, zoals uit het voorwoord al bleek: het afscheid van Pieter Zevenbergen per 1 oktober 2008 als lid van het college van de Algemene Rekenkamer.
Wij hebben ons in dit onderzoek laten inspireren door het onderzoek van onze Engelse collega’s. Het onderzoek heeft als doel inzicht te bieden in de kosten en opbrengsten van het nationale topsportbeleid. Het onderzoek richt zich op de periode 2005–2008, de meest recente Olympische/Paralympische cyclus. Als bijzonder accent geven we een indicatie van de kosten van de olympische en paralympische medailles die Nederland in 2008 behaald heeft tijdens de Zomerspelen in Beijing1.
Om inzicht te verkrijgen in het door Nederland gevoerde topsportbeleid hebben we drie onderzoeksvragen geformuleerd:
1. Hoe wordt het topsportbeleid in Nederland bestuurd/aangestuurd?
2. Levert het topsportbeleid voordeel op voor topsporters en zo ja, welke voordelen zijn dit?
3. Worden de doelen van het topsportbeleid gehaald?
Wij hebben gebruikgemaakt van de volgende onderzoeksmethoden:
• dataverzameling, van onder andere beleidsnota’s en financiële stukken (zoals begrotingen, verantwoordingen en jaarrekeningen van alle sportbonden) en analyse daarvan;
• internationale dataverzameling (door tussenkomst van buitenlandse rekenkamers), onder meer van gegevens over de structuur en organisatie van topsport in vijftien landen en analyse daarvan;
• evaluatie van bestaand (internationaal) onderzoek en bewerking van lopend (internationaal) onderzoek naar het topsportklimaat in Nederland;
• interviews met beleidsmakers van verschillende departementen, met vertegenwoordigers van de georganiseerde sportsector en met verschillende topsporters (voor een overzicht van de gesprekspartners, zie bijlage 2).
In de achtereenvolgende hoofdstukken geven wij een kijkje in de Nederlandse topsportwereld. Elk hoofdstuk begint met een interview met een topsporter of topcoach over hoe hij of zij het topsportklimaat persoonlijk ervaart2.
In de literatuur worden negen factoren onderscheiden die als bepalend kunnen worden gezien voor een succesvol topsportklimaat3. We bespreken ze – op de laatste na – achtereenvolgens in dit rapport. Deze factoren zijn:
1. organisatie/structuur van het topsportbeleid (hoofdstukken 2 en 3);
2. talentherkenning en -ontwikkeling (hoofdstuk 4);
3. financiële ondersteuning (hoofdstuk 4);
4. trainingsfaciliteiten (hoofdstuk 4);
5. coaches en trainers (hoofdstuk 4);
6. internationale competitie (hoofdstuk 4);
7. wetenschappelijke ondersteuning (hoofdstuk 4);
8. financiële ondersteuning (hoofdstuk 5);
9. aard en omvang van de sportparticipatie in verenigings- en schoolverband. Deze factor gaat vooral over sport in het algemeen. Omdat we ons in dit onderzoek concentreren op topsport laten we deze factor hier buiten beschouwing.
In hoofdstuk 6 bespreken we de prestaties van Nederlandse sporters op Olympische en Paralympische Spelen in de periode 1998–2008. In hoofdstuk 7 vindt u onze conclusies en aanbevelingen, en we sluiten dit rapport in hoofdstuk 8 af met de bestuurlijke reacties van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de voorzitter van het bestuur van NOC*NSF, gevolgd door ons nawoord.
In dit hoofdstuk staan we stil bij de organisatie van de topsport. Wat zijn in Nederland de belangrijkste partijen en wat is hun rol in de topsport? Voordat we daarop ingaan, geven we eerst aan wat onder topsport wordt verstaan en welke trends en ontwikkelingen we in topsport kunnen herkennen.
2.1 Professionalisering van topsport
Sport is natuurlijk meer dan alleen topsport. Sport is vrijetijdsbesteding, uitgeoefend voor plezier en ontspanning. Dit wordt doorgaans aangeduid met de term breedtesport. In dit rapport hebben we het over topsport en topsporters. De definitie van een topsporter, gangbaar binnen de sportsector1, is:
Je bent topsporter als je internationaal op het hoogste seniorenniveau (Europese kampioenschappen, wereldkampioenschappen en Paralympische/Olympische Spelen) meedoet, binnen een erkend topsportonderdeel2.
Topsporters, zowel valide als mindervalide, moeten een zogeheten status hebben. De procedure en criteria (prestatienorm) op basis waarvan een topsporter een status kan krijgen, zijn bepaald door NOC*NSF in overleg met de sportbonden. Sporters kunnen op grond van deze status in aanmerking komen voor bepaalde, bijvoorbeeld financiële, voorzieningen. Alleen NOC*NSF kan aan topsporters een status verlenen. NOC*NSF onderscheidt een A-status en een B-status. Om een A-status te behalen of bevestigen moet een sporter bij de eerste acht op een wereldkampioenschap of de Olympische Spelen zijn geëindigd en voor een B-status bij plaats 9 tot en met 163. Voor de paralympische sporters worden de meetmomenten en prestatienormen op maat vastgesteld. Een alternatief voor plaatsing bij de eerste acht is als een sporter zich nomineert voor de Olympische of Paralympische Spelen.
In uitzonderlijke gevallen, bij sporters met een perspectief op snelle aansluiting bij de mondiale top acht en met een reële kans op een positie bij de mondiale top drie, kan NOC*NSF een sporter voor maximaal vier jaar de status van high potential (HP) verlenen. De HP-status kan niet worden verleend aan sporters die een teamsport beoefenen. Nederland had in 2007 gemiddeld 526 A-sporters, 220 B-sporters en 26 high potentials4.
Topsport is dus het bedrijven van sport met als doel een medaille te halen op Europese kampioenschappen en Wereldkampioenschappen en op de Olympische, dan wel Paralympische Spelen. Aan het realiseren hiervan gaat een langetermijninvestering vooraf5 zowel van de sporters zelf als van de partijen om de sporters heen, die het beoefenen van topsport mogelijk maken. Hiertoe behoren ook de beleidsmakers.
We kunnen stellen dat het Nederlandse topsportbeleid de afgelopen twintig jaar sterk is veranderd. Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw werd topsport gezien als een bijzondere vorm van amateursport. Het beleid van de toenmalige Nederlandse Sportfederatie (NSF), de sportbonden en de rijksoverheid richtte zich primair op versterking van de breedtesport. Door de fusie tussen het Nationaal Olympisch Comité (NOC) en NSF tot NOC*NSF in 1993 heeft het Nederlandse topsportbeleid een impuls gekregen (SCP, 2006, p. 269).
Naast de invoering van een strategisch professioneel topsportbeleid is er nog een andere trend in de (top)sport zichtbaar, namelijk de commercialisering ervan sinds begin jaren tachtig. Ten eerste stelde de (top)sport zelf zich meer open voor commercialisering via de media en het bedrijfsleven. Ten tweede droeg de introductie van satellieten kabeltelevisie bij aan de groei en bloei van internationaal opererende commerciële mediaorganisaties en vergroting van het kijkerspubliek. Ten derde was er inmiddels een grote vraag ontstaan naar een sportaanbod op televisie door de popularisering van de sport. De commercialisering van de (top)sport heeft voor- en nadelen. Succesvolle topsporters zijn zelfstandige ondernemers geworden en hebben daardoor een meer autonome positie ten opzichte van de sportbond gekregen. Dat kan wel spanningen opleveren tussen zakelijke belangen enerzijds en sportieve belangen anderzijds. De solidariteit in de topsport wordt minder vanzelfsprekend als sportorganisaties zich op de commercie verlaten (Van Bottenburg, 2005).
De topsportcarrière | ||||
Een topsportcarrière ziet er doorgaans als volgt uit: een jonge sporter traint bij een vereniging en valt daar op door de bovengemiddelde aanleg voor de betreffende tak van sport. De leeftijd waarop potentiële talenten worden ontdekt verschilt, maar in de meeste takken van sport moet men toch al op de basisschool of de eerste jaren van het voortgezet onderwijs met sport in verenigingsverband zijn begonnen. Als een sporter als talent ontdekt is, wordt hij of zij meestal uitgenodigd voor centrale of regionale trainingen met talenten van de eigen leeftijd. Als een talent zich positief ontwikkelt, leidt dat vervolgens tot een uitnodiging voor het meedoen aan internationale wedstrijden in de eigen leeftijdsgroep. Met het klimmen der jaren wordt het aantal keren dat getraind moet worden en de intensiteit van de trainingen groter. In de meeste takken van sport wordt op de leeftijd van 17–18 jaar dagelijks getraind en zijn er perioden met trainingskampen. Sport wordt dan doorgaans nog naast een schoolopleiding beoefend. Als een talent vervolgens het nationaal niveau bij de senioren heeft bereikt, komt er een moment dat – om de wereldtop te halen – sport de hoofdactiviteit moet worden. Opleiding en werk worden nevenactiviteit. Het stipendium (zie hoofdstuk 4) is dan voor veel sporters een noodzaak om die keuze te kunnen maken. Als de keuze om op internationaal niveau mee te doen is gemaakt, wordt de sportvereniging van de sporter doorgaans minder bepalend voor zijn of haar uiteindelijke succes. Succes wordt dan mede afhankelijk van de centrale trainingen van de sportbond en de programma’s van de bondscoach. De stap van nationaal topniveau naar de internationale top is groot en betekent in de meeste takken van sport dat het bedrijven van topsport voor een sporter gedurende een aantal jaren de hoofdactiviteit wordt. | ||||
Gebaseerd op artikel Topsport: een kwestie van investeren en kiezen, Donkervoort I. en Vervoorn C. |
De Nederlandse sportsector kent een groot aantal aanbieders en ondersteuningsorganisaties. In tegenstelling tot andere landen kent Nederland – via de sportverenigingen – een uitstekende sportinfrastructuur1. Sportverenigingen zijn het hart van de Nederlandse sport. Daarnaast zijn er vele ondersteunende organisaties actief in de sportsector. Dan gaat het in hoofdzaak om sportbonden, provinciale sportraden, Olympische Netwerken, lokale sportservicepunten, sportmedische instellingen, commerciële sportadviesbureaus en beroeps- en vakverenigingen, zoals het Nederlands Genootschap voor Sportmassage. We bespreken hierna de belangrijkste onderdelen van deze «infrastructuur» rond de topsporter: de nationale sportkoepel NOC*NSF, de sportbond voor mindervalide sporters: Gehandicaptensport Nederland, de provinciale en gemeentelijke ondersteuning, de centrale overheid, en de private en internationale partners. Deze infrastructuur staat in de volgende figuur.
2.2.1 NOC*NSF en Gehandicaptensport Nederland
NOC*NSF is de nationale koepel van sportbonden1, ontstaan in 1993 na een fusie tussen NOC en NSF. Het is de grootste belangenbehartiger van de georganiseerde sport in Nederland. Bij NOC*NSF zijn ongeveer negentig landelijke sportorganisaties aangesloten. Dit komt neer op ongeveer 28 000 sportverenigingen, waarvan ongeveer 4,7 miljoen sporters lid zijn. NOC*NSF is een vereniging en aan het hoofd ervan staat een algemene ledenvergadering, die bij NOC*NSF Algemene Vergadering wordt genoemd. Als nationale sportkoepel regelt NOC*NSF sportbondoverstijgende zaken, zoals opleidingsprogramma’s, kennisuitwisseling, het stimuleren van onderzoeksprogramma’s en het organiseren en faciliteren van de kansspelmiddelen, de Lottogelden, over de georganiseerde sport. NOC*NSF houdt zich bezig met zowel breedte- als topsport. De sportkoepel is verantwoordelijk voor de uitzending van de Nederlandse ploeg naar de Olympische en Paralympische Spelen.
NOC*NSF is zowel lid van het International Olympic Committee(IOC) als van het International Paralympic Committee(IPC). Met het lidmaatschap van het IPC is Nederland internationaal gezien een voorloper: alleen in de Verenigde Staten is dit ook zo georganiseerd.
NebasNsg was jarenlang dé sportbond voor de gehandicapte sporters in Nederland. De organisatie ontstond door de fusie van de Nederlandse Bond voor Aangepast Sporten (Nebas) en de Nederlandse Sportbond voor mensen met een verstandelijke handicap (Nsg) in 2001, met de sportbondfunctie voor gehandicaptensporten als primaire taak. Mede door de succesvolle organisatorische integratie van de gehandicaptensport in de reguliere sport, nam de sportbondfunctie van NebasNsg in omvang en belang af (naar verwachting zijn eind 2008 van de 44 gehandicaptensporten er 33 ondergebracht bij de reguliere sportbonden). Met ingang van 16 april 2008 heeft NebasNsg een nieuwe naam, Gehandicaptensport Nederland, en nieuwe taken. Deze nieuwe taken zijn:
• het leveren van kennis, expertise, advies en opleidingen. Het gaat bijvoorbeeld om adviezen aan gemeenten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Maar het gaat ook om de ontwikkeling van stimuleringsmethodieken om gehandicapten aan het sporten te krijgen.
• de taak van sportbond. Door de integratie met de reguliere sport wordt deze taak kleiner. Gehandicaptensport Nederland is voor een aantal sporten echter nog de sportbond. Voorbeelden zijn de blinde sporters en de rolstoelrugbyers. Deze zijn moeilijk bij de reguliere bonden onder te brengen.
• het aanbieden van watersport – actieve watersport voor mensen met een handicap in één van de eigen accommodaties.
• de organisatie van de Special Olympics Nederland: sportevenementen voor mensen met een verstandelijke handicap.
Op topsportgebied draagt NOC*NSF sinds 2005 de verantwoordelijkheid voor de uitzending van het Nederlands paralympisch team. Gehandicaptensport Nederland is wel verantwoordelijk voor de classificaties van sporters met een handicap. NOC*NSF houdt hierop toezicht.
2.2.2 Stichting de Nationale Sporttotalisator
Sinds de oprichting van de Stichting de Nationale Sporttotalisator (SNS, beter bekend als De Lotto), eind 1960, ontvangt NOC*NSF jaarlijks circa 70% van het nettorendement van De Lotto, dat vervolgens verdeeld wordt onder de sportbonden en NOC*NSF zelf.
De Lotto werd oorspronkelijk opgericht om de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) te steunen. In 1956 vroeg de KNVB toestemming aan om een nationale Toto te organiseren. Er ontstond hevige concurrentie met de Caritaspool, waarvan de opbrengsten werden verdeeld onder maatschappelijk werk en gezondheidszorg. Een aantal charitatieve instellingen eiste een deel van de Totogelden op. De huidige verdeelsleutel van de opbrengst vindt hier zijn oorsprong: er werd afgesproken dat driekwart van de opbrengst naar de sport gaat, de rest is voor instellingen op het gebied van gezondheid, welzijn en cultuur. De organisatie die de opbrengsten verdeelt, moest volgens de overheid losstaan van de KNVB. Eind 1960 wordt daarom de Stichting de Nationale Sporttotalisator (SNS) opgericht.
Zoals alle vergunninghouders van de landelijke kansspelen staat ook SNS voor de naleving van de Wet op de kansspelen onder toezicht van het College van toezicht op de kansspelen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Binnen de rijksoverheid zijn verschillende departementen betrokken bij (top)sport. In de eerste plaats is dat het sportdepartement, het Ministerie van VWS. Op de rol van het Ministerie van VWS gaan we uitvoerig in in het volgende hoofdstuk.
Het Ministerie van Defensie voert – zonder tussenkomst van het Ministerie van VWS – een zelfstandig topsportbeleid. Dit departement heeft sinds 2003 verschillende militaire functies gecreëerd voor topsporters, waardoor het voor deze sporters mogelijk is een topsportcarrière te combineren met een functie als beroepsmilitair. Van deze zogenaamde Defensie Topsport Selectie (DTS) maakten halverwege 2008 achttien topsporters deel uit1.
Er is een aantal criteria voor toelating tot de DTS. De sporters moeten een A-status hebben of uitzicht daarop. De beoefende sport dient een sterke verwantschap te hebben met het militaire beroep (zoals judo, taekwondo, schermen en schieten), de sport dient een Olympische status te hebben en dient individueel beoefend te worden.
De Defensie Topsport Selectie | ||||
Een defensietopsporter heeft vier taken: | ||||
• leveren van aansprekende sportprestaties; | ||||
• uitvoeren van activiteiten die de sportbeoefening van defensiepersoneel stimuleert; | ||||
• verrichten van PR-activiteiten; | ||||
• uitvoeren van een militaire functie die de eigen maatschappelijke ontplooiing stimuleert en bijdraagt aan de missie van een militair onderdeel. | ||||
Deelnemers aan de DTS besteden 50% van de tijd aan hun militaire functie en 50% van de tijd aan hun sport. |
De beslissing om een sporter in de DTS op te nemen, wordt genomen door de ambtelijke top en de staatssecretaris van Defensie. Persoonlijke mediaverzoeken en individuele sponsorcontracten worden ter toetsing voorgelegd aan het departement. DTS geeft aan dat er enkele landen geïnteresseerd zijn in het Nederlandse DTS-concept. België heeft aangegeven het op termijn te willen invoeren. Slovenië werkt nu al met dit concept. In andere landen waar sprake is van «defensiesporters» zijn dit meer «topsporters in uniform», dat wil zeggen volledig bezig met topsport zonder dat er inzet voor defensie tegenover staat (dat is bijvoorbeeld het geval in China en Rusland).
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
In navolging van het Ministerie van Defensie biedt ook de politie topsporters dienstverbanden aan. Daar kunnen zij topsport met een maatschappelijke carrière combineren. Het Politie Topsportproject is in mei 2006 van start gegaan. De eerste topsporters die voor een maatschappelijke carrière bij de politie kozen waren Marieke Wijsman (schaatsster) en Teun Mulder (baanwielrenner). Inmiddels staan er ruim 25 topsporters op de kandidatenlijst voor de Politie Topsportselectie. In tegenstelling tot de DTS neemt de politie wel paralympische sporters aan, mits zij de A-, B-, of HP-status hebben.
Binnen de rijksoverheid zijn verschillende beleidsterreinen gelieerd aan (top)sport. Zo draagt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zorg voor de toekenning van licenties aan de zogenaamde LOOT-scholen (Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport, zie hoofdstuk 4). Deze scholen bieden toptalenten van 12–18 jaar mogelijkheden en faciliteiten om onderwijs en topsport te combineren, onder meer door het verlenen van vrijstellingen in lesstof- of contacturen, begeleiding en aanpassingen in de examinering. De LOOT-scholen beschikken over deze bevoegdheid op basis van een – door het Ministerie OCW verleende – LOOT-licentie. Momenteel kent Nederland 24 LOOT-scholen (Blom en Duijvestijn, 2008). Aangezien de relatie sportcarrièreonderwijs een belangrijk onderdeel is van een goed topsportklimaat, bespreken we de LOOT-scholen uitgebreider in hoofdstuk 4.
Naast het Ministerie van OCW zijn nog veel andere ministeries betrokken bij topsport, maar meer omdat wetten en beleid ook gewoon voor sportvereningen en topsporters gelden. Voor topsporters zijn er namelijk geen specifieke regels en/of wetten (zie ook paragraaf 3.2 wetgeving).
2.2.4 Provinciale en gemeentelijke ondersteuning
De ondersteuning vanuit provincies en gemeenten voor de topsport is relatief beperkt, maar groeiende. Bij de provincies betreft het vooral financiële ondersteuning voor de zogenaamde Olympische Netwerken. Deze Olympische Netwerken zijn samenwerkingsverbanden van lokale en regionale sportpartners, waar topsporters, verenigingen en coaches primair terecht kunnen voor begeleiding en advies op sporttechnisch, sportmedisch, organisatorisch en maatschappelijk gebied. De subsidiëring van Olympische Netwerken door provincies is echter niet altijd (en is in sommige gevallen zelfs uitdrukkelijk niet) bestemd voor de topsportfunctie van deze netwerken. Ook het Ministerie van VWS subsidieert de Olympische Netwerken. Voor 2008 heeft het departement op de begroting hiervoor een totaalbedrag van ongeveer € 0,6 miljoen gereserveerd.
Rotterdam Topsport | ||||
De stichting Rotterdam Topsport heeft tot doel het topsportklimaat in de gemeente Rotterdam te verbeteren. Concreet vertaalt deze doelstelling zich onder meer in de begeleiding en advisering van topsportclubs, advisering op het gebied van sportaccommodaties en het bevorderen van de combinatie topsport en onderwijs. Eén van de belangrijkste taken van Rotterdam Topsport is de begeleiding en ondersteuning van bestaande sportevenementen in Rotterdam en de werving van nieuwe sportevenementen, liefst met een internationale uitstraling. Onderdeel van Rotterdam Topsport is bovendien het Olympisch Netwerk Rotterdam, waar individuele topsporters (met A-, B- of HP-status) worden begeleid en gefaciliteerd op sporttechnisch, sportmedisch en organisatorisch gebied. In al haar activiteiten zoekt Rotterdam Topsport nauwe samenwerking met andere actoren, zoals de gemeente Rotterdam, lokale, nationale en internationale sportorganisaties, het bedrijfsleven, onderwijsinstellingen en de media. | ||||
Rotterdam Topsport en de stichting Rotterdam Sportsupport hebben in 2001 samen met de gemeentelijke dienst Sport en Recreatie Rotterdam het beleidsprogramma «Rotterdam Sportstad» 2001–2010 opgesteld. | ||||
Het budget van Rotterdam Topsport, dat in 2007 ongeveer € 3 miljoen betrof, wordt gevormd door een financiële bijdrage van de gemeente Rotterdam (70%) en door sponsorinkomsten (30%). |
Op gemeentelijk niveau wordt vooral geïnvesteerd in breedtesport. Het is sterk afhankelijk van het door gemeenten gevoerde beleid of tevens middelen ter beschikking worden gesteld voor topsport. Vooral de grote gemeenten voeren ook een eigen topsportbeleid, waarbij bijvoorbeeld financiële ondersteuning wordt gegeven aan het plaatselijke of regionale Olympische Netwerk. Ook ondersteunen gemeenten incidenteel met grote bedragen de aanleg van nieuwe (top)sportaccommodaties. Een voorbeeld hiervan is de bouw van het Nationaal Zwemcentrum De Tongelreep in Eindhoven. Het ondersteunen en verwerven van grote sportevenementen, zoals marathons, is sterk in opkomst. Veel gemeenten zien het bevorderen van topsport(evenementen) als een belangrijk middel om hun gemeente te promoten: city marketing (VWS, 2000). In Rotterdam en Amsterdam zijn aparte onafhankelijke private stichtingen opgericht, respectievelijk Rotterdam Topsport en Stichting Topsport Amsterdam, om het topsportklimaat in de stad te verbeteren.
Het bedrijfsleven is niet meer weg te denken uit de (top)sport. Sponsoring is voor veel sportverenigingen én topsporters een belangrijke bron van inkomsten. Het marketingbeleid in de sport gaat veelal uit van het principe prestatie-tegenprestatie (return on investment). Uit het in maart 2008 gepubliceerde rapport De economische betekenis van sport in Nederland (Policy Research Corporation, 2008) blijkt dat bedrijven vier belangrijke redenen hebben om de sportsector te sponsoren:
• onderscheid ten opzichte van concurrerende bedrijven;
• naamsbekendheid en zichtbaarheid voor de buitenwereld;
• associatie met sponsorobject (bijvoorbeeld jong talent of topprestatie);
• imago: company pride.
Eén van de grootste sportsponsoren in Nederland is de Rabobank. De Rabobank sponsort de Rabo Wielerploegen, de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU), de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB) en de Hippische Sportbond.
Het bedrijfsleven heeft inmiddels ook de gehandicaptensport «ontdekt». Twee jaar geleden heeft het Fonds Gehandicaptensport (een organisatie zonder winstoogmerk die fondsen werft en daarmee projecten in de gehandicaptensport, zowel in de breedte- als topsport, financiert) het concept 1% FairShareR ontwikkeld: een regeling waarbij het bedrijfsleven wordt gevraagd hun totale sportsponsoringbudget met 1% te verhogen en die verhoging geheel te investeren in de gehandicaptensport. De 1% regeling wordt ondersteund door NOC*NSF en Gehandicaptensport Nederland. Er zijn halverwege 2008 dertien deelnemende bedrijven aan 1% Fairshare, waaronder de Rabobank, ABN/AMRO, RTL, BMC en Aegon.
Ook voor NOC*NSF, en meer in het bijzonder voor de topsport, zijn partnerships met het bedrijfsleven van belang. De partnerships van NOC*NSF met het bedrijfsleven zijn er in twee vormen: Partners in Sport en Official Suppliers.
Partners in Sport en Official Suppliers van NOC*NSF | ||||
De Partners in Sport zijn grote ondernemingen die hun relatie met NOC*NSF gebruiken om hun betrokkenheid bij de maatschappij te tonen. Zij investeren substantieel (financieel en inhoudelijk) in top- en breedtesportprojecten van NOC*NSF. Voor topsport hebben zes Partners in Sport gekozen voor het programma Performance 2008 (zie hoofdstuk 5): DSM, Ernst & Young, De Lotto, de Nederlandse Spoorwegen, Randstad en Unilever. | ||||
Official Suppliers staan garant voor producten en diensten voor de Nederlandse sport. Daardoor kunnen zij hun specifieke dienst of product met NOC*NSF en/of de Olympische ploeg associëren. Official Suppliers zijn Achmea, ASICS, ATP, Coca Cola, Nashuatec, NOS, Maersk, M-Line, Perry Sport, Pfizer BV, Suit Supply, Rabobank en Volkswagen. |
Binnen de Europese Unie ligt de verantwoordelijkheid voor sport in de eerste plaats bij de sportorganisaties en de lidstaten, met een centrale rol voor de internationale sportfederaties. Zo is meer dan honderd jaar geleden de internationale wielerbond, Union Cycliste Internationale (UCI), opgericht om krachten te bundelen en te komen tot een eerlijke internationale beoefening van de wielersport. De UCI is – met negentig andere internationale sportfederaties – aangesloten bij de in 1967 opgerichte General Association of International Sports Federations (GAISF).
Naast de nationale olympische comités bestaan het IOC en het IPC. Dit zijn non-gouvermentele organisaties, gevestigd in het Zwitserse Lausanne, met als één van de belangrijkste doelen het om de vier jaar organiseren van de Olympische en Paralympische Zomer- en Winterspelen.
Nederlandse vertegenwoordigers in het IOC | ||||
Nederland wordt in het IOC vertegenwoordigd door NOC*NSF. Er zijn vier Nederlanders lid van het IOC: de heer Anton Geesink (op persoonlijke titel), ZKH Prins Willem-Alexander (op persoonlijke titel), de heer Hein Verbruggen (als ere-voorzitter van de internationale Wielerunie) en mevrouw Els van Breda-Vriesman (als voorzitter van de internationale hockeybond). |
Het al dan niet behalen van topsportsuccessen is afhankelijk van vele factoren. Die zijn lang niet allemaal door beleid te beïnvloeden. Ongeveer 50% van de Olympische successen kon worden verklaard op grond van macrofactoren, zoals de bevolkingsomvang en het Bruto Nationaal Product van een land (Stamm en Lamprecht, 2001; De Bosscher et al, 2003, in: De Bosscher et al, 2008). Op individueel niveau spelen aanleg, fysieke kenmerken en de persoonlijke omgeving van een topsporter een grote rol: het microniveau (De Bosscher, 2008). Het zijn de factoren op mesoniveau die door beleid kunnen worden beïnvloed. Dit zijn de negen factoren die we in hoofdstuk 1 al noemden. De eerste daarvan – organisatie structuur van het topsportbeleid – hebben we deels in het vorige hoofdstuk besproken. Dit hoofdstuk is gewijd aan de ontwikkelingen in het topsportbeleid sinds 1979. Het voor (top)sport relevante wetgevingskader staat eveneens in dit hoofdstuk. Daarnaast gaan we in op de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid voor topsport.
Topsport speelt zich af in een internationale context. Nederland wil bij de beste tien landen van de wereld horen. Wat is de rol van de overheid als het gaat om topsport in andere landen, zoals in de Verenigde Staten, Australië, het Verenigd Koninkrijk of Italië? Ook daar staan we in dit hoofdstuk bij stil. Tot slot gaan we in op de Olympische toekomstambities van Nederland. De komende tien jaar wil Nederland een sportklimaat op Olympisch niveau realiseren, dat uiteindelijk een mogelijke kandidaatstelling als gastland voor de Olympische en Paralympische Spelen in 2028 tot gevolg kan hebben. Dat lijkt ver weg, maar de voorbereidingen zijn in volle gang.
In de tijdlijn in figuur 3.1 staan de belangrijkste ontwikkelingen in het beleid van de rijksoverheid sinds 1979 weergegeven. We bespreken deze ontwikkelingen in de volgende paragrafen.
Figuur 3.1 Ontwikkelingen in het topsportbeleid
Pas vanaf het eerste kabinet-Kok in 1994 heeft topsport een nadrukkelijke plaats op de politieke agenda gekregen. Voorafgaand aan de nota uit 1996 verschenen slechts vier sportnota’s, in 1960, 1974, 1979 en 1984. In de nota uit 1960 staat de term topsport helemaal nog niet. Er wordt wel gesproken over «beroepssport», maar die wordt niet ondersteund door de overheid. Wel ontvangt NOC in 1960 f 100 000 om voorbereidingen te treffen voor Olympische sporters. Deze overheidssteun is, uiteraard geïndexeerd, sindsdien gehandhaafd gebleven.
3.1.2 Sportnota Wat sport beweegt (1996)
In de door staatssecretaris Terpstra aan de Tweede Kamer aangeboden Nota Wat sport beweegt wordt onder meer de relatie van het Ministerie van VWS met de andere partners in de sport uiteengezet. In de nota is ook aandacht voor de andere departementen die een of meer raakvlakken met de (top)sport hebben. De toenmalige staatssecretaris van VWS schetst de politiek-bestuurlijke verhouding als volgt: «er is sprake van een hoge mate van zelfbepaling door de sector zelf; de rijksoverheid vervult in beginsel een aanvullende, ondersteunende rol».
In de nota geeft de staatssecretaris aan zich te willen blijven inspannen voor de verbetering van het topsportklimaat in Nederland. NOC*NSF heeft, in nauwe samenwerking met het departement, een geïntegreerd topsportbeleid ontwikkeld waarin aan goede sporttechnische faciliteiten voor, financiële ondersteuning aan en professionele begeleiding van de (aankomende) topsporter prioriteit wordt gegeven. Waar mogelijk geeft de rijksoverheid hierbij financiële ondersteuning.
In de sportnota Wat sport beweegt is in het kader van «maatschappelijke participatie» expliciet aandacht voor de gehandicaptensport (zowel de breedte- als topsport). Staatssecretaris Terpstra stelt dat sporters met een handicap zoveel mogelijk gebruik moeten kunnen maken van de algemene sportvoorzieningen. Anders gezegd stelt zij voorop dat het adagium «algemeen wat kan en speciaal waar het per se nodig is» (VWS, 1996, p. 35) leidraad dient te zijn in de benadering van de gehandicaptensport. In de topsportbeoefening door gehandicapten signaleert ze wel een aantal specifieke knelpunten. Zo ontbreekt consensus over de definitie van topsporter door de grote verschillen in handicaps en in het verlengde daarvan de moeilijke onderlinge vergelijkbaarheid van prestaties. De staatssecretaris stelt dat mede hierdoor vaak nog geen sprake is van gelijke behandeling van topsporters met en zonder handicap en hun begeleiders (VWS, 2006, p. 35).
3.1.3 Topsportnota Kansen voor topsport (1999)
Staatssecretaris Vliegenthart van VWS stelt in 1999 dat topsport in Nederland vooral een zaak is van de georganiseerde sport zelf. Met andere woorden, de primaire verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van topsport en topsportbeleid ligt bij de sportbonden en NOC*NSF. De rijksoverheid ondersteunt deze organisaties bij deze verantwoordelijkheid en schept de voorwaarden voor een goed topsportklimaat. In de nota worden de instrumenten benoemd die de rijksoverheid hiervoor inzet. Dit zijn wet- en regelgeving, subsidieverlening, overleg, onderzoek, voorlichting en maatschappelijke agendering. De beleidsmaatregelen worden in twee categorieën verdeeld: maatregelen gericht op verbetering van de maatschappelijke positie van de topsporter en maatregelen gericht op de topsportinfrastructuur. In hoofdstuk 4 komen deze instrumenten aan bod.
Basis voor topsportbeleid | ||||
NOC*NSF gaf aan de nota Kansen voor Topsport als een belangrijke basis te zien voor het huidige topsportbeleid. Nog steeds is NOC*NSF bezig met het uitwerken van de in deze nota gepresenteerde keuzes (zoals talentontwikkeling en evenementenbeleid). |
In de nota wordt geen expliciet onderscheid gemaakt tussen valide en mindervalide topsporters, uitgaande van het principe dat gehandicaptentopsportbeleid is geïntegreerd in het algemene topsportbeleid. Wel worden in de nota een aantal uitzonderingen benoemd die specifiek zijn voor de gehandicaptentopsport. Zo wordt gerefereerd aan de indeling van mindervalide topsporters in subcategorieën door classificatiekeuringen, de uitzonderingsposities in het kader van doping (vanwege noodzakelijk medicijngebruik) en de hogere onkosten voor gehandicapte sporters (vanwege de extra begeleiding).
3.1.4 Sportnota Tijd voor sport – Bewegen, Meedoen, Presteren (2005)
In 2005 brengt staatssecretaris Ross-Van Dorp van VWS een nieuwe sportnota uit. Zij stelt daarin expliciet dat de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid complementair is aan die van andere partijen. Het sportbeleid richt zich daarom «vooral op het benutten van sport voor maatschappelijke doelen. De sport moet daarvoor voldoende toegerust zijn. Zorg voor de kwaliteit van het sportaanbod is derhalve een taak voor de rijksoverheid». Zoals de staatssecretaris in de Kamerbehandeling van de nota aangaf: «Er is een sportambitie neergelegd vanuit de sport zelf. Het is aan mij om de juiste randvoorwaarden te creëren» (VWS, 2005, p. 25).
In de nota steunt het kabinet het streven van de sportsector om Nederland te laten horen bij de top tien klassering in de internationale sportwereld. Daarvoor tellen de prestaties op wereldkampioenschappen en Olympische en Paralympische Spelen mee. Om deze ambitie te realiseren, maakt het kabinet – in navolging van de sport – keuzes. Die topsportonderdelen waarin Nederland goed presteert of goed kan presteren en die goed passen in de beleidsdoelstellingen, wil het kabinet ondersteunen bij nationale talentontwikkelingsprogramma’s, de aanstelling van coaches en organisaties van evenementen in Nederland. De, op basis van een advies van NOC*NSF, gekozen onderdelen krijgen extra steun voor vier jaar, bij voorkeur gelijk aan een olympische cyclus.
Op dit moment wordt nog gewerkt met het overzicht van categorie-1 topsportonderdelen (bijlage 3). De advisering van NOC*NSF bleek geen betrekking te hebben op het kiezen van topsportonderdelen, maar op de talentontwikkelingsprogramma’s die de sportbonden uitvoeren. Op basis van een certificeringssysteem adviseert het NOC*NSF een bepaald subsidiebedrag, dit advies wordt in de regel door het Ministerie van VWS overgenomen. De in de sportnota uitgesproken steun voor het streven Nederland bij de top tien landenklassering in de internationale sportwereld te laten horen, geldt ook nadrukkelijk voor de gehandicaptentopsport. Desondanks verdient gehandicaptensport, aldus het kabinet, een speciale plaats. Zo ligt er de uitdaging om de participatie in de breedtesport te vergroten en de doorstroming te bevorderen naar de Paralympische top. Het kabinet stelt daarom sporters met een beperking die zich kwalificeren voor internationale deelname op het hoogste niveau in staat gebruik te maken van voorzieningen voor topsporters of, indien nodig, van aangepaste voorzieningen (inclusief beleid). Ook de inzet van rolmodellen, sporters met een beperking die een belangrijke voorbeeldfunctie voor vooral jongeren kunnen vervullen, krijgt meer aandacht.
3.1.5 Programma Samen voor Sport (2006)
Als vervolg op de kabinetsnota Tijd voor sport presenteert staatssecretaris Ross-Van Dorp in 2006 het Programma Samen voor sport. In dit uitvoeringsprogramma geeft de staatssecretaris van VWS aan hoe de belangrijkste voornemens uit de sportnota in de komende jaren (van 2006–2010) gerealiseerd kunnen worden. Het sportprogramma bevat meetbare resultaten, waarop zowel de rijksoverheid als de partners kunnen worden afgerekend, aldus de staatssecretaris1. Zowel in de nota uit 2005 als in het uitvoeringsprogramma uit 2006 heeft de overheid de kaders van het beleid bepaald, maar binnen deze kaders hebben de partners veel ruimte voor een eigen aanpak. Het programma stelt dat de sportbonden de eerstverantwoordelijke organisaties zijn voor de uitvoering van dit programma. NOC*NSF voert het programmamanagement uit. Bij uitvoering van onderdelen van het programma zijn ook andere organisaties betrokken. Ook in het uitvoeringsprogramma Samen voor sport ondersteunt het Ministerie van VWS de ambitie van de sport om Nederland een plaats te laten verwerven in de internationale top tien. Investeringen in topsportonderdelen worden daarom pas gedaan als Nederlandse talenten, topsporters, combinaties en teams behoren tot de beste acht van de wereld of daarop uitzicht hebben.
Het thema «topsporters met een beperking» uit de sportnota wordt niet inhoudelijk uitgewerkt in het programma. Wel is binnen de uitwerking van het programma «Coaches aan de top» (zie hoofdstuk 4) aandacht voor de uitzonderingspositie van de gehandicaptentopsport.
3.1.6 Beleidsbrief De kracht van sport (2007)
Ook staatssecretaris Bussemaker van VWS wil de sportsector aan de top versterken. Het kabinet houdt vast aan de ambitie om Nederland bij de beste tien landen van de internationale sportwereld te laten horen. Daarnaast ondersteunt de staatssecretaris het streven van de sport om in een periode van tien jaar in Nederland een sportklimaat op Olympisch niveau te realiseren. Dat kan uiteindelijk een mogelijke kandidaatstelling voor de Olympische en Paralympische Spelen in 2028 tot gevolg hebben. Binnen deze Olympische ambitie past het beleid om de werving, planning en organisatie van topsportevenementen in Nederland te ondersteunen. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat – om de top tien ambitie te verwezenlijken – optimale omstandigheden nodig zijn voor topsporters met en zonder beperkingen, talenten en coaches. Hierin wil de staatssecretaris de komende jaren investeren. De in het uitvoeringsprogramma Samen voor sport opgenomen programma’s worden dan ook onverminderd voortgezet.
Ambitie van de Nederlandse sportsector | ||||
NOC*NSF is van mening dat in de beleidsbrief De kracht van Sport (2007) van staatssecretaris Bussemaker de ambitie van de Nederlandse sportsector om bij de top tien van de wereld te horen voor het eerst wordt gepresenteerd als een ambitie van het kabinet. In de vorige sportnota’s (2005 en 2006) wordt in hun beleving nog slechts gesproken over de ondersteuning van de toptienambitie van de sportsector door het kabinet, wat zou betekenen dat het kabinet niet afgerekend kon worden op het (niet) bereiken van die doelstelling. In een reactie geeft het Ministerie van VWS aan dat er op geen enkele wijze sprake is van een beleidswijziging: het huidige kabinet ondersteunt de toptienambitie van de sportsector, maar heeft deze niet tot de zijne gemaakt. |
Met de intensivering en de uitbreiding van het topsportprogramma wil de staatssecretaris bereiken dat het aantal Nederlandse talenten – met en zonder handicap – dat uitzicht heeft op de internationale top dan wel die top ook daadwerkelijk bereikt, in 2011 gegroeid is met 20% ten opzichte van 2007.
De Nederlandse overheid gaat vanaf 2008 jaarlijks een vast bedrag investeren in de voorbereiding van de topsporters op de Olympische en Paralympische Zomer- en Winterspelen. Naar verwachting geeft deze structurele bijdrage een impuls aan trainings- en wedstrijdprogramma’s die zich daardoor met de beste landen laten meten. Voor de financieringwordt het bestaande budget voor talentontwikkeling vanuit de nota Tijd voor sport (€ 4,8 miljoen) verhoogd met € 2,5 miljoen.
In tegenstelling tot de vorige (top)sportnota’s bevat de beleidsbriefDe kracht van sport een specifieke paragraaf over gehandicaptentopsport. De staatssecretaris constateert dat de achterstand van de sportdeelname van mensen met een handicap zeer hardnekkig blijkt te zijn. De oorzaken hiervan – voor zover bekend – blijken samen te hangen met de aard van de beperkingen en met de mate waarin voorzieningen en randvoorwaarden voor gehandicapten zijn gecreëerd om bewegen en sporten mogelijk te maken. Hoewel de inspanningen van het Ministerie van VWS zich vooral richten op de stimulering van een grotere sportdeelname bij mensen met een handicap in de breedtesport wil de staatsecretaris ook de prestaties van topsporters met een handicap op een hoger niveau brengen.
De bijdrage van de Nederlandse gehandicaptensport aan het hoogste internationale podium is echter beperkt en dreigt door toenemende concurrentie van andere landen kleiner te worden. De staatssecretaris heeft hierover overleg gehad met NOC*NSF. Om het topsportbeleid voor gehandicapten te optimaliseren richt NOC*NSF een specifiek programma in om extra kracht en aandacht aan het inclusief denken te kunnen geven. In de beleidsbrief wordt tevens gemeld dat een deel van het bestaande budget voor gehandicaptensport (€ 2 miljoen per jaar) op een andere manier zal worden ingezet. Dit budget wordt bovendien verhoogd met € 0,5 miljoen per jaar. Inmiddels hebben Gehandicaptensport Nederland en NOC*NSF – met instemming van het Ministerie van VWS – het Programma Gehandicaptensport 2008–2012 in uitvoering genomen.
Verschillen in gehandicaptensport | ||||
Volgens het Ministerie van VWS bestaan er grote verschillen tussen landen in de gehandicaptensport. Sommige landen hebben al een lange historie in de gehandicapten(top)sport, terwijl dit voor andere landen een relatief nieuw fenomeen is. Daarnaast is het binnen de gehandicaptentopsport relatief gezien makkelijker om de top te behalen dan in de reguliere sport. De trainingsprogramma’s zijn objectief gezien minder zwaar dan de programma’s voor de reguliere topsport. Bovendien bestaat er binnen de paralympische disciplines differentiatie in niveaucategorieën. Internationaal gezien presteren de Nederlandse gehandicaptentopsporters echter niet aan de top. Daarom is de ambitie voor 2008 voor de deelname aan de Paralympische Spelen bijgesteld naar een top-25 positie. Er zal bij de Nederlandse gehandicaptentopsporters een professionaliseringsslag moeten plaatsvinden om internationaal gezien aan de top te kunnen meedraaien. Dit wordt bevestigd door Gehandicaptensport Nederland. |
Voor de algemene (top)sportbeoefening bestaan bijzondere rechtsregels. Die hebben te maken met de bijzondere positie van (top)sport in het recht. De basisregels van een krachtmeting in de vorm van een wedstrijd eisen een zekere immuniteit ten opzichte van rechtsregels die buiten het wedstrijdspel en de wedstrijdsport gelden. Zo past bijvoorbeeld iemand knock-out slaan wel in de boksring, maar niet in het verkeer of op straat.
Nederland heeft geen specifieke sportwetgeving of een nationale sportwet. Wél heeft de georganiseerde (top)sport te maken met een veelheid aan algemeen geldende wetgeving. Sportverenigingen hebben bijvoorbeeld veel te maken met1:
• regelgeving rond de vereniging/het bestuur/de vrijwilligers (bijvoorbeeld rechten en plichten van een vereniging, financiële administratie, bestuurdersaansprakelijkheid, onkostenvergoeding voor vrijwilligers, fiscale regelgeving);
• regels voor de kantine (bijvoorbeeld wetgeving voor drank, tabak en horeca);
• regels voor de sportaccommodatie (bijvoorbeeld regels over ruimtelijke ordening en bouwvergunningen);
• regels rondom het werkgeverschap (bijvoorbeeld arbeidsrecht en arbeidsomstandigheden);
• regels rondom evenementen (bijvoorbeeld voor vergunningen, verzekeringen, sponsoring en reclameopbrengsten).
Daarnaast is de sportsector onderworpen aan Europese regelgeving1 en communautaire besluitvorming. Tegen deze achtergrond mag het in juli 2007 gepresenteerde Witboek Sportvan de Europese Commissie niet onvermeld blijven. De commissie kiest met het Witboek Sport voor het eerst voor een allesomvattende benadering van sportgerelateerde kwesties. Zij wil daarbij strategische richting geven aan de rol van sport in Europa, het debat over specifieke problemen bevorderen door een platform op internationaal niveau te bieden, de zichtbaarheid van sport in de Europese beleidsvorming vergroten en mensen meer bewust maken van de behoeften en de specifieke kenmerken van de sector.
De discussie over een nationale sportwet laait met enige regelmaat op. In december 2001 dienden de Tweede Kamerleden Rijpstra en Middel een motie in betreffende de wenselijkheid om op nationaal niveau tot sportwetgeving te komen (Tweede Kamer, 2001). Hierin wordt de regering gevraagd onderzoek te doen naar de wenselijkheid op nationaal niveau tot sportwetgeving te komen, waarin naast de Europese dimensie ook onderwerpen als doping2, financiering, accommodaties en commercialisering in de sport aan de orde komen. Na onderzoek van prof. mr. H. T. van Staveren, bijzonder hoogleraar op het gebied van sport en recht, komt staatssecretaris Ross-Van Dorp eind 2003 tot de conclusie dat er geen reden is om nationale wetgeving specifiek voor sport te maken. Binnen de sportwereld zelf gaan wel stemmen op voor specifieke wetgeving (zie kader).
Interview voorzitter NOC*NSF in tijdschrift Arnhem-Nijmegen, 2005 | ||||
Waar het bedrijfsleven en het onderwijs enthousiast inspelen op de nieuwe koers, heeft de voorzitter van NOC*NSF Terpstra nog heel wat politiek missiewerk te verrichten. «Laten we eerlijk zijn; het is beter dan voorheen, want sport is in de Nederlandse politiek lang stiefmoederlijk behandeld. Sinds de Olympische Spelen van Atlanta staat de sport steeds beter op de politieke agenda, maar daarvoor werd er toch een beetje raar tegenaan gekeken. Kunst, dat mocht, dat was goed voor de verheffing van het volk. Maar sport? Dat was vroeger toch een beetje iets raars, iets lichamelijks. Langzaam maar zeker wordt nu wel ingezien dat sport een belangrijke maatschappelijke activiteit is. Van belang niet alleen voor de volksgezondheid, maar ook voor het onderwijs, voor de integratie, voor de samenhang in onze maatschappij. Sport is niet alleen machtig om te doen en prachtig om naar te kijken, maar heeft onze – soms wat verknipte – samenleving nog veel meer te bieden. Dat kwartje is onderhand gevallen. Figuurlijk dan, want financieel trekt de overheid zich alleen maar verder terug.» | ||||
Ze pleit in dat verband voor een aparte sportwet waarin die zaken geregeld worden waar de sportwereld thans tegenaan loopt. «De politiek heeft het de sportclubs en de vrijwilligers wel ongelooflijk ingewikkeld gemaakt. Een sportkantine is haast niet meer te exploiteren omdat die zich aan dezelfde eisen moeten houden als de overige horeca. Dan moet er bij wijze van spreken 24 uur per dag iemand rondlopen met officiële horecapapieren en moeten de bitterballen als ze na een half uur nog niet verkocht zijn weer worden weggegooid. Als roeiers hun boot te water willen laten, krijgen ze te maken met een of andere vogeltjeswet. Sport moet de positie verwerven die het verdient en op bepaalde regels kan voor sportverenigingen best een uitzondering gemaakt worden», aldus de voormalige politica. |
3.3 Topsportbeleid in internationaal perspectief
Topsport speelt zich af in een internationale context. De Nederlandse rijksoverheid ondersteunt de ambitie van de sportsector om bij de beste tien landen van de wereld te horen. De vereniging NOC*NSF, waarvan de sportbonden lid zijn, speelt een wezenlijke rol bij het realiseren van die ambitie. De Nederlandse overheid stelt zich hoofdzakelijk faciliterend en stimulerend op. Alhoewel regelmatig de discussie in Nederland oplaait om over te gaan tot de instelling van een Nederlandse Sportautoriteit1 (VWS, 2006a) dan wel tot opstelling van nieuwe sportwetgeving (VWS, 2003), lijkt er momenteel geen sprake van te zijn dat de bestaande verhoudingen worden gewijzigd. Ook niet nu de sportsector en de Nederlandse overheid de ambitie hebben om de Olympische Spelen in 2028 te gaan organiseren. Hoe is de rol van de centrale overheid in andere landen? We bespreken een aantal landen en geven de verschillen aan2.
We hebben drie rollen van de centrale overheid geïdentificeerd ten opzichte van sport:
1. een minimale rol (sterk op afstand);
2. een faciliterende/stimulerende rol (wel op afstand, maar beleidsmatige en financiële ondersteuning, de rol die de Nederlandse overheid speelt);
3. een nadrukkelijke rol (centrale aansturing vanuit de centrale overheid, dan wel daaraan gelieerd, verstrekking van middelen en voorzieningen, prestatieafspraken).
Dit levert voor de landen die we verkend hebben het volgende beeld op.
Minimale rol centrale overheid
De overheid is in de Amerikaanse topsport geheel afwezig. Topsport vindt plaats in professionele organisaties of op initiatief van particulieren, sponsors en vooral van scholen en universiteiten. Deze laatste groep is voor een belangrijk deel afhankelijk van de steun van alumninetwerken en sponsors. De topsport heeft zich in de VS in sterke mate vanuit een laisser-fairebenadering ontwikkeld, wat heeft geleid tot een «gestructureerde chaos», gedomineerd door marktkrachten en (staatsonafhankelijke) onderwijsinstituten (Van Bottenburg, 2008). Topsport in de VS is vooral business, met veel aandacht voor sportmarketing, fundraising en sponsoring. Topsporters die een opleiding hebben afgerond, zetten hun sportcarrière meestal voort in verenigingen die nog vaak gelieerd zijn aan opleidingscentra of topaccommodaties (bijvoorbeeld bij zwemmen) of in de professionele competities (bijvoorbeeld bij basketball, honkbal en American football).
Ook in Italië zien we geen directe overheidsbemoeienis in de topsport. Het Comitato Olimpico Nazionale Italiano (CONI), opgericht in 1942, is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de topsport. Het is een autonoom orgaan met een aantal regionale en provinciale verenigingen. Het comité ontvangt geen overheidssteun en wordt zo goed als volledig gefinancierd uit de opbrengsten van sportkansspelen. De Scula dello Sport (sportschool) is in beheer bij het CONI, om ervoor te zorgen dat topatleten de ondersteuning krijgen die nodig wordt geacht. In Italië worden 42 sportbonden officieel door het CONI erkend. Afhankelijk van de eigen inkomsten van de bonden, ontvangen zij financiële ondersteuning van het centrale comité.
De universiteiten zijn in Nigeria een integraal onderdeel van het (top)sportbeleid. De federale overheid verwacht namelijk van de universiteiten dat zij topsporters opleiden voor internationale en mondiale sportcompetities. Aan de universiteiten worden fondsen verstrekt om ze te ondersteunen bij deze taak, maar de grootste bron van inkomsten zijn de universitaire sportprogramma’s. De sporters zelf ontvangen kleine salarissen van de universiteiten waarmee ze hun huisvesting kunnen bekostigen.
NOC*NSF meldt ons desgevraagd dat – met uitzondering van wellicht Kenia en Zuid-Afrika – de Afrikaanse regeringen over weinig middelen beschikken om topsport te ontwikkelen en om de ondersteuning van topsporters te professionaliseren. Er zijn wel wat voorzieningen voor topsporters, maar die zijn niet vergelijkbaar met de voorzieningen in bijvoorbeeld veel westerse landen. Het IOC beschikt over een fonds (Olympic Solidarity) dat geld krijgt uit de uitzendrechten van de Olympische Spelen, waarvan vooral minder bedeelde NOC’s gebruik kunnen maken. Verder zijn er ook internationale sportfederaties die bijdragen aan de ontwikkeling van hun sport in landen waar dat nodig is, zoals de International Association of Atlethics Federations (IAAF).
Faciliterende en stimulerende rol centrale overheid
De sportstructuur in Zweden lijkt veel op die in Nederland. De Zweedse Sportfederatie (SSC) opereert onafhankelijk van de Zweedse rijksoverheid. Wel subsidieert de overheid de SSC om sport(beoefening) te promoten. Overige subsidies die de SSC van de overheid ontvangt worden niet systematisch verdeeld tussen topsporters en overige sporters. In ieder geval heeft de overheid hier geen enkele invloed op. Topatleten in Zweden kunnen geen gebruikmaken van belastingvoordelen.
In Denemarken worden topatleten door een onafhankelijk orgaan ondersteund, genaamd Team Danmark, dat ressorteert onder het Deense Ministerie van Cultuur. De doelstellingen van dit orgaan liggen vast in de Top Level Sport Act. Team Danmark voorziet in ondersteuning op het gebied van inkomen, onkostenvergoedingen, persoonlijke training, (buitenlandse) trainingskampen, en deelname aan internationale wedstrijden en evenementen. De jaarlijkse begroting van Team Danmark bedraagt € 16,7 miljoen. Dit bedrag is voor 75% afkomstig uit de inkomsten uit kansspelbelasting.
In België heeft de ontwikkeling naar een federale staat grote gevolgen gehad voor de sport. De bevoegdheden over sportzaken werden overgeheveld naar de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap. Onze Belgische zusterorganisatie, het Rekenhof, meldt dat de bevoegdheidsverdeling op sportgebied in Vlaanderen vrij ondoorzichtig is. Principieel bepaalt de voor sport bevoegde minister het beleid en voert het agentschap voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie (Bloso) dat beleid uit. Sporttaken worden daarentegen ook uitgevoerd door het Departement voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media. De Vlaamse regering heeft aangegeven een sportinfrastructuur voor een investeringswaarde van € 225 miljoen te willen realiseren. Het sportbeleid van de Franse Gemeenschap is in handen van de overheidsdienst ADEPS (Administration générale de l’aide à la jeunesse, de la santé et du sport)en voorziet in uitgebreide steunmaatregelen voor topatleten, zoals vierjarige topsportprogramma’s, individuele beurzen, arbeidscontracten met de Franse Gemeenschap zodat de topsporter zich volledig kan wijden aan topsport, en diverse trainingscentra. De rol van de regering van de Duitstalige Gemeenschap bestaat in het ondersteunen van erkende sportverenigingen op financieel en organisatorisch vlak.
De sportfederaties en de Olympische en Paralympische comités in Hongarije opereren onafhankelijk van de centrale overheid. Het sportbeleid in Hongarije is wettelijk ingekaderd. De overheid ondersteunt de sportfederaties in financiële zin, maar onderhoudt ook diverse sportaccommodaties zelf en biedt verder trainingsfaciliteiten, opleidingen voor coaches en sportmedische netwerken aan. Op voordracht van de Olympische comités ontvangen topatleten de studiebeurs Gerevich Aladar van de overheid. Medaillewinnaars op Olympische Spelen, zowel validen als mindervaliden, ontvangen van de overheid vanaf hun 35ste levensjaar tot aan hun overlijden een zogenaamde Olympic benefit. Dit geldt trouwens ook voor succesvolle coaches. Op basis van een ministeriële regeling is aan twaalf Hongaarse topsporters (van 60 jaar en ouder) de eretitel Athlete of the Nation verleend. Zij ontvangen ook een maandelijkse toelage van de overheid.
Nadrukkelijke rol centrale overheid
Australië heeft na 1976 besloten tot de beste landen van de wereld op sportgebied te willen gaan horen. De overheid heeft zichzelf hierbij een centrale rol toebedeeld. Dit heeft onder meer geresulteerd in de oprichting in 1981 van the Australian Institute of Sport(AIS) in Canberra. Dit instituut is onderdeel van de nationale Australian Sports Commission (ASC), waarvan de raad van commissarissen worden benoemd door de federale minister van Sport. Voor 2008–2009 kan de ASC beschikken over een budget van 264 475 miljoen Australische dollar. Bij het instituut is een groot aantal atleten aangesloten die een volledige beurs hebben en die zich uitsluitend voorbereiden op Wereldkampioenschappen en Olympische Spelen. Het Australian National Audit Office (ANAO) meldt ons dat het AIS 35 scolarship programs heeft in 26 sporten. 612 atleten hebben een volledige beurs, 549 van hen (89%) vertegenwoordigen Australië tijdens internationale sportevenementen. Het AIS voorziet in de opleiding van talentvolle coaches door middel van het National Coach and Athlete Career Education Program. Het instituut werkt verder met een aantal steunpunten elders in het land, onder andere voor hockey en zeilen. Ook bouwt men aan een aantal dependances in Europa voor onder andere roeien en wielrennen, zodat atleten zich beter kunnen voorbereiden op het Europese wedstrijdseizoen. Ten slotte heeft iedere staat in Australië een eigen topsportinstituut voor de «aanvoer» van talenten. Deze instituten worden financieel ondersteund door de Australische overheid. Het topsportbeleid in Australië mikt ook sterk op integratie van de topsporter met een beperking. Binnen de topsport geldt Australië als dé benchmark.
Ierland, Nieuw-Zeeland, Canada en Verenigd Koninkrijk
Het voorbeeld van Australië (een overheid die een voortrekkersrol neemt in het ontwikkelen en onderhouden van topsporters) wordt inmiddels in veel meer landen gevolgd, zoals Ierland, Nieuw-Zeeland, Canada en het Verenigd Koninkrijk. Centrale topsportcentra bieden atleten de mogelijkheid optimaal te trainen, geholpen door coaches die gebruik kunnen maken van de nieuwste wetenschappelijke inzichten op het gebied van trainingsleer en materiaal. De overheidsinstelling Sport Canada oefent veel invloed uit op het Canadese sportbestuur, wat mede te verklaren valt uit de toenemende overheidsinvesteringen in (top)sport. In het Verenigd Koninkrijk opereert UK Sport, een agentschap, dat is opgericht binnen het Ministerie van Cultuur, Media en Sport. Topsporters worden via het speciale World Class Performance Programma (WCPP) gesponsord door de overheid, zodat ze verder kunnen in hun sport. In Nieuw-Zeeland is het bij wet (Sport and Recreation New Zealand Act 2002) ingestelde orgaan Sport and Recreation New Zealand (SPARC) actief. Voor de ondersteuning van topsporters is een High Performance Strategy uitgezet. Kern van deze strategie is dat er alleen wordt geïnvesteerd in sporten waarvan de medaillekansen het grootst zijn.
Duitsland kent van oudsher een aantal toptrainingscentra, instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, opleidingscentra voor topcoaches en instituten voor de ontwikkeling van nieuw materiaal, maar heeft nog geen landelijke dekking voor zijn Leistungszentra(prestatiecentra). De federale regering voert verschillende – met overheidsmiddelen gefinancierde – programma’s uit voor zowel valide als mindervalide topatleten. Verder ziet zij taken voor zichzelf weggelegd op de gebieden: promotie van topsport (ook voor mindervalide sporters), medische en wetenschappelijke ontwikkeling en het onderhoud van internationale sportrelaties. Onze Duitse zusterinstelling, hetBundesrechnungshof, heeft in 2005 onderzoek gedaan naar de besteding van publieke middelen die het Duitse Ministerie van Defensie inzette voor de promotie van defensietopsporters en gaat daarbij ver in haar aanbevelingen. Promotie zou zich alleen mogen focussen op Olympische sporten; al het overige zou moeten worden stopgezet (Jaarrapport Bundesrechnungshof 2005).
De sportstructuur in Cuba lijkt op de sportstructuur in andere (voorheen) communistische landen. Er wordt controle uitgeoefend via een centrale autoriteit. Deze autoriteit controleert de verschillende sportscholen, nationale coaches, het nationale trainingscentrum, het nationale instituut voor sportgezondheidszorg en het nationale instituut voor lichamelijke oefening. Topsporters krijgen een sponsortoelage waardoor ze zich fulltime aan hun sport kunnen wijden.
De infrastructuur voor sport wordt in China voornamelijk gefinancierd door provinciale overheden en districtsoverheden. Topsport wordt vooral gefinancierd door de centrale overheid; het meeste geld gaat naar het Olympische programma en naar sporten die worden beoefend op internationaal niveau.
Het sportieve succes van Sydney 2000 en Athene 2004 was aanleiding voor een publieke discussie over de vraag of Nederland Olympische en Paralympische Spelen zou kunnen en willen organiseren. Hierbij speelde mee dat de niet-succesvolle kandidaatstelling van Amsterdam voor de OS van 1992 de beleidsbepalers had doordrongen van het belang van het creëren van draagvlak in de samenleving voor de Olympische plannen1. NOC*NSF heeft in 2005 het initiatief genomen voor nader onderzoek naar de haalbaarheid en het draagvlak voor de organisatie van de Spelen. De conclusie was dat het sportief, economisch en maatschappelijk de moeite waard is de mogelijkheden van de organisatie van de Olympische en Paralympische Spelen in Nederland nader te onderzoeken. Het door de sportsector opgestelde Olympisch Plan 2028 heeft inmiddels de steun van beleidsbepalers in sport, overheid en bedrijfsleven.
Het Olympisch Plan 2028 gaat overigens verder dan topsport. Uitgangspunt is dat het plan toegevoegde waarde moet hebben voor de gehele sportsector: sport aan de basis, wedstrijdsport en topsport, olympische en niet-olympische sporten, winter- en zomersporten, fysieke en denksporten en gehandicaptensport.
Het Olympisch Plan 2028is in fases opgebouwd | ||||
Fase 1 Haalbaarheidsonderzoek 2006 tot 2008 | ||||
In deze fase wordt gericht onderzoek gedaan naar de realisatie van het Olympisch Plan 2028. Er worden noodzakelijke samenwerkingsverbanden tot stand gebracht en er wordt onderzocht of en op welke wijze de middelen kunnen worden gerealiseerd voor de benodigde investeringen. Het onderzoek zal de kenmerken hebben van een business case met duidelijk geformuleerde doelstellingen. Fase 1 levert als resultaat een uitgewerkt business plan op over de organisatie van de OS in Nederland. De fase eindigt met het besluit (naar verwachting eind 2008) van Nederland een sportland op olympisch niveau te maken. De kostenraming voor fase 1 is ongeveer € 4 miljoen. Het onderzoek wordt gefinancierd door de Ministeries van VWS en EZ, NOC*NSF en door de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. | ||||
Fase 2 Opbouw sportklimaat 2008 tot 2016 | ||||
Het doel van deze fase is het uitvoeren van het Olympisch Plan 2028. Er worden projecten uitgevoerd die resulteren uit de activiteiten uit Fase 1. Zo worden talentontwikkelingsprogramma’s ontwikkeld en uitgevoerd en investeringen gedaan in versteviging van de positie van de georganiseerde sport (bonden en verenigingen). Ook worden accommodaties gebouwd en/of aangepast en internationale sportevenementen in een samenhangend geheel in Nederland georganiseerd. In projecten wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de verankering van de sport in de samenleving en het vergroten van het draagvlak voor sport, zodat daadwerkelijk een maatschappelijk sportklimaat kan ontstaan. De positie van Nederland in de internationale sportwereld wordt nadrukkelijk verstevigd. Aan het einde van deze fase beschikt Nederland over een infrastructuur op Olympisch niveau. Fase 2 eindigt met het besluit of en wanneer een bidwordt uitgebracht. | ||||
Fase 3 Offertefase 2016 tot 2021 | ||||
Aan het begin van deze fase wordt op grond van een benchmark en het internationale krachtenveld vastgesteld of een bid voor 2024 , 2028 of 2032 kansrijk is. In deze fase wordt de bid volgens de eisen van het IOC uitgewerkt en op een zeker moment aan het IOC gepresenteerd. Er worden lobbyactiviteiten uitgevoerd om nationaal en internationaal maximaal draagvlak om de bid te realiseren. Deze fase eindigt met de toewijzing door het IOC van de Spelen aan een van de kandidaten. | ||||
Fase 4 Organisatiefase 2021 tot 2028 | ||||
Alle voorbereidingen worden getroffen zodat in 2028 de Olympische Spelen in Nederland georganiseerd kunnen worden. |
NOC*NSF gaf aan dat het in de aanloop naar 2028 ernaar streeft uiterlijk 2016 het Nederlandse sportklimaat op Olympisch niveau te brengen. De uiteindelijke organisatie van de Olympische Spelen in 2028 vormt dan de spreekwoordelijke «slagroom op de taart». Topsport vormt slechts één van de bouwstenen van een sportklimaat op Olympisch niveau, andere bouwstenen zijn:
• Sportparticipatie – sport wordt op grote schaal bedreven. Wedstrijdsport vormt de schakel tussen breedtesport en topsport.
• Evenementen – Nederland is gastheer voor tal van grote sportevenementen. Deze positionering als gastland voor evenementen is noodzakelijk voor de eventuele kandidatuur van Nederland voor de Olympische Spelen van 2028.
• Mediabelangstelling – op grote schaal is (veel) aandacht voor sport.
• Sportwaarden – sport en de daarbij behorende waarden spelen een belangrijke rol in het dagelijks leven van mensen.
• Maatschappelijke thema’s – sport speelt een belangrijke rol bij maatschappelijke thema’s, zoals macro-economie, gezondheid en duurzaamheid.
Vanuit de rijksoverheid is sinds 1 januari 2008 een programmamanager Olympisch Plan 2028 aangesteld die als belangrijkste opdracht heeft de werkzaamheden te coördineren van de departementen die betrokken zijn bij de implementatie van het plan.
Het creëren van een sportklimaat op Olympisch niveau vereist meer dan alleen hoogwaardige sportaccommodaties. Ook de gehele infrastructuur en het openbaarvervoersysteem dienen zo ingericht te zijn dat goede bereikbaarheid van sportaccommodaties bij grote sportevenementen gegarandeerd kan worden. Met het oog op de olympische ambities wordt in de (huidige) eerste fase van het Olympisch Plan 2028 verkend in hoeverre aangesloten kan worden bij al bestaande infrastructurele en ruimtelijke projecten, zoals Randstad 2040. Ook zal aansluiting worden gezocht bij trajecten op cultuurgebied. Zo moet worden gedacht aan de mogelijkheid cultuuraccommodaties, door tijdelijke aanpassingen, tevens geschikt te maken voor sportevenementen. Verder wordt gedacht aan de bouw van een olympisch dorp dat later voor reguliere bewoning geschikt is. Financiering van de plannen voor een olympisch klimaat ligt voor een deel bij de rijksoverheid (vooral voor de bestaande plannen), maar er zal zeker worden gezocht naar mogelijkheden voor publiek-private samenwerking. Er wordt vanuit gegaan dat een evenement als de Olympische Spelen «zichzelf» financiert. De organisatie van de Spelen kost ongeveer 3 miljard dollar, waarvan ongeveer 50% voor rekening komt van het IOC. De overige gelden worden door merchandising en de verkoop van toegangskaarten bijeengebracht.
Uit een onderzoek naar het Nederlandse topsportklimaat uit 2002 blijkt dat een meerderheid van de topsporters, trainers/coaches en topsportcoördinatoren van mening is dat het door de rijksoverheid en de sportsector gevoerde topsportbeleid ook daadwerkelijk heeft geleid tot verbetering van het topsportklimaat in Nederland. Vooral de verbetering in de financiële positie, de erkenning van de topsport, de voorzieningen en faciliteiten, de begeleiding en de trainingsmogelijkheden worden als positief ervaren (SCP, 2006). Anno 2002 werden de individuele leefsituatie, de beperkte media-aandacht en de trainingsfaciliteiten als belangrijkste knelpunten ervaren. De meest recente meting (Bottenburg, 2008) uit 2008 naar het topsportklimaat in Nederland laat zien dat de waardering van de topsporters vergelijkbaar is. Uit de laatste meting blijkt dat ook een meerderheid van de gehandicapte topsporters het huidige topsportklimaat verbeterd vindt ten opzichte van vier jaar geleden.
In het vorige hoofdstuk schetsten we de ontwikkelingen in het sportbeleid in Nederland (en daarbuiten), een factor die van belang is voor een goed topsportklimaat (zie § 1.3 voor alle factoren). In dit hoofdstuk bespreken we zes andere factoren die hiervoor van belang zijn. Het zijn in feite de instrumenten om het beleid uit het vorige hoofdstuk uit te voeren.
4.1 Faciliteiten voor topsporters
In de bovenstaande figuur staan de zes factoren voor een goed topsportklimaat die we in dit hoofdstuk bespreken (de factoren 2 tot en met 7 van de negen factoren uit § 1.3).
4.2 Talentherkenning en -ontwikkeling
Eén van de factoren die bijdraagt aan een goed topsportklimaat is aandacht voor talentherkenning en -ontwikkeling. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de mogelijkheid een sportcarrière en onderwijs te combineren, aangezien beiden in dezelfde levensfase een grote rol spelen (Blom en Duijvestijn, 2008). Uit internationaal vergelijkend topsportklimaatonderzoek blijkt dat talentherkenning en -ontwikkeling Nederland, overigens net als in alle onderzochte landen, nog relatief onderontwikkeld is (De Bosscher, 2007).
Recent topsportklimaatonderzoek (Van Bottenburg et al., verwacht 2008) laat zien dat topsport en studie, ondanks de genomen maatregelen, een lastige combinatie blijft. Uit de meting blijkt dat 35% van de sporters naast de topsport een studie volgt.1 56% van de studerende topsporters beoordeelt de medewerking vanuit het onderwijsinstituut voor de combinatie topsport en studie als goed, en 20% als slecht. Deze beoordeling is voor zover bekend de afgelopen tien jaar niet positiever geworden (Van Bottenburg et al., verwacht 2008).
Voor talentherkenning en -ontwikkeling in een breder perspectief blijkt uit de meting dat een hoog percentage (67%) van de topsporters van mening is dat de begeleiding die zij kregen tijdens de talentontwikkelingsfase, onvoldoende was om zich te ontwikkelen tot het hoogste niveau; 48% vindt dat de extra aandacht die zij kregen te laat kwam.
Talentherkenning is de opstap naar de topsport. Het scouten van potentiële sporttalenten gebeurt in Nederland vooral via sportverenigingen en sportbonden. Door het stijgende topsportniveau en de toenemende internationale concurrentie wordt verwacht dat het aantal trainingsuren dat nodig is om de sporttop te bereiken, zal toenemen. Vroege talentherkenning wordt daardoor steeds belangrijker om sportsuccessen te kunnen blijven boeken (SCP, 2006).
In Nederland (en in de meeste Westerse landen) ontbreekt een systematisch talentidentificatiesysteem voor het meten van aanleg en talent voor sport onder alle kinderen en jongeren (SCP, 2006). In tegenstelling tot Nederland kent Australië wel een ontwikkeld talentidentificatiesysteem, waarbij talenten ook worden opgespoord via reguliere scholen. Vanuit de rijksoverheid wordt op het gebied van talentherkenning geen specifiek beleid gevoerd. Het initiatief hiertoe ligt primair bij de sportsector.
Voor het totale programma voor talentontwikkeling is met ingang van 2007 voor de vier jaar erna een budget beschikbaar van in totaal € 19,2 miljoen. Hieronder passeren onderdelen van dat programma de revue.
Voortgezet onderwijs: LOOT-scholen
In het voortgezet onderwijs bestaat de in 1991 opgerichte Stichting LOOT: Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport. LOOT-scholen bieden toptalenten in de leeftijdscategorie 12–18 jaar de mogelijkheden en faciliteiten om onderwijs en topsport te combineren, onder meer door het verlenen van vrijstellingen in lesstof- of contacturen, het bieden van begeleiding en aanpassingen in de examinering (Onderwijsraad, 2004; OCW, 2007). Momenteel kent Nederland 24 LOOT-scholen (Blom en Duijvestijn, 2008).
Landelijke dekking | ||||
Het Ministerie van OCW geeft aan dat het verwacht dat de scholen zelf zoveel mogelijk naar een landelijke dekking van het aantal LOOT-scholen streven (in totaal 25 tot 30 LOOT-scholen). Het is aan de scholen zelf om een aanvraag voor een licentie in te dienen. Het departement stuurt hier niet op aan. |
Blom en Duijvestijn (2008) signaleren in hun studie een aantal knelpunten ten aanzien van het LOOT-onderwijs. Zo stellen zij onder meer dat:
• meer flexibiliteit rond roosters en examens noodzakelijk is voor jonge topsporters om te kunnen voldoen aan wedstrijd- en trainingsfaciliteiten.
• topsportleerlingen gezien hun wedstrijd- en trainingsschema’s aangepaste lesroosters nodig hebben. Dit betekent maatwerk, wat voor scholen lastig kan zijn. Ook het inhalen van gemiste lessen brengt vaak organisatorische problemen met zich mee.
• beleid en faciliteiten van LOOT-scholen niet uniform zijn. Er worden slechts minimale eisen aan LOOTscholen gesteld, waardoor de intensiteit van begeleiding en de aard van de aangeboden voorzieningen tussen de LOOT-scholen sterk kan verschillen. Bovendien worden de toelatingscriteria voor het LOOT-onderwijs niet altijd even streng en consequent toegepast, waardoor ook regionale sporttalenten gebruikmaken van het LOOT-onderwijs, waardoor er minder tijd en geld overblijft voor leerlingen met een officiële topsportstatus.
• er volgens de Stichting LOOT en de LOOT-scholen nauwelijks sprake is van een doorlopende leerlijn voor topsportleerlingen. Dit komt mede door het ontbreken van een landelijke structuur van onderwijs en topsport in het vervolgonderwijs, waardoor er onvoldoende zicht is op de mogelijkheden en faciliteiten voor topsportleerlingen in het vervolgonderwijs.
Topsportvriendelijke scholen | ||||
Naast LOOT-scholen kent Nederland ook enkele topsportvriendelijke (sportactieve en sportgeorganiseerde) scholen. Deze scholen bieden extra faciliteiten aan jonge sporttalenten. Zij gaan hierin echter minder ver dan de LOOT-scholen. In 2002 heeft NOC*NSF geld ter beschikking gesteld aan de Olympische Netwerken om samen met de LOOT-scholen een breder netwerk van topsportvriendelijke scholen op te zetten (Blom en Duijvestijn, 2008). |
Binnen het basisonderwijs bestaat geen georganiseerd topsportinitiatief zoals de Stichting LOOT (Onderwijsraad, 2004). Er bestaan binnen het lagere onderwijs in principe ook weinig tot geen mogelijkheden om van het standaard onderwijsprogramma af te wijken ten behoeve van talentontwikkeling (Blom en Duijvestijn, 2008). Verschillende sportbonden, zoals de hippische bond, de turnbond en de tennisbond hebben gepleit voor het invoeren van een LOOT-systeem binnen het basisonderwijs, aangezien deze sporten al op lage leeftijd veel training vragen van potentiële topsporters. In de nota Tijd voor Sport (VWS, 2005) heeft de staatssecretaris aangegeven bestaande initiatieven te zullen beoordelen op hun geschiktheid voor het basisonderwijs.
Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)
Mbo-instellingen hebben de ambitie uitgesproken om sport- en bewegingsonderwijs terug te brengen in het mbo, één van de projecten behelst het ontwikkelen van topsporttrajecten (VWS, 2005). De topsportcoördinatoren van 24 van de 71 mbo-instellingen voeren regelmatig overleg binnen het Platform Bewegen en Sport van de MBO Raad. Daarnaast heeft NOC*NSF een zestal mbo-scholen geselecteerd, die in januari 2008 zijn gestart met de pilot «mbo-LOOT». Tegelijkertijd is er een onderzoek gestart naar de haalbaarheid en wenselijkheid van de invoering van een LOOT-model voor het mbo.
In de sportnota Kansen voor topsport (VWS, 1999a) staat: «een bron van zorg voor veel topsporters is het ontbreken van voldoende mogelijkheden aan instellingen voor hoger onderwijs, waarmee zij topsport en studie kunnen combineren».
De 47 hbo-instellingen in Nederland kennen geen overkoepelend topsportbeleid, en er is ook geen sprake van een overkoepelende organisatie die zich bezighoudt met topsport in het hbo (Blom en Duijvestijn, 2008). Wel hebben verschillende hogescholen, zoals de Fontys hogeschool Venlo en de hogeschool INHOLLAND een eigen topsportbeleid ontwikkeld. Daarnaast kent Nederland een aantal hogescholen die zich specifiek richten op topsporters, zoals de Johan Cruijff University (Hogeschool van Amsterdam) en de Randstad Topsport Academie (Hogeschool Rotterdam en Saxion Hogescholen Deventer). Deze hogescholen bieden opleidingen op maat, waarbij de sportcarrière centraal staat. In tegenstelling tot de MBO Raad kent de HBO-raad geen platform waar hbo-instellingen ervaringen over topsportbeleid met elkaar kunnen uitwisselen.
Het wetenschappelijk onderwijs kent ook geen overkoepelend orgaan dat zich bezighoudt met de afstemming, coördinatie en controle van topsportbeleid. Alle universiteiten voeren een eigen topsportbeleid, waartussen de verschillen vaak groot zijn. Overigens wisselen de universiteiten wel soms op meer informele wijze informatie uit over de topsportregelingen.
Centra voor Topsport en Onderwijs
De ontwikkeling van Centra voor Topsport en Onderwijs is een van de speerpunten van het Masterplan Talentontwikkeling 2006–2010van NOC*NSF. Op initiatief van de sportsector wordt gewerkt aan het oprichten van een aantal centra met onderwijs, training, huisvesting en andere voorzieningen op één locatie. Alle soorten voortgezet onderwijs, mbo, hbo en wo, moeten in de naaste omgeving van een centrum aanwezig zijn. De onderwijsinstellingen moeten bovendien bereid zijn onderwijsprogramma’s aan te passen aan de eisen van de sport (NOC*NSF, 2007b, p. 14–15).
Ook in de beleidsbrief De Kracht van sport (VWS, 2007) presenteert de staatssecretaris de oprichting van Centra voor Topsport en Onderwijs. Gezien de toegevoegde waarde van het concept is zij bereid een financiële bijdrage te leveren aan deze centra. Halverwege 2008 is de ontwikkeling van de centra nog in een beginstadium.
De overheid ondersteunt de sportbonden bij talentontwikkeling, met inbegrip van de sportonderdelen voor mensen met een beperking. Wat een talent is, bepaalt de sportbond zelf aan de hand van door NOC*NSF in samenwerking met de bonden vastgesteld criteria. De bondsplannen voor talentontwikkeling worden beoordeeld op transparantie en kwaliteit; hiervoor ontwerpt NOC*NSF in 2006 een certificeringssysteem. Alleen gecertificeerde bondsplannen komen in aanmerking voor subsidie.
In dit systeem is talentcoaching een factor. De talentcoach vormt een belangrijke spil in de talentontwikkeling van jonge sporters. In aanvulling op de activiteiten van NOC*NSF doet de overheid in de periode 2007–2010 een investering in fulltime nationale talentcoaches voor verschillende leeftijdscategorieën in twee à vier takken van sport met een gecertificeerd talentprogramma die door NOC*NSF zijn voorgedragen. Deze inzet wordt geëvalueerd in 2010.
4.3 Ondersteuning van topsporters
Eén van de belangrijkste kritiekpunten op het Nederlandse topsportklimaat begin jaren negentig was dat de topsportbeoefening niet of nauwelijks een primaire tijdsbesteding kon zijn. Driekwart van de topsporters leefden onder het bijstandsminimum. De meesten combineerden topsport met een studie en moesten rondkomen van een studiebeurs. Ter verbetering van deze situatie werd eind jaren tachtig vanuit de sportwereld gepleit voor de invoering van een basisinkomen voor topsporters. In de loop van de jaren negentig is deze situatie stapsgewijs nagestreefd (SCP, 2006, p. 275). De metingen van het topsportklimaat in 1998 en 2002 geven aan dat het inkomen van de topsporters in de vier jaar daartussen is gestegen en dat een afnemend aantal topsporters wordt geconfronteerd met een weigering of intrekking van een uitkering (Van Bottenburg et al, 2003).
4.3.1 Stipendiumregeling en topsportspaarregeling
Sinds 1 januari 2001 bestaat de stipendiumregeling voor topsporters. De regeling is een uitvloeisel van de beleidsnota Kansen voor topsport (VWS, 1999) die staatssecretaris Vliegenthart in februari 1999 aan de Tweede Kamer aanbood. Het stipendium is een inkomensvervangende uitkering, bedoeld voor sporters die de A- of HP-status hebben en die minder dan het bruto minimumloon verdienen. De hoogte van de uitkering kan oplopen tot maximaal 70% van het wettelijk minimumloon voor een 23-jarige. De regeling wordt uitgevoerd door het Fonds voor de Topsporter (zie kader).
Fonds voor de Topsporter | ||||
Stichting Fonds voor de Topsporter biedt financiële voorzieningenNaast de stipendiumregeling biedt het fonds nog andere financiële voorzieningen aan, waarvoor soms ook een sporter met een B-status in aanmerking komt, bijvoorbeeld de «Bijzondere regeling onbetaald verlof». aan topsporters die van NOC*NSF de A-, HP- of B-status hebben gekregen, maar die geen beroepssporter zijn. Stichting Fonds voor de Topsporter is vanaf 12 december 1994 een zelfstandige organisatie. Het fonds beheert een kapitaal dat ter beschikking is gesteld door de overheid (Ministerie van VWS) en de sport (NOC*NSF/ De Lotto). De communicatie over het fonds en zijn voorzieningen wordt grotendeels door NOC*NSF verzorgd. Sinds 1 januari 2001 is het fonds ook de uitvoerder van de stipendiumregeling. |
De stipendiumregeling is in 2004 geëvalueerd.1 Uit deze evaluatie blijkt dat het uitgangspunt van de regeling – namelijk dat bij een succesvolle topsportcarrière topsporters via sponsorgelden in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien – niet juist is gebleken. Het stipendium blijft ook na langere tijd de belangrijkste inkomstenbron voor veel topsporters. Het stipendium maakt dus niet alleen topsport mogelijk in de beginfase van de carrière, maar zorgt ook voor een verlenging van de topsportcarrière. Verder blijkt uit de evaluatie dat door de stipendiumregeling topsporters veel beter in staat zijn zich geheel aan topsport te wijden: vanaf het moment dat het stipendium ontvangen wordt, neemt de aan sport bestede tijd sterk toe en benadert deze de ideale tijd die men aan de sport zegt te moeten besteden. De meerderheid van de topsporters toont zich dan ook positief over het stipendium in algemene zin. Er was ook kritiek, zoals op de hoogte van het stipendium, de hoogte van het bedrag dat mag worden bijverdiend en op de effecten op de sociale zekerheidspositie (Roques en Van den Heuvel, 2004).
De meest recente meting van het topsportklimaat (Van Bottenburg et al., verwacht 2008) laat zien dat de stipendiumregeling door topsporters bijzonder hoog wordt gewaardeerd. Het stipendium wordt door 89% van de topsporters als positief of zeer positief beoordeeld.
Tabel 4.1 Aantal topsporters met een A-status en een stipendium, 2004–2007
Jaar | Gemiddeld aantal A-sporters | Gemiddeld aantal uitgekeerde stipendia |
---|---|---|
2004 | 502 | 277 |
2005 | 514 | 294 |
2006 | 500 | 281 |
2007 | 526 | 312 |
Mede in reactie op de evaluatie besluit staatssecretaris Ross-Van Dorp om de mogelijkheden voor bijverdiensten van topsporters uit te breiden. Deze uitbreiding van de stipendiumregeling is sinds februari 2007 van kracht. Naast de toelage mag tot 125% van het minimumloon (voorheen 100%) worden bijverdiend. Ook de eind 2006 tot stand gekomen topsportspaarregeling (TSSR) biedt topsporters meer ruimte. Deze regeling houdt in dat een topsporter bij het Fonds voor de Topsporter een aanvraag kan doen om incidentele piekinkomsten uit de sportbeoefening (zoals prijzengeld, startgeld, medaillebonus en een eenmalig sponsorbedrag) op een geblokkeerde spaarrekening te storten die bestemd is voor de periode na het beëindigen van de sportcarrière. Door deze beide regelingen hebben topsporters meer gelegenheid om sponsorinkomsten en dergelijke te verdienen, zonder dat op het stipendium wordt gekort (Stichting Fonds voor de Topsporter, 2007).
Tegen de achtergrond van een algehele positieve beoordeling van deze (financiële) ondersteuning aan topsporters, blijkt de ondersteuning bij de topsporters op een aantal aspecten toch op ongenoegen te stuiten. Zo vinden ze dat de ondersteuning voor toppers goed geregeld is, maar de weg naar de top niet (er zijn grote verschillen in mogelijkheden voor ondersteuning tussen A- en B-topsporters). Ook zijn de topsporters kritisch op de bestaansonzekerheid onder topsporters door het continue risico terug te vallen van de A-status naar de B-status. Bovendien wordt in de regelingen geen rekening gehouden met de kosten per tak van sport of met de leeftijd van topsporters. De bijverdienregeling en de lage inkomensgrens om in aanmerking te komen voor een stipendium blijken op kritiek van topsporters te kunnen rekenen (Van Bottenburg et al., 2008).
4.3.2 Aanvullende voorzieningen
Naast de stipendiumregeling en de topsportspaarregeling heeft NOC*NSF, in samenwerking met onder meer het Ministerie van VWS, een breed pakket aan aanvullende voorzieningen ontwikkeld. Hiertoe behoren onder andere de vergoeding van de kosten die voor de uitoefening van topsport gemaakt worden. De financiering van de onkostenvergoeding voor topsporters met een A-status is afkomstig uit het Fonds voor de Topsporter. De kosten verbonden aan de onkostenvergoeding voor topsporters met een B-status worden volledig gedekt door NOC*NSF (Stichting Fonds voor de Topsporter, 2007).
Daarnaast is er ook nog de Bijzondere regeling onbetaald verlof (BROV). Deze regeling is ingesteld voor topsporters met een A-, HP- of B-status die geen gebruikmaken van het stipendium en die inkomen uit een baan hebben. Indien zij voor langere tijd onbetaald verlof opnemen, voorziet deze regeling in een uitkering ter hoogte van 100% van het wettelijk minimumloon. De kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de BROV worden volledig gedekt door NOC*NSF.
De meest recente meting van het topsportklimaat (Van Bottenburg et al., verwacht 2008) laat zien dat de BROV door topsporters hoog wordt gewaardeerd. Over deze regeling zijn topsporters wel licht kritischer dan over de stipendiumregeling en de onkostenvergoeding.
Ook in materiële zin is er sprake van ondersteuning. Topsporters die voor hun sportbeoefening vervoer nodig hebben, kunnen in aanmerking komen voor een auto (van NOC*NSF supplier Volkswagen) en voor ondersteuning bij allerhande zaken door Partners in Sport (zie § 2.2.4) zoals Randstad en Ernst & Young en Official Suppliers (zie § 2.2.4) zoals Zilveren Kruis/Achmea (SCP, 2006, p. 277). In dit verband zijn ook de eerder besproken Olympische Netwerken relevant. Deze netwerken bieden op regionaal niveau sporttechnische, sportmedische, maatschappelijke en organisatorische ondersteuning.
Het kabinet heeft zich tot doel gesteld jaarlijks gemiddeld vijftien topsportevenementen met steun van de rijksoverheid te organiseren voor senioren, jeugd of mensen met een beperking (VWS, 2005). De ambitie om Nederland op sportgebied te laten behoren tot de top tien van de wereld, vertaalt zich zo ook in het topsportevenementenbeleid. Grote topsportevenementen, zoals wereldkampioenschappen, worden alleen door de rijksoverheid ondersteund als het sporten zijn waarbij Nederland tot de internationale top behoort of binnen vier jaar tot de top zou kunnen behoren (VWS, 2005). Bovendien dienen de evenementen onderdeel uit te maken van de evenementenkalender van NOC*NSF (VWS, 2006a). Deze meerjaarlijkse evenementenkalender wordt door NOC*NSF opgesteld, zodat initiatieven voor toekomstige topsportevenementen in Nederland op elkaar kunnen worden afgestemd en zo nodig tijdig aanpassingen kunnen worden gerealiseerd in topsportaccommodaties.
Het werven en organiseren van internationale topsportevenementen past binnen de Nederlandse Olympische ambitie (NOC*NSF, 2006). De organisatie van internationale sportevenementen is niet alleen een van de bouwstenen van een Olympisch sportklimaat. Positionering van Nederland als gastland voor topsportevenementen is ook noodzakelijk voor de eventuele kandidatuur voor de Olympische Spelen van 2028. Het budget van het Ministerie van VWS voor het programma Topsportevenementen bedraagt € 4,7 miljoen per jaar. Uit de meting van het Nederlandse topsportklimaat uit 2002 (Van Bottenburg, 2003) komt overigens naar voren dat 67% van de topsporters van mening is dat er onvoldoende topsportevenementen in eigen land worden georganiseerd. Ook anno 2008 zijn de topsporters nog altijd in meerderheid (59%) ontevreden over de aanwezigheid van topsportevenementen in eigen land. Het oordeel van de topsporters wordt echter wel positiever (Van Bottenburg et al., verwacht 2008).
Topsportevenementen in Nederland | ||||
Nederland is afgelopen jaren gastland geweest van tientallen topsportevenementen. Ook de komende jaren zullen topsporters in Nederland neerstrijken om te strijden in Europese kampioenschappen en wereldkampioenschappen. Nederland is onder meer gastland (geweest) voor: | ||||
• WK Atletiek voor gehandicapten 2006 – Assen | ||||
• WK Roeien voor junioren 2006 – Amsterdam | ||||
• EK Baanwielrennen 2007 – Alkmaar | ||||
• EK Fietscross 2007 – Zwolle | ||||
• EK Softball 2007 – Amsterdam | ||||
• EK Turnen 2007 – Amsterdam | ||||
• EK Badminton voor landenteams 2008 – Almere | ||||
• WK Vierspannen 2008 – Beesd | ||||
• EK Zwemmen 2008 – Eindhoven | ||||
• WK Schaatsen op sprintafstanden 2008 – Heerenveen | ||||
• WK Judo 2009 – Rotterdam | ||||
• WK Zwemmen voor gehandicapten 2010 – Eindhoven | ||||
• WK Tafeltennis 2011 – Rotterdam |
4.5 Trainings- en wedstrijdfaciliteiten
Trainingsmogelijkheden en deelname aan internationale wedstrijden zijn belangrijke aspecten van een goed topsportklimaat. Het organiseren van internationale topsportevenementen vraagt om voldoende hoogwaardige topsportaccommodaties, die voldoen aan internationale standaarden. Het streven is per tak van sport één topsportaccommodatie te realiseren, die tevens voor internationale wedstrijden kan worden gebruikt (A-accommodaties). Daarnaast bestaan per sporttak op regionaal niveau trainings- en wedstrijdvoorzieningen (B-accommodaties). Topsportaccommodaties bieden topsporters vaak meer dan alleen trainings- en wedstrijdfaciliteiten. Vaak zijn het grote sportcomplexen, waar ook sportmedische en sportwetenschappelijke voorzieningen aanwezig zijn.
De ontwikkeling en realisatie van (top)sportaccommodaties wordt veelal gestuurd en gefinancierd vanuit gemeenten (zie § 2.2.3). In toenemende mate worden daarbij allianties gesloten met bedrijfsleven en sportclubs. Ook exploiteren steeds meer particuliere partijen zelfstandig sportaccommodaties. De rijksoverheid draagt in sommige gevallen wel financieel bij aan de realisatie van topsportaccommodaties. Door overleg tussen gemeenten zet niet iedere regio in op dezelfde topsport. Zo «heeft» Heerenveen het schaatsen, Haarlem het honkbal en Eindhoven het zwemmen. Ten opzichte van de nulmeting van het Nederlandse topsportklimaat in 2000 is de algemene waardering en tevredenheid van topsporters over de kwaliteit van de wedstrijdaccommodaties en de kwaliteit en beschikbaarheid van de trainingsaccommodaties in de afgelopen tien jaar toegenomen (Van Bottenburg, et al. verwacht 2008).
Sportaccommodaties in Nederland | ||||
Nederland telt ongeveer 31 000 hectare sportruimte, waaronder ruim 2000 overdekte accommodaties (zoals zwembaden, sporthallen, maneges en fitnesscentra) en ongeveer 4500 buitenruimtes (zoals voetbalvelden, atletiekbanen, buitenzwembaden en racecircuits) (Slingers, 2008). Het overgrote deel van de sportlocaties- en accommodaties wordt gebruikt voor breedtesport. Ook topsportaccommodaties, zoals het Nationaal Zwemcentrum de Tongelreep (Eindhoven), de Bosbaan (roeibaan in Amsterdam) en Thialf (schaatsen, Heerenveen), blijken in de praktijk te worden gebruikt voor breedtesportactiviteiten, zodat de exploitatie van de accommodaties rendabeler is (Slierings, 2008) |
Achter iedere topsporter staan een of meer topcoaches en trainers. Uit de meting van het topsportklimaat in 2008 blijkt dat topsporters tevreden zijn over het niveau van de trainers en coaches. Dat is het resultaat van uiteenlopende initiatieven om het niveau en de positie van coaches en trainers te verbeteren. Aan het begin van deze eeuw werd namelijk gesignaleerd dat de wankele maatschappelijke positie van topcoaches een belangrijk knelpunt is voor het Nederlandse topsportklimaat (SCP, 2005). Door de aard van het dienstverband (veelal deeltijdfuncties op contractbasis), de arbeidsomstandigheden, de slechte carrièreperspectieven en het gebrek aan geld bij bonden voor bijscholing en specialisaties, zagen veel sportbonden hun topcoaches vertrekken naar het buitenland of naar functies buiten de sport (VWS, 2005).
Afgelopen jaren zijn er diverse initiatieven ontstaan om de positie van de Nederlandse topcoaches te verbeteren. Zo is het verbeteren van de professionele positie van topcoaches een van de speerpunten van het topsportbeleid van de rijksoverheid (VWS, 2005), uitgewerkt in het programma Coaches aan de top. Met dit programma, dat wordt uitgevoerd door NOC*NSF, biedt de sportsector topcoaches faciliteiten waardoor ze zich fulltime aan de training, coaching en begeleiding van topsporters kunnen wijden (VWS, 2006a). Bijvoorbeeld door het geven van een impuls aan goed werkgeverschap van bonden voor topcoaches én door scholing en ontwikkeling van coaches. Onderdeel van het programma Coaches aan de top is ook het persoonlijke opleidingsprogramma voor topcoaches:MasterCoach in Sports. Voor de periode 2007–2010 is voor Coaches aan de top in totaal € 18 miljoen beschikbaar.
Er zijn meer initiatieven. In 2006 zijn de Hogeschool van Amsterdam en de Hanzehogeschool Groningen, in samenwerking met NOC*NSF, gestart met een opleiding gericht op topcoaches: TopCoach5.
Ook binnen de sportsector bestaan verschillende initiatieven gericht op de deskundigheidsbevordering van topcoaches. Op initiatief van zeven topcoaches werd begin 2006 NLCoach opgericht, een platform en kenniscentrum voor gediplomeerde topcoaches. Ook de bijeenkomsten van het Nationaal Coach Platform en het Olympisch Coach Platform, waar topcoaches uit verschillende takken van sport kennis en ervaring uitwisselen, dragen bij aan de kennisbevordering van coaches. NOC*NSF organiseert jaarlijks vier tot vijf expertmeetings voor kleine groepen coaches, waar specifieke onderwerpen ten aanzien van coaching worden besproken. Nederlandse topcoaches hebben bovendien toegang tot TECNet, de besloten internetsite van het Topsport Expertise Centrum. Deze website biedt mogelijkheden voor kennisoverdracht en -uitwisseling voor coaches en trainers uit verschillende sportdisciplines.
4.7 Wetenschappelijke ondersteuning
Zowel het Ministerie van VWS als NOC*NSF initiëren en ondersteunen wetenschappelijk onderzoek op topsportgebied. Bijvoorbeeld de onderzoeken naar het topsportklimaat. Aanleiding voor deze onderzoeken is de VWS sportnota Wat sport beweegt (VWS, 1996). In deze nota staat dat Nederlandse topsporters aanspraak kunnen maken op een topsportklimaat dat minimaal kan concurreren met dat in (wat betreft inwonersaantal en welvaartsniveau) vergelijkbare andere landen. De vraag is dan natuurlijk hoe dit te meten en te evalueren. In 1998 is daarvoor de nulmeting van het topsportklimaat gestart. Voor deze nulmeting is een instrument ontwikkeld om de relatie tussen topsportklimaat en topsportsucces te kunnen meten. Aan de hand hiervan is nagegaan welke factoren het topsportklimaat bepalen, hoe deze zijn te meten, wat er bekend is over het relatieve belang van de diverse factoren die het topsportklimaat bepalen en de mate waarin zij beïnvloed kunnen worden door het topsportbeleid. In 2002 heeft de eerste meting plaatsgevonden en de tweede meting wordt in 2008 afgerond.
Naast wetenschappelijk onderzoek wordt er geïnvesteerd in innovatie op het gebied van sport. Voorbeelden hiervan zijn de klapschaats, speciale zwem- en koelende kleding, hersteldranken en voedingssupplementen. Op het gebied van sportinnovatie is in 2006 een samenwerkingsinitiatief gestart tussen diverse universiteiten, kennisinstituten, sportorganisaties, het bedrijfsleven en de Nederlandse overheid. Dit initiatief heeft eind 2006 geresulteerd in de oprichting door NOC*NSF en TNO Sport van de Stichting InnoSportNL. Deze stichting heeft als doel innovatieve toepassingen in de sport te stimuleren. Het budget van de stichting is € 30 miljoen voor vijf jaar. De rijksoverheid (waaronder het Ministerie van VWS) financiert de helft daarvan. De andere helft wordt betaald door universiteiten en kennisinstituten (15%), sportorganisaties (10%) en het bedrijfsleven (25%) (InnoSportNL, 2006).
4.8 Resultaten van de programma’s
In het volgende overzicht staan de in dit hoofdstuk besproken programma’s, hun beoogde resultaten en de gerealiseerde resultaten medio 2008.1
Beoogde resultaten vanaf 2005 | Gerealiseerde resultaten medio 2008 | |||
---|---|---|---|---|
In 2007 zijn er twintig LOOT-scholen in Nederland en bieden de mbo-opleidingen voor sport en bewegen vergelijkbare faciliteiten voor talenvolle sporters. | In Nederland zijn momenteel 24 LOOT-scholen. Van de 71 mbo-instelllingen voeren de topsportcoördinatoren van 24 ROC’s regelmatig overleg binnen het Platform Bewegen en Sport van de MBO Raad (Blom en Duijvestijn, 2008). Daarnaast heeft NOC*NSF zes mbo-scholen geselecteerd die in januari 2008 zijn gestart met de pilot «MBO-LOOT». Gezien de lagere urennorm (ongeveer 850 uren per jaar) is er voor topsporttalenten meer ruimte in het onderwijsprogramma. Tegelijkertijd is een onderzoek gestart naar de haalbaarheid en wenselijkheid van de invoer van een LOOTmodel voor het mbo. Desgevraagd geeft het Ministerie van OCW aan dat de noodzaak voor LOOT-scholen in het mbo nog ter discussie staat. | |||
Een gericht nationaal talentontwikkelingsprogramma leidt tot een toename van 10% van het aantal talentvolle sporters. | In de nota De kracht van sport (VWS, 2007) is dit percentage verhoogd tot 20%. Het Ministerie van VWS wacht op de uitkomsten van de thans lopende procesevaluatie van het totale sportprogramma van het ministerie. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door het Mulier instituut. De resultaten hiervan worden eind 2008 verwacht. | |||
350 A-sporters, inclusief die met een beperking, doen een beroep op de stipendiumregeling. | Uit het Jaarverslag 2007 van het Fonds voor de Topsporter blijkt dat van het gemiddeld aantal topsporters in 2007 (526) er 312 van hen een beroep doen op de stipendiumregeling. | |||
Vijftig jonge nationale toptalenten worden ondersteund. | Het Ministerie van VWS geeft aan dat er op dit moment 26 nationale toptalenten (high potentials) zijn die worden ondersteund, van wie er twintig een beroep doen op de stipendiumregeling. | |||
Met ingang van 2007 worden ongeveer 75 topcoaches van geselecteerde topsportonderdelen ondersteund. | Uit de door het Ministerie van VWS verstrekte rapportage Coaches aan de top, versie oktober 2007, blijkt dat er 67 coaches van geselecteerde topsportonderdelen worden gesteund. Zeven aanvragen zijn in behandeling. Het departement verwacht dat dit aantal ondersteunde coaches eind 2008 is opgelopen tot tachtig. | |||
Het aantal sanctioneerbare zaken van dopinggebruik in de Nederlandse topsport is vanaf 2007 jaarlijks minder dan 1%. | Het Ministerie van VWS geeft aan dat het aantal sanctioneerbare zaken van dopinggebruik in de Nederlandse topsport in 2007 1,7% bedraagt. | |||
In 2010 zijn er naar verwachting dertig tot veertig bondsplannen gerealiseerd, is bij twaalf Olympische Netwerken een uniform basispakket voor regionale begeleiding van talenten ingevoerd, zijn er vijf extra LOOT-scholen en is een model voor een LOOT-MBO ontwikkeld. | Met Ministerie van VWS geeft desgevraagd aan dat de sportbonden en de Olympische Netwerken nog maar net aan de slag zijn met de uitvoering van hun plannen. Zij moeten in 2009 daarover aan het departement verslag doen. Wat betreft de LOOT-scholen en de ontwikkelingen binnen het mbo, zie hiervoor. | |||
Jaarlijks kunnen gemiddeld vijftien topsportevenementen van senioren, jeugd of mensen met een beperking met steun van het Rijk in Nederland worden georganiseerd. | Uit de door het Ministerie van VWS verstrekte rapportage Gesubsidieerde evenementen, verleningsjaar 2007, blijkt dat er in 2007 ongeveer twintig topsportevenementen zijn georganiseerd met steun van het Rijk. |
5 DE PRIJS VAN EEN MEDAILLE, DE KOSTEN VAN TOPSPORT
In dit hoofdstuk proberen we inzicht te geven in de kosten van topsport. Het is de achtste van de negen factoren uit hoofdstuk 1. We hebben onderzocht hoeveel geld er in Nederland per jaar door sportbonden aan topsport wordt besteed1. We zijn er in onze berekeningen vanuit gegaan dat topsport en sportbonden onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Bovendien wordt topsport in Nederland voornamelijk via de sportbonden gefinancierd en bekostigd. Op dit laatste is één duidelijke uitzondering, namelijk het «Fonds voor de topsporter». Uitkeringen uit dit fonds komen rechtstreeks ten goede aan de topsporter zelf. Bij de berekening van de medailleprijs besteden we hier afzonderlijk aandacht aan. Voor onze berekening zien wij af van die kosten die niet door de sportbonden of het Fonds voor de Topsporter worden gemaakt. De kosten die NOC*NSF zelf maakt zijn dus uitdrukkelijk niet in onze berekeningen verwerkt.
In de financiering onderscheiden wij drie hoofdstromen: publieke financiering2, inkomsten uit De Lotto en private financiering. In dit hoofdstuk werken we deze stromen nader uit. Daarna kijken we naar de kosten van topsport bij de sportbonden en stellen vast hoe deze vanuit deze hoofdstromen zijn gefinancierd: welk deel is afkomstig van de overheid, welk deel van De Lotto, welk deel zijn sponsorgelden via NOC*NSF3 en welk deel zijn eigen inkomsten van de sportbonden zelf. Ten slotte maken we een analyse van de kosten die via het Fonds voor de Topsporter lopen.
Om de prijs van een medaille te kunnen berekenen moeten we nog een stapje verder gaan. Je kunt deze prijs namelijk op verschillende manieren berekenen. Je kunt bijvoorbeeld de kosten van alle bonden aan topsport bij elkaar optellen. We willen alleen de prijs van een medaille op de Olympische Zomerspelen in Beijing 2008 berekenen. Het is dan natuurlijk niet reëel om kosten van de topsport van bijvoorbeeld de schaatsbond hierbij mee te tellen. We hebben daarom de bonden onderverdeeld in drie verschillende groepen, namelijk bonden van sporten die beoefend worden op de Olympische Zomerspelen, bonden van sporten die beoefend worden op de Olympische Winterspelen en bonden van sporten die op geen van beide spelen worden beoefend (zie hiervoor bijlage 5 en 6). Voor de kosten van de gehandicaptentopsport hebben we een iets andere benadering gevolgd, die leggen we uit in § 5.3. Alle in dit hoofdstuk gepresenteerde bedragen zijn gemiddelden van de aan ons ter beschikking gestelde financiële gegevens over de jaren 2006 tot en met 20084, met uitzondering van de gegevens in § 5.1 waar de afzonderlijke jaren 2005 tot en met 2008 zijn gepresenteerd.5 Verder willen we nog wijzen op het volgende: de in dit hoofdstuk beschreven financieringsstroom vanuit het Ministerie van VWS en de daadwerkelijke uitgaven zijn moeilijk op elkaar aan te sluiten door tijdsverschillen (bijvoorbeeld een storting in een fonds betekent niet tegelijk een uitgave ten laste van het fonds) en door verschillende boekhoudstelsels (kas-verplichtingenstelsel bij de rijksoverheid, batenlastenstelsel bij NOC*NSF en de sportbonden). Hierdoor en door het voorbehoud dat wordt gemaakt in de methodische verantwoording zijn de financiële gegevens die vanaf paragraaf 5.2 worden gepresenteerd te beschouwen als een indicatie van de werkelijke kosten.
De relatie tussen de belangrijkste financieringsbronnen en de topsporter is schematisch weergegeven in de onderstaande figuur.
5.1 De drie geldstromen naar topsport
We nemen in onze berekening alleen de financiering vanuit de rijksoverheid als vorm van publieke financiering van de topsport, omdat die stroom het meest expliciet aan topsport gekoppeld kan worden. Zoals in hoofdstuk 2 is beschreven dragen bijvoorbeeld ook gemeenten bij aan de ontwikkeling van topsport, echter op een indirecte manier, bijvoorbeeld via de bekostiging van sportaccommodaties. Overigens komt een deel hiervan via de kosten van de bonden ook weer in onze berekening terug.
De rijksgelden komen voor het merendeel van het Ministerie van VWS. Zoals we in hoofdstuk 3 beschreven, voert het Ministerie van Defensie zelfstandig een topsportbeleid (DTS). Vanuit het Ministerie van BZK is het Politie Topsportproject in 2006 van start gegaan. De kosten die verbonden zijn aan de topsportprogramma’s van de Ministeries van Defensie en van BZK zijn primair personele kosten. Dit deel van de kosten van topsport wordt in dit onderzoek verder buiten beschouwing gelaten. Ook de, soms aanzienlijke, kosten van de inzet van politie voor de handhaving van de openbare orde bij topsportevenementen blijven buiten beschouwing.
Zoals we in hoofdstuk 3 aangaven, ondersteunt het kabinet de ambitie van de sportsector om Nederland een plaats te laten verwerven in de internationale toptienlandenklassering. Het bevorderen van topsport is daarom al een aantal jaren een beleidsdoelstelling van het Ministerie van VWS. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt een aantal subsidies en bijdragen ingezet. De uitgaven in de periode 2005 tot en met 20081 staan in tabel 5.1. De hogere uitgaven in 2006 worden onder andere veroorzaakt door een eenmalige bijdrage aan NOC*NSF voor de voorbereidingen op de Olympische Spelen 2008 van € 10 miljoen. Het bedrag is bedoeld voor 2006, 2007 en 2008. In 2008 zijn de sportuitgaven verhoogd op grond van het coalitieakkoord.
Tabel 5.1 Bijdragen en subsidies van het Ministerie van VWS (2005 t/m 2008, bedragen x € 1000)
Uitgaven Topsport VWS | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 |
---|---|---|---|---|
Evenementen en accommodaties | 7 089 | 10 649 | 6 275 | 4 695 |
Hoogwaardige begeleiding/coaching | 4 720 | 4 697 | 4 886 | 4 584 |
Trainings- en wedstrijdprogramma | 0 | 10 000 | 0 | 1 300 |
Stipendium | 6 841 | 5 307 | 2 359 | 5 281 |
Dopingpreventie | 1 366 | 1 649 | 1 475 | 2 020 |
Talentherkenning en -ontwikkeling | 2 382 | 2 723 | 3 917 | 5 997 |
Innovatie | 0 | 3 246 | 474 | 3 750 |
Totaal | 22 398 | 38 271 | 19 386 | 27 627 |
Tabel 5.2 Begunstigden van de bijdragen en subsidies van het Ministerie van VWS (2005 t/m 2008 x € 1000)
Uitgaven Topsport VWS | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 |
---|---|---|---|---|
Sportbonden | 10 029 | 9 775 | 7 532 | 8 622 |
Fonds voor de Topsporter | 6 841 | 5 307 | 2 359 | 5 281 |
NOC*NSF | 903 | 11 369 | 5 700 | 6 750 |
Overige | 4 625 | 11 820 | 3 795 | 6 974 |
Totaal | 22 398 | 38 271 | 19 386 | 27 627 |
Tabel 5.3 Uitgaven van het Ministerie van VWS aan NOC*NSF (2005 t/m 2008, bedragen x € 1000)
NOC*NSF | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 |
---|---|---|---|---|
Evenementen en accommodaties | 27 | 207 | 171 | 90 |
Hoogwaardige begeleiding/coaching | 561 | 593 | 4 557 | 4 515 |
Trainings- en wedstrijdprogramma | 0 | 10 000 | 0 | 1 300 |
Dopingpreventie | 0 | 5 | 5 | 0 |
Talentherkenning en -ontwikkeling | 315 | 346 | 577 | 580 |
Innovatie | 0 | 218 | 390 | 265 |
Totaal | 903 | 11 369 | 5 700 | 6 750 |
Uit tabel 5.2 blijkt dat de belangrijkste begunstigden van de subsidies en bijdragen de sportbonden, NOC*NSF en het Fonds voor de Topsporter zijn. In het vervolg van deze paragraaf lichten we deze stromen kort toe.
In tabel 5.3 staan de uitgaven van het Ministerie van VWS aan NOC*NSF. Het bedrag van € 10 miljoen onder «Trainings- en wedstrijdprogramma» is het eerder vermelde bedrag dat bedoeld is voor de voorbereidingen van de Olympische Spelen 2008. Sinds 2007 ontvangt NOC*NSF jaarlijks een bedrag van € 4,5 miljoen voor het programma Coaches aan de top (zie § 4.6). NOC*NSF besteedt de middelen niet zelf, maar verstrekt via het programma subsidies aan de sportbonden.
De bijdrage aan het Fonds voor de Topsporter is bedoeld voor het uitkeren van een het stipendium aan topsporters met een A-en HP-status met een inkomen dat lager is dan het minimumloon, zodat zij zich vrij kunnen maken voor hun sportcarrière (zie § 4.3.1).
De sportbonden ontvangen van het Ministerie van VWS rechtstreeks subsidies voor evenementen en accommodaties en voor talentherkenning en -ontwikkeling. Tot 2007 ontvingen zij subsidies voor coaching, vanaf 2007 wordt deze subsidie via het NOC*NSF verstrekt uit het programma Coaches aan de top.
De overige begunstigden zijn vooral (sport)organisaties die topsportevenementen organiseren in Nederland, Stichting InnosportNL, die een jaarlijkse bijdrage van € 3 miljoen voor de ontwikkeling van grensverleggende innovatieve toepassingen ontvangt en (internationale) antidopingorganisaties die een bijdrage ontvangen om het dopinggebruik tegen te gaan. Omdat deze uitgaven niet rechtstreeks te relateren zijn aan de medailles die op de Olympische Spelen van Beijing 2008 zijn behaald zijn deze overige uitgaven buiten de medailleprijs gehouden.
De Lottogelden worden door het Ministerie van VWS gezien als private – consumptieve – gelden. De Lottogelden behoren daarmee niet tot de publieke middelen. De (substantiële) bijdrage vanuit De Lotto is een «eigen» geldstroom waarover de sportsector zelf kan beschikken. De Lottogelden moeten wel worden besteed volgens de regels van de Wet op de kansspelen en er moet publiek verantwoording over worden afgelegd. Omdat deze scheiding van geldstromen transparant is, ziet het kabinet af van de oprichting van een sportautoriteit die de financiële middelen van de rijksoverheid en De Lotto over de sport verdeelt.1
Sinds de oprichting van de Stichting de Nationale Sporttotalisator (De Lotto) eind 1960, ontvangt NOC*NSF jaarlijks ongeveer 70% van het nettorendement van De Lotto, en verdeelt dat vervolgens onder sportbonden en NOC*NSF zelf.
In ons onderzoek is duidelijk geworden hoe de sportbonden de Lottogelden verdelen over topsport en breedtesport. Er zijn geen openbare gegevens bekend over de exacte verdeling van de Lottogelden over de verschillende begunstigden. In tabel 5.4 staat welke bedragen uit de Lottogelden 2005, 2006 en 2007 in totaal beschikbaar waren voor NOC*NSF.
Tabel 5.4 Voor NOC*NSF beschikbare Lottogelden 2005–2007 (bedragen x € 1000)
Verslagperiode | Verstrekte Lottogelden aan NOC*NSF1 |
---|---|
2005 | 46,12 |
2006 | 44,3 |
2007 | 39,0 |
1 Bron: 2005, 2006 en 2007, Jaarverslagen van het College van Toezicht op de Kansspelen, 2007 ook opgave NOC*NSF.
2 Volgens het Jaarverslag 2005 van De Lotto ontving NOC*NSF in 2005 € 45,9 miljoen.
Sponsorgelden NOC*NSF (Performance 20081)
De topsportprojecten van NOC*NSF zijn ondergebracht in Performanceprogramma’s. Doel is Nederland met de hoeveelheid behaalde medailles structureel in de internationale top tien te krijgen. Contracten worden in principe alleen afgesloten voor een hele Olympische cyclus van vier jaar (zie voor de partners § 2.2.4). Van de opbrengsten uit de performancegelden is 70% voor de olympische topsport. Van deze 70% wordt 60% verdeeld over de sportbonden via een verdeelmodel dat is gebaseerd op de kansrijkheid op medailles. De rest van het bedrag is bestemd voor unieke projecten en activiteiten van sporters en bonden, die worden beoordeeld door de professionele prestatiemanagementstaf van NOC*NSF. Uit concurrentieoverwegingen verstrekt het NOC*NSF hierover geen nadere informatie.
Naast de sponsorgelden die sportbonden ontvangen via NOC*NSF, de Lottogelden en de subsidies van het Ministerie van VWS, hebben de sportbonden nog overige inkomsten. Deze inkomsten bestaan uit:
– contributies;
– licentiegelden, aansluitingsgelden en heffingen over verleende rechten;
– recettes en cursusgelden;
– schenkingen, legaten en erfstellingen;
– eigen sponsorbijdragen;
– donaties van begunstigers;
– overige baten, waaronder rente.
Een deel van deze inkomsten wordt ook gebruikt om de kosten van topsport mee te dekken (zie hiervoor de volgende paragraaf).
5.2 Hoe duur is topsport? De kosten van topsport
In deze paragraaf becijferen we de kosten voor topsport. Eerst gaan we in op de kosten van de sportbonden en vervolgens op de kosten voor het Fonds voor de Topsporter. Ten slotte geven we een indicatie van het totaal aan publieke en semipublieke middelen dat gemiddeld jaarlijks naar de mogelijke nominatie van sporters voor de Olympische Zomerspelen 2008 in Beijing is gegaan. De kosten bestaan uit de subsidie van het Ministerie van VWS, uit de Lottogelden en uit de stipendia en onkostenvergoedingen van het Fonds voor de Topsporter. Het Ministerie van VWS beschouwt de Lottogelden als privaat. Omdat de Lottogelden wel moeten worden besteed volgens de Wet op de kansspelen en er publiek verantwoording over moet worden afgelegd beschouwen wij deze gelden als semipubliek. Private middelen (performance en overige kosten) hebben wij in onze berekening van de kosten van een olympische medaille buiten beschouwing gelaten.
5.2.1 Kosten van de sport: de sportbonden
Per jaar1 wordt gemiddeld het volgende bedrag door bonden2 uitgegeven aan breedtesport en topsport samen:
Figuur 5.1 De totale kosten aan sport per jaar
Als we kijken naar de financiering van dit bedrag, dan zien we de volgende verdeling:
Figuur 5.2 De financiering van sport in het algemeen, naar herkomst
Hieruit blijkt dat het Ministerie van VWS gemiddeld 10% financiert van wat de sportbonden in Nederland aan sport uitgeven, een bedrag van ongeveer € 22 miljoen per jaar. Het aandeel van de Lottogelden is iets groter, namelijk ongeveer € 26 miljoen per jaar. Drie procent is afkomstig uit sponsorgelden via NOC*NSF (Performance). Het overgrote deel is afkomstig uit de sportsector zelf.
Als we kijken hoe dit bedrag verdeeld wordt over de verschillende vormen van sport (beleidsvelden), dan komt daar de volgende verdeling uit:
Figuur 5.3 Verdeling van de kosten van sport naar beleidsveld
Alles wat niet onder de noemer topsport valt, beschouwen we als breedtesport. Dus ook de kosten voor «Algemene infrastructuur» (geld bedoeld voor het algemeen functioneren van de bonden zelf) wordt tot de breedtesport gerekend. Zo bezien blijkt de kostenverdeling tussen topsport en breedtesport 28%–72% te zijn. Een verhouding die aardig overeenkomt met de kostenverdeling waar binnen de rijksoverheid van wordt uitgegaan, namelijk 25%–75% is. Hoewel het niet helemaal duidelijk is waarop deze verhouding is gebaseerd, is hierover in de afgelopen decennia tussen het Ministerie van VWS en de Tweede Kamer consensus ontstaan.1
Verdeling financiering sport door VWS en De Lotto
Zoals uit bovenstaande blijkt zijn de totale kosten redelijk over topen breedtesport verdeeld volgens de aanname 25%–75%. Geldt dit ook voor de verdeling van de subsidiegelden vanuit het Ministerie van VWS en voor de verdeling van de Lottogelden? Eerst kijken we naar de verdeling van de subsidiegelden van het Ministerie van VWS, zoals dit door de sportbonden is verantwoord:
Figuur 5.4 Verdeling van de geldstromen van het Ministerie van VWS over de sport
Hieruit blijkt dat 35% van het subsidiegeld uiteindelijk aan topsport wordt besteed, het grootste deel van het geld komt bij de breedtesport terecht. De verdeling van het subsidiegeld over topsport enerzijds en breedtesport anderzijds is dus 35%–65%.
In het geval van De Lottogelden is de verdeling weer anders:
Figuur 5.5 Verdeling van de Lottogelden over de sport
Van de Lottogelden wordt een nog groter deel besteed aan topsport, dan van de subsidiegelden van het Ministerie van VWS. In dit geval is de verhouding topsport – breedsport zelfs bijna 45%–55%.
In zijn totaliteit geven de bonden per jaar gemiddeld het volgende bedrag aan topsport:
Figuur 5.6 Totale uitgaven aan topsport per jaar
Dit bedrag wordt op de volgende manier gefinancierd:
Figuur 5.7 Kosten topsport naar financieringsbron
Uit dit overzicht blijkt dat het grootste deel van de € 62,9 miljoen wordt gefinancierd door de bonden zelf. De overheid betaalt hieraan ongeveer 12% mee, een bedrag van € 7,5 miljoen. Van de Lottogelden wordt een bedrag van € 10,1 miljoen in topsport geïnvesteerd.
Uit figuur 5.8 blijkt dat het grootste deel van de subsidiegelden wordt besteed door bonden waarvan sporters zich konden nomineren voor de Olympische Zomerspelen. Van de € 7,5 miljoen aan subsidiegelden besteed aan topsport wordt een bedrag van € 6,5 miljoen door deze bonden besteed.
Figuur 5.8 Verdeling gelden over Zomer- en Winterspelen
Als we hetzelfde doen voor de Lottogelden, dan komt daar de volgende verdeling uit over Zomer- en Winterspelen:
Figuur 5.9 Verdeling Lottogelden over sporten voor Olympische Zomer- en Winterspelen
Ook bij de Lottogelden wordt het grootste deel van het geld besteed door bonden die sporters kunnen nomineren voor de Olympische Zomerspelen, in dit geval € 6,4 miljoen. De verdeling is echter geheel anders dan bij het subsidiegeld van het Ministerie van VWS. Van het subsidiegeld wordt maar een klein deel, namelijk 8% (€ 0,6 miljoen), besteed door bonden die geen olympische sporten vertegenwoordigen, bij de Lottogelden is dit aandeel veel groter, namelijk 29% (€ 2,9 miljoen).
5.2.2 Kosten van de topsport: het Fonds voor de Topsporter
Zoals in § 5.1.1 en 4.3 is aangegeven biedt de Stichting Fonds voor de Topsporter financiële voorzieningen aan topsporters die van NOC*NSF de A-, HP- of B-status hebben gekregen. Omdat de stipendia gefinancierd worden door het Ministerie van VWS en de onkostenvergoedingen door de renteopbrengsten van het fonds, behoeft de financiering geen nadere analyse. Wij behandelen in deze paragraaf dus alleen de kosten die relevant zijn voor de bepaling van de kosten van de medaille, te weten de stipendia en onkostenvergoedingen aan topsporters met een A- of HP-status.
De gemiddelde jaarlijkse uitgekeerde onkostenvergoedingen en stipendia bedragen € 6,4 miljoen per jaar. De verdeling van de kosten van deze voorzieningen is als volgt:
Figuur 5.10 Verdeling onkostenvergoedingen en stipendia aan topsporters met een A- of HP-status
Uit figuur 5.11 blijkt dat net als bij de kosten van de topsport via de sportbonden het grootste deel toekomt aan sporters die zich kunnen nomineren voor de Olympische Zomerspelen. Dat is een bedrag van € 4,8 van de € 6,4 miljoen. De verhouding is voor onkostenvergoedingen en stipendia ongeveer gelijk.
Figuur 5.11 Verdeling gelden over Zomer- en Winterspelen
5.2.3 Publieke en semipublieke kosten van de olympische medaille
Als we alle in deze paragrafen berekende bedragen verzamelen, zien we dat in totaal € 17,7 miljoen is besteed aan sportbonden en sporters die zich konden nomineren voor de Olympische Spelen 2008 (zie tabel 5.5). Aan de hand van dit bedrag kunnen we het antwoord geven op de vraag wat een olympische medaille heeft gekost. Zie hiervoor bijlage 5 en 6 achter in dit rapport en www.rekenkamer.nl.
Tabel 5.5 Gemiddelde jaarlijkse besteding aan nominatie voor Olympische Spelen 2008 (bedragen x € 1 000 000)
VWS | De Lottogelden | Fonds voor de Topsporter | Totaal |
---|---|---|---|
6,5 | 6,4 | 4,8 | 17,7 |
Voor de integratie van de gehandicaptensport in de reguliere sportbonden werd het voor de gehandicaptentopsport geoormerkte geld door Gehandicaptensport Nederland over de verschillende sporten verdeeld. Met het proces van integratie verandert ook de verdeling. Indien een gehandicaptensport in een reguliere bond is geïntegreerd, krijgt deze bond het voor gehandicaptentopsport geoormerkte geld. Bij de Lottogelden werd in 2006 nog iets minder dan de helft van het geld door gehandicaptensport Nederland verdeeld (€ 190 000,– van de € 400 000,–), in 2008 was dat nog geen 22% (€ 87 000,– van de € 400 000,–). Anders gezegd, van de 23 gehandicapten topsportonderdelen werden er in 2006 nog elf door Gehandicaptensport Nederland ondersteund. In 2008 waren dat er nog maar vier. Deze vier nog te integreren topsportonderdelen zijn: zwemmen, zeilen (twee klassen), en sportschieten. In tegenstelling tot de andere sportbonden ontvangt Gehandicaptensport Nederland als instelling nog wel een subsidie van het Ministerie van VWS, de instellingssubsidie (zie kader).
Instellingssubsidies | ||||
In september 2003 presenteerde het tweede kabinet-Balkenende de nota Kennis, Innovatie, Meedoen. Beleid begrotingssubsidies VWS(VWS, 2003). Hiermee besloot het Ministerie van VWS een einde te maken aan veel instellingssubsidies, waaronder een groot aantal subsidies aan sportorganisaties. Met het nieuwe beleid werd ook in de sport een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling aangebracht. Het up-to-date houden van de sportinfrastructuur werd niet langer een verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS geacht. De verantwoordelijkheid voor de organisatie van landelijke competities en kampioenschappen werd bij de bonden zelf gelegd. De subsidies voor algemeen functioneren van de sportbonden werd daarom gestopt. | ||||
Met het nieuwe beleid bleef het Ministerie van VWS wel landelijke organisaties voor onder meer gehandicapten steunen, waaronder dus ook Gehandicaptensport Nederland. |
5.3.1 Publieke en semipublieke kosten van een paralympische medaille
Voor een indicatie van de prijs van een Paralympische medaille hebben we een iets andere benadering gekozen. Omdat bij de reguliere sportbonden het geld voor gehandicapten(top)sport niet meer afzonderlijk te identificeren is, moeten we hiervoor de gegevens van Gehandicaptensport Nederland gebruiken. We kunnen ook niet meer werken met gemiddelden over de jaren 2006–2008 aangezien de integratie van de gehandicapten(top)sport, zoals hier boven al gesignaleerd, van 2006 tot 2008 gewoon is doorgegaan. Om de meest accurate schatting te krijgen zijn we uitgaan van de gegevens uit het jaar 2006 van Gehandicaptensport Nederland. In dat jaar werd nog bijna de helft van de gelden voor de gehandicaptentopsport door deze bond zelf verdeeld. In dat jaar waren de kosten van de topsport als in figuur 5.121:
Figuur 5.12 Totale kosten gehandicaptensport door Gehandicaptensport Nederland in 2006
Het totaalbedrag van ongeveer € 1,4 miljoen werd gefinancierd volgens de verdeling in figuur 5.13.
Figuur 5.13 Kosten gehandicaptensport naar financieringsbron in 2006
De rijksoverheid heeft hierin een aandeel van 16%, een bedrag van € 223 000. De Lottogelden hebben hier een aandeel van 47% in, een bedrag van € 644 000. Als we uitgaan van de volgende drie veronderstellingen kunnen we het bedrag schatten dat in totaal per jaar aan de gehandicaptentopsport wordt uitgegeven:
1. In 2006 was iets meer dan de helft van de aangepaste sporten geïntegreerd in de reguliere sportbonden.
2. Integratie geeft een zeker synergievoordeel.
3. Het jaar 2006 is representatief.
Om die reden hebben we het bedrag van € 1,4 miljoen bijna verdubbeld. De totale kosten per jaar, gemaakt om een paralympische medaille te behalen zouden dan neerkomen op € 2,5 miljoen per jaar. Analoog aan de berekeningen die we in de vorige paragrafen hebben uitgevoerd, laten we bij de kosten van een paralympische medaille de private middelen (performance en overige kosten) buiten beschouwing. De rijksoverheid zou van de € 2,5 miljoen 16% voor haar rekening nemen, wat overeenkomt met een bedrag van € 400 000,= per jaar. De Lottogelden nemen een veel groter deel voor hun rekening, namelijk 47%. Dat zou een bedrag zijn van € 1,2 miljoen per jaar.
Hiernaast komen nog de stipendia en onkostenvergoedingen die lopen via het Fonds voor de Topsporter. Deze zijn voor Gehandicaptensport Nederland in de jaren 2006–2008 gemiddeld als volgt:
• onkostenvergoeding: € 100 000;
• stipendia: € 133 000.
Het totaal komt daarmee op € 233 000.
In tabel 5.6 staat een overzicht van de bedragen die het Ministerie van VWS, De Lotto en het Fonds voor de Topsporter uitgeven aan gehandicaptentopsport.
Tabel 5.6 Gelden voor gehandicaptentopsport (x € 1000)
VWS | De Lottogelden | Fonds voor de Topsporter | Totaal |
---|---|---|---|
400 | 1 200 | 233 | 1 833 |
6 PRESTATIES OP OLYMPISCHE EN PARALYMPISCHE SPELEN TOT EN MET 2008
In 1896 werden op initiatief van baron Pierre de Coubertin de eerste moderne Olympische Spelen georganiseerd.1 Inmiddels zijn de Olympische Spelen uitgegroeid het meest bekende en belangrijkste sportfestijn van de wereld. Zowel de Zomer- als de Winterspelen worden om de vier jaar gehouden. In dit hoofdstuk gaan we in op de prestaties van de Nederlandse topsporters op de Olympische en Paralympische Spelen tussen 1988 en 2008. De meest recente Nederlandse prestaties, de Olympische medailles tijdens de Olympische Zomerspelen in 2008, en het antwoord op de vraag hoeveel een medaille (bij benadering) heeft gekost, staat in bijlage 5 en 6 achter in dit rapport en op de website van de Algemene Rekenkamer, www.rekenkamer.nl.
Vanaf eind jaren negentig lijken de Nederlandse topsporters steeds beter te gaan presteren op de Olympische Spelen. In 1998, 2000, 2004 en 2006 eindigde Nederland zelfs in de top tien van het uiteindelijke medailleklassement per land. De Spelen van 2004 vormen daarop een uitzondering: in Athene kwam Nederland, ondanks de 22 behaalde medailles, niet verder dan de achttiende plaats in het eindklassement.
Tabel 6.1 Prestaties Nederland Olympische Spelen 1998–2008
Zomer- of Winterspelen | Jaar | Plaats | Goud | Zilver | Brons | Plaats eindklassement Nederland |
---|---|---|---|---|---|---|
Zomerspelen | 1988 | Seoel – Zuid-Korea | 2 | 2 | 5 | 21 |
Winterspelen | 1988 | Calgary – Canada | 3 | 2 | 2 | 7 |
Zomerspelen | 1992 | Barcelona – Spanje | 2 | 6 | 7 | 18 |
Winterspelen | 1992 | Albertville – Frankrijk | 1 | 1 | 2 | 12 |
Winterspelen | 1994 | Lillehammer – Noorwegen | 0 | 1 | 3 | 18 |
Zomerspelen | 1996 | Atlanta – VS | 4 | 5 | 10 | 15 |
Winterspelen | 1998 | Nagano – Japan | 5 | 4 | 2 | 6 |
Zomerspelen | 2000 | Sydney – Australië | 12 | 9 | 4 | 8 |
Winterspelen | 2002 | Salt Lake City – VS | 3 | 5 | 0 | 9 |
Zomerspelen | 2004 | Athene – Griekenland | 4 | 9 | 9 | 18 |
Winterspelen | 2006 | Turijn – Italië | 3 | 2 | 4 | 9 |
Zomerspelen | 2008 | Beijing – China | Zie bijlage 5 en 6 |
De Nederlandse prestaties bij de Paralympische Spelen blijven daarentegen steeds meer achter. Hoewel Nederland bij de Zomerspelen in 1988, 1992 en 1996 nog tot de tien best presterende landen behoorde, werden tijdens de laatste drie zomerspelen steeds minder topsportsuccessen geboekt.
Internationale concurrentie | ||||
De internationale concurrentie tijdens de Paralympische Spelen is afgelopen jaren sterk toegenomen. Zo namen in 1988 nog zestig landen en 3057 sporters deel aan de Paralympische Zomerspelen, in 2006 waren dit maar liefst 135 landen, die in totaal 3808 topsporters afvaardigden. Tijdens ons onderzoek was de schatting voor de Spelen van 2008 in Beijing: 150 landen die in totaal 4000 sporters afvaardigen. |
Voor de Winterspelen van 2004 wist zelfs geen enkele Nederlandse paralympische sporter zich te kwalificeren, daarbij moet worden opgemerkt dat Nederland geen echt wintersportland is. De goede resultaten bij de Olympische winterspelen worden overwegend geboekt bij de schaatsonderdelen, maar het schaatsen is geen paralympische discipline.
Tabel 6.2 Prestaties Nederland Paralympische Spelen 1988–2006
Zomer- of Winterspelen | Jaar | Plaats | Goud | Zilver | Brons | Plaats eindklassement Nederland |
---|---|---|---|---|---|---|
Zomerspelen | 1 988 | Seoel – Zuid-Korea | 31 | 25 | 30 | 8 |
Winterspelen | 1 988 | Innsbruck – Oostenrijk1 | 0 | 0 | 0 | 16 |
Zomerspelen | 1992 | Barcelona – Spanje | 14 | 14 | 11 | 9 |
Winterspelen | 1992 | Albertville – Frankrijk | 0 | 0 | 0 | 19 |
Winterspelen | 19942 | Lillehammer – Noorwegen | 1 | 0 | 3 | 15 |
Zomerspelen | 1996 | Atlanta – VS | 17 | 11 | 17 | 8 |
Winterspelen | 1998 | Nagano – Japan | 0 | 1 | 1 | 20 |
Zomerspelen | 2000 | Sydney – Australië | 12 | 9 | 9 | 15 |
Winterspelen | 2002 | Salt Lake City – VS | 1 | 3 | 0 | 15 |
2004 | Athene – Griekenland | 5 | 11 | 13 | 27 | |
Winterspelen | 2006 | Turijn – Italië | Geen Nederlandse deelname | |||
Zomerspelen | 2008 | Beijing – China | Zie bijlage 5 en 6 |
1 Wegens financiële en logistieke problemen vonden de Paralympische winterspelen van 1988 niet in dezelfde stad als de Olympische Winterspelen plaats. Er werd daarom gekozen voor Innsbruck, waar ook de Paralympische Spelen van 1984 waren.
2 Aanvankelijk werden de Olympische Winter- en Zomerspelen steeds in hetzelfde jaar gehouden, maar in 1986 bracht het IOC daar verandering in. De winterspelen kregen met ingang van 1994 een eigen cyclus, steeds in het tweede kalenderjaar na de Olympische Zomerspelen. De reden van dat besluit was dat de Amerikaanse televisiestations die het overgrote deel van de uitzendrechten betaalden, niet meer bij machte waren om in één jaar de kosten van zowel winter- als zomerspelen te dragen.
NOC*NSF heeft een index ontwikkeld, de zogenoemde World Sports Nations Index (WSNI), waarbij de positie van Nederland als topsportland kan worden afgezet tegen buitenlandse topsportprestaties. In de index worden de resultaten van wereldkampioenschappen en Olympische Spelen meegenomen. Met de index, die eens per kwartaal verschijnt, wordt verder gekeken dan alleen gewonnen titels en medailles, aangezien ook een klassering bij de beste acht in de waardering wordt meegenomen.
De WSNI is de opvolger van de NOC*NSF Topsport Index. De Topsport Index gaf een doorlopende indicatie van de prestaties van de Nederlandse topsporters. Met dit meetinstrument kon echter niet worden vergeleken of Nederland beter is gaan presteren ten opzicht van andere landen. Dat kan met de WNSI wel. Het is de bedoeling dat vergelijkbare overzichten ook voor de gehandicaptensport worden ontwikkeld.
Figuur 6.1 WSNI van 1 juli 2008, alle topsport-onderdelen
Nederland staat op plaats negen, vlak achter Australië en Groot-Brittannië en vlak voor Canada, Japan en Zuid-Korea. Rusland neemt nu de eerste positie in.
Figuur 6.2 WSNI van 1 juli 2008, alleen Olympische Zomerspelen
Figuur 6.3 WSNI van 1 juli 2008, alleen Olympische Winterspelen
In dit hoofdstuk schetsen we eerst een algemeen beeld dat oprijst uit ons onderzoek naar de kosten en opbrengsten van het topsportbeleid in Nederland. Aansluitend formuleren we enkele uitdagingen en aanbevelingen.
Topsport in Nederland heeft sinds de jaren tachtig een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. Gingen Nederlandse topsporters voor die tijd doorgaans op amateuristische basis door het leven, nu is er sprake van een professioneel uitgevoerd topsportbeleid. Topsport als zodanig wordt erkend, de financiële positie van topsporters is verbeterd evenals de voor hen beschikbare voorzieningen, begeleiding en trainingsmogelijkheden. Op verbeterpunten, zoals talentherkenning enontwikkeling, wordt geïnvesteerd. De staatssecretaris van VWS intensiveert de komende jaren het topsportprogramma om daarbij te bereiken dat het aantal Nederlandse talenten – met en zonder handicap – dat uitzicht heeft op de internationale top (dan wel die top ook daadwerkelijk bereikt) – in 2011 gegroeid is met 20% ten opzichte van 2007. De activiteiten die in het kader van het topsportbeleid worden uitgevoerd om het Nederlandse topsportklimaat te verbeteren staan vrijwel alle in het licht van de top tien ambitie van de sportsector, die van overheidswege wordt ondersteund.
Topsport in haar algemeenheid heeft onder druk van internationale ontwikkelingen (global sporting arms race) en de toenemende commercialisering steeds meer een eigenstandige dynamiek gekregen. In Nederland is topsport vooral een zaak van de georganiseerde sport zelf. De vereniging NOC*NSF vervult hierin een voortrekkersrol. NOC*NSF heeft de regie over de koers van het sportinhoudelijke beleid én over de verdeling van de voor sport beschikbare publieke middelen en de Lottogelden. Gegeven de autonomie van de private sportsector heeft de rijksoverheid – in het bijzonder het Ministerie van VWS – in beginsel een faciliterende en stimulerende rol.
Dit afscheidsonderzoek is in hoge mate beschrijvend van aard. Het vormt aan het begin van de volgende olympische cyclus een goede basis voor het volgen van het topsportbeleid met de uitgesproken nationale olympische ambitie in het verschiet. Bij dit onderzoek is ons een aantal zaken die raken aan het sportbeleid van het Ministerie van VWS opgevallen. We noemen vier uitdagingen voor het beleid:
Allereerst kent het ministerie brede maatschappelijke belangen aan topsport toe: topsport staat symbool voor ambitie, stimuleert het saamhorigheidsgevoel, brengt mensen in beweging, geldt als bron voor ontspanning en bevordert het Nederlandse imago in binnen- en buitenland. Voor het realiseren van deze belangen is het sportdepartement echter in belangrijke mate afhankelijk van de samenen medewerking met NOC*NSF (en de sportbonden). In ons onderzoek hebben wij vastgesteld dat deze samen- en medewerking zich op dit moment laat kenmerken als een «subtiel samenspel». Mede kijkend naar de uitgesproken sportambities (zie uitdaging 2) staan de beide partners ons inziens voor de uitdaging hun samenwerking op de korte, maar zeer zeker juist op de lange termijn, uit te laten groeien tot een «robuust samenspel».
Ten tweede zijn de ambities groot. Zoals gezegd is het topsportprogramma van VWS geïntensiveerd. Daarnaast ondersteunt ook het huidige kabinet de ambitie van de sportsector om Nederland bij de beste tien landen van de internationale sportwereld te laten behoren. Nieuw is de uitgesproken steun van de staatssecretaris van VWS met het streven van de sportsector om in een periode van tien jaar in Nederland een sportklimaat op Olympisch niveau te realiseren, dat uiteindelijk een mogelijke kandidaatstelling voor de Olympische en Paralympische Spelen in 2028 tot gevolg kan hebben. Het Ministerie van VWS investeert gemiddeld € 25 miljoen per jaar in topsport. Het maakt daarbij keuzes. Er worden nationale talentontwikkelingsprogramma’s gesubsidieerd evenals de aanstelling van topcoaches en organisatie van topsportevenementen in Nederland. Wij vragen ons af of de ingezette publieke middelen – proportioneel gezien – wel reëel zijn tegen de achtergrond van de ambities. Daar komt nog het volgende bij. Wij hebben vastgesteld dat de Lotto-opbrengsten de laatste jaren een dalende trend vertonen. Waren de Lotto-inkomsten in 2005 nog € 46 miljoen, in 2007 waren deze gedaald tot € 39 miljoen. Het aantal kansspelmogelijkheden neemt toe en er is toenemende concurrentie van andere loterijen.
De beschikbare publieke middelen en Lottogelden brengen ons bij de derde uitdaging: de veranderende bestuurlijke verhoudingen. De georganiseerde sport is zich meer en meer gaan richten op het bedrijfsleven. Hoewel dit een internationale trend is, kan dit tot de vraag leiden hoe de rijksoverheid aankijkt tegen de vraag wat de gewenste verantwoordelijkheidsverdeling is tussen de overheid enerzijds en de kansspelen en het bedrijfsleven anderzijds. Met andere woorden, in hoeverre laat de rijksoverheid topsport steeds verder aan private investeerders over of in hoeverre wil zij hierop invloed uitoefenen en meesturen, gelet op de uitgesproken maatschappelijke belangen? Uit onze internationale tour d’horizon constateren we dat in een toenemend aantal landen de centrale overheid – hetzij door (toenemende) financiële middelen hetzij in organisatorische zin (eigen overheidsorgaan of sportagentschap) – een nadrukkelijker rol van betekenis speelt bij de ontwikkeling van topsport. In de beleidsnota’s van het Ministerie van VWS op het terrein van sport hebben wij hierover geen visie aangetroffen. Dit achten wij mede van belang omdat dit vraagstuk ook consequenties heeft voor de toegankelijkheid van de topsport, in het bijzonder voor gehandicapte sporters: de vierde uitdaging.
Hoewel het bedrijfsleven de gehandicaptensport voorzichtig «ontdekt» heeft, is vanuit puur commercieel oogpunt de gehandicaptentopsport (nog) minder aantrekkelijk. Daarentegen voeren zowel het Ministerie van VWS als NOC*NSF een inclusief beleid. Dit betekent dat de voorzieningen, programma’s en faciliteiten die beschikbaar zijn voor topsporters open staan voor zowel valide als mindervalide topsporters. Hoewel de sportambities voor gehandicaptentopsporters zijn bijgesteld naar een top 25-positie (dit heeft enerzijds te maken met de toegenomen internationale concurrentie en anderzijds met de professionaliseringsslag die de sector zelf nog moet maken) is het de vraag of de gehandicaptentopsport wel voldoende in staat gesteld wordt om de achterstand op het gebied van topsportprestaties in te halen. Enerzijds constateren wij dat het bedrijfsleven (vooralsnog) niet bereid lijkt in dezelfde mate te investeren in gehandicaptentopsport als in de reguliere topsport. Anderzijds is de gehandicaptentopsport voor haar financiering sterker afhankelijk van de Lottogelden dan de reguliere topsport. Zoals we hebben geconstateerd, liep de omvang van deze geldstroom de afgelopen jaren terug.
Tot slot keren we terug naar de vraag waar het in dit afscheidsonderzoek om draait: de kosten en opbrengsten van het topsportbeleid. Uit het onderzoek moge duidelijk zijn geworden dat topsport beïnvloed wordt door wat de concurrentie doet. De centrale uitdaging voor alle landen die strategisch willen investeren in topsport is: in welke mate wil je meegaan in de medaillewedloop? Het is niet aan de Algemene Rekenkamer om hierop antwoord te geven.
Over de beleidsintenties van het Ministerie van VWS bestaat verschil van inzicht tussen het sportdepartement en NOC*NSF. Het ministerie is aan de ene kant van mening dat zijn beleidsintenties duidelijk zijn (de rijksoverheid ondersteunt de sportambities van de sportsector), terwijl NOC*NSF hierin meer ruimte ervaart, in die zin dat de rijksoverheid deze ambitie zelf ook zou hebben.1 Wij bevelen beide partijen aan te blijven investeren in een goede dialoog, waarbij het van belang is dat de intenties over en weer zo transparant mogelijk zijn.
Uit recent onderzoek blijkt dat het topsportklimaat in Nederland zich op een aantal punten sterk heeft ontwikkeld. Daarnaast zijn er echter ook verbeterpunten, vooral op het gebied van talentherkenning enontwikkeling. Tijdens het onderzoek is ons opgevallen dat de Nederlandse sportsector een groot aantal aanbieders en ondersteuningsorganisaties kent. Daarmee heeft Nederland – vooral via de sportverenigingen – een uitstekende sportinfrastructuur. Deze infrastructuur moet het ons inziens mogelijk maken talentherkenning enontwikkeling goed te organiseren en structureel te implementeren. Wij bevelen de staatssecretaris van VWS aan de sportsector blijvend te stimuleren en faciliteren. De Lottogelden vertonen de laatste jaren een dalende trend. Gezien de afhankelijkheid van de sportsector, vooral de gehandicaptensport, van deze geldstroom, bevelen wij de staatssecretaris van VWS aan de vinger goed aan de pols te houden en, indien deze trend zich doorzet, de sportsector te helpen alternatieve financieringsbronnen aan te boren. De DTS, hét topsportsysteem van het Ministerie van Defensie, dat bij de politie al navolging heeft gevonden, blijkt heel succesvol te zijn. NOC*NSF is nu bezig om ook het bedrijfsleven hiervoor te interesseren. Eén van de door ons geïnterviewde topsporters treedt binnenkort als topsporter in dienst bij de politie en was daarover zeer enthousiast. Aangezien topsporters ook een maatschappelijke voorbeeldfunctie hebben, is de rijksoverheid wellicht de aangewezen plaats om dit systeem verder te implementeren. Wij bevelen de staatssecretaris van VWS aan in contact te treden met haar ambtgenoot van BZK om de mogelijkheden hiertoe te verkennen. Topsport speelt zich af in een internationale context. De medaillewedloop stelt de betrokken partners in de topsport voor allerlei uitdagingen, in bestuurlijke, organisatorische en financiële zin. Dit geldt ook voor de rol en verantwoordelijkheden van de rijksoverheid. Wij bevelen de staatssecretaris van VWS aan een visie te ontwikkelen over hoe de toekomstige bestuurlijke verhoudingen zich zouden moeten gaan ontwikkelen, gegeven het krachtenveld én de sportambities.
8 REACTIES EN NAWOORD ALGEMENE REKENKAMER
De staatssecretaris van VWS heeft op 19 augustus 2008 gereageerd op ons onderzoek. Van de voorzitter van het bestuur van NOC*NSF ontvingen wij een reactie bij brief van 20 augustus 2008. In dit hoofdstuk is een integrale weergave opgenomen van beide reacties, aangevuld met ons nawoord. De integrale reacties staan ook op onze website: www.rekenkamer.nl.
8.1 Reactie staatssecretaris van VWS
«Met veel interesse heb ik uw rapport over Topsport in Nederland gelezen. Ik vind het een heel compleet rapport. U beschrijft en analyseert in dit rapport niet alleen het Nederlandse topsportbeleid door de jaren heen, maar u betrekt ook recente nationale en internationale ontwikkelingen bij uw analyse. Ik dank u hiervoor. Als je wilt behoren bij de top moet je je blijven ontwikkelen en grenzen blijven opzoeken. Hiervoor moet je wel weten waar de uitdagingen en kansen liggen. In deze brief zet ik mijn visie uiteen op deze kansen en uitdagingen en laat ik weten welke stappen ik zet om de topsport in Nederland op een nòg hoger niveau te brengen.
Het blijft een continue uitdaging om beperkte middelen die de overheid heeft zo effectief mogelijk in te zetten ter ondersteuning van de top-10 ambitie van de sport. De rest van de wereld zit ook niet stil en investeert steeds meer in topsport. De beleidsintensivering op het terrein van sport van dit Kabinet heb ik ingezet op het terrein waar voor Nederland het meeste winst te behalen valt: het laten excelleren van talenten. Mijn topsportbeleid is gericht op het creëren van optimale omstandigheden voor talentvolle topsporters en hun coaches. De topsporter staat centraal in mijn beleid. Hij of zij levert de prestaties. Prestaties waar Nederlanders trots op zijn en die kunnen inspireren tot het verleggen van de eigen grenzen.
Als ik het heb over topsporters spreek ik natuurlijk ook over gehandicapte sporters. Ik voer een inclusief (top)sportbeleid. Dit betekent dat alle topsportprogramma’s ook bedoeld zijn voor sporters met een handicap. Ik ben het met u eens dat de gehandicaptentopsport een flinke slag moet maken om op middellange termijn te kunnen concurreren in het steeds groter wordende internationale veld en het steeds hoger wordende prestatieniveau. Op basis van de evaluatie van de Paralympische Spelen 2008 overleg ik met het veld over hoe we de gehandicaptentopsport in Nederland naar een hoger niveau kunnen brengen.
Het wordt voor alle topsporters steeds moeilijker om hoge mondiale topsportpositie te blijven behalen. De financiering van benodigde sportinfrastructuur hangt voor aanzienlijk deel af van inkomsten uit de Toto/Lotto. Samen met het Ministerie van Justitie en de sport zoek ik naar de wijze waarop we de inkomsten uit kansspelbeleid voor de sport kunnen behouden en optimaliseren. De huidige organisatie van kansspelbeleid in de EU staat echter onder druk. Ook in Europees verband zet ik me in om de financiering van de sportinfrastructuur op peil te houden en waar mogelijk te versterken. Mijn inzet op het kansspeldossier betekent echter niet dat ik vind dat de sport niet naar andere financieringsbronnen moet blijven zoeken. Integendeel, ik denk dat de sport in Nederland juist versterkt wordt als er verbindingen worden gelegd met het bedrijfsleven.
Het Olympisch Plan 2028 biedt mooie kansen om samen met het bedrijfsleven van Nederland een sportieve samenleving te maken met een sterke sportinfrastructuur. Voor het welslagen van dit plan is het van belang dat er bij de overheid, de private sector en de Nederlandse burgers draagvlak bestaat voor het organiseren van de Olympische Spelen in Nederland. Het kabinet steunt de ambities van de sport voor het traject Olympisch Plan 2028. Met steun van de Rijksoverheid en de vier grote gemeenten wordt een haalbaarheidsstudie uitgevoerd. En VWS heeft zelfs een coördinator voor de Rijksoverheid voor het OP 2028 aangesteld. Het streven is om in 2016 het Nederlandse sportklimaat op Olympisch niveau te brengen. Topsport is maar één element van het Olympisch Plan. Maar niet een onbelangrijk element! De organisatie van de Olympische Spelen is de «slagroom op de taart». Aan het eind van dit jaar zal het Kabinet zich uitspreken over verdere ondersteuning van het Olympisch Plan 2028.
In uw rapport constateert u dat topsport in Nederland vooral een zaak is van de georganiseerde sport zelf. Het is juist dat voor de implementatie van het topsportbeleid samenwerking met andere partijen nodig is. NOC*NSF is daarbij als vereniging van sportbonden primair verantwoordelijk voor de georganiseerde sport. De rijksoverheid vervult in beginsel een aanvullende, ondersteunende en stimulerende rol. Als we het Nederlandse sportklimaat op Olympisch niveau willen brengen dan moeten we inderdaad toewerken naar een robuuste samenwerking met de sport. Ik streef naar een gezamenlijke (top)sportagenda waarin naast topsport ook sociaal-maatschappelijke doelstellingen een prominente plek krijgen. Voor een succesvolle samenwerking is het van belang dat er gedeelde belangen zijn, dat er doelen benoemd worden en dat er afgeleid van de te onderscheiden rollen helderheid en transparantie bestaat over de voorwaarden en verantwoordelijkheden. De kiem hiervoor is al gelegd, ik heb er alle vertrouwen in dat in het huidige topsportklimaat er een robuuste en gezonde samenwerking op het terrein van sport zal ontstaan».
8.2 Reactie voorzitter NOC*NSF
«Deze sportzomer 2008 was Nederland weer in de ban van de topsport en zelden was mooier zichtbaar dat de weg naar een klassering bij de beste 10 landen van de wereld, er een is van lange adem en van pieken en dalen. Dat vereist een onverstoorbare, ongeclausuleerde en langjarige inzet van vooral de sporters, maar ook van hun begeleidingsteams en de organisaties daarachter. Vaak nog wordt de aandacht afgeleid door organisatorische en financiële vraagstukken. Vandaar dat wij blij verrast waren met het initiatief van juist de Algemene Rekenkamer om ter gelegenheid van het afscheid van de heer P. Zevenbergen als lid van het college, een rapport uit te brengen over de kosten en opbrengsten van het Nederlandse topsportbeleid. Bemoeienis van de Algemene Rekenkamer is voor ons nieuw, het Nederlandse topsportbeleid is immers lang een zaak geweest van alleen de sportbonden en NOC*NSF met ondersteuning van vooral het Nederlandse bedrijfsleven. Dit onderzoek is voor ons ook weer een signaal dat Nederland het eigen topsportbeleid en met name de financiering en organisatie daarvan serieus neemt.
De Algemene Rekenkamer heeft met dit rapport op een aansprekende manier de financiering en organisatie van de topsport beschreven, net als de ontwikkeling van het overheidsbeleid op dit gebied en de veranderingen van het Nederlandse topsportklimaat. Opvallend in het rapport is dat het moeilijk blijkt een volledig overzicht van de kosten en opbrengsten te produceren. Dat lijkt ons een rechtstreeks gevolg van een van de conclusies uit het rapport dat de samenwerking van de rijksoverheid met NOC*NSF en de sportbonden het best te beschrijven is als een «subtiel samenspel». Wij onderschrijven van harte dat voor een stabiel en succesvol topsportbeleid deze samenwerking uit zal moeten groeien tot een «robuust samenspel». Wel tekenen wij daarbij aan dat wij aan dit samenspel graag het Nederlandse bedrijfsleven zouden willen toevoegen.
Een ander in het oogspringend aspect in het rapport is hoe de inzet van kansspelmiddelen wordt gezien. Eerst spreekt het rapport over drie geldstromen, te weten publieke financiering, inkomsten uit De Lotto en private financiering. Even later wordt geconstateerd dat het Ministerie van VWS de Lotto-gelden als onderdeel van de private gelden ziet, en uiteindelijk worden deze middelen met de inzet van VWS samengevoegd om tot «(semi) publieke kosten van een medaille» te kunnen komen. De sport heeft behoefte aan een eenduidige en stabiele opvatting van de rijksoverheid over het belang van kansspelmiddelen voor de sport, zodat de noodzakelijke langjarige financiële zekerheden ontstaan. Dit belang voor de toekomst geldt overigens evenzeer de overige geldstromen uit de «filantropische sector» waar de fiscale stimulansen voor de sport ver achterblijven bij die voor bijvoorbeeld de kunst, de cultuur, het onderwijs en de wetenschap.
Aan de beschreven uitdagingen en aanbevelingen voor de rijksoverheid hebben wij weinig toe te voegen. De Algemene Rekenkamer heeft ons inziens terecht de nadruk gelegd op het belang van het maken van stevige keuzes voor de toekomst, met name op het gebied van de financiering.
Tot slot wil ik graag opmerken blij te zijn met de aandacht die ook het Olympisch Plan 2028 in dit rapport heeft gekregen. Samen met de overheden op alle niveaus, het bedrijfsleven en de maatschappelijke organisaties wil de sport het Nederlandse sportklimaat op olympisch niveau brengen waardoor iedereen van de beste topsport kan genieten, zelf de gelegenheid krijgt te sporten en de sport heeft meegeholpen van Nederland een gezond en zelfbewust land te maken. NOC*NSF dankt de Algemene Rekenkamer voor dit inzichtelijke en positieve rapport en maakt van de gelegenheid gebruik om veel waardering uit te spreken voor Pieter Zevenbergen, het vertrekkende lid van het college van de Algemene Rekenkamer. Met het vervullen van tal van vrijwillige functies in de sport heeft hij laten zien, naast zijn meer formele maatschappelijke taak in het college, ook op een andere manier maatschappelijke inzet belangrijk te vinden. Pieter, dank daarvoor!»
8.3 Nawoord Algemene Rekenkamer
Wij danken de staatssecretaris van VWS en de voorzitter van NOC*NSF voor hun positieve reacties op ons rapport en de waarderende woorden voor ons vertrekkende collegelid, Pieter Zevenbergen. Uit de reactie van de staatssecretaris lezen we al een aanzet voor hoe zij aankijkt tegen de rol van het bedrijfsleven in de (top)sport. Wij zien dit als een mooi begin van een integrale visie op de verhouding tussen publieke en private partijen in de ontwikkeling en financiering van de topsport in Nederland, vanzelfsprekend inclusief de gehandicaptentopsport. Verder worden de problemen in het kansspeldossier door beide partijen onderkend, waarbij de staatssecretaris de intentie uitspreekt om de financiering van de sportinfrastructuur waar mogelijk te versterken. Ook erkent de staatssecretaris de slag die de gehandicaptentopsport nog moet maken om op middellange termijn te kunnen blijven concurreren in het steeds groter wordende internationale veld. We zijn blij dat zij hier al rekening mee heeft gehouden. En we zijn natuurlijk verheugd dat zowel NOC*NSF als de staatssecretaris streven naar een «robuust samenspel», een gezonde samenwerking op het terrein van sport. Zoals de staatssecretaris al aangeeft in haar reactie is de kiem hiervoor al gelegd. We hopen dat alle betrokkenen hiervan in de toekomst de vruchten kunnen plukken.
ADEPS | Administration générale de l’aide à la jeunesse, de la santé et du sport |
ALV | Algemene Leden Vergadering |
ANAO | Australian National Audit Office |
AOC | Agrarisch Opleidingscentrum |
Bloso | (Belgische) agentschap voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie |
BROV | Bijzondere regeling onbetaald verlof |
BZK | (Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
CBF | Centraal Bureau Fondsenwerving |
CRGB | Commissie Richtlijnen Globaal Bestedingsplan |
DTS | Defensie Topsport Selectie |
EZ | (Ministerie van) Economische Zaken |
GAISF | General Association of International Sports Federations |
hbo | Hoger beroepsonderwijs |
HP | High Potential |
ISBV | Integrale Standaard Begroting en Verantwoording |
IOC | International Olympic Committee |
IPC | International Paralympic Committee |
KNHB | Koninklijke Nederlandse Hockey Bond |
KNVB | Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond |
KNWU | Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie |
LOOT | Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport |
LNV | (Ministerie van) Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
MDW | Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit |
mbo | Middelbaar beroepsonderwijs |
NAO | National Audit Office |
NASB | Nationaal Actieplan Sport en Bewegen |
NebasNSG | Nederlandse Bond voor Aangepaste Sporten en de Nederlandse Sportbond voor mensen met een verstandelijke handicap |
NOC | Nationaal Olympisch Comité |
NSF | Nederlandse Sportfederatie |
NOC*NSF | Nederlands Olympisch Comité* Nederlandse Sport Federatie |
NV | Naamloze Vennootschap |
OCW | (Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
PHLS | Project Herstructurering Landelijk Sportbeleid |
ROC | Regionaal Opleidingscentrum |
SCP | Sociaal en Cultureel Planbureau |
SENS | Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij |
SNS | Stichting de Nationale Sporttotalisator |
SPARC | Sport and Recreation New Zealand |
SPLISS | Sports Policy factors Leading to International Sporting Success |
SSWK | Stichting Studenten Wereld Kampioenschappen |
TAC | Toekennings- en Afreken Commissie |
TSSR | Topsportspaarregeling |
UCI | Union Cycliste Internationale |
VNG | Vereniging van Nederlandse Gemeenten |
VROM | (Ministerie van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
VWS | (Ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
WCPP | World Class Performance Programma |
WO | Wetenschappelijk Onderwijs |
WSNI | World Sports Nations Index |
Mevrouw mr. D. (Dorien) Höppener
De heer drs. A. (Ab) Huisman
De heer drs. E. T. H. (Ed) Kluiters
De heer drs. R. (Rob) de Vries
Mevrouw drs. K. (Kim) Pigge
De heer mr. M. P. W. (Maurijn) van Keulen
De heer luitenant-kolonel C. K. L. (Chris) Kipp
De heer J. J. (Joop) Atsma
Mevrouw C. J. (Karin) van Willigen-van Norden RA
Mevrouw N. (Niki) Weijers
Mevrouw drs. M. J. (Marije) Dippel
De heer drs. M. Th. M. (Marcel) Sturkenboom
De heer G. C. (Geert) Slot
De heer J. W. (Jan Willem) Snippe
De heer P. R. G. (Peter) de Bakker
De heer E. (Erik) de Winter
Mevrouw Chantal Beltman, wielrenster op de weg;
Mevrouw Jiao Li, tafeltennister;
De heer kapitein Mark Huizinga, judoka (en lid van DTS);
De heer Kenny van Weeghel, wheeler;
De heer Peter Pieters (coach) en een selectie van de door hem gecoachte baanwielerploeg.
De heer prof. dr. M. (Maarten) van Bottenburg
De heer H. (Hans) den Oudendammer
OVERZICHT BIJ NOC*NSF AANGESLOTEN SPORTBONDEN EN HUN ERKENDE TOPSPORTONDERDELEN1
In het overzicht staat ook of een bond sporters nomineert voor de Olympische Zomerspelen (Z), de Olympische Winterspelen (W) of geen van beide (G). Dit overzicht is vastgesteld op 18 november 2003, in werking getreden per 1 januari 2004 en bijgewerkt naar aanleiding van bestuursbesluiten op 11 november 2004 en op 15 september 2005.
Categorie 1 | |
---|---|
Kon. Ned. Atletiekunie (Z) | 1. Werpnummers D |
2. Werpnummers H | |
3. Springnummers D | |
4. Springnummers H | |
5. Baannummers D | |
6. Baannummers H | |
7. Wegnummers D | |
8. Wegnummers H | |
Knac Nationale Autosportfederatie (G) | 1. Rally |
Ned. Badminton Bond (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
Kon. Ned. Baseball en Softball Bond (Z) | 1. Baseball H |
2. Softball D | |
3. Softball H | |
Ned. Basketball Bond (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
3. Rolstoelbasketbal D | |
4. Rolstoelbasketbal H | |
Kon. Ned. Biljart Bond (G) | 1. Pool |
2. Snooker | |
3. Driebanden (art. 4) | |
Bob en Sleebond Nederland (W) | 1. Bobslee |
2. Skeleton | |
3. Rodelen | |
Ned. Boks Bond (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
Ned. Bowling Federatie (G) | 1. Dames |
2. Heren | |
Ned. Bridge Bond (G) | 1. Dames |
2. Heren | |
1. Kon. Ned. Cricket Bond (G) | Heren |
Ned. Curling Bond (G) | 1. Dames |
2. Heren | |
Kon. Ned. Dambond (G) | 1. Heren (art. 4) |
Ned. Algemene Danssport Bond (G) | 1. Standaard |
2. Latin | |
Ned. Frisbee Bond (G) | |
Ned. Go Bond (G) | |
Ned. Golf Federatie (G) | 1. Dames |
2. Heren | |
Kon. Ned. Gymnastiek Unie (Z) | 1. Ritmische gymnastiek |
2. Trampoline | |
3. Turnen D | |
4. Turnen H | |
5. Sports Aerobics (D) | |
Ned. Handbal Verbond (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
Ned. Handboog Bond (Z) | 1. Doelschieten D |
2. Doelschieten H | |
3. Aangepast doelschieten | |
Kon. Ned. Hippische Sport Bond (Z) | 1. Dressuur |
2. Springen | |
3. Eventing | |
Kon. Ned. Hockey Bond (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
Ned. Indoor & Outdoor Bowls Bond (G) | |
Ned. Jeu de Boules Bond (G) | 1. Petanque (D) |
Judo Bond Nederland (Z) | 1. Judo Dames |
2. Judo Heren | |
Ned. Kano Bond (Z) | 1. Wildwaterslalom |
2. Vlakwater | |
Karate Do Bond Nederland (Z) | 1. Kata |
2. Kumite | |
Ned. Klim- en Bergsport Vereniging (G) | 1. Sportklimmen D |
2. Sportklimmen H | |
Kon. Ned. Korfbal Verbond (G) | 1. Korfbal (art. 4) |
Kon. Ned. Krachtsport en Fitnessfederatie (Z) | 1. Gewichtheffen |
2. Vrije stijl worstelen | |
3. Grieks/Romeins worstelen | |
4. Sumo | |
5. Powerliften/bankdrukken D1 | |
6. Bodybuilding/Fitness | |
Kon. Ned. Vereniging voor Luchtvaart (G) | |
Federatieve Ned. Midgetgolf Bond (G) | |
Kon. Ned. Motorrijders Vereniging (G) | 1. Motocross |
2. Wegrace | |
3. Enduro | |
4. IJsrace | |
Ned. Onderwatersport Bond (G) | 1. Vinzwemmen (D) |
Fed. Oosterse gevechtsporten (G) | 1. Wushu |
Ned. Racquetball Associatie (G) | |
Reddingsbrigades Nederland (G) | 1. Redden (D) |
Kon. Ned. Roei Bond (Z) | 1. Boord D |
2. Boord H | |
3. Scull D | |
4. Scull H | |
Ned. Rolschaats-, Bandy- en Skeeler Federatie (G) | 1. Kunstrijden (D) |
2. Rolhockey H | |
3. Skeeleren (D) | |
Ned. Rugby Bond (G) | 1. Rugby H |
2. Sevens H | |
Kon. Ned. Schaatsenrijders Bond (W) | 1. Kunstrijden D |
2. Kunstrijden H | |
3. IJsdansen | |
4. Shorttrack D | |
5. Shorttrack H | |
6. Lange Baan D | |
7. Lange Baan H | |
Kon. Ned. Schaak Bond (G) | 1. Dames |
2. Heren | |
Kon. Ned. Alg. Schermbond (Z) | 1. Degen |
2. Floret | |
3. Sabel | |
Kon. Ned. Schutters Associatie (Z) | 1. Pistool |
2. Luchtgeweer | |
3. Kleiduiven | |
4. Klein Kaliber | |
Ned. Ski Vereniging (W) | 1. Snowboard alpine |
2. Snowboard half pipe | |
3. Snowboardcross | |
4. Schansspringen | |
5. Alpine techniek | |
6. Alpine snelheid | |
7. Freestyle acro | |
Freestyle moguls | |
Freestyle aerials | |
8. Biatlon | |
9. Langlaufen | |
10. Aangepast skiën | |
Squash Bond Nederland (G) | 1. Dames |
2. Heren | |
Taekwondo Bond Nederland (Z) | 1. Sparring D |
2. Sparring H | |
Ned. Tafeltennis Bond (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
Kon. Ned. Lawn Tennis Bond (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
3. Rolstoeltennis | |
Ned. Triathlon Bond (G) | 1. Olympische afstand |
2. Wintertriathlon | |
Sportbond Moderne Vijfkamp (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
Kon. Ned. Voetbal Bond (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
3. Zaalvoetbal Heren | |
Ned. Volleybal Bond (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
3. Beach D | |
4. Beach H | |
Ned. Waterski Bond (G) | 1. Klassiek |
2. Handiski | |
Kon. Ned. Watersport Verbond (Z) | 1. Planken |
2. 1-mans zwaardboot Heren | |
3. Kielboot Fleet and matchracing open | |
4. High performance zwaardboot open | |
5. 2-mans zwaardboot | |
6. Catamaran | |
7. 1-mans zwaardboot Dames | |
8. 1-mans zwaardboot open | |
9. Kielboot Heren | |
Kon. Ned. Wielren Unie (Z) | 1. Baansport |
2. MTB | |
3. Wegsport D | |
4. Wegsport H | |
5. Fietscross | |
6. Cyclocross (art. 4) | |
Ned. IJshockey Bond (W) | 1. Dames |
2. Heren | |
Kon. Ned. Zwem Bond (Z) | 1. Dames |
2. Heren | |
3. Waterpolo D | |
4. Waterpolo H | |
5. Schoon D | |
6. Schoon H | |
7. Synchroon | |
TOTAAL | 157 |
1 Bestuursbesluit d.d. 11 november 2004: erkend als Categorie 1 Topsportonderdeel voor de duur van één jaar, met ingang van 1 januari 2005. Wanneer in 2005 niet tenminste 24 landen deelnemen aan het WK, wordt de erkenning niet verlengd.
METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING
We zijn er in onze berekeningen vanuit gegaan dat topsport en sportbonden onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Bovendien wordt topsport in Nederland voornamelijk via de sportbonden gefinancierd en bekostigd. Op dit laatste is één duidelijke uitzondering, namelijk het «Fonds voor de Topsporter». Uitkeringen uit dit fonds komen rechtstreeks ten goede aan de topsporter zelf. Voor onze berekening zien wij af van die kosten die niet door de sportbonden of het Fonds voor de Topsporter worden gemaakt. De kosten die NOC*NSF zelf maakt zijn dus uitdrukkelijk niet in onze berekeningen verwerkt. Ook de overige topsportuitgaven van VWS en uitgaven van andere ministeries en medeoverheden, die niet rechtstreeks naar de sportbonden of het Fonds vloeien, zijn buiten beschouwing gelaten. Tenslotte moet nog opgemerkt worden dat de commercieel georganiseerde sport, die niet via de sportbond gefinancierd wordt, zoals de Raboploeg in de wielersport, buiten de reikwijdte van dit onderzoek valt.
De tabellen 5.1. t/m 5.3 zijn tot stand gekomen op basis van financiële overzichten van het Ministerie van VWS zelf. De totalen in tabel 5.1 en 5.2 sluiten aan met de jaarverslagen en de begroting van het ministerie.
Voor het samenstellen van tabel 5.4 is gebruik gemaakt van de Jaarverslagen van het College van toezicht op de kansspelen 2005 t/m 2007 en de opgaven van het NOC*NSF.
Kosten en opbrengsten sportbonden
Voor de berekeningen in paragraaf 5.2 en 5.3 die uiteindelijk leiden tot een medailleprijs is gebruik gemaakt van het online verantwoordingssysteem van het NOC*NSF. Begrotingen en verantwoordingen van de sportbonden dienen te worden opgesteld volgens de indeling Integrale Standaard Begroting en Verantwoording Sport (ISBV/Sport). Alle bonden dienen in het online systeem zowel voor begroting als de verantwoording ISBV/Sport-spreadsheets op te nemen, waarin de kosten en opbrengsten (VWS-subsidies, Lottogelden, Performancegelden en overige inkomsten) per beleidsveld (Topsport, Breedtesport, Wedstrijdsport en Algemeen/Infrastructuur) nader zijn gespecificeerd. De Algemene Rekenkamer heeft van NOC*NSF toegang tot dit systeem gekregen en had op deze manier de beschikking over de spreadsheets van de sportbonden over de jaren 2006 tot en met 2008. Op basis daarvan kon de Algemene Rekenkamer de kosten en opbrengsten per bond en in totalen analyseren. In het ISBV/Sport-spreadsheet worden de volgende kostendragers gehanteerd:
30a | Voorbereidings- en trainingsactiviteiten |
30b1 | Deelname aan EK |
30b2 | Deelname aan WK |
30b3 | Deelname aan EJK |
30b4 | Deelname aan WJK |
30b5 | Deelname aan OS en Paralympische Spelen |
30b6 | Deelname Overig |
31 | Talentontwikkelingsprojecten |
32 | Organiseren van topsportevenementen |
33 | Doping |
34 | Innovatie |
35 | Topsportcommissies |
36 | Overige activiteiten topsport |
Wedstrijdsport | |
40 | Wedstrijdsport |
41 | Doping (controles) |
42 | Wedstrijdsportcommissies |
Breedtesport | |
45 | Overige recreatieve evenementen |
46 | Sportmedische activiteiten |
47 | Kaderbeleid |
48 | Sportstimulering |
49 | Dienstverlening aan verenigingen |
50 | Dienstverlening aan individuele leden |
51 | Beleidsontwikkeling en onderzoek |
52 | Overige projecten en activiteiten breedtesport |
53 | Breedtesportcommissies |
54 | Ruimte en accommodaties |
Algemeen/infrastructuur | |
55 | Bondsorganisatie |
56 | PR, promotie en communicatie |
57 | Algemene middelen |
58 | Overig algemeen/infrastructuur |
Wij hebben voor het aandeel topsport de kosten gebruikt die verantwoord zijn op de kostendrager «topsport». De overige kostendragers hebben we tot de categorie «breedtesport» gerekend.
In het ISBV/Sport-spreadsheet worden verschillende opbrengstsoorten onderscheiden, waaronder VWSsubsidies, Performancegelden, overige inkomsten en de Lottogelden volgens de rubrieken:
• Algemeen functioneren bonden
• Programmafinanciering Marktaandeel
• Innovatiebudget Marktaandeel
• Toptrainings- en wedstrijdprogramma’s
• (Basisbijdrage)
• Toptrainings- en wedstrijdprogramma’s (Deelname)
• stimuleringsfonds Infrastructuur
Deze indeling naar opbrengstsoorten is gebruikt om de verschillende financieringsbronnen te identificeren.
Niet van alle sportbonden waren van alle jaren ISBV/Sport-spreadsheets van de verantwoording beschikbaar. Voor 2008 zijn noodzakelijkerwijs de spreadsheets van de begroting gebruikt. In die gevallen dat geen spreadsheet van begroting of verantwoording beschikbaar was is een zo goed mogelijke schatting gemaakt op basis van een spreadsheet van een ander jaar of op basis van de cijfers in de jaarrekening. Bij de begrotingen 2008 dient de kanttekening gemaakt te worden dat Performancegelden voor een hoger bedrag zullen zijn aangevraagd dan daadwerkelijk zal kunnen worden verkregen. Voor een volledig overzicht van alle bonden en van welk jaar (2006, 2007 of 2008) een begroting of verantwoording voorhanden was en welk jaar uit andere jaren gereconstrueerd moest worden, zie de website van de Algemene Rekenkamer: www.rekenkamer.nl.
De ISBV/Sport-spreadsheets worden door het NOC*NSF getotaliseerd. Er zijn geen regels opgesteld over de wijze waarop de kosten en opbrengsten aan de beleidsvelden dienen te worden toegerekend. Sommige bonden hebben een accountantsverklaring bij hun jaarrekening. Het NOC*NSF heeft voor de ISBV-spreadsheets bewust geen accountantscontrole verplicht gesteld om regelen controledruk bij de bonden te vermijden. In sommige gevallen wordt het formulier als bijlage bij de jaarrekening opgenomen en valt het indirect onder de reikwijdte van de accountantscontrole Gegeven het feit dat aan (de totalisering van) de ISBV/Sport spreadsheets geen zekerheid op grond van accountantscontrole kan worden ontleend, de spreadsheets in een aantal gevallen ontbreken en gebruik is gemaakt van schattingen, dienen de door de Algemene Rekenkamer in dit rapport gepresenteerde kosten en opbrengsten van de sportbonden met de nodige terughoudendheid te worden gelezen.
Kosten Fonds voor de Topsporter
De totaalbedragen van onkostenvergoedingen en stipendia zijn ontleend aan de jaarrekeningen van het Fonds voor de Topsporter 2006 en 2007 respectievelijk de begroting 2008. Vervolgens is op basis van deze drie jaren een gemiddelde bepaald. De toedeling aan de bonden heeft plaatsgevonden op basis van het aantal fte’s per bond volgens de jaarverslagen en opgave van het Fonds voor de Topsporter.
BIJDRAGEN VAN DE RIJKSOVERHEID EN DE LOTTO AAN EEN OLYMPISCHE MEDAILLE
Als bijzonder accent in ons onderzoek naar kosten en opbrengsten van het Nederlandse topsportbeleid geven we een indicatie van de financiële bijdrage van de rijksoverheid en De Lotto aan een medaille op de Olympische Zomerspelen van 2008 in Beijing.
We hebben gekeken naar de bijdragen die in de laatste olympische cyclus jaarlijks gemiddeld zijn verstrekt aan de sportbonden en de sporters die zich konden nomineren voor de Olympische Zomerspelen 2008. Private bijdragen (van het bedrijfsleven, maar bijvoorbeeld ook contributies) hebben we daarbij buiten beschouwing gelaten. De bijdragen die we hebben meegenomen zijn:
• de bijdragen van de rijksoverheid (subsidies van het Ministerie van VWS: € 6,5 miljoen VWS) en van De Lotto (€ 6,4 miljoen) aan de 26 bonden die sporters konden nomineren voor Beijing;
• de stipendia en onkostenvergoedingen van het Fonds voor de Topsporter voor sporters met een A-status of een HP-status die aangesloten zijn bij één van de 26 bonden die sporters konden nomineren voor de Spelen in Beijing (€ 4,8 miljoen).
De totale gemiddelde jaarlijkse topsportuitgaven van de 26 sportbonden die sporters konden nomineren voor de Olympische Spelen in 2008 bedragen € 42,8 miljoen.1
Tel daar de € 4,8 miljoen aan stipendia en onkostenvergoedingen van het Fonds voor de Topsporter bij op en de totale gemiddelde jaarlijkse uitgaven aan de Olympische Zomerspelen komen op € 47,6 miljoen.
We benadrukken dat het bedrag slechts een benadering vormt van de werkelijke totale kosten. Er zijn immers ook nog de ontelbaar vele uren en inspanningen van de sporters zelf, hun begeleiders, de vrijwilligers en iedereen die verder heeft bijgedragen aan de topprestaties in Beijing.
Nederlandse medailles op de Olympische Spelen 2008 in Beijing
Nederland heeft zestien medailles gewonnen bij de Olympische Zomerspelen in Beijing. De gemiddelde bijdrage van de rijksoverheid en De Lotto aan een olympische medaille is dus € 17,7 miljoen/16 = € 1,1 miljoen. In een olympische cyclus van vier jaar, komt dat neer op € 4,4 miljoen per medaille.
Nederlandse olympische medailles 2008
Goud | 7 |
---|---|
Zilver | 5 |
Brons | 4 |
Totaal | 16 |
Gemiddelde jaarlijkse bijdrage: € 17,7 miljoen
Gedeeld door 16 medailles = € 1,1 miljoen
Maal vier jaar = € 4,4 miljoen per medaille
BIJDRAGEN VAN DE RIJKSOVERHEID EN DE LOTTO AAN EEN PARALYMPISCHE MEDAILLE
Als bijzonder accent in ons onderzoek naar kosten en opbrengsten van het Nederlandse topsportbeleid geven we een indicatie van de financiële bijdrage van de rijksoverheid en De Lotto aan een medaille op de Paralympische Zomerspelen van 2008 in Beijing.
We hebben gekeken naar de bijdragen die in de laatste paralympische cyclus jaarlijks gemiddeld naar de gehandicaptentopsport zijn gegaan. Daarbij hebben we ons hoofdzakelijk gebaseerd op de gegevens van Gehandicaptensport Nederland. Private bijdragen (van het bedrijfsleven, maar bijvoorbeeld ook contributies) hebben we daarbij buiten beschouwing gelaten.
De bijdragen die we hebben meegenomen zijn:
• de bijdragen van de rijksoverheid (subsidies van het Ministerie van VWS) en van De Lotto aan Gehandicaptensport Nederland en aan de bonden waar gehandicaptensport is geïntegreerd;
• de stipendia en onkostenvergoedingen van het Fonds voor de Topsporter voor sporters met een A-status of een HP-status die aangesloten zijn bij Gehandicaptensport Nederland of één van de bonden waar gehandicaptensport is geïntegreerd.
De totale gemiddelde jaarlijkse kosten voor gehandicaptentopsport bedragen € 2,5 miljoen.1 Tel daar de € 0,2 miljoen aan stipendia en onkostenvergoedingen van het Fonds voor de Topsporter bij op en de totale gemiddelde jaarlijkse uitgaven aan gehandicaptentopsport komen op € 2,7 miljoen.
We benadrukken dat het bedrag slechts een benadering vormt van de werkelijke totale kosten. Er zijn immers ook nog de ontelbaar vele uren en inspanningen van de sporters zelf, hun begeleiders, de vrijwilligers en iedereen die verder heeft bijgedragen aan de topprestaties in Beijing.
Nederlandse medailles op de Paralympische Spelen 2008 in Beijing
Nederland heeft 22 medailles gewonnen bij de Paralympische Zomerspelen in Beijing. De gemiddelde jaarlijkse bijdrage van de rijksoverheid en De Lotto aan een paralympische medaille is dus € 1,8 miljoen/22 = € 81 000. In een paralympische cyclus van vier jaar, komt dat neer op € 324 000 per medaille.
Nederlandse paralympische medailles 2008
Goud | 5 |
---|---|
Zilver | 10 |
Brons | 7 |
Totaal | 22 |
Gemiddelde jaarlijkse bijdrage: € 1,8 miljoen
Gedeeld door 22 medailles = € 81 000
Maal vier jaar = € 324 000 per medaille
Beleidsprogramma vierde Kabinet-Balkenende (2007). Samen werken samen leven. Bijlage bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 070, nr. 1. Den Haag: Sdu.
Blom, S., Duijvestijn, P. (2008). Combineren van topsport met studie. Een inventarisatie van situatie en knelpunten rond de combinatie topsport en onderwijs. Amsterdam: DSP – groep BV.
Bloom, B.S. (1985). Developing Talent in Young People. New York: Balantine.
Bosscher, V. De, Knop, P. de, Heyndels, B. (2003). Comparing relative sporting success among nations: create equal opportunities in sport. Journal for Comparative Physical Education and Sport, 3, 109–120.
Bosscher, V. De. (2007). Presentatie Talentontwikkeling in internationaal perspectief: onderdeel van de studie SPLISS. Brussel: Vrije Universiteit.
Bosscher, V. De, Bingham J., Shibli S., Bottenburg M. van, Knop P. de (2008). The global sporting arms race. An international comparative Study on sport, policy factors leading to international sporting success (SPLISS). Oxford: Meyer & Meyer Sport (UK) Ltd.
Bottenburg M. van, Rossum J. van, Staveren H. van (1995). Het topsportklimaat in Nederland. Discussiekader ten behoeve van de gesprekken over het Nederlandse topsportklimaat. Geschreven in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Amsterdam: Diopter.
Bottenburg M. van (2000). Het topsportklimaat in Nederland (2000). ’s-Hertogenbosch: Diopter-Janssens & Van Bottenburg BV.
Bottenburg, M. van, Roques C., Smit S. (2003). Ontwikkelingen in het topsportklimaat in Nederland (1998–2002). ’s-Hertogenbosch: Diopter-Janssens & Van Bottenburg BV.
Bottenburg, M. van (2005). Commercialisering van sport: potentieel of bedreiging? In inzichten vanaf de zijlijn, wetenschappelijke coaching van het sportbeleid (p. 19–35). Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Bottenburg van M. (2008). De internationale medaillewedloop. Sport & Strategie, februari/maart 2008.
Boumans, B. F. T. (2003). Ambitie, een hindernis op weg naar sportief resultaat? Een inventariserend onderzoek naar het topsportbeleid van Nederlandse gemeenten (doctoraalscriptie). Tilburg: Universiteit van Tilburg.
Donkervoort I., Vervoorn C. (geen datum). Topsport: een kwestie van investeren en kiezen.
Ernst & Young (2003). Geen sport zonder spelregels. Onderzoek naar regeldruk bij sportverenigingen. Rotterdam: Ernst & Young.
Geurtsen A., Doornbos F. (2007). Onderzoek kosten sportinfrastructuur. Utrecht: Bureau Berenschot.
InnoSportNL (2006). Businessplan. Arnhem: Stichting InnoSportNL.
Justitie/EZ (2000). Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit; Brief minister en staatssecretaris ter aanbieding van het rapport Nieuwe ronde, nieuwe kansen van de MDW-werkgroep Wet op de kansspelen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 036, nr. 180. Den Haag: Sdu.
Justitie (2007). Een proeve van wet (Regels inzake Kansspelen. Wet op de Kansspelen 200*): Den Haag: Ministerie van Justitie.
OCW/CFI (2007). Beleidsregel scholen voor voortgezet onderwijs met een licentie van de Stichting Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport.
Onderwijsraad (2004). Hoe kan het onderwijs meer betekenen voor jongeren. Den Haag: Onderwijsraad.
Policy Research Corporation (2008). De economische betekenis van sport in Nederland. Rotterdam: Policy research Corporation.
NAO (2005). UK Sport: Supporting elite athletes. London: The Stationery Office.
NOC*NSF (2005). Statusreglement Topsporters. Arnhem: NOC*NSF.
NOC*NSF (2006). Olympisch Plan 2028: het sportklimaat op Olympisch niveau. Arnhem: NOC*NSF.
NOC*NSF (2007a). Brochure Wet- en regelgeving voor sportverenigingen. Arnhem: NOC*NSF.
NOC*NSF (2007b). Masterplan Talentontwikkeling 2006–2010. Arnhem: NOC*NSF.
NOC*NSF (2005). Reglement Topsportonderdelen. Arnhem: NOC*NSF.
Roques, C., Heuvel M. van den (2004). Evaluatie stipendiumregeling. ’s-Hertogenbosch: Mulier Instituut. Eveneens aangeboden als bijlage bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 26 429, nr. 15. Den Haag: Sdu.
Slierings, R. (2008). Sportaccommodaties in Nederland.buildingInnovation, 2, 26–31.
Stamm, H. en Lamprecht, M. (2001). Sydney 2000, the best games ever? Samenvatting van een onderzoek gepresenteerd op de 1e World Congress of Sociology of Sport. Seoul, Korea.
Starkes, J. (2000). The Road to Expertise. Is Practice the Only Determinant? International Journal of Sport Psychology, 31, 431–451.
SCP (2006). Rapportage Sport 2006. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
SCP (2007). Sports in the Netherlands. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Stichting Fonds voor de Topsporter (2007). Jaarverslag 2007. Arnhem: Stichting Fonds voor de Topsporter.
Tweede Kamer (2001). Sport, bewegen en gezondheid; Motie over het doen van onderzoek naar de wenselijkheid op nationaal niveau tot sportwetgeving te komen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 841, nr. 7. Den Haag: Sdu.
Vennink, P. (2002). De LOOT-school: combineren van topsport en voortgezet onderwijs. Sport Gericht, 2, 11–14.
VWS (1996). Nota Wat sport beweegt. Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 125, nrs. 1–2. Den Haag: Sdu.
VWS (1997). Brief staatssecretaris met plan van aanpak implementatie nota Wat sport beweegt. Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 125, nr. 6. Den Haag: Sdu.
VWS (1999a). Nota Kansen voor topsport. Het topsportbeleid van de rijksoverheid. Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 429, nrs. 1–2. Den Haag: Sdu.
VWS (1999b). Topsportbeleid; Verslag nota-overleg over de nota Kansen voor Topsport. Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 429, nr. 7. Den Haag: Sdu.
VWS (2000). Speech van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Margo Vliegenthart, ter gelegenheid van de tweede Internationale Conferentie Sport en City marketing op 6 april 2000 te Rotterdam, uitgesproken door de directeur-generaal Welzijn en Sport, drs. P. H. B. Pennekamp.
VWS (2001). Sport, bewegen en gezondheid; Motie over het doen van onderzoek naar de wenselijkheid op nationaal niveau tot sportwetgeving te komen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 841, nr. 7. Den Haag: Sdu.
VWS (2003). Kennis, Innovatie, Meedoen. Beleid begrotingssubsidies VWS. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 214, nr. 5. Den Haag: Sdu.
VWS (2005). Toekomstig sportbeleid; Nota Tijd voor sport, Bewegen, Meedoen, Presteren. Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 234, nr. 2. Den Haag: Sdu.
VWS (2006a). Toekomstig sportbeleid; Brief staatssecretaris ter aanbieding van het uitvoeringsprogramma Samen voor sport. Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 234, nr. 6. Den Haag: Sdu.
VWS (2006b). Kabinetsplan aanpak administratieve lasten; Brief staatssecretaris over het rapport Minder regels, meer sport van de werkgroep Atsma. Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 515, nr. 144. Den Haag: Sdu.
VWS (2007). Toekomstig sportbeleid; Brief staatssecretaris met de beleidsbrief De kracht van sport. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 234, nr. 13. Den Haag: Sdu.
Werkgroep Atsma (2005). Rapport Minder regels, meer sport. Onderzoek in opdracht van NOC*NSF.
Westerbeek, H. (2007). Sportbeleid in internationaal vergelijkend perspectief. Nieuwegein: Arko Sports Media BV.
Wet op de Kansspelen. Wet van 10 december 1964, houdende nadere regelen met betrekking tot kansspelen.
Kaderwet volksgezondheidssubsidies. Wet van 12 maart 1998, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op het terrein van de volksgezondheid.
De resultaten van de Nederlandse sporters op de Olympische en Paralympische Spelen staan in bijlage 5 achter in dit rapport. U kunt ze ook vinden op onze internetsite, www.rekenkamer.nl.
Natuurlijk zijn er ook andere indelingen mogelijk binnen de topsportliteratuur en het (internationaal) topsportonderzoek.
Voor een overzicht van de bij NOC*NSF aangesloten sportbonden (stand eind 2005) en een volledig overzicht van de erkende topsportonderdelen, zie bijlage 3.
Je kunt de A- of B-status ook krijgen voor een gezamenlijk behaald resultaat. Er is sprake van een gezamenlijk behaald resultaat bij een teamsport (bijvoorbeeld voetbal, volleybal, handbal) of als er sprake is van afhankelijkheid (bijvoorbeeld estafette, dubbelspel).
De vuistregel is dat het bereiken van de internationale top in de sport gemiddeld ongeveer acht tot tien jaar en 10 000 uur training vereist (Bloom, 1985 en Starkes, 2000). Het sportverleden van de Nederlandse topsporters bevestigt dit. Gemiddeld hadden topsporters in 2003 dertien jaar trainingservaring in hun tak van sport (SCP, 2006, p. 281).
Nederland staat op de zevende plaats in Europa als het gaat om het aantal sportclubs per land (Policy Research Corporation, 2008).
Overkoepelende organisaties van sportverenigingen, met taken als belangenbehartiging, sportontwikkeling en -bevordering.
De verdeling over de krijgsmachtonderdelen in 2008: Koninklijke Landmacht (10), Koninklijke Luchtmacht (5), Koninklijke Marine (1) en Koninklijke Marechaussee (2).
De resultaten van de verschillende programma’s waarmee deze voornemens worden gerealiseerd staan samengevat in paragraaf 4.8.
Gebaseerd op onderzoek Geen sport zonder spelregels, Ernst & Young (2003) en brochure Wet- en regelgeving voor sportverenigingen, NOC*NSF (2007a).
Een belangrijk moment was bijvoorbeeld het Bosmanarrest uit 1995 (afschaffing van transfersom na afloop van een spelerscontract).
In Nederland is dopingregelgeving opgenomen in de regelgeving van de sportbond. De sport is dus primair verantwoordelijk voor het tegengaan van het gebruik van doping en de overheid is verantwoordelijk voor het tegengaan van de handel in doping (VWS, 2007). In sommige landen, zoals Frankrijk en België, is de dopingregelgeving opgenomen in de wet. Dit betekent dat de aanpak van de dopingproblematiek niet alleen de verantwoordelijkheid is van de sportbond, maar ook die van de overheid. Een sporter of begeleider die de dopingwet overtreedt, kan vervolgd worden (www.dopingautoriteit.nl).
Onder meer de in december 2004 aangenomen motie van de Tweede Kamerleden Rijpstra en Atsma met als strekking dat er een adviesraad («sportautoriteit») moest komen die onafhankelijk advies geeft over bijvoorbeeld de gewenste verdeling over de georganiseerde sportwereld van gelden afkomstig van De Lotto, gemeenten, provincies en ministeries.
Gebaseerd op UK Sport: Supporting elite athletes, NAO (2005); Topsport: een kwestie van investeren en kiezen, Donkervoort I., Vervoorn C.; Sportbeleid in internationaal vergelijkend perspectief, Westerbeek, H. (2007): De internationale medaillewedloop, Bottenburg van M., in Sport & Strategie februari/maart 2008. Daarnaast hebben wij aan dertien van onze zusterinstellingen gevraagd informatie voor ons te verzamelen over de organisatiestructuur van topsport in hun land; voorzover ontvangen zijn hun reacties verwerkt.
Amsterdam had zich kandidaat gesteld voor de Olympische Spelen van 1992. Bij de verkiezing door het Olympisch Comite in 1986 werd Amsterdam laatste met slechts vijf stemmen. Barcelona kreeg de Spelen. In Nederland leidde de kandidaatstelling tot een stevige antilobby.
Een kwart van de sporters beoefent topsport fulltime; de anderen verrichten naast de topsport ander (betaald) werk.
Aan de Tweede Kamer was toegezegd dat de regeling in 2005 zou worden geëvalueerd. Na overleg tussen het Ministerie van VWS en NOC*NSF is besloten dat de evaluatie in 2004 te laten plaatsvinden. Deze vervroeging had onder andere te maken met de (boven de verwachting liggende) toename van het aantal topsporters dat van de regeling gebruikmaakt.
De beoogde resultaten zijn gedestilleerd uit de verschillende beleidsnota’s die sinds 2005 zijn verschenen, waar het jaartal van belang is, wordt dit in de tabel aangegeven.
Voor een gedetailleerde beschrijving van de berekeningen, zie de methodologische verantwoording in bijlage 4.
Strikt genomen is financiering geen goed woord in overheidsverband: de overheid financiert niet, maar bekostigt. Uit oogpunt van uniform taalgebruik is toch gekozen voor het woord financiering, publieke financiering ten opzichte van private financiering.
2006 en 2007 hoofdzakelijk realisaties, 2008 alleen begrotingen, gegevens afkomstig van NOC*NSF.
Performance 2008 wordt gesponsord door de zes partners (zie ook hoofstuk 3): DSM, Ernst & Young, De Lotto, de NS, Randstad en Unilever.
Uit gesprekken met NOC*NSF en met M. Van Bottenburg, bijzonder hoogleraar Sportontwikkeling aan de Universiteit Utrecht, leiden we af dat, gezien de top tien ambitie en de toenemende investeringen in topsport door concurrerende landen, mag worden verwacht dat deze verdeling in de nabije toekomst ter discussie wordt gesteld als het gehele sportbudget niet verder wordt verhoogd.
Hierbij zijn dezelfde berekeningssytematieken en brongegevens gebruikt als bij de reguliere topsport.
De eerste klassieke Olympische Spelen werden gehouden in 776 voor Christus in het Griekse Olympia. In het jaar 393 na Christus werden de Spelen door de Romeinse keizer Theodosius verboden, omdat hij ze zag als een heidens feest (bron: www.olympic.org).
De totale uitgaven van alle sportbonden aan topsport bedragen ongeveer € 63 miljoen, zie figuur 5.6.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31711-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.