Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700-XI nr. 95 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31700-XI nr. 95 |
Vastgesteld 1 juli 2009
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer naar aanleiding van de brief van 9 juni 2009 inzake de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisatie en Milieu (SMOM) (Kamerstuk 31 700 XI, nr. 87).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 juni 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
Op 3 juni jl. heeft een algemeen overleg plaatsgevonden over de vernieuwde opzet van de SMOM. Tijdens dit debat heeft de CDA-fractie aangegeven zich te kunnen vinden in deze vernieuwde opzet. Kortheidshalve wordt naar de inbreng van de CDA-fractie in dat debat verwezen. Op enkele punten bleef tijdens het debat onduidelijkheid bestaan. Daarop heeft u in de brief van 9 juni een nadere toelichting gegeven.
Naar aanleiding van deze brief hebben de leden van de CDA-fractie nog een enkele vraag. Tijdens het debat is aangegeven dat de betrokkenheid van milieu-organisaties bij relevante beleidsdossiers op prijs wordt gesteld en gecontinueerd zou moeten worden. Deze betrokkenheid wordt nu (deels) vanuit de programmasubsidies bekostigd. Met het vervallen van de programmasubsidies is onduidelijk of en zo ja op welke wijze de rijksoverheid een financiële bijdrage beschikbaar stelt om deze organisaties in staat te stellen hun inbreng bij relevante beleidsdossiers te leveren. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op dit punt.
Hierbij zij opgemerkt, dat overheden tot op heden vaak steeds dezelfde organisaties vragen om formulering van hét milieubelang bij beleidsdossiers. Programmasubsidies droegen bij aan de facto gedwongen winkelnering. Afschaffing van die programmasubsidies zou in de ogen van deze leden dan ook een aanleiding voor het Rijk moeten zijn om zich te bezinnen op manieren om meer pluriformiteit in de uitnodigingen tot participatie aan te brengen. Graag een reactie.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De PvdA-fractie heeft met belangstelling kennis genomen van uw brief d.d. 9 juni 2009. Zij heeft echter nog enkele vragen met betrekking tot het voorstel:
1. In de monitoringsrapportage die in april naar de Tweede Kamer is gestuurd is niet precies af te lezen hoe programma’s worden aangewend door de aanvragende partijen. Is daar iets naders over op te merken?
2. Er wordt aan milieuorganisaties zeer regelmatig gevraagd te participeren in Rijksprojecten en de voorbereiding daarvan (Alderstafel, etc.). Hoe beoordeelt u de inbreng van de daartoe uitgenodigde organisaties?
3. Blijft deze inbreng gegarandeerd met het ingaan van de nieuwe SMOM-regeling? Zo ja hoe?
4. Is het zo dat door het benadrukken van projecten in de nieuwe regeling de beschikbaarheid voor subsidie voor participatie die nu (deels) uit programma’s wordt gefinancierd bemoeilijkt wordt?
5. Bent u bereid in de begroting 2010 als onderdeel van en binnen de voor de SMOM-regeling beschikbare gelden een faciliteit op te nemen op basis waarvan milieuorganisaties kunnen blijven participeren in grote nationale projecten? Hoe gaat zo’n faciliteit eruit zien?
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de brief over de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu. De leden van de SP-fractie zijn het met u eens dat de subsidieregeling aangepast diende te worden. Maar dan wel met als oogmerk een rustige financiering conform de afspraken die zijn gemaakt bij de behandeling van de Nota Natuur en Milieu Educatie. De maatregel lijkt echter voorbij te gaan aan het feit dat er meer soorten organisaties uit de ruif mee eten. Vandaar onderstaande vragen en opmerkingen.
Ook de leden van de SP-fractie zien uiteraard bij voorkeur dat milieu-organisaties zelf hun financiële middelen bij elkaar brengen. In de praktijk is er echter nog geen sprake van een (vrije) markt van vraag en aanbod waarin de reële prijs voor natuur en milieudiensten wordt betaald. Onderkent u dat, als de regering daadwerkelijk maatschappelijke betrokkenheid en een kritisch geluid wil organiseren rond de thema’s natuur, milieu, klimaat en duurzaamheid, daar voorlopig nog een financiële overheidsbijdrage voor nodig blijft?
De SP deelt in die zin ook bij lange na niet het enthousiasme over het maatschappelijke besef en verantwoordelijkheidsgevoel bij burgers en bedrijven. De feiten en cijfers over misstanden zijn eerder groeiend dan dat ze afnemen. Dit wordt nog eens onderstreept door het signaal dat multinational Shell zich terugtrekt uit duurzame energie projecten. Dat is weinig hoopgevend. Waarop baseert u uw optimisme en enthousiasme? Ziet u achter die «early adapters» en koplopers de grote groep achterblijvers en afhakers niet?
De leden van de SP-fractie zien ook niet graag dat welwillende, veelal op vrijwilligers draaiende NME-organisaties de dupe worden van de voorgestelde maatregel. Die sector heeft juist behoefte aan structureel meer geld voor praktische uitvoering. Geld dat wordt uitgekeerd voor meerdere jaren. In uw eigen marktterminologie: investeringszekerheid. Net als die kolencentrales en afvalcentrales willen ook NME-werkers en vrijwilligers zekerheid van investering. Waarom snapt u dat wel voor die multinationals en niet voor het NME-werkveld? De bij de behandeling van de Nota NME ingediende motie van de leden Van Velzen en Jacobi ging over rustige financiering, zodat die NME-ers niet elk jaar de helft van hun tijd kwijt zijn met het invullen van formulieren en het schrijven van aanvragen. In uw eigen termen: het wegnemen van administratieve lastendruk. De motie vraagt dus om investeringszekerheid en het wegnemen van lastendruk. Hoe gaat die rustige financiering er uit zien en voor welke organisaties gaat u dat bewerkstelligen?
De criteria voor toekenning van subsidie die u in uw brief noemt, spreken de leden van de SP-fractie totaal niet aan. Die sluiten bepaald niet aan bij de mobiliserende en informerende rol die wij van milieuorganisaties verwachten. De criteria zijn niet bepaald stimulerend voor het aan de kaak stellen en agendasetting. Minimaal zouden de leden van de SP-fractie willen toevoegen, dat het effect van het project op natuur en milieu en het bereiken van doelgroepen ook in de beoordeling moet worden meegenomen. Bent u bereid de criteria te heroverwegen en daar nog eens naar te kijken, ook met het oog op rustige financiering voor de NME-sector? De leden van e SP-fractie zijn verheugd dat de suggesties over onderzoek ten behoeve van maatschappelijke organisaties door universiteiten en kennisinstituten door u wordt onderzocht. Wanneer kunnen daar concrete voorstellen voor worden verwacht?
Tot slot vragen de leden zich af hoe u de 3 miljoen euro die u niet onder de SMOM regeling heeft gebracht gaat verdelen? Gaat dit naar de organisaties die de rustige financiering zo hard nodig hebben als bedoeld in het overleg over de nota Natuur en Milieu Educatie? Wordt dit budget in tenders uitgegeven en op vaste momenten?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de subsidieregeling. De leden van de VVD-fractie horen graag waarom er gekozen is om criteria a, b en c zwaar te laten wegen. De leden zijn met name geïnteresseerd in hoe het kan dat bij de beoordeling van een project – wat conform de regeling bestaat uit activiteiten gericht op het behalen van een bepaald doel – minder belang wordt toegedicht aan de doelmatigheid, efficiëntie en slaagkans? Kunt u deze keuze nader motiveren?
Verder vermoeden de leden dat het onderscheid tussen programma’s en projecten minimaal is. U geeft immers aan dat zowel projecten als programma’s maximaal drie jaar duren – en de beoordelingscriteria lijken aan de geven dat projecten ook strategisch van aard kunnen zijn, zonder duidelijke doelstelling en helder inschatting van de slaagkans. Kunt u het onderscheid tussen de programma’s en projecten, inclusief de beoordelingscriteria, nader uiteenzetten?
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks zijn ontstemd dat u de regeling voor de SMOM 2009 al heeft gepubliceerd voor het overleg met de Kamer is afgerond. Onder andere is hierdoor een knoop doorgehakt op een onderwerp wat door verschillende fracties waaronder GroenLinks aan de orde is gesteld: de pot van 3 miljoen die niet via een tenderregeling via SenterNovem wordt verdeeld maar direct bij VROM. Hoe gaat u garanderen dat iedereen gelijkelijk kans heeft om op deze gelden voor incidentele projecten aanspraak kan maken? Hoe voorkomt u hierbij de schijn van belangenverstrengeling van uzelf?
«Milieuorganisaties moeten de luis in de pels blijven»zei u in het AO. Kunt u uiteenzetten hoe deze rol gegarandeerd blijft binnen de in de in de brief genoemde criteria?
U vindt innovatie een belangrijk criterium, maar kunt u toezeggen dat technisch- of wetenschappelijke innovatieprojecten, die ook een aanvraag kunnen indienen bij de 280 miljoen voor crisismaatregelen voor innovatie (persbericht 17-6) 58 miljoen voor het pakket innovatieagenda energie (persbericht 22-6) of de 7 miljoen voor Energie Onderzoek (persbericht 23-6) of van één van de andere reeds bestaande maatregelen niet uit de SMOM zullen worden gefinancierd, omdat daar betere bronnen voor zijn?
Bent u bereid een herziene regeling te publiceren, waarin u de criteria op deze punten aanscherpt en verheldert?
Bent u bereid om bij de toekenning van de subsidie 2010 een soort overgangsfase in te bouwen voor die organisaties waarvan de programmasubsidie in 2010 afloopt en die op grond van het verleden en de contac-ten met het ministerie zoals de bijeenkomst in april en de eerdere programma-evaluaties hadden kunnen verwachten weer een programmasubsidie aanvraag te doen en ook een gerede kans te maken deze toegekend te krijgen? Zeker daar waar er risico is dat organisaties door de huidige economische omstandigheden het risico lopen om te vallen? Bent u daarbij bereid een voorbeeld te nemen aan de overgangsregeling die minister Verburg deze week heeft toegezegd ontslagen bij de Stichting Historische Buitenplaatsen te voorkomen?
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw aanvullende brief over de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu.
Het is de leden van de ChristenUnie-fractie opgevallen dat in de criteria van de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu 2009 zoals die gepubliceerd is, geen sprake is van het milieueffect dat de projecten hebben en de vraag of de projecten beleidsrelevant zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie geven u in overweging deze aspecten mee te wegen bij het verlenen van subsidie binnen de SMOM.
In het algemeen overleg heeft de ChristenUnie aandacht gevraagd voor de timing van de voorgenomen maatregelen. Er is door diverse oorzaken, onder meer de financiële crisis, al bij diverse organisaties sprake van een moeilijke financiële situatie. Bovendien heeft de ChristenUnie haar zorg uitgesproken over een bepaalde mate van continuïteit en behoud van expertise bij organisaties die in processen een belang inbrengen dat zelf geen stem heeft. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn niet overtuigd door uw antwoord dat dit kan met leden of donateurs.
De leden van de ChristenUnie-fractie geven u dringend in overweging begin 2010 een evaluatie uit te voeren van de effecten van de tender 2009 van de SMOM en daarbij te kijken naar de inhoud van de gehonoreerde en niet-gehonoreerde projecten, naar de gevolgen van de regeling voor de effectiviteit van maatschappelijke organisaties en daarnaast naar de administratieve lasten voor zowel de maatschappelijke organisaties als de uitvoerder van de regeling SenterNovem.
Inbreng van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de fractie van PvdD hebben met teleurstelling kennis genomen van de SMOM regeling 2009. U heeft de regeling al gepubliceerd, terwijl het overleg hierover nog zou worden voortgezet na toezending van een brief met criteria aan de Kamer.
De regeling is alleen gepubliceerd voor de 6 miljoen projectsubsidies. Kennelijk is er dus een knoop doorgehakt over het afschaffen van de programmasubsidies, die niet meer aangevraagd kunnen worden. Kunt u dit bevestigen en toelichten?
U geeft in uw brief d.d. 9 juni 2009 aan de Kamer aan dat de vrijvallende gelden door het afschaffen van de programmasubsidies (3 miljoen euro) voor een deel beschikbaar blijft in het SMOM-kader, en beschikbaar blijft voor maatschappelijke organisaties. Kunt u aangeven welk deel van deze 3 miljoen euro beschikbaar blijft in het SMOM-kader, en of de maatschappelijke organisaties waarop u doelt beperkt blijft tot milieuorganisaties of dat u dit breder ziet?
De suggestie is gewekt dat de 6 miljoen aan projectsubsidies vooral is bestemd voor «oplossingsgerichte» projecten. De leden van de PvdD zijn van mening dat als er een pot aan incidenteel geld beschikbaar is, deze vooral zouden moeten worden ingezet voor projecten rond actuele beleidsissues. Kunt u bevestigen dat dit bij uitstek is waar dit geld voor bedoeld is?
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat veel burgers weliswaar hun steentje (zouden) willen bijdragen aan een goed milieu, maar dat de meerderheid toch vooral overheidsmaatregelen verwacht omdat het klimaatprobleem te groot is om via individuele inzet op te lossen. Oplossingsgericht mag niet betekenen dat er relatief veel geld wordt gestoken in micro-oplossingen, zoals klimaatstraatfeesten, die weliswaar sympathiek zijn maar naar verhouding weinig zoden aan de dijk zetten bij de oplossing van de klimaatproblematiek.
Milieu- en natuurorganisaties hebben een belangrijke rol als agendavormende organisaties door hun vermogen om problemen en problematische ontwikkelingen aan de kaak te stellen. Om deze ontwikkelingen te kunnen signaleren en agenderen is het noodzakelijk medewerkers aan te kunnen stellen voor langere termijn. Hiervoor zijn programmasubsidies onmisbaar. Hoe wil u de lange termijn agendavorming door milieu- en natuurorganisaties veilig stellen?
U heeft tijdens het algemeen overleg gezegd dat milieuorganisaties «de luis in de pels» moeten blijven. De PvdD vraagt zich af op welke wijze deze rol terugkomt in de criteria die u heeft genoemd in uw brief. Kunt u hier een toelichting op geven?
De leden van deze fractie zijn van mening dat de criteria nader moeten worden bezien. Bent u een herziene regeling te publiceren, waarin ze de criteria op deze punten aanscherpt en verheldert?
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van uw vragen en opmerkingen over de Subsidieregeling Maatschappelijke organisaties en Milieu (SMOM) in uw brief van 26 juni jl. (kenmerk 09-VROM-B-026). Een groot deel van de vragen van nagenoeg alle fracties betreffen de continuïteit van inbreng van milieubelangen in diverse processen. In de reacties worden verschillende vormen van inbreng van maatschappelijke organisaties in onze maatschappij aangestipt: participatie in rijksprojecten, inbreng bij beleidsdossiers, inbrengen van kritische geluiden rondom milieu, natuur en duurzaamheid, de luis in de pels rol, de rol van agendavormer, de mobiliserende rol en de informerende rol. Enerzijds komen uw vragen voort uit het afschaffen van de programmasubsidies, anderzijds is voor u niet duidelijk of de projectsubsidie met bijbehorende beoordelingscriteria de inbreng van milieubelangen en participatie vanuit (milieu-)organisaties voldoende zal waarborgen.
Ik ben het met u eens dat, ook in deze tijd waarin het besef van belang van milieu en duurzaamheid breed aanwezig is in de samenleving, inbreng van milieubelangen vanuit maatschappelijke organisaties nog steeds zeer belangrijk is. In het Algemeen Overleg over de SMOM (AO-SMOM, 3 juni 2009) heeft u uw zorg aangaande deze inbreng ook kenbaar gemaakt. Na dit overleg met u heb ik besloten tot publicatie van de regeling, omdat ik ervan overtuigd ben dat de wijzigingen niet ten koste zullen gaan van deze inbreng. De SMOM-tender 2009 is dus op dit moment opengesteld. Daar komt nog bij dat ik de organisaties voldoende tijd wilde geven hun aanvragen goed voor te bereiden. De tender sluit 1 september en uitstellen van de publicatie maakt de termijn om voorstellen in te dienen korter.
Onder de kopjes «afschaffen programmasubsidies» en «beoordelingscriteria» zal ik u uitleggen waarom ik ervan overtuigd ben dat de wijzigingen van de SMOM niet ten koste gaan van de inbreng van milieubelangen. Onder het kopje «Afschaffen programmasubsidies» licht ik nogmaals toe waarom ik hiertoe ben overgegaan. Onder het kopje «Beoordelingscriteria» ga ik ook in op andere vragen die u mij gesteld hebt over de beoordelingscriteria. Daarna ga ik onder de kopjes «Evaluatie», «Motie-Van Velzen/Jacobi», Timing, «Technische of wetenschappelijke innovatieprojecten waarvoor ander budget beschikbaar is», «Vrijgevallen budget door afschaffen programmafinanciering» en «Onderzoek ten behoeve van maatschappelijke organisaties» in op andere vragen en opmerkingen van u.
In mijn vorige brief (DP2009040526) die ik u op 9 juni jl. over dit onderwerp stuurde na het Algemeen Overleg heb ik het onderscheid tussen programma’s en projecten zoals die tot en met de tender 2008 bestond toegelicht. Ten dele golden voor projecten en programma’s dezelfde beoordelingscriteria, ten dele andere. Het jaarlijkse budget voor programmasubsidies werd, mede als gevolg van de praktijk zoals die voor de huidige SMOM bestond, voor een aanzienlijk deel toegekend aan veelal dezelfde en veelal de bekende maatschappelijke organisaties op het gebied van milieu.
Een programmavoorstel beschrijft op hoofdlijnen waar de organisatie zich mee bezig gaat houden. Een programma wordt ieder jaar concreter ingevuld in de zogenaamde werkprogramma’s. Het kan daarbij gaan om verschillende en uiteenlopende activiteiten. Hierbij hoort voor een deel ook de inbreng van milieubelangen waar u in uw reactie op doelt. Een programmafinanciering biedt financiële zekerheid voor drie jaar. Deze vorm van subsidie wekt daarmee de schijn van exploitatiesubsidie en ik vind dat structurele financiering van maatschappelijke organisaties niet van de overheid afkomstig zou moeten zijn. Zoals ik u in mijn brief van 27 mei jl. waarin ik de voorgenomen wijzigingen bekendmaakte (DP2009038724) toegelicht heb, is dit voor mij het belangrijkste argument voor afschaffing van programmasubsidies.
Participatie in rijkstrajecten en andere vormen van inbreng van milieubelangen kunnen als activiteiten ook deel uitmaken van projectvoorstellen. Dat is niet nieuw. Ook de beoordelingscriteria staan dat niet in de weg, maar daar kom ik hieronder uitgebreid op terug. Ik verwacht dat het afschaffen van de programmasubsidies uiteindelijk ten goede komt aan de kwaliteit, pluriformiteit en vernieuwing binnen de aanvragers en de inhoud van projectvoorstellen.
Dat neemt niet weg dat de organisaties die programmafinanciering ontvangen of hebben ontvangen goed en belangrijk werk verrichten of verricht hebben, op verschillende manieren zoals in het begin van deze brief verwoord. Het is goed te begrijpen dat nu de relatief zekere programmafinanciering weg gaat vallen, u en de organisaties zich zorgen maken of zij dit werk nog wel kunnen blijven doen. Aan de andere kant wil ik u erop wijzen dat wanneer de programmafinanciering noodzakelijk is voor de structurele inbreng van een organisatie, deze financiering inderdaad veel weg heeft van een structurele exploitatiesubsidie. Dit pleit alleen maar voor het afschaffen van programmasubsidies. Het is verstandig wanneer organisaties voor de continuïteit van hun inbreng en behoud van expertise meer structurele financiering aanwenden op hun begroting dan alleen overheidsfinanciering. Bijvoorbeeld om de onafhankelijke positie ten opzichte van de overheid te kunnen waarborgen.
Tevens komt het belang dat ik hecht aan de inbreng van maatschappelijke organisaties op het terrein van milieu en duurzame ontwikkeling tot uitdrukking in het feit dat ik de middelen die vrijvallen als gevolg van het afschaffen van programmasubsidies, beschikbaar houd ten behoeve van de maatschappelijke organisaties. Zoals eerder aangekondigd zal er per 1 januari 2010 3 miljoen euro buiten de SMOM-tender om beschikbaar komen voor maatschappelijke organisaties. Participatie in rijksprojecten en andere vormen van inbreng van milieubelangen kunnen ook via dit budget gesubsidieerd worden. Maar daarover verder in deze brief meer.
Voor wat betreft de duur van de subsidie geeft de regeling aan dat projecten maximaal drie jaar kunnen duren. In mijn vorige brief gaf ik aan dat projecten meestal kortdurend zijn en bij voorkeur één jaar. Dat was in de situatie dat er zowel projecten als programma’s bestonden. Ik kan me voorstellen dat er nu meer meerjarige projecten gehonoreerd zullen worden. Dit komt de continuïteit van de inbreng en behoud van expertise van maatschappelijke organisaties ten goede.
Uit uw reacties begrijp ik dat de beoordelingscriteria u onvoldoende zekerheid bieden met betrekking tot het waarborgen van participatie in rijksprojecten en andere vormen van inbreng van het milieubelang. Enkele leden van uw Kamer vragen de beoordelingscriteria te heroverwegen met het oog op de mobiliserende, informerende, agendavormende en kritische rol van maatschappelijke organisaties. Het is een bewuste keuze geweest om dit juist niet te doen. Hiermee sluit ik deze rollen en vormen van inbreng van maatschappelijke organisaties niet uit, integendeel zelfs. In het overleg over mogelijke wijzigingen van de SMOM dat in maart heeft plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van de maatschappelijke organisaties die subsidie uit de SMOM ontvangen, is hier ook over gesproken. De maatschappelijke organisaties gaven aan deze rollen flexibel toe te passen. De organisaties bepalen op basis van hun expertise en ervaring welke rol(len) en vormen van inbreng zij kiezen om hun doelen te bereiken. Juist door de beoordelingscriteria hier niet op toe te spitsen bied ik de maatschappelijke organisaties voldoende ruimte voor projecten waarbinnen zij hun inbreng, die u en ik zo waardevol achten, zelf kunnen vormgeven.
Wel heb ik het criterium «oplossingsgericht» toegevoegd. De «mate waarin een project bijdraagt aan het maatschappelijk debat» heb ik geschrapt. Daarmee wil ik de aanvragers uitdagen zich te beraden op de mate waarin hun project bijdraagt aan het daadwerkelijk oplossen van problemen op het terrein van milieu en duurzame ontwikkeling en hun activiteiten daarop toe te spitsen. Het effect op milieu en duurzame ontwikkeling speelt dus wel degelijk een rol, een essentiële rol zelfs. Daarmee zeg ik niet dat kritische geluiden, debat of voorlichting niet meer nodig zijn, maar dat ik graag wil dat activiteiten ingezet worden om oplossingen te bereiken. De organisaties kunnen zelf bepalen welke activiteiten ze inzetten. Kritische geluiden of voorlichting kunnen daar bijvoorbeeld deel van uitmaken. Ik onderschat de omvang en complexiteit van de problemen waar we voor staan op het gebied van milieu en duurzame ontwikkeling niet. Mijn enthousiasme komt doordat ik merk dat steeds meer individuen en partijen in de samenleving hun steentje willen bijdragen aan het oplossen van deze problemen.
Mochten de beoordelingscriteria overigens de suggestie gewekt hebben dat het belang voor milieu(beleid) en duurzame ontwikkeling van een projectvoorstel geen rol spelen, dan wil ik dat graag uit de wereld helpen. Dit is een zogenaamd «hard» criterium waaraan een voorstel moet voldoen om überhaupt voor beoordeling in aanmerking te komen. Daarnaast speelt dit ook nog een rol bij het onderling vergelijken van projectvoorstellen door het beoordelingscriterium «doelmatigheid».
Tevens is mij gesuggereerd door de leden van de SP-fractie om het «bereiken van doelgroepen» ook in de beoordelingscriteria mee te nemen. Het criterium «de betrokkenheid van burgers, lokale organisaties en andere maatschappelijke actoren» is daarom opgenomen in de regeling en is een van de criteria die zwaar wegen in de beoordeling van een project. Maatschappelijke organisaties hebben hier een belangrijke rol. Zij kunnen burgers informeren over milieuproblemen en hen concrete handelingsperspectieven bieden.
Mijn antwoord op de reactie van de leden van de VVD-fractie luidt dat een project zonder duidelijke doelstelling vanzelfsprekend niet gehonoreerd zal worden. Er worden natuurlijk minimale kwaliteitseisen gesteld aan de projectvoorstellen. Beoordeling is anders niet mogelijk. De criteria «mate van innovatie», «oplossingsgerichtheid» en «betrokkenheid van burgers, lokale organisaties en andere maatschappelijke actoren» wegen zwaar bij de beoordeling van een project omdat ik hecht aan projecten die vernieuwende concepten uitproberen en daadwerkelijk bijdragen aan het oplossen van problemen waarbij vooral ook anderen worden betrokken. Dit doet er niet aan af dat de doelmatigheid, efficiëntie en slaagkans van een project zeker belangrijk zijn. Daarom zijn deze criteria opgenomen in de regeling en projecten worden daar ook aan getoetst. Ik wil echter het accent leggen op de eerstgenoemde criteria vanwege de extra stimulans die ik met de SMOM wil bereiken voor bijdragen aan een beter milieu en duurzame ontwikkeling en die gedragen worden in de samenleving.
Technische of wetenschappelijke innovatie projecten waarvoor ander budget beschikbaar is
De GroenLinks-fractie refereert aan een aantal maatregelen die onlangs zijn bekendgemaakt door de ministeries van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en door mijn ministerie waarbij subsidie beschikbaar wordt gesteld voor innoverende projecten. Deze maatregelen richten zich onder andere op het behouden van kenniswerkers, op hightech topprojecten, op energiedemonstratieprojecten en op projecten gericht op onder andere hernieuwbare energie. Deze maatregelen richten zich tot bedrijven en in mindere mate tot kennisinstellingen, terwijl de SMOM subsidie voor maatschappelijke organisaties regelt. Dat de subsidieaanvrager een maatschappelijke organisaties is, is daarom een eis om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de SMOM. De SMOM heeft bovendien tot doel om maatschappelijke initiatieven te ondersteunen. Het gaat daarbij uitdrukkelijk niet om economische initiatieven. De doelgroep en het doel van deze maatregelen verschillen dan ook aanzienlijk van die van de SMOM waardoor overlap zeer onwaarschijnlijk is.
De suggestie van de leden van de ChristenUnie-fractie om een evaluatie uit te voeren neem ik van harte over. Ik zal in het eerste kwartaal van volgend jaar de inhoud en looptijd van de gehonoreerde en niet gehonoreerde projecten op een rij zetten. Ik zal inzichtelijk maken welke gevolgen de wijzigingen hebben gehad voor de administratieve lasten bij SenterNovem voor wat betreft de uitvoering van de tender. Ook zal ik een aantal maatschappelijke organisaties vragen de gevolgen voor de administratieve lastendruk voor hun organisatie van de wijziging van de regeling tot op dat moment inzichtelijk te maken.
De SP-fractie refereert aan de motie Van Velzen/Jacobi die is ingediend in het kader van de behandeling van de Nota Natuur en Milieu Educatie. Deze motie vraagt om investeringszekerheid en het wegnemen van lastendruk. Ik ben het met u eens dat maatschappelijke organisaties zoveel mogelijk tijd moeten overhouden voor het werk waar het uiteindelijk om draait.
Samen met het ministerie van LNV is er gekeken in hoeverre de Regeling Draagvlak Natuur (RDN) en de SMOM beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Stroomlijnen van aanvraagformulieren en een gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomst zijn daar voorbeelden van. Dit om aanvragende organisaties, die deels dezelfde zijn bij beide regelingen, zo veel mogelijk tijd te besparen, zodat dit ten goede komt aan de daadwerkelijk uitvoering van projecten en activiteiten.
Aan de andere kant is de SMOM niet te vergelijken met de RDN-regeling. Deze regeling subsidieert activiteiten als voorlichting en educatie. Natuur- en milieueducatie is geen doel in de SMOM. Bovendien hebben de programma’s bij de RDN over het algemeen een kleinere financiële omvang dan bij de SMOM het geval is.
Verder verwacht ik wel dat organisaties die voorheen toekonden met één programmavoorstel bij de SMOM, nu meerdere projectvoorstellen zullen indienen. Echter, SMOM-programma’s moesten ook altijd nog geconcretiseerd worden in jaarlijkse werkprogramma’s. Bovendien is het verstandig wanneer organisaties hun werk goed overdenken en plannen. Een projectplan is daarbij een prima hulpmiddel. Zoals ik hierboven heb aangegeven, zal ik een aantal organisaties vragen de gevolgen voor de administratieve lastendruk inzichtelijk te maken in het kader van de evaluatie die ik heb toegezegd.
Voor wat betreft de investeringszekerheid geldt dat, zoals ik hierboven ook al heb toegelicht, projecten, indien nodig, maximaal drie jaar kunnen duren. Nog langere looptijd lijkt me, vanuit het oogpunt van transparantie, niet wenselijk.
In het kader van de tender 2008 heb ik alle programmasubsidies maar voor één jaar toegekend. In de brief waarin ik de betreffende organisaties hierover inlichtte, heb ik tevens aangegeven dat ik voornemens ben om de SMOM-regeling in 2009 te herzien. In het overleg over mogelijke wijzigingen van de SMOM met een vertegenwoordiging waar ik al eerder in deze brief aan refereerde, is ook afschaffing van programmafinanciering aan de orde geweest. De wijzigingen van de SMOM kwamen, zoals enkelen van u tijdens het Algemeen Overleg ook al aangaven, niet onverwacht.
Tevens heb ik alle organisaties die de afgelopen jaren SMOM-subsidie hebben aangevraagd op de hoogte gesteld van het afschaffen van programmasubsidies. Dit heb ik gedaan via een brief die SenterNovem heeft verstuurd om ze attent te maken op de opening van de tender 2009.
Zoals ik hierboven al heb aangegeven betekenen de wijzigingen niet dat de zogenaamde programmaorganisaties nu voor hun activiteiten geen subsidie uit de SMOM meer kunnen ontvangen.
Ik weet dat het moeilijke tijden zijn voor maatschappelijke organisaties, o.a. doordat het VSB-fonds heeft aangegeven te stoppen met financiering van natuur en milieuprojecten. Mijn antwoord op deze moeilijke economische omstandigheden is dat ik geen afbreuk doe aan het totale budget dat ik voor maatschappelijke organisaties beschikbaar heb. Daarbij hanteer ik het uitgangspunt «gelijke monniken, gelijke kappen». Bovendien heb ik het in de SMOM mogelijk gemaakt dat maatschappelijke organisaties tevens economische activiteiten ontplooien.
Om deze redenen zie ik niet in waarom ik over zou moeten gaan tot een overgangsregeling. Bovendien lopen er nog programma’s door tot en met 2010.
Vrijgevallen budget door afschaffen programmafinanciering
Zoals ik reeds heb aangegeven, zal het budget dat vrijkomt door het afschaffen van programmafinanciering ten goede blijven komen aan de maatschappelijke organisaties. Dit om de continuïteit en de inbreng van het werk van maatschappelijke organisaties op het terrein van milieu en duurzaamheid in onze maatschappij zoveel mogelijk te waarborgen. Een klein deel van het geld dat vrijkomt wordt toegevoegd aan het projectbudget binnen het SMOM-kader en 3 miljoen euro wordt, zoals reeds aangekondigd, buiten de tender om beschikbaar gesteld.
Ik ben in mijn vorige brief over dit onderwerp aan u wat meer ingegaan op de besteding van dit budget. Daarbij gaf ik aan dat dit budget tevens aangewend zou kunnen worden ten behoeve van de inbreng van milieu(duurzaamheids)belangen bij relevante maatschappelijke issues op het terrein van ruimtelijke ordening en milieu. Zoals ik in mijn vorige brief aangaf zal ik u hier in september nader over informeren. Ik wil de komende maanden gebruiken om de besteding van deze middelen zorgvuldig vorm te geven. Gelijke kansen voor de verschillende organisaties is daarbij een van de aspecten. Daarop kunnen de leden van de GroenLinks-fractie mijn verhaal in september beoordelen, net zoals op de schijn van belangenverstrengeling.
Onderzoek ten behoeve van maatschappelijke organisaties
Zoals hierboven staat aangegeven, zal ik u in september nader informeren over de besteding van het budget van 3 miljoen euro dat is vrijgevallen. Ik zal dan tevens nader ingaan op de stand van zaken met betrekking tot mijn toezegging dat ik de mogelijkheden voor onderzoek ten behoeve van maatschappelijke organisaties nader zal onderzoeken. Dit was een vraag van de leden van de SP-fractie.
Ik vertrouw erop dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) en Linhard (PvdA).
Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Sterk (CDA), Ortega-Martijn (CU) en Besselink (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-XI-95.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.