De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 14 september
2020 de opzet beleidsdoorlichting cultuur 2021 (Kamerstuk 31 511, nr. 41).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 oktober 2020. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het causale verband tussen de ingezette
beleidsinstrumenten en de gerealiseerde effecten in deze beleidsdoorlichting te leggen
is?
Uw Kamer vraagt terecht aandacht voor causaliteit. Onafhankelijke partijen zullen
het onderzoek voor de beleidsdoorlichting uitvoeren. Deze zullen gebruik maken van
alle informatie die daarvoor beschikbaar en relevant is en hen zal worden gevraagd
waar dit ook maar mogelijk is de relatie te leggen met de instrumenten die de rijksoverheid
inzet.
Tegelijk moeten we eerlijk zijn: als het om de deelname aan cultuur gaat is het niet
altijd mogelijk een causaal verband met de instrumenten van de rijksoverheid te leggen.
De deelname aan cultuur is mede afhankelijk van factoren buiten de overheid: de creativiteit
en inspiratie van onafhankelijke makers die het aanbod mogelijk maken, de vrije markt
(ruim 70% van de theaterproducties is niet-gesubsidieerd), de belangstelling en samenstelling
van het publiek en ontwikkelingen op de vrijetijdsmarkt.
2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de doelmatigheid van de beleidsuitvoering in deze beleidsdoorlichting
kan worden vastgesteld?
In het gehele proces is hier aandacht voor. Doelmatigheid en doeltreffendheid zijn
kernbegrippen in de Regeling periodiek evaluatieonderzoek van de Minister van Financiën.
Het Ministerie van Financiën ziet er samen met het beleidsverantwoordelijke departement
op toe dat het onderzoek, zoals de regeling voorschrijft, antwoord geeft op de vraag
in hoeverre het beleid en de daarmee samenhangende uitgaven doeltreffend en doelmatig
zijn. De vaststelling van de doelmatigheid krijgt dan ook een duidelijke plek in de
opdracht voor het onderzoek dat een onafhankelijke partij zal uitvoeren.
3.
Kunt u nader toelichten hoe de beleidsdoorlichting cultuur, die terugblikt tot begin
2020 en waarin de gevolgen van het coronavirus op de culturele sector niet worden
meegenomen, inzichten kan bieden voor de nabije toekomst die voor een belangrijk deel
gekleurd zal zijn door de gevolgen van de coronacrisis?
Het is belangrijk om van de ingezette instrumenten van voor de coronacrisis te leren.
Daarbij is het duidelijk dat wanneer de opzet van de beleidsdoorlichting het heeft
over «uitdagingen voor de toekomst», de gevolgen van de coronacrisis een belangrijke
rol spelen.
4.
Hoe past de beleidsdoorlichting cultuur in de bestaande beleidscyclus?
De vorige beleidsdoorlichting (Kamerstuk 31 511, nr. 18), die een groot deel van het artikel bestreek, verscheen in 2015. Voor de deelname
aan cultuur geldt dat er dus nu geleerd kan worden uit de lessen van de afgelopen
jaren; daarnaast zal de beleidsdoorlichting die in 2021 verschijnt voor dit deel over
een langere periode terugblikken. Zo kunnen we verschillende ingezette instrumenten
in samenhang bezien met oog op lessen voor de toekomst. De evaluatie van de Erfgoedwet
volgt vijf jaar na de inwerkingtreding. Deze evaluatie is een toezegging aan de Eerste
Kamer.
Daarnaast is onderzoek naar en verantwoording van beleid een continu proces. Zo evalueren
de cultuurfondsen van het rijk voortdurend hun regelingen.
5.
Op welk moment kan een nieuwe Kamer en een volgend kabinet de lessen uit de beleidsdoorlichting
cultuur toepassen in nieuw beleid?
De timing van de beleidsdoorlichting is zo gekozen dat een nieuwe Kamer en een volgend
kabinet van de inzichten gebruik kunnen maken bij de uitwerking van nieuw beleid.
De bedoeling is de beleidsevaluatie in de tweede helft van 2021 af te ronden. Deze
tijd is nodig voor het onafhankelijke onderzoek.