nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2008
Gaarne voldoe ik, mede namens de minister van Financiën en de staatssecretaris
van Economische Zaken, aan het verzoek van uw Kamer om uiteen te zetten hoe
de nieuwste sancties van de VN Veiligheidsraad jegens Iran uitwerken op het
overheidsinstrumentarium voor exportbevordering. Dit verzoek werd gedaan tijdens
het Algemeen Overleg RAZEB op 6 maart jongstleden (kamerstuk 21 501-02,
nr. 805).
Met resolutie 1737 (2006) en 1747 (2007) legde de VN Veiligheidsraad reeds
een aantal beperkingen op aan het handelsverkeer met Iran: economische contacten
met concreet genoemde personen en entiteiten, alsmede handel in een aantal
goederen is niet toegestaan. Deze sancties zijn vervolgens vertaald in EU-verordeningen
en een nationale sanctiemaatregel.
Mede naar aanleiding van deze eerdere VNVR-sancties en de aanhoudende
weigering van Iran te voldoen aan de daarin vervatte eisen van Veiligheidsraad
om nucleaire verrijkingsactiviteiten op te schorten, heeft de regering vorig
jaar reeds aangegeven dat het niet passend is om van overheidswege handelscontacten
met Iran pro-actief te bevorderen. Hierover werd op 14 juni 2007 uitgebreid
met uw Kamer van gedachten gewisseld naar aanleiding van een voorgenomen missie
van het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering naar Iran.
Deze lijn is in meer algemene zin ook neergelegd in de brief inzake «Internationaal
Ondernemen» van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan Uw Kamer
van 7 maart jl. (kamerstuk 31 380, nr. 1). Daarin wordt gesteld
dat actieve handels- en investeringsbevordering door de overheid niet plaats
vindt ten opzichte van landen of gebieden waar VN-sancties van toepassing
zijn. In dezelfde brief wordt aangegeven dat passieve ondersteuning van het
bedrijfsleven in de vorm van verzekering/garanties en borgstellingen mogelijk
blijft, tenzij sancties dit expliciet verbieden. Eén en
ander past ook in het beleid ten aanzien van Iran dat reguliere economische
contacten met Iran in beginsel doorgang moeten kunnen vinden.
Resolutie 1803 (2008) van 29 februari jl. raakt het Nederlandse exportbevorderinginstrumentarium.
De resolutie legt de verplichting op de lidstaten om «waakzaamheid te
betrachten bij het aangaan van nieuwe verplichtingen voor publiek verleende
financiële steun aan handel met Iran, met inbegrip van het verlenen van
exportkredieten, garanties of verzekeringen, aan hun onderdanen of entiteiten
die bij dergelijke handel betrokken zijn, teneinde te voorkomen dat dergelijke
financiële steun bijdraagt aan proliferatie-gevoelige nucleaire activiteiten,
of aan de ontwikkeling van overbrengingsmiddelen voor nucleaire wapens, waaraan
in resolutie 1737 (2006) wordt gerefereerd».
De voorwaarden voor het verkrijgen van exportkredietverzekering (EKV)
waren reeds voor aanname van de resolutie aanmerkelijk aangescherpt vanwege
de toegenomen financieel-economische en politieke risico’s. Bovendien
werd reeds grote terughoudendheid betracht bij het in behandeling nemen van
nieuwe verzekeringsaanvragen met betrekking tot Iran.
Implementatie van het bepaalde in Resolutie 1803 ten aanzien van exportkredieten,
garanties of verzekeringen geeft echter aanleiding tot de volgende aanvullende
maatregelen.
Bij het verlenen van nieuwe polissen, zal in het licht van VN-resolutie
1803 (2008) expliciet op case-by-case basis worden nagegaan of de Iraanse
partners voorkomen op de door VN en EU vastgestelde lijsten met personen en
entiteiten waaromtrent aanwijzingen bestaan dat deze betrokken zijn of waren
bij Iraanse proliferatie-gevoelige nucleaire activiteiten danwel bij overbrengingsmiddelen.
Komt de Iraanse wederpartij op de lijsten voor, dan zal geen EKV-dekking kunnen
worden geboden.
Om voor EKV dekking in aanmerking te komen zal de exporteur daarnaast
moeten overleggen:
1) Een verklaring van het ministerie van Economische Zaken dat een levering
niet onder de vergunningsplicht valt. of
2) Een vergunning van het ministerie van Economische Zaken.
Tevens zal geen buitenlands bestanddeel van buiten de EU meer worden geaccepteerd,
tenzij het desbetreffende buitenlandse bestanddeel in Nederland verder wordt
verwerkt en onder het controleregime van een EU-lidstaat valt als het naar
Iran wordt verscheept. Er bestaat namelijk niet altijd voldoende zekerheid
over de aard en de mogelijke toepassingen van de onderliggende goederenstromen
van derde landen rechtsreeks naar Iran. Aangezien de VN-resoluties door de
Europese lidstaten uniform worden geïmplementeerd is ervoor gekozen om
deze maatregel bij de EU af te bakenen.
Ook aanvragen voor overheidsondersteuning in het kader van regelingen
die in beginsel openstaan voor Iran, zoals bijvoorbeeld de Regeling Herverzekering
Investeringen (RHI) en het Programma Economische Samenwerking (PESP) zal zorgvuldige
toetsing plaatsvinden teneinde zeker te stellen dat de steun niet in strijd
is met het bepaalde in VNVR resolutie 1803.
De discussie in Brussel over de precieze implementatie van een aantal
overige elementen uit genoemde VN-sanctieresolutie (die raken aan de bevoegdheden
van de Europese Gemeenschappen) is nog niet afgerond en kan eventueel van
invloed zijn op bovenstaande lijn. Aangezien de VN-verplichting voor waakzaamheid
ten aanzien van overheidsfinanciering de Nederlandse overheid
evenwel rechtstreeks bindt, zijn de sancties op dat punt direct vertaald in
het Nederlandse beleid. De regering heeft uw Kamer derhalve nu reeds willen
informeren over deze beleidsaanpassingen.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen