nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juli 2008
Hierbij bied ik u de beleidsdoorlichting «Versterking van de aantrekkingskracht
op en de loopbaanmogelijkheden van jonge en talentvolle onderzoekers»
aan1. Beleidsdoorlichtingen zijn een uitvloeisel
van de in 2006 herziene Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek en beleidsinformatie
2006 (RPE 2006). Voorliggende beleidsdoorlichting is tot stand gekomen op
basis van analyse van documenten, evaluatieve studies en beschikbaar statistisch
materiaal op het gebied van instroom, behoud en doorstroom van talentvolle
onderzoekers. Met name het rapport van Van Vucht Tijssen uit 2000 («Talent
voor de Toekomst. Toekomst voor Talent. Plan van aanpak voor het wetenschapspersoneelsbeleid.»)
is de aanleiding en basis geweest voor veel van de beleidsactiviteiten die
de overheid samen met NWO en de universiteiten sindsdien zijn gestart. Het
beleid richtte zich daarbij enerzijds op het tegengaan van de vergrijzing
en anderzijds op het genereren van vernieuwing in het onderzoek door instroom
van jong talent. Hiervoor zijn verschillende persoonsgebonden subsidie-instrumenten
en maatregelen ingezet. De beleidsdoorlichting geeft hiervan een overzicht.
Belangrijkste conclusie beleidsdoorlichting
De beleidsdoorlichting heeft geleid tot enkele algemene conclusies, enkele
conclusies over de inzet van de overheid en conclusies met betrekking tot
de inzet van de instellingen. Ik beperk me hier tot de conclusies die betrekking
hebben op de overheidsinzet. Voor de inzet van anderen zal ik het gesprek
met de relevante partijen aangaan.
De belangrijkste conclusie is dat uit de beschikbare verschillende kwantitatieve
gegevens en evaluaties blijkt dat het ingezette overheidsbeleid gericht op
het tegengaan van de vergrijzing en het genereren van vernieuwing in het onderzoek
door instroom van jong talent positief uitpakt. Door de generieke en doelgroepgerichte
subsidie-instrumenten (zoals de Vernieuwingsimpuls, Rubicon, Mozaïek
en Aspasia) zijn talentvolle onderzoekers vooralsnog behouden
gebleven voor de Nederlandse onderzoeksgemeenschap.
De beleidsdoorlichting concludeert ook dat continuering van de inzet van
persoonsgerichte instrumenten nodig blijft. Ik handhaaf daarom de operationele
beleidsdoelstelling in de OCW-begroting die hierop is gericht. Dit sluit aan
bij de inzet die ik reeds in de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-,
onderzoek- en wetenschapsbeleid voor de huidige kabinetsperiode heb neergelegd.
In mijn optiek staat de onderzoeker centraal in het wetenschapsbestel en zal
aan de beste onderzoekers dus naast financiering in competitie, keuzeruimte én
carrièreperspectief geboden moeten worden. Dit komt onder meer tot
uiting in de forse uitbreiding van de Vernieuwingsimpuls, in de opzet van
graduate schools naar Amerikaans model en sterkere aandacht voor vergroting
van het aandeel vrouwelijke hoogleraren.
Aanbevelingen
Op basis van de beleidsdoorlichting constateer ik dat de loopbaanmogelijkheden
van talentvolle onderzoekers de afgelopen jaren verbeterd zijn en ik zal daarom
naar de toekomst toe het beleid hiervoor continueren en verder versterken.
Daarnaast kunnen de spelers in het veld, waaronder de universiteiten, een
bijdrage leveren aan het versterken van loopbaanmogelijkheden voor jonge en
talentvolle onderzoekers door beter met elkaar te gaan optrekken. Bijvoorbeeld
door goede praktijken onderling uit te wisselen. Ik vind het belangrijk dat
binnen individuele instellingen verder wordt gewerkt aan in- en doorstroom
van talentvolle onderzoekers, zoals ook verwoord in hun strategische plannen.
Ik wil bekijken hoe die doorstroom en carrièreperspectief kan worden
gestimuleerd met instrumenten als de Vernieuwingsimpuls. Met de VSNU zal ik
hierover in gesprek blijven als ook over de besteding van de middelen hiervoor.
Zo nodig zal ik instellingen aanspreken op het effect van de ingezette (overheids)middelen.
Daarvoor is ook meer transparantie nodig in de gegevens van de personeelsbestanden.
Met de VSNU wil ik dan ook graag overleggen over een adequatere dataverzameling
op dit terrein opdat het beleid nog gerichter kan worden ingezet en beoordeeld.
De beleidsdoorlichting laat ook een aantal aandachtspunten doorklinken
die nog nadere beoordeling vragen. Om meer dynamiek en vernieuwing in de hiërarchische
structuur van de universiteiten te organiseren zou gedacht kunnen worden aan
verruiming van het ius promovendi (het recht om als promotor op te treden)
in relatie tot de Vernieuwingsimpuls, verruiming van het systeem van tenure
tracks binnen individuele instellingen in relatie tot de persoonsgebonden
subsidies van NWO, kwaliteitsborging en maatregelen ten behoeve van meer vrouwen
in bestuurlijke functies van wetenschappelijke organisaties. Deze punten vergen
echter nader beraad alvorens ze eventueel tot realisatie kunnen leiden.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
R. H. A. Plasterk