Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2012
In het schooljaar 2011–2012 heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie)
een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de wettelijke voorschriften voor onderwijstijd
in het middelbaar beroepsonderwijs. Hierbij stuur ik u, mede namens de minister van
Economische Zaken, de definitieve Inspectierapportage, getiteld «Onderzoek Onderwijstijd
BVE 2012».1 In mijn reactie ga ik nader in op de resultaten van dit onderzoek en de conclusies
die ik hieraan verbind.
Onderzoek
De Inspectie heeft een onderzoek uitgevoerd onder 137 bekostigde opleidingen. Hiervan
behoren 101 tot een steekproef van instellingen die eerder een of meerdere keren onvoldoende
hebben gescoord. De overige 36 opleidingen zijn onderzocht in het kader van regulier
onderzoek en heronderzoek. Het onderzoek was risicogericht en daarmee niet representatief
voor het gehele veld.
Resultaten
Uit het onderzoek is gebleken, dat 11% van de opleidingen niet genoeg onderwijstijd
had geprogrammeerd en dus ook onvoldoende onderwijstijd zou gaan realiseren. In de
periode tussen het onderzoek en het eind van het schooljaar 2011–2012 hebben deze
opleidingen herstelmaatregelen uitgevoerd. Uiteindelijk resteerde nog 4% van de opleidingen
met onvoldoende geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd. Van deze opleidingen
wordt bekostiging teruggevorderd en zij ontvangen tevens een waarschuwingsbrief. Zonder
signalering door de Inspectie zou van alle onderzochte opleidingen dus 11% niet aan
de urennorm hebben voldaan. Zoals ook in voorgaande jaren het geval was, werd vooral
in het eerste leerjaar van langere opleidingen te weinig begeleide onderwijstijd verzorgd.
De tekortkomingen werden met name veroorzaakt door een te krappe programmering en
onvoldoende controle daarop.
Concluderend: het gaat beter, maar we zijn er nog niet
Van de 101 opleidingen bij instellingen die in eerdere jaren een of meer keer onvoldoende
scoorden, waren er nu nog 11 die onvoldoende uren geprogrammeerd en gerealiseerd hadden.
De naleving van de wettelijke voorschriften voor onderwijstijd in het schooljaar 2011–2012
is daarmee aanmerkelijk beter dan in voorgaande jaren. Het handhavingstraject lijkt
effect te hebben; instellingen anticiperen op onderwijstijd en sturen gerichter op
het voldoen aan de urennorm. Verder zien we, dat vormen van praktijkleren beter worden
begeleid terwijl hierbij voorheen vaak sprake was van te weinig uren. Bij deze conclusies
moet wel in ogenschouw worden genomen, dat het niet om representatief onderzoek ging.
Om die reden kunnen de conclusies niet worden verbreed naar het gehele mbo-veld. Daarnaast
kan worden gesteld, dat zonder het Inspectieonderzoek nog teveel instellingen niet
in het vizier hadden dat zij niet voldeden aan de minimumurennorm voor begeleide onderwijstijd.
Omdat bij opleidingen met onvoldoende geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd
vaak sprake was van een te krappe programmering en onvoldoende controle daarop, worden
de maatregelen om de bedrijfsvoering van instellingen te versterken, gecontinueerd.
MBO15 zal in samenwerking met MBO Diensten onder meer procesaudits aan instellingen
aanbieden, opdat de interne kwaliteitsbewaking op de onderwijsprogrammering en realisatie
verbetert.
Verder zal in het licht van het wetsvoorstel «Doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs
en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs»2 met het veld, de Inspectie, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) en de MBO Raad de dialoog worden gevoerd over onderwijstijd en dan met name
over de wijze waarop deze binnen de instellingen op een verantwoorde manier ingevuld
en uitgevoerd kan worden. Naleving van onderwijstijd blijft een belangrijk onderwerp,
omdat het raakt aan de onderwijskwaliteit.
Ten slotte zal met de invoering van de nieuwe norm ook het toezichts- en handhavingstraject
opnieuw worden bekeken. Als het wetsvoorstel wordt aanvaard zal de controle door de
instellingsaccountant op programmering van onderwijstijd vervallen. Voor de mbo-instellingen
betekent dit administratieve lastenverlichting.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker