Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 31524 nr. 237 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 31524 nr. 237 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 februari 2015
Voor onze samenleving is de unieke expertise van kleinschalige, ambachtelijke beroepen van groot belang. Glazenier, pianotechnicus, restaurateur en worstmaker zijn voorbeelden van ambachtelijke beroepen die een specifieke rol vervullen in onze maatschappij. Ruim 1% van alle mbo-studenten volgt een opleiding die voorbereidt op een kleinschalig, ambachtelijk beroep. Naast economische waarde in de vorm van omzet en banen1 zijn deze beroepen van grote culturele en historische waarde, consumentenwaarde en waarde voor gezondheid en welzijn.2
Kleinschalige, ambachtelijke mbo-opleidingen staan onder druk. SOS Vakmanschap constateert dat deze opleidingen meer bezig zijn met overleven dan met structurele (kwaliteits-)ontwikkeling. Door de kleine studentenaantallen zijn de opleidingen met name financieel kwetsbaar. Vanwege de beperkte schaal is het lastig voor mbo-instellingen om deze opleidingen budgettair rendabel aan te bieden.3
Kleine studentenaantallen kunnen samenhangen met een beperkte vraag naar personeel op de arbeidsmarkt. Ook kan versnippering van het opleidingsaanbod zorgen voor een gering aantal deelnemers. Zo zijn in het schooljaar 2013–2014 van de 28 zeer kleinschalige kwalificatiedossiers (landelijk minder dan 50 studenten) tien opleidingen versnipperd, omdat deze op drie of meer instellingen in Nederland aangeboden worden. Een voorbeeld van een sterk versnipperde opleidingsrichting is de restauratie. Er zijn ruim 40 instellingen die deze studierichting aanbieden aan ongeveer 400 studenten in totaal.4
Voor wat betreft de onderwijskwaliteit is er overigens geen verschil tussen kleine en grote mbo-opleidingen. Op mijn verzoek heeft de Inspectie van het Onderwijs in 2014 een themaonderzoek naar kleine opleidingen uitgevoerd.5 Dit vanuit de gedachte dat deze opleidingen kwetsbaar kunnen zijn voor kwaliteitsproblemen en bovendien de bedrijfsvoering binnen een instelling complex kunnen maken. Eind 2014 heb ik het themaonderzoek van de Inspectie ontvangen (bijlage 16). Uit dit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de onderzochte kleine opleidingen vergelijkbaar is met de kwaliteit van grote opleidingen. Door de Inspectie is gekeken naar indicatoren die iets zeggen over het onderwijsproces, de kwaliteitsborging, de opbrengsten en de studenttevredenheid.
Aanpak
Uitgangspunt van mijn aanpak is dat kleine, unieke opleidingen voor Nederland behouden blijven. Daartoe heb ik in het stelsel een groot aantal waarborgen geïntroduceerd. Zo heb ik bijvoorbeeld de prijsfactoren voor kleine, unieke opleidingen opgehoogd. Om te voorkomen dat kleine, unieke opleidingen verdwijnen zal ik aanvullend een sluitstuk in het mbo-stelsel introduceren: als de laatste instelling besluit te stoppen met het aanbieden van een kleine, unieke opleiding dan creëer ik de mogelijkheid van het toekennen van een licentie aan een instelling eventueel in combinatie met het ophogen van de prijsfactor.
Voor de instandhouding van kleine, unieke opleidingen is een apart loket- en expertisepunt van groot belang. Zo is er een heldere plek waar betrokkenen terecht kunnen wanneer een kleine, unieke opleiding in de knel dreigt te komen. Op die manier is er zicht op bedreigde opleidingen en worden belanghebbenden ondersteund om te werken aan duurzaam onderwijs. De afgelopen jaren heeft het Kenniscentrum SVGB het loket- en expertisepunt uitgevoerd. Ik verzoek de SBB om een voorstel uit te werken voor continuering van dit punt. Tot aan het evaluatiemoment van de Wet Macrodoelmatigheid MBO in 2020 zal ik zorgen voor financiële dekking ervan.
Specifiek vraagt de situatie rondom de Dutch HealthTec Academy (DHTA) aandacht. Dit mede in het licht van de motie van het lid Van Meenen (Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 9). De overdracht van de wettelijke taken van de kenniscentra aan de SBB vraagt om een oplossing voor de opleidingen die de DHTA verzorgt. Op basis van het advies van de verkenner ben ik eind 2014 in overleg getreden met de betrokken partijen om ervoor te zorgen dat het opleidingsaanbod geborgd blijft. Uitkomst hiervan is dat MBO Amersfoort vanaf studiejaar 2015–2016 het gehele opleidingsaanbod van de DHTA zal verzorgen. De zittende studenten kunnen hun opleidingen afmaken, en nieuwe studenten kunnen zich vanaf komend studiejaar gewoon aanmelden voor een opleiding. MBO Amersfoort zorgt ervoor dat de DHTA haar eigen identiteit behoudt en als opleidingscluster binnen het bredere roc wordt gepositioneerd. Het opleidingsaanbod van de DHTA blijft daardoor voor de buitenwereld als één herkenbaar geheel voortbestaan.
Mijn aanpak leidt ertoe dat ik geen aparte vakinstelling voor kleine, unieke opleidingen in het leven zal roepen. Het voortbestaan van deze opleidingen is binnen bestaande mbo-instellingen beter geborgd. Kleine, unieke opleidingen komen namelijk vaak in de knel omdat zij lastig zijn om budgettair rendabel aan te bieden. Binnen reguliere mbo-instellingen is het juist mogelijk om slimme combinaties tussen kleine en grote opleidingen te maken waardoor kosten worden gedrukt. Ook biedt een brede mbo-instelling met verschillende opleidingsrichtingen meer mogelijkheden tot het ontstaan van innovatieve cross-overs tussen reguliere opleidingen en kleine, unieke opleidingen.
De financiële situatie van de DHTA sterkt mij in mijn opvatting dat een aparte vakinstelling voor kleine, unieke opleidingen financieel niet haalbaar is. De DHTA heeft aangegeven nu al met aanzienlijke financiële tekorten te kampen op korte en langere termijn. Dit terwijl nog geen derde van de studenten van de DHTA een relatief dure kleine, unieke opleiding volgt (circa 200 van de 700 studenten totaal). Daarmee komt de DHTA, anders dan de DHTA zelf voorstelt, sowieso niet in aanmerking om uit te groeien tot een vakinstelling voor kleine, unieke opleidingen. De inzet van de DHTA is dat zij op termijn meer kleine, unieke opleidingen aan hun aanbod toevoegen, waardoor meer massa ontstaat en de financiële situatie verbetert. De vraag is welke opleidingen hiervoor in aanmerking komen, en in hoeverre dit bijdraagt aan een verbetering van de financiële situatie. Daarbij geldt ook dat kleine, unieke opleidingen soms op specifieke locaties worden aangeboden vanwege de behoefte van de regionale arbeidsmarkt. Verplaatsing van deze opleidingen (naar een unieke vakinstelling) moet daarom tot een minimum worden beperkt. Spreiding van deze opleidingen, vanwege regionale behoeften, is soms juist gewenst.
Recente adviezen
Ik heb een tweetal adviezen gevraagd over de borging van het kleine, unieke vakmanschap in het mbo:
• In september 2014 heb ik een onafhankelijke verkenner (de heer Florijn) gevraagd een uitspraak te doen over de haalbaarheid van een eventuele nieuwe vakinstelling voor kleinschalig, specialistisch beroepsonderwijs (zie bijlage 2 voor het eindrapport «Oog voor het Ambacht»7).
• De stichting Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) heb ik in 2013 gevraagd een advies op te stellen aan de hand van een pilotsstudie onder kleine, unieke opleidingen (zie bijlage 3 voor het advies van SBB8).
In deze beleidsreactie zet ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken (groen onderwijs), uiteen hoe ik het aanbod van kleine, unieke mbo-opleidingen wil borgen. Ik doe dat mede op basis van de hiervoor genoemde adviezen.
Met de agenda uit de brief «Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo»9heb ik al verschillende maatregelen in gang gezet die de positie van kleine, unieke opleidingen verstevigen:
• Door de herziene kwalificatiestructuur komt er meer ruimte voor instellingen om kleine, unieke opleidingen aan te bieden. Zo kan er door de invoering van de keuzedelen (vanaf schooljaar 2016–2017) beter worden ingesprongen op recente ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Ook komt er meer ruimte voor experimenten met cross-overs, waardoor instellingen in toenemende mate opleidingen kunnen combineren. Voor kleine, unieke opleidingen is het maken van slimme combinaties met andere opleidingen van groot belang. Binnen de opleiding tot hoefsmid worden bijvoorbeeld clusters gemaakt met studenten van andere opleidingen zoals «paardensport» en «paardenhouderij». Zo kan er enige massa worden gecreëerd om de opleiding doelmatiger aan te bieden. De suggestie van de verkenner om als voorwaarde voor de totstandkoming van een nieuwe kwalificatie een business case te vereisen zal ik met de SBB bespreken.
• Via de introductie van de samenwerkingsschool wordt het gemakkelijker voor instellingen om gezamenlijk programma’s aan te bieden. Voor kleine, unieke opleidingen die door versnippering bedreigd worden in hun voorbestaan kan dit een uitkomst bieden. Instellingen kunnen bijvoorbeeld hun opleidingen gezamenlijk aanbieden.
• Met het Wetsvoorstel wijziging Wet studiefinanciering 2000 komt er een Ov-kaart voor mbo-studenten die jonger zijn dan 18-jaar. Studenten worden zo beter in staat gesteld een opleiding te volgen met enige reisafstand van hun woonplaats. Voor kleine, unieke opleidingen met één of enkele opleidingslocaties in Nederland kan dit een toename in studentenaantallen betekenen. De opleiding pianotechniek is bijvoorbeeld alleen te volgen op het Hout- en Meubileringscollege in Amsterdam.
• Publiek-private samenwerking stimuleer ik door de introductie van het regionaal investeringsfonds mbo. Soms zijn grote investeringen in materialen, machines of technieken nodig om het onderwijs up-to-date te houden. Met het regionaal investeringsfonds mbo wordt publiek-private samenwerking gestimuleerd waardoor instellingen meer mogelijkheden krijgen om deze investeringen te doen. Tot eind januari 2015 kunnen weer nieuwe samenwerkingsvoorstellen worden ingediend.
Naast de maatregelen uit de brief «Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo» is met de begrotingsafspraken 2014 vanaf 2015 structureel € 75 miljoen extra beschikbaar gekomen voor een betere financiering van technische en andere kostbare mbo-opleidingen (waaronder kleine, unieke opleidingen). Met deze aanvullende middelen wordt het nog beter mogelijk om kostbare opleidingen financieel solide aan te bieden. De bekostiging van de volgende opleidingen is onder andere opgehoogd: natuursteenbewerker, pianotechniek, schoenhersteller, leestenmaker, glazenier, restaurateur en worstmaker.
Tot slot creëert het Wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo betere waarborgen voor een doelmatige spreiding van opleidingen, zodat een einde kan worden gemaakt aan onnodige versnippering. Met de zorgplicht doelmatigheid krijg ik de mogelijkheid om in te grijpen als het opleidingsaanbod onder druk staat door ondoelmatige concurrentie tussen instellingen en/of door een teruglopende vraag naar personeel op de arbeidsmarkt. De onafhankelijke adviescommissie macrodoelmatigheid kan mij in dat geval adviseren de licentie bij één (of meerdere) van de betrokken instellingen in te trekken, zodat concentratie van het onderwijsaanbod wordt gerealiseerd. Zo kan ik ook ingrijpen bij kleine, unieke opleidingen die door versnippering in hun voortbestaan worden bedreigd.
Een loket- en expertisepunt voor belanghebbenden van bedreigde kleine, unieke opleidingen is van grote waarde. Zo wordt er vanuit een centraal punt toezicht gehouden op het opleidingsaanbod en kunnen heldere afspraken worden gemaakt tussen onderwijs en bedrijfsleven voor het continueren van deze opleidingen. De afgelopen jaren heeft het kenniscentrum SVGB10 deze taak op zich genomen. Per 1 augustus 2015 worden de wettelijke taken van de kenniscentra naar SBB overgeheveld. Onderwijs en bedrijfsleven verenigd in SBB heeft mij geadviseerd om het loket- en expertisepunt bij de SBB te continueren.
Het loket- en expertisepunt moet behouden blijven. Het vormt een essentiële schakel bij het behoud van kleine, unieke opleidingen. Positionering van het punt onder SBB ligt voor de hand, hier wordt namelijk het gesprek tussen onderwijs en bedrijfsleven gevoerd. Tot aan het evaluatiemoment van de wet macrodoelmatigheid mbo in 2020 zal ik zorgen voor financiële dekking van het loket- en expertisepunt. Over de omvang van deze bekostiging en de samenhang met Sectorkamer voor Specialistisch Vakmanschap treed ik met de SBB in overleg. In de sectorkamer voor kleinschalig, uniek vakmanschap komen onderwijs en bedrijfsleven namelijk samen om thema’s te agenderen op het terrein van beroepspraktijkvorming, kwalificeren en doelmatigheid. Ik verwacht over het loket- en expertisepunt een voorstel van de SBB.
In de praktijk lukt het samenwerkingspartners vaak om kleine, unieke opleidingen in de lucht te houden, ondanks de grote uitdagingen waar zij soms voor komen te staan. Zo zijn er vanuit de branche plannen om de opleidingslocaties van de restauratie-opleidingen terug te dringen. Zodoende wordt versnippering van het opleidingsaanbod tegengegaan. En in Noord Nederland hebben vijf instellingen een overeenkomst bereikt over de concentratie van de opleiding restauratie (timmerman). De opleiding wordt nu alleen nog door het ROC Friese Poort aangeboden in die regio. Het is goed om te zien dat branches en instellingen initiatief nemen en afspraken maken over de instandhouding van opleidingen. Deze opleidingen verdwijnen niet zomaar zonder slag of stoot. Het kenniscentrum SVGB (en vanaf 1 augustus 2015 de Sectorkamer voor Specialistisch Vakmanschap) speelt een cruciale rol in dit verband. Dit is de plek waar onderwijs en bedrijfsleven bij elkaar komen, afspraken maken en gezamenlijk plannen maken voor duurzaam onderwijs.
Maar instandhouding van kleine, unieke opleidingen kan ook zeer fragiel zijn. Onderwijs, bedrijfsleven en andere partners moeten soms uiterste inspanningen verrichten om deze opleidingen voor Nederland te behouden. Er is nu nog geen waarborg binnen het mbo-stelsel dat dergelijke opleidingen blijven bestaan; het is afhankelijk van de inspanningen van de betrokken partijen. Om dit risico weg te nemen wil ik een ultiem sluitstuk introduceren. Zowel het advies van de verkenner als het advies van de SBB benadrukken het belang van een sluitstuk. Ik zal dit sluitstuk als volgt inrichten:
1) Indien de laatste instelling besluit een opleiding stop te zetten, dan is deze instelling verplicht dit anderhalf jaar van tevoren te melden aan DUO, die dat vervolgens meldt aan de onafhankelijke adviescommissie macrodoelmatigheid en de SBB. Het is dan in eerste instantie aan onderwijs en bedrijfsleven om met elkaar het gesprek te voeren over het behoud van de opleiding. Dat gesprek moet plaatsvinden binnen de SBB, met name in de Sectorkamer voor Specialistisch Vakmanschap. Als onmiskenbaar vaststaat dat dit gesprek niet leidt tot behoud van de opleiding, dan wordt de casus voorgelegd aan de adviescommissie macrodoelmatigheid.
2) De commissie moet vervolgens beoordelen of er sprake is van een opleiding die voor Nederland behouden moet blijven. Hiervoor kan zij gebruik maken van het afwegingskader dat is opgenomen in het advies van de verkenner.
3) Als de commissie oordeelt dat de opleiding behouden moet blijven dan moet zij onderzoeken welke opties er nog zijn om de opleiding in de lucht te houden. Zo kan worden bekeken of een slimme combinatie met andere opleidingen een uitkomst kan bieden. Of wellicht is een andere instelling in staat om de opleiding over te nemen. Aanpassing van de prijsfactor11 en/of toekenning van een licentie moeten in dit stadium ook tot de mogelijkheden behoren. Door toekenning van een licentie krijgt een instelling als enige het recht om een opleiding aan te bieden. Zodoende kan een opleiding niet onder druk komen door ondoelmatige concurrentie van een andere instelling. De commissie zal mij in een transparante procedure adviseren over de meest geschikte oplossing.
Met de introductie van dit sluitstuk sluit ik aan bij de gedachte van de adviezen van de verkenner en de SBB. Anders dan het advies van de verkenner ben ik niet voornemens om een apart regieorgaan bij wet aan te wijzen dat als enige de licentie krijgt om deze opleiding bekostigd aan te bieden. Dit regieorgaan zou volgens de verkenner de opleiding niet zelf uitvoeren, maar zou deze op een (kosten)effectieve wijze onderbrengen bij een bestaande instelling. Ik vind het van belang dat kleine, unieke opleidingen juist zijn ingebed in het bestaande stelsel. Ik wil daarom geen nieuwe actoren in het toch al complexe stelsel van het beroepsonderwijs introduceren.
Dit sluitstuk kan alleen functioneren als het ook mogelijk wordt dat sommige kwalificaties exclusief door bepaalde categorieën instellingen (d.w.z. vakinstellingen, aoc’s of roc’s) verzorgd mogen worden. Hierdoor wordt onnodige overlap met het opleidingsaanbod van andere categorieën instellingen voorkomen. Dit voornemen heb ik reeds aangekondigd in mijn brief «Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo».12 Ik ben voornemens om de adviescommissie macrodoelmatigheid in positie te brengen mij hierover te adviseren. Daarmee wordt deze adviescommissie de belangrijkste onafhankelijke adviseur inzake doelmatigheidsvraagstukken.13 Ik bereid daartoe een strekkend wetsvoorstel voor. De beoogde inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 augustus 2017.
Ik ga er vanuit dat onderwijs, bedrijfsleven en andere partners in veel gevallen een oplossing vinden voor bedreigde kleine, unieke opleidingen. De onafhankelijke adviescommissie macrodoelmatigheid komt pas als sluitstuk in beeld. Ophoging van de prijsfactor en het toekennen van een licentie is dan ook echt een laatste redmiddel. Als dit ook niet leidt tot instandhouding van de opleiding dan dient de vraag zich aan of er wel plek is in het publieke bestel voor deze opleiding. De grenzen van publiek bekostigd onderwijs zijn in mijn ogen dan bereikt.
Specifieke aandacht vraagt de positie van de DHTA. Door uw Kamer is hier ook meerdere malen op gewezen, onder meer via de motie van het lid Van Meenen (Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 9).
Het Kenniscentrum SVGB voert in opdracht van drie roc’s (Koning Willem I College, ROC Zadkine en MBO Amersfoort) opleidingen uit onder de noemer van de DHTA14 in de richting van de gezondheidstechniek. De DHTA biedt de volgende opleidingen aan in het studiejaar 2014–2015: orthopedie (circa 80 deelnemers), schoenherstellers (circa 40 deelnemers), technisch oogheelkundig assistent (circa 40 deelnemers), optiek (circa 250 deelnemers), tandtechniek (circa 200 deelnemers) en audiciens (circa 60 deelnemers). In totaal volgen bijna 700 studenten in 2014–2015 een opleidingen bij de DHTA.
De overdracht van de wettelijke taken van de kenniscentra aan de SBB vraagt om een oplossing voor de opleidingen die de DHTA verzorgt. Al eerder heb ik te kennen gegeven dat het niet zo kan zijn dat door veranderende wetgeving studenten en bedrijfsleven niet meer kunnen rekenen op een opleiding. De positie van de DHTA is mede daarom ook geadresseerd in het advies van de verkenner.
Op basis van het advies van de verkenner ben ik eind 2014 in overleg getreden met de betrokken partijen om ervoor te zorgen dat het opleidingsaanbod geborgd blijft. Uitkomst hiervan is dat MBO Amersfoort zich bereid heeft verklaard vanaf studiejaar 2015–2016 het gehele opleidingsaanbod van de DHTA te verzorgen. De zittende studenten kunnen hun opleidingen afmaken, en nieuwe studenten kunnen zich ook het komende studiejaar gewoon aanmelden voor een opleiding. MBO Amersfoort continueert daarmee haar verantwoordelijkheid voor de studenten die bij hen staan ingeschreven (circa 500 van de 700 studenten totaal) en in aanvulling daarop neemt MBO Amersfoort de verantwoordelijkheid voor studenten die staan ingeschreven bij ROC Zadkine en Koning Willem I College over (circa 200 van de 700 studenten totaal). MBO Amersfoort zal zorgdragen voor de overname van het personeel van de DHTA dat is gekoppeld aan het onderwijsproces. MBO Amersfoort zorgt ervoor dat de identiteit van de DHTA in stand blijft door herkenbare positionering van deze opleidingen binnen hun bredere roc. Het opleidingsaanbod van de DHTA blijft daardoor voor de buitenwereld als één herkenbaar geheel voortbestaan. MBO Amersfoort zal de precieze condities van de overname van de opleidingen nader uitwerken en bespreken met de belanghebbenden. MBO Amersfoort heeft aangegeven dat een transitiebudget waarschijnlijk nodig is om de opleidingen van het Koning Willem I College en ROC Zadkine over te nemen, dan ben ik bereid om hieraan bij te dragen. Met deze oplossing voor de DHTA sluit ik aan bij het advies van de verkenner.
De argumenten van de verkenner om geen aparte vakinstelling (met één of meerdere opleidingslocaties) in het leven te roepen voor kleine, unieke opleidingen vind ik overtuigend (zie onderstaand kader). Borging van kleine, unieke opleidingen binnen bestaande instellingen is het beste uitgangspunt voor duurzaam behoud van specialistisch vakmanschap.
Geen centrale opleidingslocatie voor kleine, onmisbare opleidingen.
Het heeft de voorkeur om kleine, specialistische opleidingen op locatie van een bestaande mbo-instelling te verzorgen. Dit om een aantal redenen:
− Doelmatigheid: het blijft mogelijk om van de infrastructuur van de instelling gebruik te maken waardoor financiële voordelen gerealiseerd kunnen worden.
− Organiseerbaarheid: Een verzameling van diverse opleidingsrichtingen stelt zeer specifieke eisen aan het onderwijsgebouw en de samenstelling van het docententeam. De vraag is of dit uitvoerbaar en financieel rendabel is. Vorming van een dergelijke vakinstelling met een centrale opleidingslocatie brengt ook hoge opstartkosten met zich mee.
− Onderwijsinnovatie en cross-overs: het is mogelijk om combinaties te maken tussen onderdelen van reguliere opleidingen en de kleinschalige vakopleiding. Enerzijds zodat er financiële voordelen ontstaan, anderzijds vanuit inhoudelijke kruisbestuiving tussen de opleidingen.
− Regionale inbedding: over het algemeen wordt een mbo-opleiding op een bepaalde locatie aangeboden omwille van de vraag van het (regionale) bedrijfsleven. Opleidingen verplaatsen moet een laatste redmiddel zijn. Zo zijn de opleidingen van de Leidse Instrumentenmakers School sterk ingebed in de regio. Zij werken actief en efficiënt samen met andere (opleidings-)instituten en hebben een landelijke herkenbaarheid. Verplaatsen van deze opleidingen naar een andere regio vanwege schaalvoordelen, zou rigide en onverstandig zijn.
− Profileren: het aanbieden van kleinschalige, specialistische opleidingen kan verschillende voordelen voor een instelling teweegbrengen. Zo kan het zorgen voor profilering van de instelling, kunnen interessante cross-overs ontstaan met andere opleidingen, en kan het leiden tot het ontstaan van hele nieuwe opleidingsrichtingen.
Bron: Oog voor het Ambacht (december, 2014)
Voor onze samenleving is het van groot belang dat we de unieke expertise van kleine, ambachtelijke beroepen behouden. Daar moet het beroepsonderwijs ook op inspelen. De adviezen van de verkenner en de SBB laten zien dat de ingeslagen koers met het «Actieplan Focus op Vakmanschap» en «Ruim baan voor vakmanschap» een bijdrage levert aan het waarborgen van deze opleidingen. In aanvulling daarop creëer ik de optie om licenties toe te kennen en in het uiterste geval de prijsfactor van kleine, unieke opleidingen verder op te hogen. Daarnaast onderzoek ik welke mogelijkheden er zijn om een loket- en expertisepunt in te richten, zodat toezicht wordt gehouden op het kleine, unieke opleidingsaanbod. Zo komen er extra handvatten om ook in de toekomst kwalitatief hoogwaardig onderwijs voor kleinschalige, ambachtelijke beroepen aan te blijven bieden. Bij de evaluatie van de Wet macrodoelmatigheid mbo zal ik het functioneren van deze maatregelen betrekken.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Nederland telt circa 285.000 ondernemingen in de ambachtseconomie met in totaal 774.000 banen. De gezamenlijke jaaromzet van het ambachtelijke bedrijfsleven bedroeg in 2011 ruim 110 miljard (Sociaal Economische Raad, 2013).
SOS Vakmanschap, Monitor Zeldzaam specialistische beroepsgroepen en kleinschalig beroepsonderwijs, 2014. SOS Vakmanschap is een samenwerkingsverband van meer dan 50 organisaties uit bedrijfsleven en onderwijs, die zich inzetten om het kleinschalig, specialistisch vakmanschap in Nederland voor de toekomst veilig te stellen.
Wel biedt de mbo-bekostiging de mogelijkheid aan instellingen om een breed pallet aan opleidingen aan te bieden. Het college van bestuur van een instelling voert zelf de regie over de budgettoewijzing aan de opleidingen. Hierdoor kunnen budgettair onrendabele opleidingen profiteren van meer rendabele opleidingen.
Dit themaonderzoek is uitgevoerd onder kleine mbo-opleidingen. Ook kleine opleidingen die niet uniek zijn, worden in de analyse van de Inspectie van het Onderwijs betrokken. Onder een kleine opleiding verstaat de Inspectie een beroepsopleiding uitgesplitst naar opleidingsniveau, waarop minder dan achttien studenten bekostigd worden. De Inspectie voerde het onderzoek uit in de sector techniek, omdat deze sector de meeste kleine opleidingen kent.
SVGB is het kenniscentrum dat staat voor het behoud van kleinschalig, specialistisch vakmanschap.
In de mbo-bekostiging worden prijsfactoren per opleiding gehanteerd. De bekostiging van een opleiding is mede afhankelijk van de prijsfactor die aan deze opleiding is gekoppeld. Het prijsfactorenmodel hangt samen met het gegeven dat er kostenverschillen bestaan tussen opleidingen.
Het wettelijk verankeren dat roc’s zorg dragen voor een breed opleidingsaanbod in de regio is hier tevens onderdeel van. Ik volg daarbij de gedachte achter de totstandkoming van de huidige wet.
Op basis van het Wetsvoorstel heroriëntatie wettelijke taken kenniscentra krijgt de SBB de mogelijkheid om te adviseren welke vakinstelling welke kwalificatie zou mogen verzorgen. Op basis van dat wetsvoorstel mogen roc’s net zoals nu het geval is alle kwalificaties verzorgen.
Op basis van het huidige artikel 9.1.5, tweede lid, van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31524-237.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.