nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 november 2008
Naar aanleiding van de motie van de leden Snijder-Hazelhoff, Atsma en
Van der Vlies (TK 31 200 XIV, nr. 114) heb ik Alterra gevraagd een
onderzoek uit te voeren naar de vergunningverlening voor Natura 2000-gebieden
sinds 1 oktober 2005, de datum van inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet
1998. De resultaten van dit onderzoek bied ik u hierbij aan1.
Het onderzoek is gericht op het bieden van een kwantitatief inzicht in
de praktijk van vergunningverlening. Hieronder ga ik in op de belangrijkste
resultaten.
Sinds de invoering van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn (van 1 oktober
2005 tot augustus 2008) 1951 aanvragen op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet
1998 ingediend. Hiervan zijn 235 aanvragen nog in behandeling; 1716 aanvragen
zijn afgehandeld.
De resultaten van het onderzoek laten zien dat er bij 37% van de
1716 afgehandelde vergunningaanvragen geen vergunningplicht was, dat de initiatiefnemer
de aanvraag introk of dat het bevoegd gezag de aanvraag niet in behandeling
kon nemen. De overige 63%, 1087 aanvragen, heeft het vergunningentraject
doorlopen, 19 aanvragen zijn geheel geweigerd en 38 zijn gedeeltelijk geweigerd.
Van de verleende aanvragen zijn twee aanvragen verleend na het doorlopen
van de ADC-toets (Alternatieven, Dwingende reden, Compensatie). Enkel bij
deze twee gevallen is dus een alternatievenafweging gedaan en is sprake geweest
van compensatie. Hoe de alternatievenafweging is verlopen en op welke wijze
compensatie is toegepast, is vanwege het beperkt aantal gevallen niet nader
kwalitatief onderzocht.
Ter aanvulling op de cijfers over verleende vergunningaanvragen merk ik
op dat de verleende vergunningen in de meeste gevallen onder voorschriften
zijn verleend.
Ook is in de aanvragen al rekening gehouden met de vereisten van de Natuurbeschermingswet
1998. Er kan ook aangenomen worden dat er een preventieve werking van de Natuurbeschermingswet
1998 uitgaat en activiteiten die zich bij voorbaat al niet verhouden met de
vereisten van de Natuurbeschermingswet 1998 anders of elders worden gedaan.
Omdat het hier een kwantitatief onderzoek betreft, is dit niet onderzocht.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg