31 568 Staatkundig proces Nederlandse Antillen

Nr. 113 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juli 2012

Op 13 juli heeft de Rijksministerraad ingestemd met het geven van een aanwijzing aan Curaçao die strekt tot aanpassing van de begroting 2012 en het vergroten van de beheersbaarheid van de publieke uitgaven1. Dit om de begroting in overeenstemming te brengen met de normen uit de Rijkswet Financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten.

Het hierop betrekking hebbende Koninklijk Besluit is op 18 juli aan de minister president van Curaçao gezonden. Gelijktijdig is een afschrift gezonden aan de Staten en de minister van financiën van Curaçao. Eveneens is een afschrift aan de gouverneur van Curaçao aangeboden.

De Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten is tot stand gekomen omdat de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen jarenlang problemen kenden op het terrein van de overheidsfinanciën. Begrotingen fungeerden ten tijde van de inwerkingtreding van de wet nog onvoldoende als het financieel beleidsinstrument en de schuldposities en betalingsachterstanden waren problematisch. Nederland heeft de startpositie van het land Curaçao zeer sterk verbeterd door 1,9 mrd Naf van Curaçao aan schuldtitels over te nemen.

Hoewel de schuldpositie op dit moment van Curaçao relatief gezien niet omvangrijk is, zal bij een ongewijzigd beleid binnen afzienbare tijd de financiële schuldenproblematiek op het zelfde hoge niveau belanden als voor de schuldsanering. Het is dan ook nu zaak om Curaçao strak aan de verplichtingen van de rijkswet Financieel toezicht te houden.

Het College financieel toezicht heeft sinds 10-10-10 in vaak intensieve interactie met het land Curaçao een groot aantal opgaven en vraagstukken gedetecteerd en hierover aanbevelingen gegeven. Dit proces is van beide partijen zeer te waarderen. De veelvuldige mondelinge en schriftelijke analyses en aanbevelingen van het College zijn na het (herhaalde) voorzichtige positieve oordeel in de brief van 10 februari 2012 over de begroting 2012 van het Cft in een stroomversnelling gekomen. In die genoemde brief is aangegeven dat de uitvoering van de begroting was omgeven met risico’s en dat bij het niet realiseren van de duidelijke gecommuniceerde en overeengekomen te treffen noodzakelijke voorzieningen het Cft gebruik zou maken van de (verdere) mogelijkheden in de Rijkswet.

Vervolgens is tot nu toe herhaaldelijk gebleken dat de regie en het commitment van de regering van Curaçao onvoldoende was om de noodzakelijke stappen te nemen en maatregelen in te voeren om de budgettaire problematiek het hoofd te bieden.

Het Cft heeft met veel inzet en zorgvuldig alle stappen uit de Rijkswet gebruikt en alle mogelijkheden benut om zijn adviezen slagingskans te geven. Nu die mogelijkheden waren uitgeput restte het Cft niets anders dan het verzoek om een aanwijzing te doen. Ook de Rijksministerraad heeft die stappen nauwgezet gevolgd en aan de orde gehad. Daarnaast zijn in mijn reizen aan Curaçao de landsfinanciën een prominent en indringend gespreksonderwerp geweest. De Rijksministerraad heeft op 13 juli ingestemd met het verzoek van het Cft van 9 juli tot het geven van een aanwijzing. Hoofddoel van de aanwijzing is dat Curaçao de begroting weer laat voldoen aan de normen uit artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. Hiertoe zijn een aantal afzonderlijke onderdelen in de aanwijzing opgenomen (bijlage aanwijzing). De hoofdopgaaf voor Curaçao is om additionele dekking te presenteren om de begroting 2012 sluitend te maken (ANG 55 miljoen) en om te compenseren voor de tekorten uit voorgaande jaren (ANG 98 miljoen). In totaal dient Curaçao dus nog voor ANG 153 miljoen om te buigen.

Curaçao staat wat betreft structurele financiële problematiek zeker niet alleen. De Europese landen, waaronder Nederland, stonden en staan voor soortgelijke uitdagingen inzake het hervormen van het zorgstelsel en pensioenen. Naar mijn overtuiging is in Curaçao echter in volstrekt onvoldoende mate gevolg gegeven deze uitdagingen, zoals verwoord in de adviezen van het College. De adviezen zijn allen gericht geweest op het behoud van gezonde overheidsfinanciën waarmee Curaçao een financieel duurzame versteviging zou kunnen verkrijgen. De omvang van de problematiek is echter door Curaçao tot nu toe volstrekt onvoldoende herkend en erkend. Curaçao lijkt te volharden in het doorzetten van een financieel beleid dat al op afzienbare termijn leidt tot een cumulatie van structurele problematiek voor Curaçao. Dat is uiteraard niet goed voor relaties binnen het Koninkrijk, maar belangrijker is dat de burgers van Curaçao hier de prijs voor zullen moeten betalen. De voorzieningen komen immers door het slechte financieel beheer onder druk te staan.

Ik spreek de hoop uit dat de regering van Curaçao met de aanwijzing haar verantwoordelijkheid alsnog oppakt en de verlangde maatregelen adequaat ter hand neemt, teneinde de gevraagde resultaten te bereiken. Ik spreek daarbij tevens de hoop uit dat Curaçao – in het bijzonder wat betreft de overheidsfinanciën – op eigen kracht de weg zal vinden om tot een voortvarende opbouw van in het bijzonder de financiële functie zal komen, en dat daarbij het financieel evenwicht voor nu en later gewaarborgd wordt. Het financieel toezicht zal gegeven het voorgaande onverkort en nauwgezet worden gecontinueerd. Van enige afbouw van het toezicht kan in dit verband vooralsnog geen sprake zijn. Nederland kan immers geen nadelige consequenties van de eigen keuzes van Curaçao accepteren.

Het College van Financieel Toezicht zal de vorderingen inzake de aanwijzing monitoren en ik zal mij – samen met de Rijksministerraad – zo vaak als noodzakelijk hiervan op de hoogte laten houden. Een eventueel beroep van Curaçao om extra financiële middelen vanuit het Koninkrijk zal door het Kabinet, in lijn met de motie Bosman (TK, motie nr. 33 000 IV, nr. 19), worden afgewezen.

Het is aan Curaçao als autonoom land de noodzakelijke maatregelen te treffen, en de Koninkrijkspartners niet te belasten met de consequenties van haar handelen. In het onverhoopte geval dat de inzet door Curaçao van de benodigde inspanningen met de daarbij behorende resultaten uitblijven, dan stuurt Curaçao juridisch gezien aan op de enig resterende bijsturingsmogelijkheid binnen het Koninkrijk, te weten de inzet van de waarborgfunctie. Ik ga er vanuit dat Curaçao een dergelijke situatie wenst te voorkomen en haar eigen wens tot financiële en beleidsmatige autonomie volledig waarmaakt.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies


X Noot
1

Staatsblad 338, Jaargang 2012 is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven