31 568 Staatkundig proces Nederlandse Antillen

Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2012

Hierbij zend ik u de vierde voortgangsrapportage voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten inzake «de implementatie en uitvoering van de te nemen verbeteringen na het bezoek van het CPT aan de Nederlandse Antillen en Aruba in juni 2007»1. Deze rapportages zijn in opdracht van de Gouverneur van Aruba, de Gouverneur van Curaçao en de Gouverneur van Sint Maarten opgesteld door prof. mr P.C. Vegter en mr. dr. J. De Lange. De Gouverneurs rapporteren, ingevolge een besluit van de Rijksministerraad, aan mij over de stand van zaken van de verbeteringen binnen het gevangeniswezen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Bijgevoegd treft u ook aan een bestuurlijke reactie van de minister van Volksgezondheid en Sport en de minister van Justitie en Onderwijs van Aruba op de voortgangsrapportage van Aruba en een reactie van de minister van Justitie, het Openbaar Ministerie en het Korpspolitie Sint Maarten op de voortgangsrapportage Sint Maarten.

De rapportages geven een wisselend beeld. Er zijn punten waar verbeteringen zichtbaar zijn, zoals de nieuwe politiecellen op Sint Maarten, betere medische zorg in het Korrektie Instituut Aruba (KIA) en de vreemdelingendetentie op Curaçao. Er zijn echter ook punten die niet zijn verbeterd of waar zelfs sprake is van verslechtering. Zoals de hygiënische situatie en het aantal arbeidsplaatsen in de Point Blanche gevangenis in Sint Maarten, de situatie in Centro Dakota in Aruba en het cellencomplex Rio Canario in Curaçao. Dit vind ik een zorgwekkende ontwikkeling. Veel van de beschreven problemen, zoals het gebrek aan personeel, dagbesteding, bejegening en differentiatie, zijn problemen waar alle drie de Landen mee te maken hebben. Samenwerking tussen de Landen om bijvoorbeeld personeel op te leiden en om van elkaars methodes te leren, is hier van groot belang. Mijn inzet is erop gericht deze samenwerking te stimuleren.

Op Aruba zijn een CPT-commissie en een coördinator implementatie CPT actief met het doorvoeren van de verbeteringen binnen het gevangeniswezen. Echter, uit de rapportage kan worden opgemaakt dat er sprake lijkt van een stagnatie in de voortgang van de verbeteringen. Het is van belang dat Aruba het komende jaar de plannen die er liggen, ook daadwerkelijk uitvoert. Nederland ondersteunt Aruba bij de verbetering van hun gevangenis in de vorm van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen en Aruba, die er onder andere in voorziet dat ondersteuning wordt geboden op het gebied van opleidingen.

Ook op Curaçao lijkt er sprake te zijn van stagnatie wat betreft de verbeteringen binnen de gevangenis op Curaçao, het Sentro di Detenshon i Korekshon Korsou (voorheen Bon Futuro). Het lopende verbetertraject zal naar verwachting niet tijdig zijn afgerond. Er zijn echter ook de nodige verbeteringen doorgevoerd (zie appendix III van de rapportage). Het huidige verbetertraject, waarvoor op basis van de samenwerkingsovereenkomst Bon Futuro, een managementteam van de Dienst Justitiële Inrichtingen is uitgezonden naar de inrichting op Curaçao, eindigt in juli 2012. Inmiddels heeft de minister van Justitie van Curaçao de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en mij verzocht om verlenging van deze inzet. Momenteel wordt bezien of, en zo ja op welke wijze, gevolg kan worden gegeven aan dit verzoek. Hierbij zal de wijze waarop deze inzet gefinancierd wordt, van groot belang zijn. Mijn streven is om, indien overeenstemming wordt bereikt, uiterlijk in april een nieuwe samenwerkingsovereenkomst te tekenen. Daarnaast is het gevangeniswezen op Curaçao regelmatig onderwerp van gesprek tussen de minister-president van Curaçao en mij, omdat in het kader van de AMVRB «waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten» voor zowel de gevangenis als de politie een plan van aanpak is opgesteld. De rapportages van de Voortgangscommissie bieden een goede mogelijkheid om de voortgang extra te monitoren en te bespreken met de regering van Curaçao.

Voor Sint Maarten geldt ook dat voor zowel de gevangenis als de politie een plan van aanpak is opgesteld. Tijdens mijn afgelopen reis heb ik op Sint Maarten mijn zorgen uitgesproken over de voortgang van de uitvoering van deze plannen van aanpak. De renovatie van Point Blanche is nog steeds niet begonnen. Dit heeft effect op de beschikbare celcapaciteit en op de veiligheidssituatie binnen de inrichting.

De onderzoekers geven aan dat het wenselijk is om te bezien of de stimulerende, monitorende functie kan worden ingebed in bestaande structuren en of deze functie niet kan worden overgenomen door de Raad voor de Rechtshandhaving. Ik zal dit punt tijdens het volgende Gouverneursoverleg met de Gouverneurs bespreken en eventueel voor de Rijksministerraad agenderen. Uitgangspunt hierbij is voor mij dat er de komende periode uitgebreide, brede rapportages over het gevangeniswezen van alle Landen beschikbaar blijven om zo de gewenste voortgang van de aanbevelingen van het CPT te kunnen blijven monitoren. Ook zal dan moeten worden bezien op welke wijze er over Aruba gerapporteerd wordt, aangezien de Rijkswet Raad van de Rechtshandhaving niet voor Aruba geldt.

Overigens heeft het CPT vorig jaar tijdens haar reguliere bezoek aan het Koninkrijk, het Caribische deel niet bezocht. Maar aangezien het CPT ook onaangekondigde bezoeken kan afleggen, acht ik de kans aanwezig dat het CPT dit jaar alsnog een rapportage over het Caribische deel van het Koninkrijk zal opstellen.

Kortom, er zijn afgelopen jaren veel inspanningen geleverd en investeringen gedaan om het gevangeniswezen in het Caribische deel van het Koninkrijk te verbeteren. Maar hoewel de situatie sinds het bezoek van het CPT aanzienlijk is verbeterd, mag het niet zo zijn dat de aandacht voor dit onderwerp verslapt en de situatie vervolgens weer achteruit gaat. De rapportages zijn ook verzonden aan de verantwoordelijk ministers van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Ze bieden voldoende aanleiding tot verdere maatregelen, ik zal hiervoor aandacht blijven vragen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven