Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 mei 2010
Tijdens het AO van 14 april 2010 heb ik toegezegd u de opdracht toe te sturen van de commissie die de bestuurbaarheid van
het mbo onder de loep neemt. Kort daarna, op 22 april, heeft u mij per brief (kenmerk: 2010D20010) gevraagd u ook te informeren
over de opdracht aan de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven i.o.
Tevens geeft u in uw brief aan dat de indruk bestaat dat de inhoud van mijn brief van 21 april jl. (kamerstuk 31 524, nr. 63) op dit punt niet overeenstemt met de toezegging die ik heb gedaan in het AO van 14 april jl.
Ik heb gemeend er goed aan te doen twee thema’s te onderscheiden. Dat heeft geleid tot een verzoek aan de Stichting Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven i.o en tot het instellen van een commissie die zich buigt over de bestuurbaarheid van het mbo. Deze heeft inmiddels
de naam «Commissie Onderwijs en Besturing BVE» gekregen.
Ik heb de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven i.o. verzocht zich te buigen over het vraagstuk rond het verminderen en
bundelen van kwalificaties, de doelmatigheid van opleidingen en de standaardisering van examens in het mbo. Achterliggend
doel is de macrodoelmatigheid van het mbo te versterken. De eindconclusies bestaan uit een aantal scenario’s, waaruit onder
meer blijkt hoe het aantal kwalificaties en opleidingen kan worden verminderd en om welke het gaat. Ieder scenario geeft daarmee
ook de gevolgen weer voor het opleidingenaanbod in het mbo. Voor de examinering zie ik graag terug voor welke branches, sectoren
en/of groepen crebocodes verdere standaardisering mogelijk is. Ik heb de stichting verzocht eind augustus het advies uit te
brengen.
Wat betreft de commissie Onderwijs en Besturing BVE, deze heeft tot taak:
• Het analyseren van de wijze waarop de brede opdracht aan de bve-sector (initieel onderwijs, een leven lang leren en educatie)
wordt uitgevoerd, welke problemen zich daarbij voordoen of hebben voorgedaan en of de afzonderlijke (beleids)maatregelen die
de laatste jaren getroffen zijn, in samenhang voldoende zijn om de brede opdracht te ondersteunen;
• het onderzoeken van de feitelijke en ervaren belemmerende en bevorderende factoren voor de organisatie van het onderwijs en
de besturing in de bve-sector;
• op basis van bovenstaande twee onderdelen aanbevelingen te doen voor maatregelen op de korte en op de langere termijn op het
niveau van de overheid, op het niveau van werknemers en werkgevers en op lokaal en instellingsniveau.
Ik zal de commissie Onderwijs en Besturing BVE de opdracht geven bij deze aanbevelingen expliciet aandacht te besteden aan
de verdeling van verantwoordelijkheden in en rondom de sector (governance) en aan de macrodoelmatigheid van het aanbod aan
opleidingen en kwalificaties.
De commissie dient bij haar aanbevelingen uit te gaan van de volgende uitgangspunten:
• de kwaliteit van het onderwijsprogramma moet goed zijn;
• de financiële ruimte is bepaald door het thans beschikbare budget;
• het mbo kwalificeert drievoudig, te weten voor samenleving, arbeidsmarkt en doorstroom naar hogere opleidingen.
Op dit moment vindt overleg plaats over de samenstelling van de commissie. Ik ben voornemens de commissie te vragen vóór 30 september 2010 haar eindrapport uit te brengen. Ik zal bovenstaande opdracht in overeenstemming met de minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit aan de commissie geven. Ik ben voornemens 17 mei naar buiten te treden met de opdracht van de commissie.
De werkzaamheden van de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven i.o. en de commissie Onderwijs en Besturing BVE starten gelijktijdig.
Ik sluit niet uit dat het huidige grote aantal kwalificaties en het versnipperde aanbod van opleidingen in de mbo-sector een
negatieve uitwerking hebben op de bestuurbaarheid van deze onderwijsinstellingen. In die zin kan er sprake zijn van overlap
tussen het vraagstuk van bestuurbaarheid enerzijds en de aantallen kwalificaties en het opleidingenaanbod anderzijds. Het
werk van de stichting dient daarom mede als inbreng voor de commissie Onderwijs en Besturing BVE.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart