31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 366 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2018

Op 18 april heeft uw Kamer mij verzocht om in te gaan op de uitspraken van de voorzitter van de MBO Raad in het Financieele Dagblad (Handelingen II 2017/18, nr. 75, Regeling van Werkzaamheden). In het artikel «Fusiegolf in het mbo is onvermijdelijk»1 geeft hij zijn mening over de gevolgen van de daling van de studentenaantallen in het mbo de komende jaren. In onderstaande brief schets ik eerst de relevante ontwikkelingen in het mbo, vervolgens reageer ik op zijn uitspraken en ga ik ook in op de wijze waarop wij nu al mbo-instellingen in staat stellen om adequaat in te kunnen spelen op de daling van de studentenaantallen.

Dat het aantal mbo-studenten de komende jaren afneemt is geen onbekend gegeven. Tot 2032 zal het aantal mbo-studenten met 14 procent afnemen. Regionaal loopt de daling in het mbo zelfs op tot wel 30 procent.2 Dat stelt besturen en hun raden van toezicht voor een grote opgave.

De omvang van deze daling voor het beroepsonderwijs is groot. Dit komt mede omdat voor het mbo zich nog een tweede ontwikkeling voordoet, zo stromen steeds meer leerlingen vanuit het primair onderwijs door naar het algemeen vormend onderwijs – het havo en het vwo – in plaats van naar het beroepsonderwijs. Dit leidt er toe dat de daling van de studentenaantallen in het mbo relatief groot is. Een dergelijke daling heeft ingrijpende gevolgen voor onderwijsinstellingen, zij zullen scherpe keuzes moeten maken in hun bedrijfsvoering én in hun opleidingenaanbod om te kunnen blijven voortbestaan.

Reactie op artikel Financieele Dagblad

In zijn betoog sluit de voorzitter van de MBO Raad aan op bovenstaande ontwikkeling. Hij verwoordt een gevoel van urgentie dat ik onderschrijf en hij daagt instellingen uit om zich voor te bereiden op deze nieuwe werkelijkheid.3 Hierbij roept hij op om te komen tot samenwerking, een einde te maken aan concurrentie op studentenaantallen en het belang van de student voorop te plaatsen. Alleen dan zijn de mbo-instellingen in staat om ook in de toekomst een breed en divers opleidingenaanbod aan te blijven bieden in krimpregio’s. Ik steun daarbij zijn oproep wat betreft samenwerking en verwacht van instellingen dat zij de handschoen op zullen pakken. Gelukkig zie ik op steeds meer plekken samenwerking ontstaan en maken samenwerkingsverbanden van onderwijsinstellingen (en bedrijfsleven) werk van responsief en toekomstbestendig beroepsonderwijs.

Waar ik van mening verschil met de voorzitter van de MBO Raad betreft het de vooraankondiging van een «fusiegolf». Het mbo is een sector die gekenmerkt wordt door zijn grote verscheidenheid in onder meer opleidingen, locaties en instellingen. Bij een dergelijke diverse onderwijssector past mijns inziens niet slechts een enkele oplossingsrichting. Ik ben dan ook van mening dat we juist het maatwerk in samenwerking moeten faciliteren, om instellingen in staat te stellen om te anticiperen op het feit dat de studentenaantallen gaan dalen. Om hierin te voorzien heb ik het recent bij wet mogelijk gemaakt voor instellingen om een samenwerkingscollege te vormen. Hiermee is het voor mbo-instellingen makkelijker geworden om in gezamenlijkheid een deel van hun onderwijs aan te bieden.

Een mooi voorbeeld hiervan is het Techniek College Rotterdam (TCR), waar ROC Zadkine en het Albeda College gezamenlijk techniekonderwijs aanbieden. Met de oprichting van het TCR is in Rotterdam voor studenten en bedrijfsleven een herkenbare school voor technisch onderwijs ontstaan. Tegelijkertijd stelt het TCR de instellingen in staat om overlap in het opleidingenaanbod aan te pakken en ondoelmatige concurrentie te voorkomen. Ook voor agrarische opleidingscentra (aoc’s) is het mogelijk om samen met roc’s of vakinstellingen onderwijs te verzorgen binnen een samenwerkingscollege. Ik verwacht dan ook dat zij gebruik zullen maken van deze mogelijkheid, om zo in gezamenlijkheid de gevolgen van de daling van de studentenaantallen gedeeltelijk op te vangen. Ook faciliteer ik via het Regionaal Investeringsfonds MBO (RIF) samenwerking tussen onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en regionale en lokale overheden. Het RIF stelt instellingen en hun partners in de regio in staat om de aansluiting op de arbeidsmarkt te versterken en regionale uitdagingen het hoofd te bieden. In krimpgebieden kunnen instellingen door clustering de doelmatigheid van het opleidingenaanbod versterken. Dit stelt hen in staat om ook in de toekomst een breed en divers opleidingenaanbod in stand te kunnen houden. Via het programma Sterk beroepsonderwijs zetten we ook in op een meer gezamenlijke regionale benadering van het onderwijsaanbod door onderwijsinstellingen (vo en mbo). Uw Kamer is hierover recent geïnformeerd.

Specifiek met de aoc’s worden nog voor de zomer bestuurlijke gesprekken gevoerd. Dit mede naar aanleiding van het rapport van de Inspectie van het onderwijs over de financiële staat van de aoc’s.4 We vragen aoc’s om – in het licht van de afspraken voor het groene onderwijs uit het Bestuursakkoord mbo 2018–2022 – samen met hun partners aan een toekomstperspectief te werken en in 2018 afspraken te maken om het groene onderwijs toekomstbestendig te laten zijn. Deze afspraken maken onderdeel uit van de kwaliteitsagenda’s van de aoc’s. Bij deze afspraken kan het gaan om samenwerking en clustering tussen aoc’s, maar ook om samenwerking tussen aoc’s, roc’s, vakinstellingen en eventueel vo-instellingen. Kortom: ik zie meerdere oplossingsrichtingen waar het daling van de studentenaantallen betreft, waarbij voor mij fusie niet altijd noodzakelijk of wenselijk is.

In die gevallen waarin volgens bestuurders en raden van toezicht fusie toch de meest passende oplossing is, is het zaak om de fusieplannen op hun merites te beoordelen. Bij de herziening van de beleidsregel fusietoets is hier ook ruimte voor geschapen. Er is voor het mbo sprake van een integrale fusietoets, waarin ruimte is om de verschillende facetten van een fusie zoals de regionale context, toegankelijkheid en doelmatigheid in samenhang met elkaar te bezien. Daarbij dient er voldoende aandacht te zijn voor zeggenschap, het bestuur moet herkenbaar en toegankelijk zijn en voor personeel en ouders moet duidelijk zijn bij welke persoon ze terecht kunnen met vragen en klachten. Ook is de menselijke maat in de beleidsregel expliciet opgenomen als toetsingscriterium bij de fusietoets. We vragen van bestuurders om bij fusieplannen in de fusie effect rapportage (FER) duidelijk te maken hoe zij er voor zorgen dat het onderwijs zodanig is ingericht dat het voor de individuele leerling en leraar herkenbaar, toegankelijk en overzichtelijk is. Dit kan binnen een kleine instelling gerealiseerd worden, maar ook als een instelling haar onderwijs via het principe «klein binnen groot» organiseert. Een goed voorbeeld hiervan is de recente fusie tussen AOC Oost en Groene Welle. Zij slagen er in om ook na fusie hun onderwijs toegankelijk en kleinschalig in te richten. Binnen de nieuwe instelling krijgen alle studenten en medewerkers een eigen «thuisbasis» en de onderwijsorganisatie kent een indeling in docententeams met een overzichtelijke omvang (maximaal 300 studenten per team).

Nu is het zo dat na de fusie een nieuwe instelling ontstaat. Mijns inziens zou het ook in het mbo mogelijk moeten zijn om te fuseren – met de bijkomende (schaal)voordelen – met behoud van de eigenheid van de instelling. In het po en vo is dit al mogelijk. Echter, als gevolg van de wijze waarop het bevoegd gezag is gedefinieerd in het mbo is het voor mbo-instellingen minder eenvoudig om te fuseren en tegelijkertijd de eigenheid van de instellingen te bewaren. Dit terwijl dit wenselijk is om gehoor te geven aan de wens vanuit studenten, ouders en docenten om ook binnen een breder verband toch nadrukkelijk de eigenheid van een instelling te behouden, evenals de «menselijke maat». Om dit mogelijk te maken zal ik de optie van een wetswijziging bezien waarmee meer inhoud wordt gegeven aan de optie van bestuurlijke fusie.5 Een dergelijke wetswijziging vergroot het palet van mogelijkheden voor samenwerking en fusie om in te kunnen spelen op de daling van de studentenaantallen. Ik zal hier in de zomer van 2019 – in de brief die reeds is toegezegd over het groen onderwijs – op terug komen. Gelijktijdig of in een eigenstandig traject zal ik ook de wet wijzigen waar het de nu gehanteerde terminologie van deelnemer betreft. Jongeren in het mbo geven aan ook als student aangesproken te willen worden. Ik wil aan deze wens tegemoet komen, ook omdat de huidige term deelnemer niet dekkend is voor de positie van mbo-studenten.

Zoals duidelijk mag zijn faciliteer ik dus instellingen bij het zoeken naar passende oplossingen om de daling van de studentenaantallen het hoofd te bieden. Indien zich hierbij knelpunten voordoen, dan zal ik mij inspannen om deze uit de weg te ruimen. Tegelijkertijd vind ik het van belang om te wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van bestuurders en raden van toezicht, zij zijn verantwoordelijk om een eerste antwoord te formuleren op deze uitdaging. Mijn beleid is er dan ook op gericht hen te stimuleren om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen door samenwerking te zoeken. Hierbij is een fusie zeker niet de enige oplossing, maar zie ik ook voldoende mogelijkheden om via samenwerking te komen tot oplossingen. Het is nu aan de bestuurders om de handschoen op te pakken, zodat ze ook richting de toekomst zorg kunnen dragen voor een breed, divers en voor studenten toegankelijk opleidingenaanbod.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven