Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31374 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31374 nr. 3 |
1. DOEL EN AANLEIDING WETSVOORSTEL
Sinds 1 juli 2004 is de markt voor levering van elektriciteit en gas volledig geliberaliseerd. Sinds die datum hebben alle kleinverbruikers van elektriciteit en gas de vrijheid om te kiezen van wie zij energie afnemen. Een essentiële voorwaarde voor een goede werking van de markt voor levering van elektriciteit en gas is niet alleen dat een afnemer de vrijheid heeft om te kiezen maar ook dat zijn keuze zonder belemmeringen kan worden geëffectueerd.
Na de opening van de markt bleek dat de administratieve processen tussen leveranciers en netbeheerders niet optimaal verliepen. Het risico op fouten was te hoog. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van de Minister van Economische Zaken van 19 september 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 28 982, nr. 44). Vervolgens is aan de Tweede Kamer toegezegd dat voor deze problemen, structurele maatregelen zullen worden genomen, zodat de consument zonder zorgen gebruik kan maken van zijn keuzevrijheid (Kamerstukken II 2005/06, 28 982, nr. 51. Met dit wetsvoorstel wordt deze toezegging nagekomen.
Kleinverbruikers die bijvoorbeeld wilden verhuizen of switchen werden met name in 2005 en 2006 geconfronteerd met lange wachttijden, verkeerde meetgegevens, onjuiste afrekeningen, fouten in adressering enzovoort. Het gevolg hiervan was dat het vertrouwen van de kleinverbruiker in de energiemarkt is geschaad. De kleinverbruiker heeft door alle problemen de indruk gekregen dat hij in theorie wel een keuze heeft tussen leveranciers maar dat in de praktijk het switchen van leverancier meer problemen oplevert dan voordelen. Er zijn wel verbeteringen aangebracht waardoor de kwaliteit van de dienstverlening ten opzichte van 2005 is gestegen. Dat blijkt ook uit de monitoring-gegevens van de NMa waarbij de prestaties van de energiebedrijven met elkaar worden vergeleken. De genomen maatregelen zijn echter vooral gericht op de korte termijn, zijn niet structureel en zijn kostbaar (met name door inzet van extra personeel). Doel van dit wetsvoorstel is om ervoor te zorgen dat de kleinverbruiker structureel beter kan worden bediend door de energiebedrijven, de werking van de elektriciteits- en gasmarkt structureel te verbeteren en energiebesparing te stimuleren. Er worden extra instrumenten toegevoegd om de leveranciers als eerste aanspreekpunt voor de afnemer beter in staat te stellen om de juridisch weliswaar reeds adequaat beschermde positie van de consument ook in de praktijk optimaal te bedienen qua dienstverlening, klachtenafhandeling en algemene service en zich op dat gebied beter te profileren.
Voor elektriciteit zijn kleinverbruikers afnemers die beschikken over een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80 Ampère. Voor gas gaat het om afnemers die beschikken op een aansluiting op het net met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 40 m3 per uur. Voor de verbetering van de positie van en dienstverlening aan kleinverbruikers is het noodzakelijk de administratieve processen tussen leverancier en netbeheerder te vereenvoudigen en robuuster te maken. Kleinverbruikers mogen niet de dupe zijn van complexe processen en van het feit dat voor het herstellen van fouten de leverancier op dit moment nog afhankelijk is van de netbeheerder. Uitgangspunt daarbij is om, conform de gevolgde beleidslijn bij de Wet onafhankelijk netbeheer, een duidelijker onderscheid te maken tussen enerzijds de strategische taken van de netbeheerder op het gebied van infrastructuur en anderzijds de verantwoordelijkheid voor klantgerichte administratieve processen die met name bij de leverancier moet komen te liggen. De NMa heeft in 2005 vastgesteld dat het huidige verwerkingsproces van meetgegevens te ingewikkeld en daardoor te foutgevoelig is. Belangrijke factor daarbij is dat de leverancier afhankelijk is van de netbeheerder voor het verkrijgen van meetgegevens. Daarnaast zijn door het gebruik van verschillende factureringsmodellen, de administratieve processen onnodig complex.
Voor een goede werking van de energiemarkt is het belangrijk dat de kleinverbruiker vertrouwen heeft in een adequate uitvoering van bijvoorbeeld een switch van leverancier en dat hij laagdrempelige toegang heeft tot informatie om een keuze te kunnen maken. In dat kader is een aantal verbeteringen van het huidige marktmodel nodig en mogelijk. Naast vereenvoudiging van de administratieve processen is het creëren van een duidelijk aanspreekpunt van belang. Een afnemer kan niet altijd duidelijk taken en verantwoordelijkheden van de leverancier enerzijds en de netbeheerder anderzijds onderscheiden. Dit wordt versterkt doordat soms het leveranciersmodel wordt gehanteerd, waarbij de leverancier ook de kosten van de netbeheerder factureert, en soms het netbeheerdersmodel, waarbij de netbeheerder zelf de transportkosten in rekening brengt.
Ten slotte is er sprake is van een ongelijk speelveld met betrekking tot de mogelijkheid van sommige leveranciers (die van oudsher nog zijn gekoppeld aan een netbeheerder) om gebruik te maken van een gezamenlijk dienstencentrum (shared service center). Door de inrichting van de huidige administratieve processen te integreren, hebben leveranciers voordelen ten opzichte van leveranciers die niet in een groep zijn verbonden met een netbeheerder. Op dit punt is het doel van het wetsvoorstel om een gelijk speelveld te waarborgen, verwarring bij kleinverbruikers te voorkomen en de leverancier daarom zoveel mogelijk het primaire aanspreekpunt te maken voor alle vragen en klachten van kleinverbruikers.
Behalve maatregelen ter verbetering van de markt, strekt dit wetsvoorstel ook ter gedeeltelijke implementatie van richtlijn nr. 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PbEU L 114) (hierna: de richtlijn). De richtlijn heeft als hoofddoel energiebesparing en schrijft voor dat eindverbruikers dienen te beschikken over een energiemeter die informatie geeft over het actuele gebruik. Ook moeten eindafnemers regelmatig informatie ontvangen over dit gebruik.
In de eerder genoemde brief van de Minister van Economische Zaken van 19 september 2005 zijn de voorwaarden voor een goed functionerende energiemarkt voor kleinverbruikers beschreven. Deze markt zou moeten voldoen aan de volgende eigenschappen:
• De leverancier beschikt over de mogelijkheid om de klant optimaal te bedienen;
• De leverancier vervult een zelfstandige rol in het aansturen van cruciale (administratieve) processen die van invloed zijn op zijn relatie met de klant;
• Leveranciers moeten op basis van een level playing field met elkaar kunnen concurreren;
• Er moeten effectieve prikkels tot innovatie en productdifferentiatie komen en adequate prijssignalen die efficiënt gebruik van energie stimuleren;
• Netbeheerders zijn verantwoordelijk voor strategische en daarbij horende operationele taken gericht op het fysieke netbeheer.
In de brief van de Minister van Economische Zaken van 10 februari 2006 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005/06, 28 982, nr. 51) zijn deze uitgangspunten verder uitgewerkt. Om bovenstaande doelen te bereiken, wordt een aantal maatregelen voorgesteld voor het kleinverbruikerssegment. Deze maatregelen zijn:
• de invoering van het leveranciersmodel voor kleinverbruikers voor facturering en klachtafhandeling;
• de invoering van een vast tarief voor de transportkosten gebaseerd op aansluitwaarde van de aansluiting (capaciteitstarief);
• de introductie van slimme meters voor elektriciteit en gas en daarmee samenhangende wijzigingen in taken en verantwoordelijkheden van bij deze meters betrokken partijen;
• een regeling van de wijze waarop informatie wordt uitgewisseld tussen marktpartijen.
De kostenbaten analyse van deze maatregelen is zowel op verbruikersniveau als op macroniveau positief. Naar aanleiding van signalen uit de sector tijdens het overleg over de invoering van deze maatregelen en op basis van de uitvoerings- en handhavingstoets van de NMa is nog een vijfde maatregel toegevoegd, namelijk de wijziging van de kleinverbruikersgrens voor gas. In het volgende hoofdstuk worden deze maatregelen nader toegelicht.
1.2 Positionering van dit wetsvoorstel ten opzichte van bestaande wetgeving
Met dit wetsvoorstel worden de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet gewijzigd. Het voorstel strekt mede tot implementatie van de richtlijn voor zover het elektriciteit en gas betreft. De bepalingen uit de richtlijn betreffen echter ook warmte en koude en transportbrandstoffen. Om die reden is het niet mogelijk om de richtlijn geheel te implementeren in de Elektriciteitwet 1998 en de Gaswet en is daarvoor bredere wetgeving nodig. Teneinde de richtlijn tijdig te implementeren, is gekozen voor twee stappen. Volledige omzetting van de richtlijn vindt plaats in het wetsvoorstel implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie. Dit wetsvoorstel is in januari 2008 ingediend bij de Tweede Kamer. Wanneer het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt, zullen de betreffende bepalingen ten aanzien van elektriciteit en gas uit dit wetsvoorstel komen te vervallen.
Op dit moment hanteren sommige leveranciers het zogenaamde netbeheerdersmodel. In dit model krijgt de afnemer een leveringsnota van de leverancier en een transportnota van de netbeheerder. Andere leveranciers hanteren het leveranciersmodel, waarbij de afnemer van zijn leverancier één nota krijgt voor de kosten van levering en transport. Verder komt het voor dat een afnemer één nota krijgt voor transport en levering, die door het shared service center van de netbeheerder en de leverancier wordt verstuurd. Deze verschillende modellen moeten alle door de netbeheerder worden gefaciliteerd waardoor er verschillende administratieve processen naast elkaar bestaan.
Indien gebruik wordt gemaakt van een shared service center komt het voor dat kleinverbruikers die van leverancier veranderen, de transportnota op briefpapier en onder logo van de oude leverancier ontvangen omdat de betreffende netbeheerder (die hetzelfde blijft) via het shared service center verbonden is met die oude leverancier. Hierdoor kunnen kleinverbruikers in verwarring raken over de vraag wie ze moeten bellen bij vragen of problemen. Bovendien is dit niet bevorderlijk voor een goed inzicht in de kosten en de voordelen van de overstap naar een nieuwe leverancier.
Een ander aspect is dat door het gebruik van een shared service center marktverstoring kan optreden. In de praktijk zullen met name leveranciers die met een netbeheerder in een groep verbonden zijn, gebruik maken van een shared service center. Hierdoor kan goedkoper worden gefactureerd. Doordat de netbeheerder in voorkomende gevallen een logo of naam gebruikt waar ook de (oude) leverancier mee geïdentificeerd kan worden, bestaat de mogelijkheid dat de klant beïnvloed wordt in zijn keuzegedrag. Hierdoor ontstaat een ongelijke concurrentiepositie tussen leveranciers die wel en niet met een netbeheerder in een groep verbonden zijn.
Het feit dat als gevolg van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer er in 2011 een volledige splitsing zal zijn tussen leverancier en netbeheerder is een belangrijke waarborg tegen marktverstoring. De primaire reden voor het dwingend opleggen van het leveranciermodel is dan ook niet het tegengaan van mogelijke marktverstoring. Het gaat allereerst om het verbeteren van de dienstverlening aan de klant en om kostenbesparing en vereenvoudiging van administratieve processen. Overigens levert het leveranciersmodel wel degelijk een belangrijke bijdrage aan het verbeteren van het level playing field en worden de mogelijkheden tot marktverstorend gedrag verder gereduceerd. De sector heeft de overheid nadrukkelijk gevraagd om duidelijkheid op dit punt en heeft ook zelf één verplicht model voorgesteld. De mogelijkheden die de Mededingingswet biedt om marktverstorend optreden door het gebruik van een shared service centrum tegen te gaan zijn overigens zeer beperkt.
In het voorgestelde marktmodel staat de centrale rol van de leverancier als het aanspreekpunt voor de kleinverbruiker voorop. Dit geldt voor de facturering, maar ook voor vragen en klachten. Het doel is de leverancier meer mogelijkheden te bieden om beter in te spelen op de wensen van zijn klanten. Voor een groot deel van de kleinverbruikers geldt dat naast de wens van een zo laag mogelijke energieprijs er behoefte bestaat aan een simpele en overzichtelijke markt met een duidelijk aanspreekpunt. Aan deze behoefte kan worden voldaan met de invoering van het leveranciersmodel waarbij de leverancier alle contacten met de netbeheerder onderhoudt en één factuur stuurt. Een leverancier speelt dan als dienstverlener in op de behoefte van zijn klant.
Het leveranciersmodel houdt in dat de leverancier ook transportkosten namens de netbeheerder in rekening brengt bij de kleinverbruiker en vragen over alle elementen op de nota beantwoordt. De facturering betreft alle diensten van de netbeheerder die periodiek worden afgerekend. Dit zijn de transportdienst (transporttarief), de meetdienst (het tarief voor de meetinrichting en het meetsysteem) en de periodieke aansluitvergoeding voor het onderhoud van de aansluiting. De maximale hoogte van deze tarieven wordt per netbeheerder vooraf vastgesteld door de NMa. Omdat er vooraf zekerheid bestaat over de tariefstelling kan het transporttarief eenvoudig door de leverancier worden vastgesteld. Er zijn gedurende het jaar geen extra bewerkingsslagen nodig voor de facturering. Dit draagt bij aan de eenvoud en eenduidigheid van het systeem dat door de leverancier wordt uitgevoerd.
De leverancier verrekent de voor het transport van elektriciteit en gas aan de klant gefactureerde bedragen met de netbeheerder. Onder het leveranciersmodel is de betaling door de kleinverbruiker aan de leverancier bevrijdend. Dit houdt in dat als de leverancier bijvoorbeeld failliet gaat, een kleinverbruiker die de transportkosten heeft betaald aan zijn leverancier gevrijwaard is van navorderingen door de netbeheerder. De kleinverbruiker is dus beschermd. Dit is op basis van rechtelijke uitspraken ook nu al het geval. Niettemin wordt, in samenhang met de voorstellen voor het leveranciermodel, voorgesteld de bevrijdende betaling ook wettelijk te verankeren.
Ook de positie van de leverancier als aanspreekpunt voor zijn klanten voor alle vragen of klachten over de factuur en over de levering van elektriciteit en gas wordt vastgelegd. De leverancier zal vragen of klachten zo nodig doorsturen aan de netbeheerder. Deze dient te voorzien in een transparante, eenvoudige en goedkope procedure voor de afhandeling van klachten.
Niet onder het leveranciersmodel vallen incidentele en niet vooraf vastgestelde kostenvergoedingen. Dit betreft bijvoorbeeld de kosten voor een mutatie omtrent de fysieke aansluiting. Hierbij kan gedacht worden aan het aansluiten op het net of juist het afsluiten. Ook een vergroting of verkleining van de aansluiting is daarvan een voorbeeld. De meest voorkomende kostenpost is de aansluitdienst (eenmalige aansluitvergoeding). Het betreft hier incidentele kosten waarvoor in de meeste gevallen een op de individuele situatie afgestemde offerte dient te worden opgemaakt. Dit vereist contact tussen netbeheerder en klant en het afstemmen van wensen en mogelijkheden. Deze kosten worden door de netbeheerder zelf gefactureerd.
Een andere belangrijke uitzondering op het leveranciersmodel betreft storingen. Voor storingen is door de gezamenlijke netbeheerders een landelijk storingsnummer ingesteld dat de klant automatisch doorverbindt met zijn netbeheerder. De reden voor deze uitzondering is dat de netbeheerder de eerst verantwoordelijke is voor leveringsonderbrekingen en in staat moet zijn om een storing zo snel mogelijk te verhelpen. Extra schakels in de communicatie zijn daarbij ongewenst. Ook is de netbeheerder verantwoordelijk voor de uitvoering van de compensatieregeling bij het optreden van storingen. Deze wettelijke regeling zorgt ervoor dat afnemers automatisch recht hebben op een vergoeding van de netbeheerder bij langdurige stroomuitval. Om deze redenen is het niet gewenst om de administratieve afhandeling van storingen ergens anders dan bij de netbeheerder te leggen. Wanneer een klant een storing toch meldt bij zijn leverancier dan zal de leverancier de klant doorverwijzen naar het storingsnummer.
Het kabinet heeft een afweging gemaakt tussen enerzijds de vrije keuze tussen meerdere factureringsmodellen en anderzijds het verplicht opleggen van één model. Het voorstel is om het leveranciersmodel als enig model verplicht op te leggen. De ongelijke concurrentiepositie voor leveranciers die niet zijn verbonden met een netbeheerder wordt de jure opgelost door de eigendomsontbundeling die met de inwerkingtreding van de Wet onafhankelijk netbeheer per 1 januari 2011 door de sector geïmplementeerd dient te zijn. Daarvoor is het verplicht voorschrijven van een enkel model strikt genomen niet meer noodzakelijk. Er blijven echter voldoende andere redenen over.
De NMa heeft eerder geadviseerd om het leveranciersmodel als enig (verplicht) model in te voeren. De voorkeur van de NMa gaat uit naar de verplichte variant omdat het in stand houden van twee modellen extra kosten met zich meebrengt. Dit wordt door de sector bevestigd. Indien de administratieve processen zodanig moeten worden ingericht dat er meerdere facturatiesystemen moeten kunnen worden ondersteund, ontstaan grote inefficiënties. Hierdoor zou het geschatte jaarlijkse kostenvoordeel van 15 miljoen per jaar grotendeels of wellicht geheel teniet worden gedaan. Deze kosten wegen niet op tegen het voordeel van het houden van keuze tussen meerdere modellen.
Door het leveranciersmodel verplicht voor te schrijven voor kleinverbruikers, kunnen de administratieve processen in het kleinverbruikerssegment worden vereenvoudigd en hoeft de netbeheerder geen voorzieningen meer te treffen voor de facturering aan kleinverbruikers. Alleen dan kunnen de verwachte kostenbesparingen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Daar komt bij dat door het leveranciersmodel wettelijk te regelen, de kosten van facturering volledig worden verschoven naar de leverancier. Daardoor wordt de potentie van een efficiencyslag qua kosten benut, doordat leveranciers hierop kunnen concurreren.
Ten slotte en niet in de laatste plaats schept het hanteren van één model voor de kleinverbruiker de meeste duidelijkheid. In landen waar liberalisering al langere tijd is ingevoerd (Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk) is het leveranciersmodel ook de enig toegestane optie.
Met het voorgestelde leveranciersmodel wordt bereikt dat er maar één factureringsmodel administratief hoeft te worden ondersteund. Dit betekent een vereenvoudiging van de administratieve processen, met een verwachte kostenbesparing van ca. € 15 miljoen per jaar. Deze kostenbesparing valt grotendeels bij de netbeheerder. Het wetsvoorstel voorziet er in dat kostenbesparingen van de netbeheerder direct leiden tot een verlaging van de transporttarieven.
In tegenstelling tot de huidige situatie, waarbij de kleinverbruiker nu niet altijd duidelijkheid heeft over wie wat doet, kan als gevolg van het leveranciersmodel de kleinverbruiker altijd bij de leverancier terecht, die waar nodig zal doorverwijzen. Onduidelijkheid op dit punt zal niet langer verhinderen dat de kleinverbruiker gebruik maakt van zijn keuzevrijheid. Tot slot zullen door het groepsverbod en het gebruik van het leveranciersmodel als enig model de gesignaleerde problemen met betrekking tot het gelijke speelveld tussen leveranciers verdwijnen.
Een tweede maatregel die in samenhang met het leveranciersmodel wordt voorgesteld om de huidige administratieve processen te vereenvoudigen en de afhankelijkheid tussen netbeheer en leverancier te beperken betreft de invoering van een vastrecht voor de kosten van transport van elektriciteit. Deze maatregel wordt niet genomen via dit wetsvoorstel, maar wordt neergelegd in een ministeriële regeling, die de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit en de regeling van de Minister van Economische Zaken van 1 juli 1999, nr. E/EE/AE/990431158, houdende vaststelling tariefdragers tarieven transport en levering elektriciteit (Stcrt. 126) (hierna: Regeling tariefdragers) wijzigt. Nu worden de transportkosten (deels) via het variabele kWh tarief verrekend.
Het capaciteitstarief is een belangrijke stap richting het leveranciersmodel. Invoering van het capaciteitstarief vereenvoudigt de administratieve processen in de energiesector en in het bijzonder de facturering door de leverancier in grote mate en is een voorwaarde voor een optimaal werkend leveranciersmodel. Door invoering van het capaciteitstarief staat de hoogte van de transportkosten vooraf vast, omdat ze niet langer afhankelijk zijn van het werkelijke verbruik van de afnemer. Het transporttarief voor kleinverbruikers is nu nog (deels) volumeafhankelijk (kWh/m3). Hierdoor zijn zowel de netbeheerder, als de leverancier voor hun rekening momenteel afhankelijk van dezelfde meetgegevens. Het proces voor het verstrekken van meetgegevens loopt nu nog formeel van het meetbedrijf via de netbeheerder naar de leverancier. Op deze wijze zou gegarandeerd moeten zijn dat de netbeheerder en de leverancier dezelfde meterstanden gebruiken, maar gebleken is dat dit niet altijd het geval is. In het huidige proces is er veelvuldig berichtenverkeer nodig tussen leverancier en netbeheerder ten behoeve van de vaststelling van de definitieve verbruiksgegevens en de bijhorende transportkosten en dient er zonodig verrekening plaats te vinden met betrekking tot teveel of te weinig geïnde en afgedragen bedragen. Het managen van dit berichtenverkeer is kostbaar en foutgevoelig. Bij een capaciteitstarief zijn voor het opstellen van de transportrekening geen meetgegevens meer nodig. De maximale hoogte van het transporttarief wordt – vooraf – door de NMa vastgesteld op grond van de doorlaatwaarde van de aansluiting. De netbeheerder en de leverancier hoeven de meetgegevens niet meer af te stemmen omdat de leverancier namens de netbeheerder slechts een vast transporttarief in rekening hoeft te brengen. De leverancier is hierdoor voor zijn facturering niet meer afhankelijk van de netbeheerder en kan factureren wanneer hij of zijn klant dit wil. Verwacht wordt dat dit een enorme verbetering zal betekenen voor de huidige administratieve dienstverlening omdat de afnemer zijn leverancier veel effectiever kan aanspreken op een tijdige en juiste factuur.
Voorts is een capaciteitstarief ook meer op de werkelijke kosten van het transport gebaseerd dan een tarief dat gebaseerd is op het aantal getransporteerde kWh’s of kubieke meters. De kosten voor een transportnet worden namelijk maar in beperkte mate veroorzaakt door het feitelijke gebruik van het net. Een net slijt niet (of nauwelijks) wanneer er elektriciteit of gas over «stroomt». De kosten van het netwerk worden met name bepaald door de kosten voor de aanleg en het onderhoud van het netwerk. Niet het gebruik van het netwerk, maar de maximale belasting van het net, bepalen de kosten. In het verlengde hiervan is ook de opkomst van decentraal opgewekte energie van belang. Om kostendekking voor netbeheerders te waarborgen is het van belang dat zij een bepaalde mate van zekerheid hebben betreffende hun inkomsten. Bij een forse toename van decentraal opgewekte energie zou bij een variabel tarief een deel van de vaste lasten van de netbeheerder niet meer worden gedekt omdat er bij teruglevering aan het net door de decentrale opwekker geen transportkosten verschuldigd zijn.
Er is een sterke relatie tussen het leveranciersmodel en het capaciteitstarief. De gecombineerde aanpassing levert een veel eenvoudiger en minder arbeidsintensief administratief proces op, dat minder gevoelig is voor fouten. Invoering van het leveranciersmodel zonder capaciteitstarief leidt niet tot de gewenste mate van vereenvoudiging van de administratieve processen.
2.2.2 Gevolgen voor de kleinverbruiker
Belangrijkste effect van invoering van het capaciteitstarief is dat het risico op fouten bij de facturering in grote mate wordt gereduceerd. Discussie over de gebruikte meterstand hebben geen invloed meer op de hoogte van de transportkosten. Dit betekent tevens dat er voor het transportdeel vooraf zekerheid bestaat over de hoogte van de eindafrekening. Ook zal de transparantie bij het vergelijken van verschillende leveranciers toenemen, omdat de nota eenvoudiger wordt. Het feit dat er in dit kader geen afstemming meer nodig is tussen marktpartijen, maar dat het factureren van het capaciteitstarief een simpele administratieve en geautomatiseerde handeling wordt, betekent een forse vereenvoudiging van de administratieve processen. De verwachting is dat het capaciteitstarief leidt tot een directe kostenbesparing van ca. € 30 miljoen per jaar. In combinatie met de invoering van het leveranciersmodel (besparing sec € 15 miljoen per jaar) levert invoering van het capaciteitstarief naar verwachting nog eens € 30 miljoen per jaar extra op. Ook deze kostenbesparing valt grotendeels bij de netbeheerder. Het wetsvoorstel voorziet er in dat kostenbesparingen van de netbeheerder direct leiden tot een verlaging van de transporttarieven.
Zonder aanvullende maatregelen zou invoering van een capaciteitstarief ongewenste effecten op besparingsprikkels en op het inkomen kunnen hebben. Om ongewenste effecten weg te nemen wordt aanpassing van de energiebelasting (hierna: EB) voorgesteld Door compensatie via de EB blijven de variabele kosten per kWh voor huishoudens en kleinere zakelijke afnemers gelijk.
2.2.3 Gevolgen voor het milieu
De invoering van het capaciteitstarief, in combinatie met de voorgestelde correctie via de EB, heeft een neutraal effect op de prikkel tot energiebesparing. De voorgestelde oplossing voor de inkomenseffecten door correctie via de EB tarieven werkt landelijk gemiddeld op zodanige wijze dat het totaalbedrag dat een eindgebruiker kwijt is aan zijn transportrekening vrijwel ongewijzigd blijft in vergelijking met de huidige situatie. Door de compensatie via de EB leidt een lager energieverbruik ook tot een lagere nota. Van de invoering van een capaciteitstarief met compensatie via de EB worden daarom geen tot zeer beperkte negatieve gevolgen voor het milieu verwacht. Dit geldt ook voor kleinschalige invoeding, als bedoeld in artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998. Het bedrag dat per kWh bespaard wordt door kleinschalige invoeding blijft gelijk.
Voor de invoering van een capaciteitsafhankelijk transporttarief voor kleinverbruikers is geen wijziging van de Elektriciteitswet 1998 nodig is. De tariefdrager is geregeld bij de Regeling tariefdragers. Deze regeling dient te worden aangepast. De betreffende wijzigingen zijn eerder bij brief van 8 februari 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 28 982, nr. 60), overeenkomstig artikel 26b, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 voorgehangen. In het algemeen overleg van 30 mei 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 28 982, nr. 62) is afgesproken dat deze wijzigingsregeling bij het indienen van het onderhavige wetsvoorstel opnieuw worden voorgehangen, zodat een integrale afweging kan worden gemaakt van de verschillende maatregelen ter bevordering van de werking van de kleinverbruikersmarkten voor elektriciteit en gas. Voor de compensatie via de EB dient de Wet belastingen op milieugrondslag te worden aangepast door middel van een wetswijziging.
2.3 Veranderingen op de metermarkt
In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat bij alle kleinverbruikers een op afstand uitleesbare meter wordt geïnstalleerd en worden wijzigingen aangebracht in de marktordening van de metermarkt voor kleinverbruikers. De op afstand uitleesbare meters worden ook wel slimme meters genoemd. De term slim komt voort uit het feit dat er een koppeling wordt aangebracht met informatie- en communicatietechnologie, hetgeen diverse nieuwe en intelligente toepassingen mogelijk maakt. In het kader van de marktordening is het voorstel om uitsluitend het beheer van de meter exclusief bij de netbeheerder te plaatsen en dus onder het gereguleerde domein te brengen en om de leverancier verantwoordelijk te maken voor het verkrijgen van meetdata en de verwerking van verbruiksdata. Hierna wordt ingegaan op de aanleiding voor het voorstel tot invoering van de slimme meter, de inhoud van het voorstel en de gevolgen daarvan voor onder andere energiebesparing, marktwerking en de positie van kleinverbruikers.
Er zijn meerdere redenen om de metermarkt voor kleinverbruikers opnieuw te bezien. In de richtlijn worden eisen gesteld aan de energiemeter met als doel het stimuleren van energiebesparing. Daarnaast heeft het kabinet zelf doelstellingen vastgesteld voor duurzaamheid en energiebesparing. Eén van de pijlers uit het regeerakkoord is het streven naar een duurzame leefomgeving. De doelstelling van het kabinet is om in 2020 te beschikken over één van de meest duurzame en efficiënte energievoorzieningen in Europa. Een belangrijk instrument bij het bereiken van die doelstelling is energiebesparing. Met behulp van de slimme meter wordt een impuls gegeven aan energiebesparing doordat de kleinverbruiker zich bewust wordt van zijn energieverbruik. Door slim gebruik van ICT kan een veelheid aan informatie over individueel verbruik op een inzichtelijke manier worden ontsloten. Energiebesparing is ook nadrukkelijk het doel van de richtlijn. Daarnaast is gebleken dat het huidige verwerkingsproces van meetgegevens te ingewikkeld is, zich daarin snel fouten voordoen en er te veel afhankelijkheden bestaan tussen betrokken marktpartijen. Het verwerkingsproces kan sterk vereenvoudigd worden door de invoering van de slimme meter. Tevens is gebleken dat kleinverbruikers niet of nauwelijks gebruik maken van de vrije metermarkt terwijl de tarieven voor de meetdienst wel sterk zijn gestegen. Hieronder wordt nader ingegaan op deze drie onderwerpen.
2.3.2.1 Richtlijn betreffende energie-efficiëntie bij het eindverbruik en energiediensten
De richtlijn beoogt energie-efficiëntie bij eindgebruikers op kosteneffectieve wijze te stimuleren. Daarnaast schrijft de richtlijn maatregelen voor waarmee een markt voor energiediensten tot stand wordt gebracht. Eén van die maatregelen is het stellen van eisen aan de meter waarmee het energieverbruik wordt gemeten. Het actief stimuleren van energiebesparing en het bieden van faciliteiten die gebruikers de mogelijkheid geven hun verbruiksgedrag aan te passen, past binnen de recente milieudoelstellingen van het kabinet. Deze betreffen het streven naar energiebesparing van 2% per jaar en een forse reductie van de uitstoot van broeikasgassen.
Artikel 13 van de richtlijn schrijft voor dat alle eindafnemers (zowel grootverbruikers als kleinverbruikers) de beschikking moeten krijgen over een individuele meter die de eindafnemer in staat stelt om een actueel inzicht te krijgen in zijn verbruik. De gedachte hierachter is dat door het regelmatig ter beschikking stellen van actuele verbruiksinformatie, de eindafnemer in staat wordt gesteld om met kennis van zaken beslissingen te nemen over zijn individuele energieverbruik.
Nederland voldoet op dit moment al gedeeltelijk aan deze bepaling in de richtlijn. De meterstanden bij grootverbruikers worden namelijk reeds op grond van de Meetcode frequent op afstand uitgelezen door middel van telemetrie. Vanwege de omvang van hun afname ontvangen grootverbruikers reeds maandelijks een energierekening. De maandelijkse afrekening geeft een actueel inzicht in het energieverbruik.
Vrijwel alle kleinverbruikers in Nederland hebben een analoge meter. Deze meter voldoet niet aan de eisen van de richtlijn. Een analoge meter geeft slechts de hoogte van het totale verbruik op een bepaald moment weer en niet het actuele verbruik en wanneer sprake is van daadwerkelijk verbruik. De richtlijn schrijft voor dat bij nieuwbouw en bij grootschalige renovaties in alle gevallen een meter ter beschikking moet worden gesteld die aan de eisen van de richtlijn voldoet. Bij vervanging van de oude meter wordt in principe ook een slimme meter geïnstalleerd, maar daarbij geldt dat de lidstaat daarvan kan afwijken indien er sprake is van technische belemmeringen of kosten die niet opwegen tegen de geraamde potentiële besparingen op lange termijn. Ten slotte moeten er concurrerende prijzen gelden voor deze meters. Het is dus aan de lidstaat om te verzekeren dat de eindgebruiker marktconforme prijzen betaalt voor de meter en meetdiensten.
2.3.2.2 Administratieve processen
Naast de eisen die uit de richtlijn voortvloeien is het ter beschikking stellen van slimme meters ook om andere redenen wenselijk. Gebleken is dat het huidige administratieve verwerkingsproces van meetgegevens te ingewikkeld is en snel tot fouten leidt. Ook is de leverancier voor de meetgegevens afhankelijk van de netbeheerder.
Voor een goede dienstverlening, bijvoorbeeld bij het veranderen van leverancier, bij verhuizing en bij het verzenden van rekeningen, heeft de leverancier tijdig correcte meetdata nodig. Uit onderzoek van de NMa in 2005 (Onderzoek en advies Administratieve Processen, NMa/DTe, Den Haag, 26 augustus 2005) is gebleken dat één van de oorzaken van de administratieve problemen ligt in het feit dat de leverancier in hoge mate afhankelijk is van de netbeheerder voor het verkrijgen van meetdata. In de huidige situatie krijgt de leverancier de meetdata aangeleverd door de netbeheerder, die het op zijn beurt weer verkrijgt van zijn meetbedrijf. Het meetbedrijf is verantwoordelijk voor het fysiek uitlezen van de meter. De netbeheerder gebruikt de meetdata onder andere voor het opmaken van de transportrekening, ten behoeve van reconciliatie (verrekening over een bepaalde periode op basis van het verschil tussen het met behulp van profielen berekende verbruik en het vastgestelde werkelijke verbruik) en voor het opsporen van netverliezen. De leverancier ontvangt de meetdata als laatste en gebruikt de gegevens voor het opmaken van zijn rekening. De belangrijkste problemen met de meetdata zijn de vertraging in de doorgifte van meetdata en het gebruik van geschatte meterstanden. De leverancier heeft geen invloed op het proces terwijl de huidige gang van zaken wel ten koste gaat van de kwaliteit van zijn dienstverlening aan de kleinverbruiker.
Een ander nadeel van de huidige situatie is dat het meetbedrijf in de praktijk elk jaar bij een beperkt aantal meters de meterstanden daadwerkelijk opneemt. De meterstanden van alle andere meters moeten door de kleinverbruikers zelf worden aangeleverd. Bij het noteren en doorgeven van de standen kunnen fouten optreden. Als kleinverbruikers de meterstanden niet of te laat opsturen – wat zeer regelmatig gebeurt – zijn de netbeheerder en de leverancier aangewezen op schattingen van het energieverbruik. In veel gevallen blijken die schattingen achteraf niet juist te zijn. De afwijking van de juiste stand kan groter worden naarmate het langer duurt voordat een meter fysiek wordt uitgelezen door een meteropnemer. Dit kan ertoe leiden dat de kleinverbruiker na een bepaalde tijd wordt geconfronteerd met een navordering ofwel dat een vordering op het energiebedrijf ontstaat.
De meter vormt de verbinding tussen de fysieke en administratieve infrastructuur en is ondersteunend aan het marktproces. Op dit moment is de metermarkt vrij. Dit betekent dat een kleinverbruiker vrij is om te kiezen van wie hij een meter betrekt. De kleinverbruiker kan altijd bij de netbeheerder terecht omdat die op grond van de wet verplicht is om desgevraagd een meter te installeren. Op dit moment kent de Gaswet een dergelijke verplichting niet. In theorie dient de kleinverbruiker voor zijn gasmeter dus altijd een keuze te maken. Uit het eerder genoemde onderzoek van de NMa bleek echter dat kleinverbruikers niet of nauwelijks gebruik maakten van hun keuzemogelijkheid. Voorts zijn de tarieven voor de elektriciteitsmeter tussen 2001 en 2006 met gemiddeld 83% gestegen en die voor de gasmeter met 44% (Marktmonitor ontwikkeling van de Nederlandse kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas, NMa, juni 2006). De NMa heeft op grond daarvan vastgesteld dat de metermarkt niet functioneert zoals op voorhand verwacht, aangezien er sprake is van grote tariefstijgingen die niet door onderliggende kostenstijgingen kunnen worden verklaard. Een vrije metermarkt is ook geen doel op zichzelf. De meter is een intrinsiek onderdeel van de energie-infrastructuur. Vanwege de belangrijke functie van de meter in het marktproces, het advies van de NMa, de verplichtingen van de richtlijn, de geconstateerde administratieve problemen en de uitkomsten van verschillende onderzoeken in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken naar de potentie van telemetrie, is er sterke aanleiding voor een herziene ordening van de metermarkt.
2.3.3 Ordening van de metermarkt
In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om bij alle kleinverbruikers een slimme meter te introduceren en om wijzigingen aan te brengen in de marktordening van de metermarkt voor kleinverbruikers. Dat laatste betreft de herverdeling van verantwoordelijkheden over verschillende marktpartijen en het onder het gereguleerde domein brengen van de meter. Er wordt een scheiding aangebracht tussen het operationele beheer van de meter en de verantwoordelijkheid voor de administratieve verwerking van verbruiksgegevens die door de slimme meter worden gegenereerd. In de huidige situatie is in de meeste gevallen de netbeheerder voor beide elementen verantwoordelijk. Als gevolg van het wetsvoorstel wordt deze verantwoordelijkheid verdeelt over netbeheerder en leverancier. De netbeheerder draagt alleen exclusieve verantwoordelijkheid voor het beheer van de meter. Die wettelijke verantwoordelijkheid heeft betrekking op de installatie en het fysieke onderhoud van de meter als onderdeel van de infrastructuur. Het betreft geen strategische taken; deze taken mogen door de netbeheerder ook worden uitbesteed. Ook dient de netbeheerder te waarborgen dat meetdata toegankelijk zijn voor door de klant geautoriseerde partijen. De leverancier krijgt de verantwoordelijkheid voor de administratieve verwerking van verbruiksgegevens. Hij dient er ten behoeve van zijn eigen klanten zorg voor te dragen dat meetdata worden gecollecteerd, verwerkt en verzonden aan betrokken partijen zoals beschreven in de Meetcode.
Deze voorgenomen herstructurering van de metermarkt – in combinatie met de overige elementen van dit wetsvoorstel – biedt de mogelijkheid om het administratieve proces rond de verzameling en doorgifte van meetgegevens sterk te vereenvoudigen en verbeteren. Zo kan een slimme meter op afstand worden uitgelezen waardoor meterstanden niet meer hoeven worden geschat. De meterdata kunnen door meerdere partijen op afstand worden uitgelezen. Dit geeft de mogelijkheid om een einde te maken aan de afhankelijkheid van de leverancier voor het verkrijgen van de meetdata. In het voorgestelde leveranciersmodel is de leverancier verantwoordelijk voor het versturen van de rekening met betrekking tot de kleinverbruiker. Met directe toegang tot de meetdata krijgt de leverancier meer invloed op de kwaliteit van zijn dienstverlening. Dit effect wordt versterkt door de gelijktijdige invoering van een ander element uit het voorstel voor een verbeterd marktmodel: de invoering van een vastrecht voor de transportkosten (het zogenaamde capaciteitstarief). Hierdoor wordt het verwerkingsproces van de meetdata namelijk sterk vereenvoudigd omdat er voor de facturatie geen afstemming tussen leverancier en netbeheerder meer nodig is over de gebruikte meetdata en de netbeheerder de meetgegevens niet meer nodig heeft voor het opmaken van de transportrekening.
De invoering van de slimme meter in combinatie met de richtlijnverplichting voor leveranciers om met een vastgestelde frequentie verbruiksinformatie aan de kleinverbruiker te sturen, geeft de kleinverbruiker een actueel inzicht in zijn energieverbruik en daarmee bewustwording van het verbruik. Voor een maatschappelijk gezien positieve uitkomst van de invoering van slimme meters, is het van belang dat alle potentiële voordelen die de slimme meter heeft zoveel mogelijk effectief worden benut. Vandaar dat het wettelijk kader als doel heeft de meter als een zo toegankelijk mogelijk open platform te positioneren voor verschillende diensten en gebruikers. Dat wil zeggen dat de meterinfrastructuur zo dient te worden ingericht dat voorkomen wordt dat deze exclusief door slechts een partij kan worden gebruikt. Op voorwaarde dat de kleinverbruiker daar expliciet toestemming voor geeft dient open toegang tot de slimme meter en de meetgegevens verzekerd te zijn. Op die wijze ontstaat een platform waarop meerdere partijen hun diensten aan de klant kunnen aanbieden. De te stellen eisen aan de meter moeten deze platformgedachte ondersteunen.
Uit onderzoek naar de kosten en de baten van een landelijke uitrol van slimme meter bij kleinverbruikers komt naar voren dat een grootschalige uitrol haalbaar is binnen de huidige tariefruimte. Voor een nadere toelichting hierop zij verwezen naar paragraaf 2.3.6.
2.3.4 Redenen regulering van de meter
De meter moet een optimale werking van de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas faciliteren. Op dit moment is de metermarkt vrij. Twee vragen dienen te worden beantwoord: is een uitrolplicht bij alle kleinverbruikers gewenst en zoja, wie krijgt deze verplichting opgelegd.
Een belangrijk doel van de introductie van de slimme meter is het stimuleren van energiebesparing. Het gebruik van de slimme meter levert meerdere voordelen op. Die (kosten)voordelen slaan neer bij verschillende partijen (leverancier, netbeheerder, kleinverbruiker). Iedere afzonderlijke partij is evenwel slechts geïnteresseerd in een deelverzameling van het totale aantal voordelen. Als bijvoorbeeld leveranciers de slimme meter zouden uitrollen dan zou in de eindsituatie vanuit commerciële overwegingen vermoedelijk slechts 30 à 35% van de kleinverbruikers over een slimme meter beschikken. Dat is ongewenst omdat een aantal voordelen met een publiek belang – zoals het waarborgen van leveringszekerheid en een efficiënte bedrijfsvoering van de netbeheerder – alleen bereikt kan worden door middel van een 100% uitrol. Om dus te waarborgen dat ook deze voordelen daadwerkelijk worden benut, is een gereguleerde uitrol noodzakelijk. Zeker moet zijn dat de partijen die verantwoordelijk worden voor de uitrol, zorg dragen dat er straks een landelijke dekking is van de slimme meter.
Bij een verplichte landelijke uitrol van de meter is het in stand houden van een vrije metermarkt evenwel niet goed te realiseren. Voor de uitrol van de slimme meter moeten partijen investeringen doen. Zowel de netbeheerder als de leverancier zou deze investeringen kunnen doen. Deze investeringen zijn aantrekkelijk als zeker is dat de investeringen kunnen worden terugverdiend bijvoorbeeld door middel van meterhuur. Die zekerheid valt niet te geven als een kleinverbruiker op elk gewenst moment een keuze voor een andere leverancier of een andere meter kan maken. Dat maakt dat er aarzeling is om dit soort meters commercieel aan te bieden. De leverancier zou om het terugverdienen van zijn investering zeker te stellen, het leveringscontract kunnen koppelen aan een huurcontract voor de meter of een lange termijn contracten voor de meter kunnen worden afsluiten. De leverancier opereert immers in een commerciële omgeving en heeft een legitieme prikkel om klanten aan zich te binden. Het kabinet acht een dergelijke ontwikkeling om meerdere redenen ongewenst. Ten eerste is het, mede gezien de doelstellingen uit de richtlijn, van belang dat iedere kleinverbruiker op korte termijn de beschikking krijgt over een slimme meter. Onnodige voorwaarden of drempels (bijvoorbeeld koppeling slimme meter aan langlopend contract, hoge huur- of installatiekosten) mogen daarbij geen barrière gaan vormen. Ten tweede moet verzekerd zijn dat de slimme meter geen onzekerheidsfactor wordt bij bijvoorbeeld een verhuizing van een kleinverbruiker. Het is ongewenst als er fysieke of administratieve barrières ontstaan doordat een nieuwe bewoner bijvoorbeeld te maken krijgt met een energiemeter die niet door zijn eigen leverancier wordt geaccepteerd. Daarbij speelt een rol dat de aanwezigheid van een elektriciteits- en gasmeter een voorwaarde is om energie geleverd te kunnen krijgen. Ten slotte ontstaat het risico van ongewenste klantbinding als bijvoorbeeld een leveringscontract wordt gekoppeld aan een huurcontract voor de fysieke meter. De huidige energiemarkt functioneert nog niet zodanig dat een kleinverbruiker hier een gecalculeerde beslissing over kan nemen. Door het beheer van de meter onder het gereguleerde domein van de netbeheerder te brengen treden deze risico’s niet op.
Een ander element in de keuze om het beheer van de elektriciteits- en gasmeter bij de netbeheerder te leggen is de tariefregulering. De Tweede Kamer heeft eerder te kennen gegeven dat het wenselijk is de tarieven voor de meter te reguleren (Kamerstukken II 2003/04, 29 372, nr. 23). Het voorstel is om de meter(huur) voor kleinverbruikers in het gereguleerde domein van de netbeheerder te brengen als onderdeel van de fysieke infrastructuur. Op die wijze kan worden verzekerd dat de beoogde bescherming van afnemers in artikel 30a betrekking heeft op alle meters, ongeacht door welke partij de meter is geïnstalleerd.
Door de keuze om de zorg voor de aanwezigheid van een geschikte meter op de aansluiting bij de netbeheerder te leggen wordt tevens aangesloten bij de ondersteunende functie van de meter in de vrije energiemarkt en bij de gedachte van het onafhankelijk netbeheer. Door een onafhankelijke marktpartij hiervoor verantwoordelijk te maken kan namelijk worden verzekerd dat voor verschillende energiegerelateerde diensten cruciale meetdata laagdrempelig toegankelijk zijn voor alle door de klant geautoriseerde marktpartijen. De netbeheerder speelt daarbij een belangrijke rol in het proces van autorisatie en verificatie.
2.3.5 De benodigde functies van de meter
Standaardisatie is een belangrijk vereiste om ervoor te zorgen dat de slimme meter faciliterend is voor de werking van de gehele energiemarkt. Compatibiliteit en interoperabiliteit moeten verzekerd zijn opdat de functies van de meter optimaal door verschillende betrokken partijen benut kunnen worden zonder onnodige technische belemmeringen. Daarom voorziet het wetsvoorstel in een delegatiebepaling die het mogelijk maakt dat in lagere regelgeving nadere output gerelateerde of technische eisen aan de meter kunnen worden gesteld. In dat kader heeft het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) in samenwerking met de energiesector en betrokken partijen de functionaliteiten van de slimme meter vastgelegd in een Nederlandse technische afspraak (NTA). Op hoofdlijnen moet de meter voldoen aan de volgende specificaties.
– De meter moet beschikken over een meetfunctie. Op afstand moet kunnen worden uitgelezen hoeveel energie er door de kleinverbruiker is afgenomen van het net en in voorkomende gevallen is teruggeleverd aan het net (in het geval van decentrale productie met behulp van bijvoorbeeld zonnepanelen). Met deze functie kan de kleinverbruiker beter inzicht krijgen in zijn actuele energieverbruik.
– De meter moet beschikken over een schakelfunctie. Dit betekent dat de netbeheerder op afstand capaciteit kan aan- en afschakelen. Dit kan nodig zijn ter voorkoming van een grootschalige storing maar ook bij tijdelijke leegstand van een pand. Ook biedt deze functie de technische mogelijkheid de doorlaatwaarde bij elektriciteit te beperken als alternatief voor afsluiting van kleinverbruikers. Dit sluit aan op de mogelijkheid die artikel 95b, achtste lid, van de Elektriciteitswet 1998 biedt om regels te stellen over de afsluiting van de elektriciteitslevering en de preventieve maatregelen om afsluiting te voorkomen. Ook kan de schakelfunctie betalingsmethoden zoals prepaid energieverbruik ondersteunen.
– De meter moet beschikken over een signaleringsfunctie. Hiermee kan de netbeheerder op afstand de kwaliteit van de energielevering meten en signaleren als deze niet voldoet. De signaleringsfunctie ondersteunt de detectie van lekkages en fraude doordat vroegtijdig afwijkend verbruik opgespoord kan worden. De netbeheerder beschikt over gedetailleerde informatie over de totaal ingevoede en door leveranciers bestelde stroom. Zogenaamde netverliezen komen aan het licht indien deze totalen niet corresponderen met de uitgelezen meterstanden. Ook zal er bij manipulatie van de individuele meter automatisch een signaal worden verstuurd. Bovendien kunnen er sneller leveringsonderbrekingen en -fluctuaties worden ontdekt en gelokaliseerd.
– De meter moet beschikken over een communicatiefunctie. Hiermee kunnen meterstanden op afstand worden verzameld. Dat betekent dat de meter verbonden dient te zijn met een communicatiemodem die deel uitmaakt van de meetinrichting. Door de beschikbaarheid van een groot aantal meetmomenten gedurende de dag kan de leverancier zijn dienstverlening veel beter afstemmen op de wensen van zijn klant en kunnen factureringsproblemen onmiddellijk en online worden gecontroleerd en opgelost. Als de kleinverbruiker daar toestemming voor geeft kunnen voorts online innovatieve producten en diensten aangeboden worden zoals bijzondere tarieven voor bepaalde uren op de dag en energiebesparingadviezen. Ook derden kunnen gebruik maken van deze meetdata voor het aanbieden van commerciële diensten, mits door de klant geautoriseerd. Deze energiebesparingdiensten en een regelmatige terugkoppeling van het verbruik bieden de kleinverbruiker de mogelijkheid om zijn verbruik aan te passen of om te reageren op bijvoorbeeld prijsontwikkelingen.
– Tenslotte moet de meter beschikken over een regelfunctie. Dit betreft de mogelijkheid dat de meter additionele toepassingen ondersteunt die optioneel aan de meter kunnen worden gekoppeld. Voorbeelden zijn apparaten voor decentrale opwekking, huiselektronica zoals alarmeringsystemen en geautomatiseerde bediening van huishoudelijke toepassingen. De regelfunctie maakt het mogelijk om deze toepassingen te regelen op basis van de data die door de meter wordt gegenereerd, zoals het afstemmen van eigen productie en afname op in een specifieke periode geldende tarieven.
De innovatie van de meter stopt niet na de landelijke uitrol. Alle kleinverbruikers beschikken na de uitrol in ieder geval over een standaard meter die voldoet aan de voorgeschreven eisen. De verwachting is dat deze standaard elke twee à drie jaar zal worden geëvalueerd en aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. Veelal kunnen aanpassingen softwarematig en op afstand worden doorgevoerd, hetgeen de innovatie bevordert en de kosten aanzienlijk beperkt. Maar ook indien toekomstige aanpassingen van de eisen aan meters tot gevolg zouden hebben dat bestaande meters door de netbeheerder fysiek moeten worden aangepast, worden de kosten daarvan gedekt uit het tarieven voor de meting van elektriciteit en gas (meterhuur). Deze tarieven worden vastgesteld door de NMa. Het is dus uiteindelijk de NMa die besluit in welke gevallen de kosten van grootschalige aanpassingen tot wijziging van de meterhuurtarieven mogen leiden. De kleinverbruiker heeft daarnaast de mogelijkheid om extra functies op de meter te laten installeren. De voorgestelde regelgeving is erop gericht geen technologie afhankelijke eisen te stellen, zodat innovatie of technologische ontwikkeling niet telkens leidt tot een noodzakelijke aanpassing van de regelgeving.
Met het introduceren van een verplichting om alle kleinverbruikersaansluitingen te voorzien van een op afstand uitleesbare meter ontstaat een overgangsfase waarin die meter daadwerkelijk moeten worden uitgerold. De verantwoordelijkheid voor een tijdige uitrol van meters die aan de gestelde eisen voldoen, komt op grond van dit wetsvoorstel bij de netbeheerder te liggen. Grootschalige en gestructureerde installatie bevordert de kosten-efficiency en vergemakkelijkt de communicatie richting en met de consument. Op deze wijze kan tevens een uiteindelijke 100% dekking het beste worden gewaarborgd. Uitgangspunt is om de plaatsing van de meters binnen zes jaar te realiseren, hetgeen neerkomt op meer dan 2 miljoen meters per jaar. Om deze termijn vast te leggen is lagere regelgeving voorzien. De zes jaar termijn is gebaseerd op meerdere economische en maatschappelijke overwegingen: het ambitieniveau van de Europese Commissie en van het Nederlandse kabinet ten aanzien van energiebesparingsdoelstellingen, redelijkheid ten aanzien van de beschikbare installatiecapaciteit en het voorkomen van schaarste, uitrolervaringen in het buitenland en efficiency. Netbeheerders rapporteren jaarlijks over de voortgang van de uitrol en eventuele knelpunten. Aansluitend op de voorwaarden die in de richtlijn worden gesteld aan het ter beschikking stellen van slimme meters, dient in de periodieke rapportage van de netbeheerders tot uitdrukking te komen of en in welke mate de technische haalbaarheid en kostenefficiency eventueel leidt tot het niet of niet tijdig bereiken van 100% dekking.
De keuze voor de netbeheerder als enig verantwoordelijke voor de uitrol heeft ook mogelijke nadelen. Zo voelen anderen dan netbeheerders, bijvoorbeeld leveranciers, wellicht eerder een prikkel om met betrekking tot bepaalde kleinverbruikers tot een snelle(re) vervanging van de oude meter door een slimme meter over te gaan. Voorts worden er in het kader van energiebesparing en duurzaamheid momenteel meerdere initiatieven ondernomen door ondermeer woningbouwcorporaties en vastgoedbeheerders om bij nieuwbouw of renovaties maatregelen te treffen op het gebied van betere isolatie, efficiënte installaties en de inzet van duurzame energie. De doelmatigheid van deze projecten wordt bevorderd door de gelijktijdige invoering van de slimme meter. Als laatste kan het zijn dat de leverancier de wensen van bepaalde klantgroepen beter kan inschatten. Sommige kleinverbruikers vinden het mogelijk erg aantrekkelijk om snel over een slimme meter te beschikken. Voor de netbeheerder is het lastig hier rekening mee te houden. Daarom is gezocht naar mogelijkheden om aan de ene kant initiatieven die de potentie tot energiebesparing versnellen zoveel mogelijk te accommoderen en aan de andere kant de beheersbaarheid en de totale kostenefficiency van het proces zoveel mogelijk te waarborgen. Vandaar dat in dit wetsvoorstel andere partijen (voor de hand liggen energieleveranciers, woningbouwcorporaties, gemeenten, vastgoedbeheerders) de mogelijkheid wordt geboden om op een drietal manier invloed uit te oefenen op de uitrol door de netbeheerder zonder dat het principe wordt losgelaten dat de netbeheerder als enige verantwoordelijk is en blijft voor de (tijdige) uitrol.
1. De netbeheerder hanteert een periodieke uitrolplanning die transparant maakt op welke wijze de daadwerkelijke uitrol in een bepaalde periode zal plaatsvinden. Andere partijen kunnen de voorgestelde planning in overleg met de netbeheerders beïnvloeden door middel van onderbouwde wensen. Vooraf kan bij de regionale netbeheerder worden aangegeven welke (groepen van) kleinverbruikers c.q. woningen als eerste van een slimme meter zouden moeten worden voorzien. Voorstelbaar is hier dat in het geval van bijvoorbeeld grote nieuwbouwprojecten (zoals Vinex-locaties) of gemeentelijke stadsvernieuwingsprojecten er vooraf overleg plaatsvindt op welke wijze dit in de planning van de netbeheerder wordt opgenomen.
2. Daarnaast kunnen partijen, na een verzoek daartoe van de afnemer of verhuurder, om een individuele prioriteitsplaatsing verzoeken bij de netbeheerder. De netbeheerder willigt een prioriteitsverzoek in, tenzij de planning die de netbeheerder hanteert om te voldoen aan de wettelijke termijnen van de uitrol door deze individuele plaatsing niet wordt gehaald. Over de prioriteitsverzoeken en de inwilliging daarvan zijn door de sector afspraken gemaakt. Deze en andere afspraken omtrent de praktische uitrol zijn neergelegd in het «business document» d.d. 2 februari 2007 dat door de sector in overleg met alle partijen is opgesteld en dat door EnergieNed is aangeboden aan de Minister van Economische Zaken. Bij deze mogelijkheid moet vooral worden gedacht aan leveranciers die hun dienstverlening aan de klant gericht willen verbeteren en voor bepaalde doelgroepen de installatie van de slimme meter willen versnellen.
3. Ten slotte bestaat de mogelijkheid voor andere partijen om op verzoek van de afnemer of verhuurder, zelf een slimme meter te (laten) plaatsen. Deze optie kan interessant zijn op het moment dat een prioriteitsplaatsing door de netbeheerder niet mogelijk blijkt te zijn. Deze derde mogelijkheid biedt waardevolle flexibiliteit en prikkels voor een snelle uitrol. Het faciliteert initiatieven voor energiebesparing en duurzaamheid, maar maakt tegelijkertijd extra waarborgen noodzakelijk ten behoeve van de beheersbaarheid van het proces. Zo gelden de wettelijke eisen aan de meter en het feit dat alleen een gecertificeerd installatiebedrijf de meter mag plaatsen uiteraard onverkort voor alle partijen. Voorts dient in alle gevallen de meter in overleg met de netbeheerder te worden geplaatst, gezien het feit dat deze een wettelijke taak voor het beheer van het net inclusief de meter heeft. De te installeren slimme meter infrastructuur dient in alle gevallen te waarborgen dat de meter ook door de netbeheerder op afstand beheerst en uitgelezen kan worden. De netbeheerder betaalt slechts de gereguleerde overnamevergoeding voor een meter die voldoet aan de wettelijke eisen. Vandaar dat er bij deze optie primair van wordt uitgegaan dat de netbeheerder een meter ter beschikking stelt aan een derde partij die deze vervolgens zelf laat plaatsen. De wetgeving staat niet in de weg dat partijen hier samen met de netbeheerder nadere praktische afspraken over maken. Met deze uitzonderingsmogelijkheden heeft zowel de afnemer als de vastgoedbeheerder de mogelijkheid om eerder in aanmerking te komen voor een slimme meter en hoeft hij niet te wachten tot de netbeheerder overgaat tot installatie. De leverancier heeft daarmee de mogelijkheid om de dienstverlening aan deze afnemers gericht te verbeteren.
Aan de landelijk uitrol van de slimme meter zijn kosten en baten verbonden. Er zijn twee onderzoeken gedaan naar de kosten van een landelijke invoering van de slimme meter. SenterNovem heeft in opdracht van de Minister van Economische Zaken onderzoek verricht (advies «Invoering slimme meetinfrastructuur bij kleinverbruikers» van oktober 2005). EnergieNed heeft namens de sector zelf onderzoek laten uivoeren. Uit beide onderzoeken komt naar voren dat de landelijke uitrol een positieve netto contante waarde als uitkomst heeft. De kosten, voor het overgrote deel de aanschaf en uitrol van de slimme meters, vallen voornamelijk bij de netbeheerders. Deze kosten worden deels gedekt door de meterhuur die in rekening wordt gebracht bij kleinverbruikers. Aan de Tweede Kamer is reeds toegezegd dat de tarieven voor de kleinverbruiker niet zullen stijgen ten opzichte van de gemiddelde gewogen meettarieven van het jaar 2005, gecorrigeerd voor inflatie (Kamerstukken II 2005/2006, 29 982, nr. 57 en antwoorden op kamervragen van de SP over de tarieven van de meetdienst van 19 januari 2007, Kamerstukken 2006/2007, nr. 725). Die toezegging is mogelijk omdat de genoemde onderzoeken uitwijzen dat de slimme meter grote efficiency voordelen voor de netbeheerder opleveren indien alle kleinverbruikers de beschikking krijgen over een slimme meter. Met name het wegvallen van de kosten voor meteropname en het beperken van de zogenaamde netverliezen zal grote besparingen opleveren. De kosten van de uitrol kunnen voor een ander deel dus worden gedekt door deze besparingen. Dit is ook door de sector zelf aangevoerd in zijn brief van 30 augustus 2005 aan de Minister van Economische Zaken. Onderzoek van latere datum (Ontario Energy Board, 2006 en EnergyWatch UK, 2007) laat overigens zien dat de ontwikkeling van de technologie inmiddels heeft geleid tot een reductie van de kosten van de slimme meter en metercomponenten. Via de regulering van de transporttarieven door de NMa is gewaarborgd dat die kostenbesparingen van netbeheerders zullen doorwerken in de transporttarieven.
De meeste baten: betere dienstverlening, accurate facturen, een breder dienstenaanbod, maar vooral energiebesparing, zullen bij de consument terecht komen. De genoemde kosten en baten analyse dient als indicatie. Het is immers moeilijk in te schatten welke baten voortvloeien uit een betere fraudeopsporing en beter beheer van het netwerk. Uitgangspunt in beide studies is dat de baten voor alle partijen verder zullen stijgen als de uitrol grootschaliger wordt.
Om de netbeheerders te prikkelen om tijdig binnen de gestelde termijn alle kleinverbruikers te voorzien van slimme meters is in het wetsvoorstel voorzien in de mogelijkheid om gedurende de uitrol reguleringsinstrumenten ten aanzien van tarieven in te zetten Het is aan de NMa om te bepalen of en op welke wijze een dergelijke prikkel effectief kan zijn. De tariefregulering is bedoeld om de doelmatige uitvoering van wettelijke taken bij de netbeheerder te borgen. Dit geldt ook voor de uitrol en het beheer van de slimme meter. Het installeren van de meetinrichting is een activiteit die door de netbeheerder zelf kan worden uitgevoerd of kan worden uitbesteed aan een derde partij. Het is aan de netbeheerder om vast te stellen wat economisch gezien het meest efficiënt is. Overigens is het in dat kader voorstelbaar dat doelmatigheidsoverwegingen er toe leiden dat er interesse ontstaat om tegelijkertijd met de installatie van de slimme meter ook andere metergerelateerde activiteiten te verrichten, zoals de koppeling met de warmte- of watermeter. In dat kader is het van belang het volgende op te merken. Dit wetsvoorstel biedt de ruimte voor dit soort doelmatigheidsoverwegingen, maar hierbij gelden wel de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 17 en 18 van de Elektriciteitswet. Dat houdt in feite in dat activiteiten ten aanzien van andere meetinrichtingen dan voor gas en elektriciteit en het maken van infrastructurele verbindingen tussen en met die andere meetinrichtingen (als zijnde infrastructurele voorzieningen of aanverwante activiteiten) uitgevoerd zouden kunnen worden door een rechtspersoon in de groep van de regionale netbeheerder, maar niet door de netbeheerder zelf. Dit geldt ook voor het versturen van meetdata van bijvoorbeeld de watermeter met behulp van de communicatie-infrastructuur die is aangelegd ten behoeve van het uitlezen van de elektriciteit- en gasmeter.
2.3.7 Verantwoordelijkheidsverdeling in het veranderde meetproces
De netbeheerder draagt op grond van dit voorstel de zorg voor de aanwezigheid van een geschikte meter op de aansluiting. In de praktijk zal de slimme meter, in opdracht van de netbeheerder, worden geplaatst door een gecertificeerd meterbedrijf. Het meterbedrijf is, ook in opdracht van de netbeheerder, verantwoordelijk voor het functioneren en onderhoud aan de meter. De meter die wordt geplaatst moet aan de wettelijke eisen voldoen. De netbeheerder mag een gereguleerd tarief voor meting in rekening brengen. Het tarief voor meting omvat een vergoeding voor de meter zelf, het plaatsen van de meter, het onderhoud van de meter en de kosten voor het ter beschikking stellen van ruwe meetdata. Dit tarief wordt vastgesteld door de NMa, conform het voorgestelde leveranciersmodel in rekening gebracht door de leverancier en afgedragen aan de netbeheerder. Het is aan de netbeheerder om het proces van schakelen en meten zo in te richten dat hij aan zijn wettelijke verplichtingen kan voldoen.
In verband met de beveiliging van de toegang tot de meter en tot de meetdata is het noodzakelijk dat er één bepaalde partij is die verantwoordelijk is voor processen als autorisatie tot toegang en verificatie van derden. Ook in verband met het waarborgen van de privacy is dit van belang. Dit dient voorts een partij te zijn die geen specifiek commercieel marktbelang heeft dat er toe zou leiden dat de toegang tot meetdata voor door de klant geautoriseerde partijen om strategische redenen wordt bemoeilijkt. Vandaar dat er voor is gekozen de verantwoordelijkheid bij de netbeheerder te leggen. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de leverancier en anderen die hiertoe door de klant zijn geautoriseerd in staat worden gesteld tenminste de in de regelgeving vastgelegde meetgegevens te verzamelen. De redenering hierachter is tweeledig: de leverancier moet zonder fysieke en administratieve drempels over de juiste meetdata kunnen beschikken om zijn klant voor de geleverde energie adequaat te kunnen factureren. Informatie over de specifieke meetinrichting van een individuele klant is dus niet nodig om deze klant te kunnen beleveren. Dit minimum niveau aan meetdata wordt – omwille van het maximaal ondersteunen van de dienstverlening die is gericht op energiebesparing – om niet door de netbeheerder ter beschikking gesteld. Overige meetgegevens kunnen desgewenst zelfstandig door een door de klant geautoriseerde partij worden verkregen via de verplicht aanwezige open uitgang op de meter of tegen kostprijs via de netbeheerder.
De leverancier wordt op grond van het voorgestelde leveranciersmodel het primaire aanspreekpunt voor de kleinverbruiker. De leverancier is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen en valideren van meetdata. In plaats dat hij daarvoor afhankelijk is van wanneer hij gevalideerde meetdata krijgt van de netbeheerder, kan de leverancier daar nu zelf regie over voeren. Voor het verkrijgen van de meetdata kan de leverancier een contract sluiten met een erkend meetbedrijf.
Het meetbedrijf is verantwoordelijk voor het verzamelen van de meetdata (collectie) en het valideren van de meetdata en het vaststellen van de meterstanden. Valideren is het controleren of de uitgelezen of opgegeven meterstanden binnen het historische verbruik van de kleinverbruiker ligt. Is dat niet het geval dan zal het meetbedrijf nagaan of de uitgelezen meterstanden kloppen. Overigens zal de noodzaak hiertoe met de komst van de slimme meter steeds verder afnemen, aangezien de meetdata steeds meer accuraat zullen zijn. Bij gas zal het meetbedrijf tevens de meetgegevens bewerken in verband met de calorische waarde van het verbruikte gas. De leverancier kan ook zelf meetbedrijf zijn, zolang deze maar als zodanig is erkend.
Het staat andere partijen (bijvoorbeeld meetdatabedrijven, leveranciers, besparingsadviesbureaus) vrij om zelfstandig met de klant een contract te sluiten waarbij meetdata worden verzameld in het kader van commerciële dienstverlening. Het is de klant die bepaalt welke partij(en) – buiten de netbeheerder en de gekozen leverancier – eventueel nog additioneel toegang krijgen tot de meetinrichting dan wel tot de via de meter verkregen (ruwe) meetdata. Mede met het oog op bescherming van de privacy moet de uitwisseling van meetdata zorgvuldig gebeuren. Alleen met toestemming van de kleinverbruiker mogen meetdata worden uitgewisseld.
In het wetsvoorstel wordt met betrekking tot het meetdataproces een uitzondering gemaakt voor zakelijke afnemers die zowel over grootzakelijke als kleinverbruikersaansluitingen beschikken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij partijen als TNT Post, locale overheden en bancaire instellingen die met veel locaties verspreid zitten over het hele land of regio en beschikken over enkele grootverbruiksaansluitingen en vele kleinverbruikersaansluitingen. Deze partijen zijn gebaat bij zoveel mogelijk vrijheid om de inkoop van energiediensten zo efficiënt mogelijk in te richten. Ook in het kader van energiebesparing is het van belang dat deze partijen de ruimte hebben adequate maatregelen te treffen. In de huidige situatie is dat het geval, maar zonder specifieke uitzondering zouden deze zakelijke afnemers voor hun kleinverbruikersaansluitingen aan hetzelfde regime dat nu wordt voorgesteld onderhevig zijn als consumenten. Dat zou inhouden dat zij afhankelijk zijn van het meetbedrijf dat door de betreffende leverancier wordt aangewezen als meetverantwoordelijke en daarmee dus sterk zouden worden beknot in hun huidige keuzevrijheid. Bovendien bestaat de kans dat deze afnemers dubbel zouden betalen voor de meetdatadienst indien zij naast informatie van de leverancier ook meetdatadiensten afnemen van een derde partij. Dat is niet gewenst.
Om tegemoet te komen aan een breed gedragen wens van zakelijke afnemers(organisaties) maar ook gemeenten wordt in dit wetsvoorstel voor deze specifieke groep afnemers een uitzondering gemaakt. Deze categorie afnemers behoudt dus de mogelijkheid om net als grootverbruikers zelf een meetbedrijf in te schakelen. Omwille van de beheersbaarheid is het niet wenselijk dat inkoopcombinaties en dergelijke onder deze uitzondering vallen. De uitzondering geldt daarom voor een zakelijke afnemer van elektriciteit of gas met één of meer aansluitingen met een doorlaatwaarde kleiner dan 3*80A (40 m3 p/u voor gas) en ten minste één aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 3*80A (40 m3 p/u voor gas).
De voorgenomen herstructurering van de metermarkt en de verplichte uitrol van de slimme meter heeft economische gevolgen voor zowel de aanbodkant (leveranciers, netbeheerders, installateurs, besparingsadviesbureaus, meetbedrijven) als voor de vraagkant (de kleinverbruiker). De voordelen zijn ook verdeeld over al deze partijen.
De herstructurering van de markt zorgt vooral voor het vereenvoudigen van de administratieve processen in de metermarkt. Dit levert per saldo circa € 25 miljoen per jaar aan besparingen op. Deze kostenbesparing valt grotendeels bij de netbeheerder. Het wetsvoorstel voorziet er in dat kostenbesparingen van de netbeheerder direct leiden tot een verlaging van de transporttarieven. De kosten van invoering van de slimme meter zijn substantieel, maar zoals eerder toegelicht zal dit niet leiden tot een stijging van de meterhuurtarieven. De bedrijfseffecten van invoering van de slimme meter worden uitgebreid toegelicht in paragraaf 6.3. De gevolgen van invoering van de slimme meter, ook in kwalitatieve zin, worden hieronder nader belicht.
2.3.8.1. Doelmatiger netbeheer
Voor de netbeheerders geldt dat de slimme meter doelmatiger netbeheer mogelijk maakt. Het identificeren en opsporen van technische netverliezen, het efficiënter dimensioneren van het net en het operationeel beheer worden vergemakkelijkt door het op afstand kunnen monitoren en schakelen. Ook het afvlakken van pieken in het verbruik (het zogenaamde peakshaving) en de mogelijkheid om de vraag te verschuiven naar andere gebruiksmomenten zal leiden tot lagere systeemkosten. Op dit moment kennen de dubbeltariefmeters slechts het onderscheid dag/nacht. Slechts een beperkt deel van de afnemers beschikt over dergelijke meters en in de huidige situatie is het ook niet altijd voordelig om gebruik te maken van het goedkopere nachttarief. Gedetailleerde verbruiksgegevens zijn nu pas na gemiddeld een jaar beschikbaar. De slimme meter faciliteert het via beprijzing sturen van verbruiksmomenten en van pieken in het verbruik. Het huidige onderscheid dag/nacht kan daardoor veel fijnmaziger worden ingevuld en doordat zeer recente verbruiksgegevens beschikbaar zijn, kan veel nauwkeuriger worden gestuurd op het verlagen van pieken. Lagere (overall) systeemkosten treden op als deze nieuwe sturingsmogelijkheden er toe leiden dat de productie evenwichtiger wordt verspreid over dag en nacht, het energierendement van bepaalde centrales daardoor wordt verhoogd, en de belasting van het net een gelijkmatiger patroon krijgt. Het netwerk kan daardoor in de toekomst effectiever worden benut.
Met de invoering van de op afstand uitleesbare meter komt zeer frequent zeer nauwkeurige informatie beschikbaar over het individuele verbruik. Om deze data ook zo effectief mogelijk in te zetten in het kader van het stimuleren van energiebesparing dient deze informatie adequaat ontsloten te worden voor de gebruiker. Het alleen installeren van een slimme meter levert op zichzelf nog geen energiebesparing op. De richtlijn vereist ook dat afnemers frequent genoeg geïnformeerd worden over het daadwerkelijke energiegebruik en de bijhorende kosten. Het kabinet heeft geconcludeerd dat de huidige situatie waarbij dit éénmaal per jaar gebeurt (bij de eindafrekening) geenszins voldoet aan de eisen en het doel van de richtlijn.
Dit wetsvoorstel biedt een delegatiebepaling voor het vastleggen van de terugkoppelingsfrequentie in lagere regelgeving. Bij het bepalen van deze frequentie moet worden gekeken naar de hoeveelheid informatie die zinvol is voor de kleinverbruiker en die effectief kan bijdragen aan gedragsverandering (energiebesparing). Anderzijds is van belang dat er commerciële ruimte blijft bestaan voor partijen om additionele dienstverlening op basis van verbruiksdata aan te bieden. Vanuit de markt is aangegeven dat er grote behoefte is bij partijen om zich op dat gebied te onderscheiden qua dienstverlening. Voorts zijn er talloze bedrijven die actief zijn of willen worden op de kleinverbruikersmarkt voor energiebesparingsdiensten. Deze marktdynamiek en het gevolg voor innovatie, productdifferentiatie en daadwerkelijke energiebesparing is precies wat het kabinet beoogt. Daarom moeten de eisen die worden gesteld aan de verplichte feedback daar voldoende ruimte voor laten. Ook het beperken van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven speelt hier een rol.
De frequentie en wijze van terugkoppeling en de wijze waarop de (verplichte) informatie gegeven wordt heeft invloed op de energiebesparing (dit geldt, zoals blijkt uit de kosten-batenanalyse van het wetsvoorstel, ook voor andere kosten en baten). Uit diverse onderzoeken (o.a. van het Environmental Change Institute van de Universiteit van Oxford) blijkt dat het besparingspotentieel tussen enkele procenten en 10% wordt geschat. In een van de weinig langer lopende experimenten met terugkoppeling over het elektriciteitsverbruik in Nederland werd in 2003 een besparingspercentage van ongeveer 4% gemeten. Hoewel de wijze van terugkoppeling zeker invloed heeft, is het effect niet in een besparingspercentage uit te drukken omdat voldoende praktijkonderzoek hiervoor ontbreekt.
SenterNovem heeft in juni 2006 advies uitgebracht over de gewenste frequentie van terugkoppeling. Daarbij is gekeken naar het effect op gedrag van consumenten bij energiegebruik, administratieve lasten en marktwerking. Ook al is – technisch gezien – (vrijwel) momentane terugkoppeling mogelijk, het lijkt niet zinvol om alle kleinverbruikers iedere dag verbruiksinformatie te sturen. Het lijkt niet waarschijnlijk dat veel mensen hier aandacht aan zullen besteden. Bovendien kunnen de in de richtlijn in artikel 13, derde lid, aangegeven vergelijkingen dan niet zinvol gegeven worden en zijn de administratieve lasten hiervan onnodig hoog. De kleinst zinvolle periode voor vergelijking is volgens SenterNovem een maand, de grootste een kwartaal. Enige ruimte voor marktpartijen om zich te differentiëren jegens concurrenten in de wijze en frequentie waarop gegevens worden verstrekt is gewenst omdat daar een stimulerende werking van kan uitgaan met betrekking tot bewustwording en daadwerkelijke energiebesparing.
In het licht van deze overwegingen bestaat het voornemen om de leverancier op grond van lagere regelgeving te verplichten om zijn afnemers ten minste zes keer per jaar te informeren over hun energieverbruik over de afgelopen periode ten opzichte van de zelfde periode in het voorafgaande jaar. Alle extra of frequentere informatie die wordt geleverd door de leverancier of een derde partij is vrij domein. Het is van belang de effectiviteit van deze verplichting te monitoren om zonodig de wettelijke terugkoppelingsfrequentie aan te passen. Overigens zijn verbruiksdata voor de kleinverbruiker via de display op de meter uiteraard continu beschikbaar. Verder ligt het met de komst van digitale meteruitlezing voor de hand dat gebruikers die daar prijs op stellen, hun verbruik – bijvoorbeeld via een beveiligde internetpagina – continu/dagelijks kunnen volgen.
2.3.8.3. Marktwerking leveringsmarkt
De meetdata kunnen door verschillende partijen op afstand worden uitgelezen. Specifiek voor de leverancier betekent dit dat er een einde komt aan zijn afhankelijkheid van de netbeheerder met betrekking tot het beheer van meetdata. De leverancier is zelf verantwoordelijk voor de organisatie betreffende het verkrijgen en beheren van meetdata. Op deze wijze kan de leverancier ook een goede service bieden aan kleinverbruikers.
Eén van de belangrijkste effecten van invoering van de slimme meter is dat er geen noodzaak meer is voor het schatten van meterstanden. De kleinverbruiker heeft dus veel vaker gedurende het jaar inzicht in zijn actuele verbruik en wat de verwachte kosten daarvan zullen zijn. Verrassingen bij de ontvangst van de eindfactuur worden daarmee voorkomen. De verwachting is dat dit tot een belangrijke afname zal leiden van het aantal telefoontjes naar energiebedrijven met vragen en klachten over de factuur. Ook zal dit geen reden meer zijn voor noodzakelijke wijziging van de nota en discussies tussen netbeheerder en leverancier over de juiste meterstanden.
Voorts zal de uitvoering van mutaties als een verhuizing en leveranciersswitch veel efficiënter kunnen worden uitgevoerd. De partijen kunnen immers onmiddellijk en online beschikken over de meest actuele meterstand. Hierdoor wordt de administratieve afhandeling en de kans op fouten sterk beperkt.
De uitrol van de slimme meter zal naar verwachting een impuls geven aan de markt voor energiebesparingsdiensten. Ook leveranciers kunnen energiebesparingsdiensten aanbieden, apart of in combinatie met een leveringscontract. Hiermee wordt een verbinding tussen de leveringsmarkt en de markt voor energiebesparingsdiensten gelegd die naar verwachting tot meer productdifferentiatie zal leiden.
Verder ligt de ontwikkeling van tariefproducten gebaseerd op prijsdifferentiatie per tijdseenheid voor de hand. Dat betekent dat een kleinverbruiker gebaseerd op zijn verbruiksprofiel gedurende de dag uit meerdere tariefpakketten kan kiezen.
2.3.8.4. Positie van kleinverbruikers
Belangrijk voor een goede marktwerking is consumentenvertrouwen. Dit vertrouwen was ernstig geschaad door de problemen met de administratieve processen in 2005. Maar ook daarna heeft de afhankelijkheid van de leverancier van de netbeheerder voor het verkrijgen van de meterstanden nog regelmatig tot problemen aanleiding gegeven (zoals blijkt uit verschillende kwartaalrapportages van 2006 en 2007 van NMa met betrekking tot de kwaliteit van de administratieve dienstverlening van leveranciers). Door één van de belangrijkste oorzaken van de administratieve problemen aan te pakken – het proces rond de verwerking en uitwisseling van meetgegevens – is de verwachting dat het vertrouwen zal herstellen. Het administratieve proces zal door de voorgestelde veranderingen worden vereenvoudigd en de kleinverbruiker zal dat merken in een vermindering van het aantal fouten bij bijvoorbeeld switch of verhuizing.
De invoering van de slimme meter in combinatie met de verplichting voor leveranciers om met een vastgestelde frequentie verbruiksinformatie aan de kleinverbruiker te sturen, geeft de kleinverbruiker een actueel inzicht in zijn energieverbruik en bevordert daarmee bewustwording van het verbruik. Doordat de individuele kleinverbruiker informatie ontvangt die is toegesneden op zijn eigen verbruik, kan hij zijn eigen verbruik beïnvloeden en daadwerkelijk geld besparen. De verwachting is dat een verbeterd inzicht in het verbruik zal aanzetten tot energiebesparing.
De slimme meter biedt ook mogelijkheden om het afsluitbeleid te verfijnen. Op dit moment eindigt een incassoprocedure waarbij geen oplossing is gevonden voor de betalingsachterstanden voor de kleinverbruiker, in volledige afsluiting van energie. De slimme meter biedt de mogelijkheid de doorlaatwaarde bij elektriciteit te beperken als alternatief voor afsluiting van kleinverbruikers. Dit heeft meerdere voordelen. Betalingsachterstanden zullen minder snel oplopen omdat het verbruik noodgedwongen lager zal zijn. Een sociaal isolement wordt voorkomen omdat er net voldoende elektriciteit wordt geleverd voor de meest essentiële voorzieningen. Ook worden (hoge) kosten van fysiek af- en aansluiten voorkomen. Vanzelfsprekend blijft de verplichting op de kleinverbruiker rusten om een oplossing te vinden voor zijn betalingsachterstanden.
Een andere mogelijkheid is de prepaidfunctie. Eén van de Nederlandse energiebedrijven heeft reeds een succesvolle proef gedaan met het aanbieden van een prepaidmeter aan kleinverbruikers. In de praktijk bleek de prepaidmeter een goed instrument voor deze kleinverbruikers om inzicht te krijgen in hun verbruik en de kosten daarvan. Een bijkomend effect dat werd geconstateerd was een significante besparing op het energieverbruik. In landen als Canada en het VK waar deze functie al grootschalig wordt toegepast is de populariteit onder consumenten bijzonder groot. De eisen die aan de slimme meter worden gesteld maken het mogelijk om de prepaidfunctie afhankelijk van de wensen van de aangeslotene te activeren of niet.
Ten aanzien van de kosten van de meter geldt dat de tarieven voor de meetinrichting en het uitlezen ervan op basis van artikel 30a van de Elektriciteitswet en artikel 81e van de Gaswet zijn gereguleerd. Richtlijn 2006/32/EG legt aan de lidstaten de verplichting op om ervoor te zorgen dat afnemers de beschikking krijgen over individuele meters tegen concurrerende prijzen. Dit wordt bereikt door onder meer de maatstafregulering die door de NMa wordt gehanteerd. Hierdoor is het mogelijk om een efficiënt inkopende en opererende netbeheerder als benchmark te hanteren voor de overige netbeheerders. Voorts zal de netbeheerder vanwege de grote volumes de inkoop van meters moeten aanbesteden. Ook dit biedt mogelijkheden voor kostenbesparingen.
2.3.9 Privacy en de status van meetdata
De klant heeft zowel een contract met de netbeheerder als met de leverancier. Daarin zal komen te staan over welke meetdata deze partijen dienen te beschikken om de klant van de gewenste diensten te kunnen voorzien. In dat kader is het van belang onderscheid te maken in het minimum niveau aan verbruiksdata dat in alle gevallen noodzakelijk is voor de facturering van de klant voor de geleverde hoeveelheid energie (bijvoorbeeld de tweemaandelijkse meterstanden in kWh en m3) en verbruiksdata met een lager aggregatieniveau (bijvoorbeeld wekelijkse meterstanden in kWh en Wh). Bij het aangaan van een leveringscontract zal de klant de leverancier moeten mandateren voor het gebruik van het minimum noodzakelijke niveau aan verbruiksdata. Ditzelfde geldt voor de overeenkomst met de netbeheerder. Voor het commerciële gebruik van alle overige meetdata en de data die boven het gereguleerde minimumniveau komen (bijvoorbeeld actueel vermogen) moet de kleinverbruiker eerst expliciet toestemming geven. De klant bepaalt dus in alle gevallen vooraf welke door zijn slimme meter gegenereerde meetdata worden gebruikt door welke partij. Voor het kunnen beschikken over de meetdata die door de netbeheerder standaard ter beschikking moet worden gesteld, heeft de netbeheerder autorisatie- en authenticatieprocedures ingericht. Deze waarborgen dat individuele meetdata slechts voor die zaken wordt gebruikt waarvoor de klant specifiek toestemming heeft gegeven.
2.4.1 Aanleiding en voorgestelde maatregelen
Informatie-uitwisseling is een belangrijk onderdeel van de administratieve processen die nodig zijn voor het versturen van de rekening en het verwerken van bijvoorbeeld een leveranciersswitch of verhuizing. Tijdige, juiste en volledige informatie-uitwisseling tussen netbeheerder, leverancier en meetbedrijf is van essentieel belang voor een goede dienstverlening aan alle energieverbruikers. In de huidige situatie is een aantal afspraken over informatie-uitwisseling verspreid opgenomen in verschillende op basis van artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 opgestelde en door de NMa vastgestelde Codes. Zo zijn de switch- en verhuisprocedure en de procedures rond de uitwisseling van meetgegevens op verschillende plekken belegd. Voor de facturering van afnemers zijn nadere normen opgenomen in de beleidsregel factureringstermijnen energie van de NMa. Verder is een groot aantal processen en procedures voor de uitwisseling van gegevens tussen marktpartijen vastgelegd in sectorafspraken. Hierop is geen toezicht mogelijk door de NMa. Kortom, de regels ten aanzien van informatie-uitwisseling zijn nu niet eenduidig en volledig. Bovendien worden de codes vastgesteld op voorstel van de gezamenlijke netbeheerders terwijl de regels over de informatie-uitwisseling ook op leveranciers en meetdatabedrijven van toepassing zijn en betrekking hebben op primaire bedrijfsprocessen van de laatste twee categorieën partijen.
De hierboven beschreven problemen zijn in augustus 2005 in een advies van de NMa bevestigd (Onderzoek en advies Administratieve Processen, NMa/DTe, Den Haag 26 augustus 2005). De NMa adviseerde om alle klantgerichte processen eenduidig te regelen in een aparte code voor de uitwisseling van informatie. Deze code heeft betrekking op alle categorieën afnemers, dus niet alleen kleinverbruikers.
Naar aanleiding van dit advies heeft de Minister van Economische Zaken de NMa gevraagd om een proces tot voorbereiding van de Informatiecode te starten. Begin 2006 heeft de NMa een visiedocument op de Informatiecode opgesteld en heeft de NMa de sector gevraagd om binnen de huidige regelgeving een voorstel te doen voor een eerste versie van een Informatiecode (Visiedocument Informatiecode «Uitgangspunten en richtlijnen voor de door de sector op te stellen Informatiecode voor Gas en Elektriciteit» van 19 april 2006).
De voorgestelde Informatiecode focust op de processen en informatie-uitwisseling tussen de verschillende marktrollen (netbeheerder, leverancier, meetbedrijf etc.). Voorbeelden zijn het administratieve proces rond het in gebruik nemen van een nieuwe aansluiting; het versturen van verbruiksdata van een kleinverbruiker naar andere marktpartijen die deze data nodig hebben voor bijvoorbeeld facturering; verhuizing; teruglevering; leveranciersswitch; en einde levering.
Voor processen die exclusief de verantwoordelijkheid zijn van één bepaalde marktrol geldt dat de eventuele informatie-uitwisseling met andere marktrollen ten behoeve van die processen wel in de Informatiecode wordt gereguleerd, maar het proces zelf niet. Deze informatie-uitwisseling betreft de gegevens die nodig zijn voor het initiëren van een bepaald administratief proces dan wel het resultaat van een dergelijk proces dat naar andere marktrollen moet worden gecommuniceerd (bijv. switch uitgevoerd, afgewezen, foutmelding). De Informatiecode definieert daarbij de verantwoordelijkheden van de verschillende categorieën van marktpartijen voor de processen die binnen de reikwijdte van de Informatiecode vallen, alsmede de normen waaraan deze partijen voor deze processen moeten voldoen.
Tijdens het voorbereidingsproces voor het opstellen van een Informatiecode is gebleken dat de huidige wettelijke basis ontoereikend is voor een volwaardige Informatiecode. Voor een toereikende wettelijke basis moet de bevoegdheid voor het doen van codevoorstellen moet worden verruimd tot alle marktpartijen waarmee gegevens worden uitgewisseld. In de huidige situatie is het doen van codevoorstellen belegd bij de gezamenlijke netbeheerders (artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998). Andere partijen worden daarbij wel geconsulteerd, maar hebben geen initiërende rol. Voor de Informatiecode zouden ook andere marktpartijen, met name de leveranciers, een dergelijke rol moeten krijgen. Het betreft immers vooral hun klantkritische processen. Daarnaast is ook voor een aantal voorgestelde inhoudelijke elementen van de gewenste Informatiecode momenteel geen wettelijke basis. De huidige codes kunnen namelijk geen betrekking hebben op de wijze van uitwisseling van informatie tussen andere marktpartijen dan de netbeheerders en afnemers.
In onderhavig wetsvoorstel wordt daarom met betrekking tot de Informatiecode vastgelegd dat ook andere partijen dan netbeheerders voorstellen kunnen doen. Ook wordt het aantal partijen waar de voorwaarden in de Informatiecode betrekking op hebben verbreed.
2.4.2 Privacyaspecten informatie-uitwisseling
Bij de informatie-uitwisseling tussen de verschillende partijen zullen ook persoonsgegevens moeten worden verwerkt en uitgewisseld. In overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens moet de kleinverbruiker toestemming hebben verleend voor het verwerken of uitwisselen van zijn persoonsgegevens. Deze toestemming wordt contractueel, in de aansluit- en transportovereenkomst en de leveringsovereenkomst geregeld. Daar wordt door de introductie van de Informatiecode geen wijziging in aangebracht. Deze code voorziet niet in een basis voor het uitwisselen van gegevens, maar uitsluitend in een beschrijving van de wijze waarop gegevens worden uitgewisseld.
2.5 Wijziging van de kleinverbruikersgrens voor gas
Op dit moment is in art. 43, eerste lid, van de Gaswet geregeld dat een vergunning is vereist voor levering van gas aan afnemers met een verwacht verbruik van minder dan 170 000 m3 per jaar. In dit wetsvoorstel wordt een nieuwe grens voorgesteld van 40 m3 per uur per aansluiting, die is gebaseerd op de grenswaarde van het regionale lagedruk en hogedruk net. Indien er sprake is van meerdere verbindingen op één aansluiting is de grootte van de verschillende meters opgeteld bepalend of een afnemer onder of boven deze grens valt. De voorgestelde wijziging van deze kleinverbruikersgrens voor gas bestaat uit twee elementen. Ten eerste wordt de huidige volume gerelateerde grens gewijzigd in een vaste capaciteitswaarde. Ten tweede wordt die capaciteitswaarde op een dusdanig niveau vastgesteld dat deze meer in overeenstemming is met de definitie voor het kleinverbruik uit de Elektriciteitswet 1998. Onder de nieuwe kleinverbruikersgrens vallen alle huishoudens en een zeer groot deel van het midden- en kleinbedrijf dat is aangesloten op het lagedruk net. Aansluitingen met een capaciteit van 40 m3 per uur en hoger zijn aangesloten op het hogedruk net. Deze zullen vallen onder het grootverbruik.
Er zijn meerdere redenen die de aanleiding vormen voor de voorgestelde wijziging. In het advies van de NMa in het kader van de uitvoerings- en handhavingstoets op onderhavig wetsvoorstel stelt de NMa, dat de huidige volumegrens in de Gaswet uitvoeringsproblemen geeft omdat door fluctuaties in het afgenomen jaarvolume de afnemer in het ene jaar in het regime voor kleinverbruikers kan vallen en in het volgende jaar in het regime voor grootgebruikers. Dit heeft zowel voor de afnemer, de energiebedrijven en voor het toezicht grote gevolgen in verband met inkoopmogelijkheden en administraties. De NMa stelt vast dat dit probleem prangender wordt omdat wisseling van categorie in het nieuwe model tevens de tariefstelling en het factureringsmodel gaat betreffen.
Zowel de NMa als de energiesector wijzen verder op de effecten van de huidige verbruiksgrens voor de nieuwe eisen met betrekking tot de «slimme» meter voor deze groep. Ten eerste heeft dit voor de NMa uitvoeringsconsequenties in het kader van de tariefregulering voor de meter. Zo stelt de NMa dat bij deze categorie afnemers elk jaar opnieuw dient te worden vastgesteld of er op basis van het uiteindelijke verbruik sprake is van een gereguleerd metertarief of niet. Voor de groep afnemers met een verbruik nabij de grens van 170 000 m3 betekent dit tevens onzekerheid ten aanzien van de vereiste meetinfrastructuur en de eventueel noodzakelijke toepassing van real-time meting. Ten derde vereisen aansluitingen met een doorlaatwaarde van 40 m3 per uur of meer een dusdanig specifieke meetinrichting (al dan niet maatwerk), dat het niet haalbaar en efficiënt is om de eisen die aan de slimme meter worden gesteld op basis van artikel 95lb ook onverkort voor deze meters te laten gelden. Veel efficiënter is het om aan te sluiten bij de voorwaarden die in de gascodes worden gesteld voor de meting bij grootzakelijke afnemers. Hierdoor kan beter worden ingespeeld op specifieke wensen en eisen van zowel energiebedrijven als afnemers.
In de aanloop naar de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkten is gezocht naar een manier om verschillende categorieën energieverbruikers geleidelijk keuzevrijheid te geven. De wettelijke bepalingen waren bedoeld om bepaalde groepen gebonden gasafnemers bescherming te bieden voor zover en tot zo lang deze nog geen keuzevrijheid hadden. Sinds 1 juli 2004 heeft elke afnemer in Nederland vrije keuze betreffende de levering van energie. In de derde Energienota uit 1995 (Kamerstukken II199/96, 24 525, nrs. 1–2) is aangegeven dat de grens voor de groep kleinverbruikers om praktische redenen gelegd werd bij de omschrijving van kleinverbruik in de toenmalige regels over de regulerende energiebelasting. De grens van een jaarverbruik van 170 000 m3 gas kwam verder overeen met de grens voor het kleinverbruikerstarief die door distributiebedrijven werd gehanteerd. In de memorie van toelichting bij de Gaswet (Kamerstukken II 1998/99, 26 463, nr. 3) werd echter al gesteld dat«echte» kleinverbruikers personen en huishoudens zijn die minder dan 5000 m3 gas per jaar verbruiken. De huidige volumegrens van 170 000 m3 houdt in dat er nu een groot aantal afnemers onder de grens voor kleinverbruik vallen die in feite (groot)zakelijke klanten zijn. Het aantal (groot)zakelijke afnemers dat door de wijziging van de kleinverbruikersgrens nu ook daadwerkelijk in het grootgebruikersregime zullen gaan vallen bedraagt circa 30 000. Het betreft vooral kantoren, grotere scholen, zorginstellingen en glastuinbouw.
De noodzaak om (groot)zakelijke afnemers die wettelijk gezien nog kleinverbruiker zijn extra te beschermen als zijnde gebonden afnemers is in juli 2004 in feite komen te vervallen. Het betreft een categorie afnemers die over het algemeen meer gebaat is bij het volledig kunnen benutten van keuzevrijheid: onderhandelde tarieven en zelf gekozen capaciteitswaarde, uurbemeten en geregistreerde verbruiksbepaling. Gegeven de zeer specifieke karaktereigenschappen van deze categorie afnemers, heeft het nieuwe marktmodel ongewenste en onbedoelde effecten die door zowel afnemersorganisaties, de sector en de NMa worden onderkend. Vaststelling van de grens van 40 m3/u laat onverlet de mogelijkheid voor de energiesector en de NMa om in de gascodes ruimte te bieden aan afnemers in de categorie tussen 40 m3 per uur en 170 000 m3 per jaar om ten behoeve van de allocatie van gas te kunnen (blijven) kiezen voor profielallocatie (systeem kleinverbruikers) of dag- en maandallocatie (systeem grootverbruikers). Deze keuzevrijheid is als voorwaarde gesteld door ondermeer LTO Glaskracht voor het verlagen van de kleinverbruikersgrens voor gas. De energiesector en de NMa staan hier positief tegenover en zijn voornemens de gascodes aldus te wijzigen. De uitkomsten van de uitgebreide consultatie van afnemers die door de sector in de tweede helft van 2007 is georganiseerd over deze voorgestelde wijziging, hebben ertoe geleid dat de direct betrokken afnemersorganisaties de voorgestelde wijziging van de grens positief beoordelen en hun goedkeuring heeft.
3. EUROPEESRECHTELIJKE ASPECTEN
Specifiek voor wat betreft het beheer van de meter zijn er vanuit het Europese recht een aantal elementen van belang. In het navolgende wordt hierop ingegaan.
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld netbeheerders het alleenrecht te geven op het beheer van meetinrichtingen. Nagegaan moet worden of dit exclusieve recht is toegestaan in het licht van het EG-verdrag, in het bijzonder in het licht van artikel 86, eerste lid, (verbod op met het EG-verdrag strijdige exclusieve of bijzondere rechten) en artikel 49 van het EG-Verdrag (vrij verkeer van diensten). Artikel 86, eerste lid, van het EG-verdrag bepaalt dat lidstaten met betrekking tot ondernemingen waaraan zij exclusieve rechten verlenen geen maatregelen mogen nemen die in strijd zijn met de regels van het EG-Verdrag en dan met name de mededingingsbepalingen. Artikel 49 van het EG-verdrag verbiedt beperkingen van het vrij verkeer van diensten.
Het alleenrecht voor de netbeheerders moet, overeenkomstig de «rule of reason» (zie het arrest van 23 november 1999, Arblade, gevoegde zaken C-369/96 en C-376/96, punt 33–36, voor de toepassing van deze uitzondering bij het vrij verkeer van diensten) en artikel 86, tweede lid, van het EG-verdrag (diensten van algemeen economisch belang) gerechtvaardigd worden door een dwingende reden van algemeen niet-economisch belang. Deze inbreuk op het EG-recht mag bovendien niet verder gaan dan noodzakelijk om dit algemeen belang te waarborgen en het verrichten van de opgelegde taak te verzekeren. In dit kader is het relevant op te merken dat aan de lidstaten een ruime discretionaire bevoegdheid toekomt om te beslissen wat een dienst van algemeen economisch belang is, hoe deze moet worden georganiseerd en gefinancierd en aan welke bijzondere verplichtingen deze dienst onderworpen is. Dit is recentelijk nog uitdrukkelijk vastgelegd in het protocol over diensten van algemeen belang bij het Verdrag van Lissabon.
Het neerleggen van het monopolie van de meterdienst bij de netbeheerder is volgens het kabinet noodzakelijk vanuit het oogpunt van leveringszekerheid voor de afnemer, betrouwbaarheid van de data en de bevordering van energiebesparing ter bescherming van het klimaat. De levering van energie moet vanuit het oogpunt van leveringszekerheid zo ongestoord mogelijk plaatsvinden. Aangezien de aanwezigheid van een meetinrichting daarvoor vereist is, moet tevens verzekerd zijn dat deze meter te allen tijde beschikbaar is en dat de eindafnemer niet wordt geconfronteerd met onnodige meterwisselingen. De meter wordt door de Minister van Economische Zaken gezien als integraal onderdeel van de infrastructuur van het netwerk, omdat het een onmisbaar element is in het transport van gas en elektriciteit naar de eindgebruiker. De meetinrichting kent behalve verbruiksregistratie en registratie van invoeding nog een aantal functionaliteiten die rechtstreeks verband houden met het functioneren van het transportnetwerk en met name met de veiligheid en de netwerkintegriteit (monitoring van kwaliteit, afsluiten, beperking van de doorlaatwaarde). Het beheer van de meter wordt daarbij gezien als een strategische taak die de netbeheerder in eigen beheer dient uit te voeren. Leveringszekerheid is een van de door het Hof van Justitie erkende dwingende redenen van algemeen belang (zie arrest van 10 juli 1984, Campus Oil, punt 35).
Zoals aangegeven is de slimme meter een belangrijk instrument voor de bewustwording van afnemers van hun energieverbruik en een onderliggend streven naar energiebesparing. Het kabinet kiest daarom bewust voor een brede uitrol van de slimme meter in Nederland waardoor een impuls wordt gegeven aan bewustzijn over het energieverbruik bij de afnemer. Slimme meters stimuleren namelijk energiebesparing omdat een slimme meter inzicht geeft in het actuele verbruik en de tijd dat sprake was van daadwerkelijk verbruik. Zonder verplichte uitrol, opgedragen aan de netbeheerders, zouden lang niet alle kleinverbruikers de beschikking krijgen over een slimme meter en de mogelijkheden daarvan dus niet optimaal worden benut. Ook de bescherming van het milieu en het klimaat zijn een erkende dwingende reden van algemeen belang (zie in dit verband ook artikel 6 EG).
De proportionaliteit van het neerleggen van het monopolie van de meterdienst bij de netbeheerder volgt uit de navolgende afwegingen. In de eerste plaats is de netbeheerder reeds belast met wettelijke taken op het gebied van het functioneren van het transportnetwerk. Dan ligt het voor de hand ook het beheer van de meter onderdeel te maken van het gereguleerde domein van de netbeheerder.
In de tweede plaats is er in de huidige situatie geen sprake van een goed functionerende metermarkt met verschillende spelers. De huidige werkzaamheden in het kader van het beheer van de meetinrichtingen (plaatsing en onderhoud) worden vrijwel uitsluitend door of in opdracht van netbeheerders verricht. Kleinverbruikers maken niet of nauwelijks gebruik van hun keuzevrijheid om meetinrichtingen van anderen dan netbeheerders te betrekken. Deze onduidelijke marktsituatie heeft enerzijds zijn weerslag op de mogelijkheid om een duidelijke partij aan te spreken op het goede en stabiele functioneren van de meetinrichtingen en anderzijds op bescherming van de consument tegen onduidelijke informatie die alleen tegen hoge kosten wordt verkregen. Het beheersmonopolie in dit wetsvoorstel codificeert enerzijds de huidige feitelijke praktijk en anderzijds bestrijdt de uitwassen daarvan door een strakke inkadering van de meetdiensten. Dit bevordert de transparantie en vermindert de kans dat netbeheerders in strijd met het mededingingsrecht handelen en versterkt de betrouwbaarheid van de dienstverlening en informatievoorziening.
In de derde plaats zou in een vrije markt uitgebreide regelgeving tot stand moeten komen om de zwaarwegende belangen die het kabinet verbonden ziet aan meetdiensten te waarborgen. Niet alleen ten aanzien van de leveringszekerheid en de bescherming van de afnemer speelt deze problematiek, ook het milieu-aspect zou om een stevig ingrijpen in de markt vragen. Om te bewerkstelligen dat alle kleinverbruikers binnen een redelijke termijn kunnen beschikken over een slimme meter moet de verantwoordelijkheid daarvoor ergens worden belegd. In de vrije markt zullen alleen afnemers die hier zelf voor willen betalen of afnemers waarbij een slimme meter voor marktpartijen economisch interessant is, een slimme meter krijgen. Dit komt doordat de investeringen die nodig zijn voor de installatie van een slimme meter moeilijk door één partij in de markt kan worden terugverdiend. De voordelen van de slimme meter slaan deels neer bij de netbeheerder (beter beheer netwerk) deels bij de leverancier (beschikbaarheid gegevens en betere dienstverlening) en deels bij de afnemer (bewustzijn verbruik, energiebesparing en betere dienstverlening). Door deze verspreiding is de investeringsbereidheid beperkt en worden de doelstellingen van energiebesparing moeilijker behaald.
Zonder het neerleggen van een wettelijk monopolie bij de netbeheerder zouden de benodigde doelstellingen niet worden behaald. Bij afwezigheid van het monopolie van de meterdienst als dienst algemeen economisch belang zouden netbeheerders bovendien hun opgelegde wettelijke taak niet goed kunnen verrichten: zij zouden immers moeten concurreren met commerciële partijen die selectief de meest interessante klanten zouden bedienen. Ook zou ten behoeve van de vrije markt een aanzienlijke last op de netbeheerders moeten worden neergelegd, om concurrerende partijen van de benodigde informatie en technische ondersteuning te voorzien, zonder de garantie dat daarmee het algemeen belang voldoende wordt gewaarborgd. Alles afwegende komt het kabinet dan ook tot de conclusie dat het neerleggen van het monopolie bij de netbeheerder de meest evenredige maatregel is die het uitvoeren van de wettelijke taken door de netbeheerder mogelijk maakt.
3.2.1 Monopolie van netbeheerders op het beheer van meetinrichtingen
Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU L 376) (hierna: de Dienstenrichtlijn) is op 28 december 2006 in werking getreden. Gelet op de bijzondere motiveringsvereisten die op grond van deze richtlijn van de lidstaten wordt gevraagd met betrekking tot het vaststellen van wet- en regelgeving, is nagegaan of dit wetsvoorstel onder het bereik van de Dienstenrichtlijn valt.
De Dienstenrichtlijn is op het door dit wetsvoorstel voorgestelde monopolie voor beheer van de meter niet van toepassing, omdat een dergelijk monopolie buiten de reikwijdte van deze richtlijn valt. In artikel 1, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn is namelijk bepaald dat deze richtlijn geen betrekking heeft op de liberalisering van diensten van algemeen economisch belang die voorbehouden zijn aan openbare of particuliere entiteiten, noch op privatisering van openbare dienstverrichtende activiteiten. Op grond van artikel 1, derde lid, heeft de Dienstenrichtlijn bovendien ook geen betrekking op de afschaffing van dienstverrichtende monopolies en doet de richtlijn geen afbreuk aan de vrijheid van de lidstaten in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht vast te stellen wat zij als diensten van algemeen economisch belang beschouwen, hoe deze diensten moeten worden georganiseerd en aan welke bijzondere verplichtingen zij onderworpen zijn.
Netbeheerders zijn overeenkomstig het in dit wetsvoorstel neergelegde monopolie belast met diensten van algemeen economisch belang in overeenstemming met de beginselen van het gemeenschapsrecht (zie vorige paragraaf). De daarmee samenhangende bepalingen in het wetsvoorstel zijn rechtstreeks gerelateerd aan de definiëring van de diensten van algemeen economisch belang, de organisatie van deze diensten en de bijzondere verplichtingen die netbeheerders worden opgelegd ter uitvoering van deze diensten van algemeen economisch belang. Derhalve vallen deze bepalingen buiten de reikwijdte van de richtlijn. De enige uitzondering hierop betreft de tariefregulering met betrekking tot de meetinrichtingen.
3.2.2 Tarieven meetinrichtingen
Op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zijn de tarieven voor de meting van elektriciteit en gas gereguleerd (artikel 30a jo. 40a Elektriciteitswet 1998 en artikel 81e Gaswet). Het wetsvoorstel voorziet in een wijziging van de artikelen 30 van Elektriciteitswet 1998 en 81e van de Gaswet. Voorgesteld wordt de desbetreffende tarieven te baseren op het beheer van de meetinrichtingen en het verschaffen van toegang tot de basisset van meetgegevens met betrekking tot kleinverbruikers. Onder «beheer van de meetinrichtingen» vallen de kosten van de meetinrichting (afschrijvingskosten), de kosten van plaatsing van de meetinrichting en de kosten van onderhoud van de meetinrichting. De NMa heeft de bevoegdheid om deze tarieven vast te stellen.
Deze tariefregulering is accessoir van karakter en definieert, organiseert noch financiert als zodanig de dienst van algemeen economisch belang. Het doel van de tariefregulering is niet zozeer het waarborgen van de financiering van de dienst van algemeen economisch belang zelf, maar het beperken van de mogelijkheid voor de netbeheerders om door het verkregen monopolie te hoge tarieven bij de afnemers in rekening te brengen voor het beheer van de meetinrichting. Dit type regulering valt daarom binnen het bereik van de dienstenrichtlijn en niet onder het type bepalingen dat krachtens artikel 1, derde lid, van de dienstenrichtlijn niet door de dienstenrichtlijn kan worden aangetast.
Een dergelijke vorm van tariefregulering valt binnen de reikwijdte van artikel 15 lid 2, onderdeel g van de Dienstenrichtlijn, omdat de netbeheerders gevestigd zijn in Nederland. Ingevolge artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn kan een dergelijke vorm van tariefregulering voor dienstverlening alleen worden toegestaan als ze door een dwingende reden van algemeen niet-economisch belang worden vereist en dat belang niet met andere minder beperkende maatregelen kan worden bereikt. Aan deze eis wordt voldaan.
Wat betreft de meetinrichtingen brengt de aard van de dienst mee dat de kleinverbruiker beschermd dient te worden tegen te hoge tarieven of forse tariefstijgingen. Hij moet weten waar hij aan toe is. De kleinverbruiker is tijdens de uitrol immers in belangrijke mate afhankelijk van zijn netbeheerder voor het verkrijgen van een meetinrichting en kan na afloop van de uitrol zelfs naar niemand anders dan zijn netbeheerder gaan voor zo’n meetinrichting. Zonder regulering van de tarieven kan aan kleinverbruikers deze bescherming niet worden geboden. Juist door het reguleren van de tarieven wordt gewaarborgd dat het neerleggen van het metermonopolie bij de netbeheerder een proportionele maatregel is die geen onnodige lasten bij de afnemer van de meetdiensten neerlegt.
Ten aanzien van het verschaffen van toegang tot de basismeetgegevens kan het volgende worden opgemerkt. Omdat de kosten verbonden aan het verschaffen van deze toegang verdisconteerd worden in genoemde tarieven, mogen voor individuele gevallen waarin toegang wordt verschaft tot de basismeetgegevens geen kosten worden doorberekend aan degene die toegang vraagt. Het kosteloos ter beschikking stellen van een minimum niveau aan meetdata is in het kader van milieudoelstellingen van groot belang. Op die wijze wordt het aantrekkelijk om de afnemer laagdrempelig te voorzien van besparingsadviezen. Zonder de voorgestelde regulering van de tarieven kunnen deze doelstellingen niet worden verwezenlijkt.
Dit wetsvoorstel is in nauwe samenwerking met en mede op voorstel van de energiesector tot stand gekomen. Tevens zijn afnemersorganisaties betrokken geweest bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel. Deze afnemersorganisaties hebben in 2005, toen de administratieve problemen aan het licht kwamen, aangedrongen op structurele verbeteringen in de administratieve processen. Met de huidige voorstellen wordt aangesloten bij die wens. De betrokkenheid van afnemersorganisaties is van groot belang omdat het doel van het wetsvoorstel alleen kan worden bereikt als het wetsvoorstel goed aansluit op de praktijk. De voorstellen worden breed gedragen in de energiesector. Wat betreft afnemersorganisaties is er contact geweest met een groot aantal partijen. Daarvan hebben de Consumentenbond en VEMW het meest duidelijk een aantal zorgpunten uitgesproken. MKB-Nederland heeft zich overwegend positief uitgelaten, maar benadrukt wel dat de huidige keuzevrijheid voor zakelijke afnemers gehandhaafd moet blijven.
Op hoofdlijnen en per onderwerp zijn de belangrijkste zorgpunten uit de gehouden consultatieronde:
– Het leveranciersmodel lijkt voor een grote groep verbruikers een aardige verbetering, maar zou meer ruimte moeten bieden voor afwijkende wensen;
– De Informatiecode is een goed initiatief en het is belangrijk dat er een verbeterde handhaving komt om naleving in de praktijk na te streven;
– Een nieuwe metermarkt kan voordelen bieden, maar er moet duidelijk gemaakt worden of deze voordelen opwegen tegen het verdwijnen van keuzevrijheid;
– De slimme meters bieden een goed platform voor het besparen van energie, maar het gaat uiteindelijk om het creëren van bewustzijn van verbruik bij de afnemer;
– Er is een groep kleinverbruikers die behoefte heeft aan keuzevrijheid en dat zou behouden moeten blijven.
In reactie hierop het volgende. Invoering van het leveranciersmodel past bij het streven naar concurrerende leveranciers met daarnaast netbeheerders die onafhankelijk hun wettelijke taken uitoefenen. Dit streven wordt ondersteund door de Consumentenbond en VEMW. Het leveranciersmodel geeft ook duidelijkheid voor de klant en voorkomt verwarring bij bijvoorbeeld switchen en verhuizen. Het leveranciersmodel beoogt eerlijke concurrentie te bevorderen en zal de leverancier meer mogelijkheden bieden voor een klantgericht beleid. Ook kunnen de administratieve systemen aanzienlijk eenvoudiger en dus goedkoper worden ingericht. Hier profiteert de afnemer rechtstreeks van. Het ruimte laten voor afwijkende wensen zou niet alleen de huidige onduidelijkheid in stand laten, maar vooral de beoogde kostenbesparingen volledig teniet doen. Immers, systemen moeten dan meervoudig worden uitgevoerd om de uitzonderingen te faciliteren.
Betreffende de metermarkt worden in dit wetsvoorstel regels gesteld die moeten waarborgen dat door de introductie van de slimme meter de besparingspotentie zoveel mogelijk wordt benut en eventuele risico’s worden beperkt. Tot deze regels behoren onder andere: 100% uitrol, de uitrol in het gereguleerde domein, voorkoming van ongewenste klantenbinding, actief bevorderen van energiebesparing, de platform functie van de slimme meter en stimulering van de ontwikkeling van diensten. Het kabinet onderstreept, zoals ook de Consumentenbond en VEMW signaleren, dat daadwerkelijke energiebesparing in grote mate afhangt van het gedrag van de consument. Door het afdwingen van laagdrempelige toegang tot actuele meetdata voor iedere partij, die daartoe door de klant wordt gemachtigd, wordt de potentie voor zowel vraag- als aanbodgestuurde energiebesparing maximaal benut. Het gaat erom zoveel mogelijk ruimte te bieden voor innovatieve diensten die daadwerkelijk tot energiebesparing leiden. Aan de invoering van de slimme meter bij iedere kleinverbruiker worden verder belangrijke voorwaarden gesteld: de meterhuur mag er niet door stijgen en de uitrol mag niet leiden tot verstoring van de marktwerking of onnodige overlast voor de consument. De voor de kleinverbruiker direct merkbare voordelen zijn de vereenvoudiging van administratieve processen bij verhuizingen en switches, het altijd kunnen beschikken over actuele kosteninformatie en accurate verbruiksgegevens. Het geven van keuzevrijheid aan consumenten (wel of geen slimme meter, of een die wel of niet aan de eisen voldoet) heeft als belangrijk bezwaar dat daarmee een aantal voordelen die 100% uitrol vereisen niet zouden worden gerealiseerd. Deze voordelen hebben vooral betrekking op transportgerelateerde functies waarmee efficiënter netbeheer mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor zouden maatschappelijk gezien de netto baten mogelijk kunnen omslaan in netto kosten. Een ander bezwaar is dat de kostenvoordelen van een straat-voor-straat uitrol daarmee op voorhand teniet worden gedaan. Misschien wel het belangrijkste argument tenslotte, is dat de potentiële voordelen voor de consument vooral worden gegenereerd door de diensten die worden geleverd via de slimme meter. Voor die diensten bestaat wel volledige keuzevrijheid.
Grotere zakelijke afnemers die deels onder het regime van zakelijke grootverbruikers, maar voor een deel van hun aansluitingen onder het regime van de kleinverbruikers vallen hebben aangegeven grote problemen te hebben indien de huidige keuzevrijheid voor het betrekken van de meter en de meetdiensten zou vervallen. Om tegemoet te komen aan de wens van afnemersorganisaties als MKB-NL, VEMW en Metaalunie wordt in dit wetsvoorstel voor deze specifieke groep afnemers een uitzondering gemaakt. Deze afnemers kunnen er voor kiezen om hun kleine zakelijke aansluitingen onder het regime voor de zakelijke grootverbruikers te laten vallen. Zij kunnen dan voor alle aansluitingen een eigen meetverantwoordelijke aan wijzen. Deze uitzondering geldt zowel voor elektriciteit als voor gas. Het effect hiervan op de kosteneffectiviteit van de straat-voor-straat uitrol is naar verhouding minimaal en bovendien staat daar tegenover dat de grotere besparingspotentie bij deze bedrijven meer flexibiliteit en een snellere uitrol rechtvaardigt.
De NMa is belast met het toezicht op en handhaving van de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De verwachting is dat het toezicht voor de NMa eenvoudiger zal worden na aanvaarding van dit wetsvoorstel. De NMa moet nu veel tijd en energie stoppen in het toezicht op de administratieve processen op de energiemarkt. Door dit wetsvoorstel worden die processen vereenvoudigd. Wanneer de markt overzichtelijker en eenvoudiger is, met helder onderscheiden marktrollen, zal de taak van de toezichthouder ook eenvoudiger worden. Door invoering van het leveranciersmodel zal er een uniform model zijn voor facturering aan kleinverbruikers.
Door de wijzigingen in de regulering van de meter wordt de toezichtstaak door de NMa iets uitgebreid. Het toezicht op en het vaststellen van de tarieven voor de meter wordt hiermee wel vergemakkelijkt omdat hiermee nu verzekerd is dat alle meetinrichtingen van kleinverbruikers onder het regime van tariefregulering vallen.
Door de invoering van de Informatiecode is effectief toezicht mogelijk op de processen en procedures voor de uitwisseling van gegevens tussen marktpartijen. De NMa heeft dit ook geadviseerd en ziet dit als een stap vooruit. Afspraken tussen marktpartijen zullen op een betere en een meer inzichtelijke wijze tot stand komen, zodat de NMa hier beter zicht op heeft en beter toezicht kan houden.
De enige uitzondering op de regel dat de NMa belast is met het toezicht op de naleving en de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet vormt de handhaving van de verplichting van kleinverbruikers om zowel tijdens de uitrol als structureel mee te werken aan het ter beschikking stellen, beheer en onderhoud van meetinrichtingen door netbeheerders. Er is voor gekozen deze medewerkingsplicht, in lijn met hetgeen het wetsvoorstel over energiebesparing, dat strekt ter implementatie van de richtlijn daarover voorstelt, strafrechtelijk te handhaven. Dit ligt voor de hand nu de NMa zich als markttoezichthouder richt op de ondernemingen die actief zijn op de elektriciteitsen gasmarkt maar niet op het toezicht op de kleinverbruikers.
Conform de afspraken die hierover zijn gemaakt tussen de Minister van Economische Zaken en de Raad van Bestuur van de NMa, heeft de NMa het wetsvoorstel getoetst op uitvoerings- en handhavingsaspecten (Uitvoerings- en handhavingstoets NMa ontwerpwetsvoorstel marktmodel. Brief aan de Minister van Economische Zaken van 9 augustus 2007 (102738/2.B991). Invoering van de in het wetsvoorstel genoemde maatregelen zullen naar de mening van de NMa leiden tot een structurele verbetering en vereenvoudiging van het marktmodel voor kleinverbruikers. Bovendien zal de combinatie van maatregelen leiden tot extra efficiencyvoordelen. Voorts is de NMa van oordeel dat leveranciers de mogelijkheid krijgen beter in te spelen op de wensen van hun klanten en dat het gelijke speelveld wordt bevorderd waardoor nieuwe leveranciers beter kunnen concurreren op de markt. De NMa komt tot de conclusie dat het ontwerpwetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is. Wel heeft de NMa een aantal inhoudelijke adviezen de kwaliteit en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel volgens de NMa verder zullen versterken. Deze zijn meegenomen in het wetsvoorstel ofwel de memorie van toelichting.
De NMa gaat met betrekking tot de inhoudelijke adviezen met name in op de voorgestelde regeling voor het in één keer doorvoeren in de transporttarieven van de kostenvoordelen van het marktmodel; gevolgen van de huidige definitie voor kleinverbruikers gas voor uitvoeringsaspecten van het wetsvoorstel; het toezicht op meetbedrijven; de tariefregulering van slimme meters; en tenslotte op de uitvoeringsaspecten van indiening van de informatiecode.
De NMa merkt op dat de voorgestelde correctiemogelijkheid op de vaststelling van transporttarieven, in verband met het in een keer doorvoeren van de kostenvoordelen van het marktmodel, slechts ziet op de tarieven en niet automatisch leidt tot een correctie van de kosten. Deze kosten vormen uiteindelijk de basis voor de bepaling van de x-factor. Het wetsvoorstel is op basis van dit advies zo aangepast dat de kostencomponent waarop de correctie ziet, ook geen deel mag uitmaken van de totale kosten die de netbeheerders jaarlijks aan de NMa rapporteren.
Vervolgens gaat de NMa in op de 170 000 m3 grens voor de bepaling van de groep kleinverbruikers van gas. Deze afnamegrens leidt nu reeds tot uitvoeringsproblemen doordat fluctuaties in het verbruik tot gevolg hebben dat sommige verbruikers het ene jaar in de categorie grootgebruik vallen en het andere jaar in de categorie kleinverbruik. De introductie van het marktmodel versterkt dit probleem, omdat dan ook van tariefstelling en factureringsmodel moet worden gewisseld. Daarnaast voorziet de NMa een probleem in het kader van de vaststelling van gereguleerde meettarieven voor gasmeters. Het advies van de NMa om van de huidige volumegrens een capaciteitsgrens te maken is in dit wetsvoorstel overgenomen.
Voor wat betreft de opmerking van de NMa dat het toezicht op de meetbedrijven wordt bemoeilijkt omdat er geen registratieplicht of vergunningsstelsel bestaat, terwijl de NMa wel een boetebevoegdheid krijgt, kan worden gesteld dat iedere partij gehouden is aan de voorwaarden in de Codes van de NMa. Bij overtreding van deze voorwaarden kan derhalve ook sanctionerend worden opgetreden. Daarvoor is niet vereist dat de identiteit van de overtreder vooraf bekend is.
Naar aanleiding van de constatering van de NMa dat het wetsvoorstel ervan uitgaat dat het systeem van tariefregulering voor de slimme meters zal worden ingevoerd op basis van de gewogen gemiddelde tarieven voor 2005, en dat daarmee wordt afgeweken van het principe van kostenoriëntatie, is hierover een aanvullende passage opgenomen in de memorie van toelichting.
Ten slotte is de memorie van toelichting aangepast naar aanleiding van de aanbeveling van de NMa om in het kader van het indienen van voorstellen tot wijziging van de Informatiecode door marktpartijen, de indieners van het voorstel verantwoordelijk te laten zijn voor het aantonen en onderbouwen van de representativiteit van de betrokken ondernemingen. Dit ligt inderdaad voor de hand.
6. ADMINISTRATIEVE LASTEN EN ANDERE EFFECTEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN EN MILIEU
In deze paragraaf wordt ingegaan op de gevolgen van het wetsvoorstel voor de administratieve lasten, de effecten voor het bedrijfsleven en het milieu. Ten behoeve van de voorbereiding van het wetsvoorstel heeft ondermeer het bureau EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid een onderzoek gedaan naar de gevolgen van het wetsvoorstel voor de administratieve lasten. Dit bureau heeft in 2002 ten behoeve van de Gemengde Commissie Administratieve Lasten vermindering bij Economische Zaken een kwantificering gemaakt van de administratieve lasten van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, de zogenaamde nulmeting. Derhalve is EIM goed bekend met dit terrein en bij uitstek geschikt voor het doen van het onderzoek voor dit wetsvoorstel op een correcte en efficiënte wijze. Deze paragraaf is daarnaast in lijn met het wetsvoorstel inzake energiebesparing ter implementatie van de richtlijn.
6.1 Administratieve lasten voor burgers
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers. Er is niet voorzien in wettelijke informatieverplichtingen voor burgers. Gelet op het doel en de aard van het wetsvoorstel zullen burgers, als grootste deel van de doelgroep kleinverbruikers, juist profiteren van het wetsvoorstel. Het voorstel bevordert de concurrentiemogelijkheden en daarmee de keuzemogelijkheden die burgers ten aanzien van leveranciers kunnen maken. Daarnaast zorgen de invoering van de slimme meter, het leveranciersmodel en de hiermee samenhangende facturering en informatieverstrekking op basis van werkelijke verbruik voor meer mogelijkheden om het individuele energieverbruik te monitoren en met behulp daarvan tot meer energiebesparing te komen.
De kosten voor de slimme meter zullen bovendien niet resulteren in hogere lasten voor de burger. Per 1 januari 2008 worden de meterhuurtarieven gereguleerd door de NMa. Bij deze regulering worden behalve de operationele en investeringskosten, ook de aanzienlijke baten die de slimme meter voor de netbeheerder oplevert expliciet meegenomen. Door de NMa is eerder al vastgesteld dat de stijging van het meterhuurtarief voor de huidige meter niet kan worden verklaard door gestegen kosten. Beoogd wordt derhalve om in de tariefregulering rekening te houden met de extra tariefruimte die de laatste jaren door de netbeheerders is gecreëerd. De consument zal als gevolg daarvan niet worden geconfronteerd met extra lasten.
6.2 Administratieve lasten voor bedrijven
Het wetsvoorstel leidt niet tot administratieve lasten voor andere bedrijven dan energieleveranciers en regionale netbeheerders. De structurele administratieve lasten voor energieleveranciers en regionale netbeheerders zijn zeer beperkt. In onderstaande subparagrafen is onderscheid gemaakt in de gevolgen van het voorstel betreffende de invoering van de slimme meter en de overige maatregelen.
6.2.1 Invoering slimme meter en informatieverplichting
Op grond van dit wetsvoorstel worden voorts regels gesteld voor de uitrol van «slimme meters» voor de meting van elektriciteit en gas. Deze meters kennen als basisfunctionaliteiten het vaststellen en opslaan van het actuele energieverbruik en de mogelijkheid om het verbruik zowel lokaal als op afstand uit te lezen. De specifieke eisen worden uitgewerkt in lagere regelgeving. De uitrol kan gezien worden als een transitie of conversie naar een nieuw systeem van meten en informatie verstrekken over de meetgegevens. Deze conversie is eerder onderzocht door middel van een maatschappelijke kosten-batenanalyse en had een positieve uitkomst (SenterNovem, Advies Invoering slimme meetinfrastructuur bij kleinverbruikers, oktober 2005 en KEMA, Domme meters worden slim, kosten-batenanalyse slimme meetinfrastructuur, 2005).
Op grond van de voorwaarden van de uitrol conform de richtlijn is niet op voorhand aan te geven wanneer de uitrol van de slimme meters volledig zal zijn. Tussen de twee theoretische uitersten, pas een meter vervangen na volledige afschrijving óf direct alle meters vervangen, wordt in onderhavig wetsvoorstel uitgegaan van een beoogde uitroltermijn van 6 jaar. Deze keuze is gebaseerd op de business case voor de uitrol, maar zeker ook op maatschappelijke en economische overwegingen zoals het streven naar een gelijk speelveld voor afnemers op zo kort mogelijke termijn, de maximale installatiecapaciteit (en dus het risico van schaarste), uitrolervaringen uit het buitenland, efficiency en energiebesparingdoelstellingen.
De hoogte van de conversielasten van de uitrol houden verband met de uitroltermijn, naar verwachting is dit voor 6 jaar € 1036 miljoen, inclusief vervroegde afschrijvingen van de bestaande meters. De keuze voor 6 jaar grijpt nadrukkelijk in op de investeringslasten en bijbehorende vervroegde afschrijvingen, de andere lasten uit de kosten/baten analyse komen voor een groot deel overeen met het wetsvoorstel inzake energiebesparing, met daarbij een correctie aangezien onderhavig wetsvoorstel niet handelt over warmte en koude meters. De milieueffecten waarover wordt gesproken in paragraaf 6.4, gepaard met de kabinetsdoelstellingen uit het Energie en Klimaat werkprogramma Schoon & Zuinig, vragen om een slagvaardige uitrol. Daarnaast is het voor functies als netwerk monitoring, fraude reductie, beperking van systeemkosten en het faciliteren van switches van belang dat binnen afzienbare tijd met één systeem van meters wordt gewerkt. Ook in het buitenland zijn ervaringen met de uitrol, hieruit blijkt dat de uitrol middels de geschetste theoretische uitersten geen optie is. Zoals ook in de Bedrijfseffecten paragraaf 6.3 valt te lezen komt ook in de voorstellen van EnergieNed aan de Minister van Economische Zaken van augustus 2005 tot uiting dat de sector zich volledig heeft gecommitteerd aan het 100 procent overgaan op de op afstand uitleesbare meter en dat het mogelijk is de vereiste investeringen binnen een redelijke termijn terug te verdienen.
In uitvoeringsregelgeving zullen regels worden gesteld over de inrichting van facturen en het verstrekken van gegevens betreffende het verbruik van gas en elektriciteit en de frequentie van facturering. Hiermee zal de exacte kwantificering van deze lasten dan ook plaatsvinden bij het opstellen van de lagere regelgeving ter uitwerking van dit wetsvoorstel. De administratieve lasten die hieruit voor de energiebedrijven voortvloeien, betreffen voornamelijk aanpassingen in de administratie en investeringen die daarvoor in software gedaan moeten worden. De data die beschikbaar komen van de individuele slimme meters dienen te worden verwerkt en met een nog nader te bepalen frequentie te worden teruggekoppeld aan de eindafnemers. De kosten die hiermee gepaard gaan zijn eerder onderzocht door KEMA (KEMA, Domme meters worden slim, kosten-batenanalyse slimme meetinfrastructuur, 2005). De lasten die resulteren uit deze informatieverplichting van energieleveranciers aan hun afnemers resulteert in structurele lasten die zich gedurende de uitrol ontwikkelen tot een stabiel niveau wanneer elke aansluiting voorzien is van een slimme meter. De lasten zijn afhankelijk van de informatiefrequentie. Bij een informatiefrequentie van 6x per jaar resulteren bruto jaarlijkse structurele lasten (na volledige uitrol) van € 17 miljoen. In de huidige situatie bestaat echter reeds een jaarlijkse terugkoppeling, per saldo wordt deze dus verhoogd met 5 keer per jaar, dit resulteert in 5/6 * € 17 miljoen; ruim € 14 miljoen. Vooralsnog is er geen voorkeur voor het alternatief met een informatiefrequentie van 12 maal per jaar. De exacte eisen die gesteld worden aan de informatiefrequentie en de keuze van de frequentie worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Hiermee zal de exacte kwantificering van deze lasten dan ook plaatsvinden bij het opstellen van deze regelgeving.
De administratieve lasten die voor bedrijven voortvloeien uit het opnemen van bepaalde informatie op de factuur, betreffen ook hoofdzakelijk aanpassingen in de administratie en investeringen die daarvoor in software gedaan moeten worden. De lasten hiervoor zijn eenmalig en bedragen maximaal circa € 1,5 per eindafnemer (KEMA, 2005). De eenmalige kosten voor deze informatievoorziening welke worden opgenomen in de jaarlijkse factuur en de periodieke informatieverstrekking van meetdata (na installatie van een slimme meter) bedragen dan in totaal € 10,5 miljoen. Omdat het informatie betreft die voorhanden is en merendeels al wordt gecommuniceerd, zijn de aanpassingen naar verwachting gering. De eisen welke gesteld worden aan deze informatieverplichting, worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Hiermee zal de exacte kwantificering van deze lasten dan ook plaatsvinden bij het opstellen van deze regelgeving.
De kosten die op dit moment worden gemaakt om op basis van artikel 30a, onderdeel c, de afnemer en de netbeheerder te voorzien van de meetgegevens blijven in de voorgestelde situatie bestaan, maar verschuiven naar de leverancier. De exacte omvang van deze kosten zijn niet bekend, maar zij maken onderdeel uit van het huidige meterhuurtarief. De leverancier heeft de meetgegevens in ieder geval nodig om de afnemer te kunnen factureren. De directe beschikbaarheid van deze gegevens biedt tevens grote potentie voor nieuwe commerciële dienstverlening, bijvoorbeeld gericht op energiebesparing. Dat betekent dat kosten die moeten worden gemaakt voor het inrichten en aanpassen van systemen voor de verwerking van data die wordt gegenereerd door de slimme meter, onderdeel uitmaken van het normale bedrijfsproces en dat de energiebedrijven de hoogte van compenserende baten zelf in de hand hebben. Deze worden door de sector zelf positief ingeschat.
6.2.2 Overige maatregelen uit het wetsvoorstel
Energieleveranciers en regionaal netbeheerders zullen naast bovenstaande, ten aanzien van de slimme meter uitrol, te maken krijgen met eenmalige administratieve lasten als voor aanpassingen die zij als gevolg van dit wetsvoorstel moeten verrichten in diverse administraties. De uitrol en introductie van de slimme meter zijn in deze paragraaf niet meegenomen. Tevens zullen bedrijven moeten investeren in nieuwe software die benodigd is voor de verbetering van de uitwisseling van (meet)gegevens. Het berichtenverkeer tussen partijen in de sector behoort tot de normale bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven. Het betreft essentiële administratieve werkzaamheden die volgens vaste afspraken binnen de sector en op voorstel van de sector door alle bedrijven op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Aanpassingen in de administratie en investeringen die daarvoor in software gedaan moeten worden zullen merendeels voortvloeien vanuit de nieuwe Technische Codes van de NMa. Het zijn de netbeheerders die daar zelf wijzigingsvoorstellen voor dienen te doen. Op deze wijze heeft de sector ook zelf invloed op het kosteneffect van deze wijzigingen.
Uit de berekening van het EIM blijkt dat de stijging van de structurele administratieve lasten voor onderhavig wetsvoorstel per saldo (alle mutaties opgeteld inclusief vervallen lasten uit eerdere metingen) geraamd wordt op € 39 000 voor gas en elektriciteit.
Achtereenvolgens worden de administratieve lasten die voortvloeien uit de wijzigingen die het wetsvoorstel voor de Elektriciteitswet 1998 met zich meebrengt, geraamd op een toename van circa € 20 000 ten opzichte van eerdere nulmetingen. Daarnaast worden andere administratieve lasten die voortvloeien uit de voorgestelde wijzigingen van de Gaswet geraamd op een toename van ruim € 19 000 ten opzichte van eerdere nulmetingen. Daarbij zij opgemerkt dat deze administratieve lasten voor het grootste deel de jaarlijkse voortgangsrapportages aan de Minister van Economische Zaken en NMa over de uitrol van de slimme meter omvatten, en daarmee na de uitrolperiode zullen verdwijnen.
6.2.3 Merkbaarheid van administratieve lasten, reductie en preventie
In de eerdere onderdelen van deze toelichting is reeds op vele verschillende plaatsen benadrukt dat er meerdere afwegingen en daarmee ook keuzes te maken zijn bij dit wetsvoorstel ten aanzien van kosten en baten versus maatschappelijke effecten. In deze paragraaf gaan wij daarbij in op de merkbaarheid van administratieve lasten, reductie en preventie. In het bijzonder wordt de slimme meter en bijbehorende uitroltermijn toegelicht. Een niet uitputtende opsomming van overwegingen voor een voortvarende uitrol van de slimme meter is: beter netbeheer, fraudebestrijding, verbetering van marktwerking, de richtlijn, productdifferentiatie, kabinetsdoelstellingen, investeringskosten, uitrolervaringen uit het buitenland, kostenbaten onderzoeken, energiebesparing, besparingsadviezen, gelijk speelveld voor afnemers, toezicht en handhaving en vanzelfsprekend de administratieve lasten.
De implementatie van dit wetsvoorstel leidt bij de energiesector tot kosten en baten. De kosten worden binnen de overheid vervolgens toegerekend aan inhoudelijke verplichtingen, administratieve lasten of andere nalevingskosten. De introductie en uitrol van de slimme meter kan toegerekend worden aan meerdere van deze kosten. Anders gezegd, de totale kostenstructuur verspreid zich over deze verschillende kostencategorieën. Daarnaast zijn de kosten van de slimme meter grotendeels aan te merken als zogenaamde gemengde kosten: de merkbaarheid van de kosten voor de uitrol komt niet overeen met de totale kostenstructuur, de energiesector zou ook zonder onderhavige wettelijke basis voor een groot deel tot de voorziene investeringen zijn overgegaan.
In augustus 2005 heeft de energiesector voorstellen gedaan aan de Minister van Economische Zaken met als doel een sterke vereenvoudiging van de administratieve processen en het verbeteren van de werking van de kleinverbruikersmarkt. Belangrijk onderdeel van deze voorstellen was de introductie van de slimme meter. Voor het optimaal kunnen benutten van de voordelen van deze meter en ten behoeve van een efficiënte en voortvarende uitrol was volgens de sector een uiteindelijke dekking van 100% van belang, alsmede het gestructureerd uitvoeren van deze uitrol.
Voor een deel zal er een verschuiving plaatsvinden van zowel kosten en baten vanwege het verplaatsen van administratieve werkzaamheden van netbeheerder naar leverancier. Daar waar kosten ontstaan, is het van belang dat de betrokken bedrijven hebben aangegeven dat zij de voordelen van deze door hen geïnitieerde wetswijziging groter achten dan de toename van de lasten. Voorts worden bepaalde kosten veroorzaakt door wettelijke bepalingen die als doel hebben om het stroomlijnen van bestaande werkprocessen binnen de sector te faciliteren. Deze werkprocessen (en kosten) maken onderdeel uit van de normale bedrijfsvoering. Door de sector is zelf becijferd dat met de maatregelen die door onderhavig wetsvoorstel mogelijk worden gemaakt er een merkbare verbetering van de totale bedrijfskosten zal optreden. Zij zouden ook zelf tot investeringen zijn overgegaan als de huidige wetgeving daartoe reeds ruimte zou hebben gelaten.
Specifiek voor de slimme meter wordt het volgende opgemerkt. De hiermee gemoeide investeringen vormen veruit de grootste lasten van dit wetsvoorstel, deze lasten worden op verschillende manieren gecompenseerd, waarbij het van belang is op te merken dat de baten bij meerdere partijen terechtkomen. De netbeheerder wordt voor zijn investeringen gecompenseerd door de maandelijkse meterhuur en door kostenvoordelen van doelmatiger netbeheer. Indien er een evenwichtiger verbruikspatroon tot stand zou komen als gevolg van het verschuiven van de piekvraag naar andere momenten op de dag, zijn de potentiële baten voor het netbeheer en ook voor de producenten nog groter. Voor de leverancier bestaan de baten uit kostenbesparingen als gevolg van minder klachten over facturen (geen geschatte meterstanden meer), vereenvoudigde verwerking van verbruiksgegevens en potentiële opbrengsten door nieuwe producten die door de slimme meter mogelijk worden gemaakt. De energiesector heeft in haar brief van augustus 2005 expliciet aangegeven dat de voordelen dusdanig zijn, dat de kosten van de slimme meter binnen afzienbare tijd kunnen worden terugverdiend. De hoogte van de baten voor de kleinverbruiker zijn nog het meest onzeker. Deze zijn namelijk vooral afhankelijk van het individuele gedrag van de kleinverbruiker op het gebied van daadwerkelijke energiebesparing. Zoals elders reeds genoemd is een totale energiebesparing door kleinverbruikers van 2 procent per jaar een conservatieve schatting.
6.2.4 Preventie van administratieve lasten
Tijdens de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel is reeds in een vroeg stadium geprobeerd de nalevingskosten en in het bijzonder de administratieve lasten te beperken. Dit heeft tot het volgende geresulteerd.
• Het voornemen is de uit de richtlijn volgende verplichting met betrekking tot de periodieke feedback aan gebruikers over het energieverbruik zodanig in te vullen dat a) de effectiviteit van de frequentie zo optimaal mogelijk is en b) de administratieve lasten voor bedrijven worden beperkt, terwijl er tegelijkertijd voldoende ruimte blijft voor marktpartijen om zich qua dienstverlening te onderscheiden van concurrenten. Dat heeft geleid tot de voorkeur om in lagere regelgeving een frequentie van 6x per jaar te kiezen, in plaats van elke maand.
• De verplichting tot een nieuwe klachtenprocedures voor klein- en grootverbruikers is gewijzigd ten opzichte van waaraan oorspronkelijk werd gedacht. Dit is nu beperkt tot de algemene verplichting om te voorzien in een fatsoenlijke klachtenprocedure. Ten opzichte van het eerdere voorstel komen de lasten daardoor ca. € 350 000 lager uit.
6.2.5 Advies van het Adviescollege toetsing administratieve lasten
Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL) heeft op 13 augustus 2007 advies uitgebracht over onderhavig wetsvoorstel. Het college adviseert het wetsvoorstel in te dienen nadat in de toelichting rekening is gehouden met een aantal punten van het advies. Belangrijkste punt van ACTAL is het advies om de huidige en toekomstige afschrijvingskosten van de slimme meter als structurele administratieve lasten mee te nemen. Regelmatige vervanging zou inderdaad betekenen dat er voor deze investeringen sprake is van structurele lasten. Aangezien er sprake is van vervanging na 30 jaar voor slimme gasmeters, respectievelijk 15 jaar voor slimme elektriciteitsmeters, is dit echter niet beschouwd als regelmatige vervanging, maar als conversielasten. Bovendien geldt dat de betreffende investeringen conform de methodiek die in ontwikkeling is en door het nieuwe kabinet zal worden toegepast, als conversielasten worden gezien. Het is om deze redenen dat de slimme meters nu zijn opgenomen als conversielasten en niet als structurele lasten.
Voorts bevestigt ACTAL dat er geen gevolgen zijn voor de administratieve lasten van burgers. Het adviescollege concludeert dat mogelijk minder belastende alternatieven ten aanzien van administratieve lasten zijn overwogen.
Het college adviseert vanuit het oogpunt van administratieve lasten voor een geleidelijker invoering van de op afstand uitleesbare meter. Vanuit een breder economisch-, duurzaamheidperspectief en mede gelet op de wensen van de energiesector in dit verband is echter gekozen voor een voortvarende uitrol in 6 jaar.
Indien lagere regelgeving, die op grond van onderhavig wetsvoorstel zal worden uitgewerkt, administratieve lasten zouden veroorzaken zal worden gestreefd naar een beperking van de administratieve lasten.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de gevolgen van het wetsvoorstel voor het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven, waarvoor dit wetsvoorstel gevolgen heeft, is onderverdeeld in enerzijds zakelijke afnemers van energie met een aansluiting van kleiner dan of gelijk aan 3*80A of een verbruik van minder dan 170 000 m3 en anderzijds de energiesector met als belangrijke partijen: leveranciers, netbeheerders en meetdatabedrijven. Bij de zakelijke gebruikers gaat het om circa 700 000 bedrijven. In de energiesector gaat het om 11 regionale elektriciteitsnetbeheerders en 16 gasnetbeheerders, ongeveer 30 leveranciers en bij benadering 20 meetbedrijven. De administratieve lasten in paragraaf 6.1 maken onderdeel uit van de kosten-baten analyse waarmee energiebedrijven als gevolg van dit wetvoorstel geconfronteerd zullen worden. De voorgestelde maatregelen hebben tevens gevolgen voor primaire bedrijfsprocessen zoals facturering en klantenmutaties.
Het totale voordeel voor de sector van het pakket maatregelen – invoering verplicht leveranciersmodel, het capaciteitstarief en de herstructurering van de metermarkt – is door de sector in 2005 geschat op € 100 miljoen per jaar. Dat is nog los van de effecten van de korte termijn verbeteringsvoorstellen die de sector op eigen initiatief reeds aan het implementeren is of heeft geïmplementeerd (zoals het toegankelijk meetregister en het versoepelen van de regels rond het doorvoeren van een verhuizing).
Maatregel | Baten per saldo, per jaar |
---|---|
Leveranciersmodel | ca. € 15 miljoen |
Capaciteitstarief | ca. € 30 miljoen |
Synergie-effect van A en B | ca. € 30 miljoen |
Herstructurering metermarkt | ca. € 25 miljoen |
Totaal | ca. € 100 miljoen |
Meer in detail zou invoering van het leveranciersmodel volgens opgave van de sector per saldo circa € 15 miljoen kostenreductie opleveren bij de betrokken bedrijven. Invoering van het capaciteitstarief (via separate regelgeving, maakt geen onderdeel uit van onderhavig wetsvoorstel) levert per saldo circa € 30 miljoen aan kostenbesparing op. In combinatie met het leveranciersmodel komt daar nog eens per saldo € 30 miljoen bij. Deze relatief grote bijdrage aan het totaal ontstaat door het wegvallen van de facturering en bijbehorende activiteiten (correcties, incasso) bij de netbeheerder. Het vereenvoudigen van de administratieve processen ten aanzien van de metermarkt levert per saldo circa € 25 miljoen op aan kostenreductie.
Het wetsvoorstel heeft voor de zakelijke kleinverbruiker van energie geen kostenverhogende effecten, net zoals deze extra kosten niet optreden voor particuliere kleinverbruikers. Zakelijke kleinverbruikers ondervinden de algemene voordelen die voortkomen uit dit wetsvoorstel; de verbetering van de positie van de kleinverbruiker in de geliberaliseerde energiemarkt, herstel van vertrouwen en duidelijkheid omtrent het aanspreekpunt voor de verschillende verantwoordelijkheden. Daarnaast zal onderhavig wetsvoorstel bijdragen aan een vermindering van problemen als administratieve processen die niet optimaal verlopen, hoog risico van fouten, verhuizen of switchen gepaard met lange wachttijden, verkeerde meetgegevens, onjuiste afrekeningen, fouten in adressering enzovoorts. De invoering van de elektriciteit- en gasmeters en facturering en gebruiksinformatie biedt de zakelijke afnemers van deze energie ook slechts voordelen, omdat de afnemers beter worden geïnformeerd over hun energieverbruik na installatie van een slimme meter.
Het bedrijfsleven waarvoor dit wetsvoorstel wel gevolgen heeft maakt onderdeel uit van de energiesector, met als belangrijke partijen energieleveranciers en netbeheerders. De grootste kosten worden veroorzaakt door invoering van de slimme meters. De investeringen daarin liggen voornamelijk bij de netbeheerders, omdat zij tot taak hebben zorg te dragen voor de installatie en het beheer van de slimme meters. Kosten bij de leverancier betreffen vooral de eisen aan facturatie en het aanpassen van ICT-systemen aan de koppeling met op afstand uitleesbare meetdata. Tegenover deze kosten staan de maandelijkse huuropbrengsten voor de meter die geheel bij de netbeheerder terecht komen. Voorts zijn er efficiencywinsten en baten die voor een groot deel bij de netbeheerder vallen, maar ook bij de leverancier. Het wegvallen van de meteropnemer, efficiënter beheer van middelen, het opsporen van storingen in het netwerk en fraudedetectie leiden bij de netbeheerder tot kostenbesparingen. Accurate facturen en daardoor lagere belasting van de callcentres en reductie van de foutkansen omdat meterstanden niet meer geschat hoeven te worden levert kostenvoordeel op bij de leverancier. Dat de leverancier daarbij de klant betere en innovatieve diensten kan aanbieden op basis van telemetrie levert ook nog een belangrijk positief effect.
De financiële gevolgen voor de energiesector van de introductie van de slimme meter, en niet de andere onderdelen van het wetsvoorstel, zijn in onderstaande tabellen nog eens extra samengevat met een onderscheid tussen conversielasten en structurele lasten en baten. De structurele lasten en baten betreffen de jaarlijkse lasten en baten die resulteren na volledige uitrol.
Lasten | Lastendrager | Omvang (miljoen €) | |
---|---|---|---|
Conversie | Structureel | ||
Aanschaf en installatie slimme meters | Netbeheerder | 1 036 | |
Inrichten data-infrastructuur voor meetdata | Netbeheerder | 225 | 25 |
Inrichten infra t.b.v. terugkoppeling meetdata naar verbruikers | Netbeheerder | 11 | |
Frequent informeren afnemers m.b.t. energieverbruik (facturatie) | Leverancier | 17 | |
Vermindering energieverbruik door eindafnemers* | Netbeheerder** | 12 | |
Leverancier | 22 | ||
Energieproducent*** | 11 | ||
Vermindering afzet producent door detectie fraude e-meters | Producent | 1 | |
Subtotaal | Netbeheerder | 37 | |
Leverancier | 39 | ||
Energieproducent | 12 | ||
Totaal | 1 272 | 88 |
* Door energiebesparing eindafnemers.
** Het transporttarief is voor een deel afhankelijk van de getransporteerde hoeveelheid. De marge hierop voor de netbeheerder is niet openbaar bekend en hier is een inschatting gemaakt. Met de verwachte invoering van het capaciteitstarief (Kamerstukken II 2006/07, 28 982, nrs. 60 en 62) zijn de transporttarieven niet meer afhankelijk van de hoeveelheid afgenomen energie.
*** De marge op de hoeveelheid geleverde energie is niet openbaar bekend, hier is sprake van een inschatting.
De belangrijkste bedrijfsbaten en de baathebbers van de introductie van de slimme meter zijn in onderstaande tabel samengevat.
Baten | Baathebber | Omvang (miljoen €) Structureel |
---|---|---|
Besparing jaarlijkse bepaling meterstanden via opgave afnemers | Netbeheerder | 21 |
Vermindering klachten via call center | Netbeheerder | 26 |
Leverancier | 38 | |
Efficiënt switch proces | Netbeheerder | 0,6 |
Leverancier | 0,3 | |
Verschuiving elektriciteitsverbruik door vraagrespons* | Leverancier | 17 |
Snellere detectie fraude e-meters | Netbeheerder | 1 |
Leverancier | 1 | |
Effectievere aanpak wanbetalers | Netbeheerder | 2 |
Leverancier | 2 | |
Subtotaal | Netbeheerder | 51 |
Leverancier | 58 | |
Totaal | 109 |
* Baten doordat het verbruik verschuift naar momenten met lagere inkoopprijzen (zogenaamde off-peak prijzen).
De cijfers zijn in overeenstemming met het wetsvoorstel inzake energiebesparing. Omdat dat wetsvoorstel ook betrekking heeft op de warmtemeters, is een correctie op de cijfers in bovenstaande tabellen gemaakt. De hierboven vermelde kosten en baten maken deel uit van een maatschappelijke kosten-batenanalyse door KEMA uitgevoerd (KEMA, Domme meters worden slim, kosten-batenanalyse slimme meetinfrastructuur, 2005) en tot een advies is verwerkt door SenterNovem (SenterNovem, Advies invoering slimme meetinfrastructuur bij kleinverbruikers, oktober 2005) en komt uit op een positieve netto contante waarde van € 1,2 miljard (over een periode van 50 jaar).
Hierbij zijn echter meer posten betrokken zoals maatschappelijke baten van energiebesparing. Accenture heeft vanuit de sector een business-case opgesteld en komt tot een positieve netto contante waarde van € 800 miljoen. De gepresenteerde cijfers bevatten een aantal onzekerheden, waardoor niet met zekerheid is vast te stellen in hoeverre de business case naar de positieve kant doorslaat (Kamerstukken II 2005/06, 28 982 nr. 57). De betrokken partijen hebben een aanzienlijke draagkracht en verwacht wordt dan ook dat zij deze initiële investeringskosten kunnen opvangen in de bedrijfsvoering. De huidige inkomsten van de meterhuur bedragen circa € 350 miljoen per jaar. In de voorstellen van EnergieNed aan de Minister van Economische Zaken van augustus 2005 komt ook tot uiting dat de sector zich volledig heeft gecommitteerd aan het volledig overgaan op de op afstand uitleesbare meter en dat het mogelijk is de vereiste investeringen binnen redelijke termijn terug te verdienen.
6.3.3 Sociaal-economische effecten
Uit onderzoek van de sector komt naar voren dat invoering van de slimme meter en het op afstand uitlezen daarvan een besparing in arbeidskosten zal opleveren. Dit wordt vooral veroorzaakt door het wegvallen van de noodzaak tot handmatige opname en de administratieve verwerking van handmatig opgenomen meterstanden. Ook wordt door de sector verwacht dat de callcenters minder belast zullen worden met vragen van klanten. Hierdoor zou de capaciteit van de callcenters gereduceerd kunnen worden. De sector rekent ook door de invoering van het leveranciersmodel en het capaciteitstarief op een besparing in de arbeidskosten bij de energiebedrijven, dit betreft voornamelijk tijdelijk ingehuurde krachten ter ondersteuning van de administratieve processen. Daarvoor in de plaats komt nieuwe werkgelegenheid die is gericht op de additionele dienstverlening, die mogelijk wordt door de slimme meter. Deze werkgelegenheid wordt met name gecreëerd in het vrije segment van de metermarkt (dienstverlening op basis van beschikbare meetdata). Voor de installatiebranche en de dienstverlenende sector (energiebesparingsadviezen, opwekking duurzame energie) ontstaat met de voorgenomen regelgeving een grote marktpotentie. Dit zal zich gedurende de uitrolfase van de slimme meter vertalen in een forse toename van werkgelegenheid in deze branches. Ook voor de dienstverlenende sector is meer werkgelegenheid te verwachten.
Een essentiële voorwaarde voor een goede werking van de markt voor levering van elektriciteit en gas is niet alleen dat een gebruiker de vrijheid heeft om te kiezen maar ook dat zijn keuze zonder belemmeringen kan worden geëffectueerd. Dit wetsvoorstel draagt daaraan bij. Het wetsvoorstel bewerkstelligt een verbetering en vereenvoudiging van processen, daarnaast een vermindering van afhankelijkheden tussen partijen. Dit leidt tot betere werking van de markt. Daarnaast draagt dit wetsvoorstel bij aan de doelstellingen van het groepsverbod dat op 1 augustus 2007 in werking is getreden. Het verbetert namelijk het gelijke speelveld tussen gevestigde leveranciers en nieuwe toetreders en het versterkt de mogelijkheden voor de leverancier om zonder onnodige afhankelijkheid van de netbeheerder regie te voeren op cruciale klantprocessen. Het wetsvoorstel faciliteert verder de mogelijkheden voor een bredere product- en dienstendifferentiatie van leveranciers door middel van de slimme meter. Ook dit draagt bij aan de verbetering van marktwerking.
6.3.5 Ervaringen in het buitenland
In Italië is het distributiebedrijf Enel in 2002 begonnen met de installatie van slimme meters. Sinds begin 2007 zijn alle huishoudens voorzien van een slimme meter. De uitrol had tot doel een betere controle op de meterstanden en vermogensvraag, de mogelijkheid om andere tariefsystemen aan te bieden en de mogelijkheid voor het aanbieden van andere diensten. De geschatte programma kosten bedroegen € 2,1 miljard en de opbrengsten € 500 miljoen op jaarbasis.
In Zweden is een wet aangenomen die leveranciers verplicht om maandelijks de actuele meterstand af te lezen. Hoewel de wet niet voorschrijft hoe dit moet gebeuren, betekent het in de praktijk dat alle kleinverbruikers vanaf 1 juli 2009 met een slimme meter zullen zijn uitgerust. De kosten-batenanalyse die door de Zweedse overheid is gemaakt kent vergelijkbare uitkomsten als die van SenterNovem en laat een jaarlijks maatschappelijk overschot zien van ruim 60 miljoen.
Grootschalige proefprojecten worden ondernomen op verschillende plaatsen, waarbij momenteel vooral Canada en Scandinavië actief zijn. In het VK heeft de overheid het initiatief genomen om experimenten te stimuleren waarbij verschillende technieken zullen worden getest. De Engelse overheid studeert tevens nog op de vraag welke partij de verantwoordelijkheid moet krijgen voor de uitrol: de leverancier of de netbeheerder.
In mei 2007 is de European Smart Metering Alliance (ESMA) opgericht met als belangrijkste doel het verzamelen en verspreiden van ervaringen en kennis op het gebied van slimme meters en de toepassing ervan. Samen met 10 andere landen is Nederland actief betrokken bij de opzet en uitvoering van dit initiatief.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de gevolgen van het wetsvoorstel voor het milieu. Veel van de effecten in dit wetsvoorstel betreffen uitsluitend organisatorische veranderingen van de relatie tussen en afhankelijkheden van energiebedrijven. Toch zijn er op enkele onderdelen van het wetsvoorstel ook enkele belangrijke milieueffecten. Het gaat hierbij om energiebesparing, de bijbehorende beperking van emissies en beperking van het verbruik van grondstoffen. Dit is met name van belang in het licht van de klimaat- en energiedoelstellingen van het kabinet. Het beleid op het gebied van de metermarkt wordt daarnaast ingekaderd door de richtlijn. De implementatie van deze richtlijn vindt op onderdelen voor gas en elektriciteit plaats in dit wetsvoorstel.
De milieueffecten van dit wetsvoorstel hebben met name betrekking op de invoering van de slimme meter en de gedetailleerde verbruiksinformatie die op die manier snel en laagdrempelig beschikbaar komt. In paragraaf 3.2.8.2. is reeds ingegaan op de besparingspotentie. De directe terugkoppeling over verbruik leidt tot een geschatte energiebesparing van tussen de 2% en 10%. In totaal leidt een energiebesparing van 2% voor gas en elektriciteit tot een CO2-reductie van 845 Kton, bij een besparing van 10% is dit 4227 Kton, voor SO2 achtereenvolgens 70 tot 352 Ton, en NOx 885 tot 4427 Ton bij 2% tot 10%.
De besparing in het energiegebruik heeft naast emissiereductie ook gevolgen voor de reductie van het grondstofgebruik. De reductie van grondstofgebruik in relatie tot elektriciteitsopwekking bij een energiebesparing van 2% is 60 Kton kolen en 107 miljoen m3 gas, tot achtereenvolgens 300 Kton kolen en 533 miljoen m3 gas bij een besparing van 10%. De reductie van grondstofgebruik in relatie tot het directe gasgebruik is 297 miljoen m3 bij een energiebesparing van 2%, tot 1484 miljoen m3 gas bij een besparing van 10%. Uitgangspunt voor het rekenmodel voor het aantal kleinverbruikers, de samenstelling ervan en de hoeveelheid gebruik van kleinverbruikers is een recentelijk rapport van Energiened.
Aan de definitiebepalingen in artikel 1 wordt een tweetal definities toegevoegd, te weten die van meetinrichting en meetbedrijf. Voor de meetinrichting wordt een ruime definitie gehanteerd. Een meetinrichting omvat het gehele samenstel van apparatuur en heeft niet alleen een meetfunctie, zoals het begrip meetinstrument uit de Metrologiewet, maar heeft ook een schakel-, signalerings-, communicatie- en regelfunctie zoals nader omschreven in paragraaf 2.3.5 van het algemeen deel van de toelichting.
Een meetbedrijf voert de meetverantwoordelijkheid uit in opdracht van een leverancier of netbeheerder, van een afnemer niet zijnde een kleinverbruiker als bedoeld in artikel 95a van de Elektriciteitswet 1998, of van een afnemer zoals bedoeld in het voorgestelde artikel 95ca, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998. Een meetbedrijf verzamelt, valideert en distribueert de meetgegevens van een kleinverbruiker. Valideren is het controleren of de uitgelezen meterstanden binnen het historische verbruik van de kleinverbruiker ligt. Is dat niet het geval dan zal het meetbedrijf nagaan of de uitgelezen meterstanden kloppen.
De voorstellen in relatie tot de metermarkt en slimme meter gelden uitsluitend voor kleinverbruikers van elektriciteit als bedoeld in artikel 95a, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998. Afnemers als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 ondervinden hiervan dus geen consequenties (bijvoorbeeld de Nederlandse Spoorwegen, beheerders van openbare verlichting en waterschappen). In artikel 1, tweede lid, van dit wetsvoorstel worden overigens afnemers die zich in hoofdzaak bezighouden met het beheer en de exploitatie van (mobiele) telecommunicatie- en kabelnetwerken toegevoegd aan de categorie afnemers die op grond van dit artikel worden aangemerkt als grootverbruikers. Dit betekent dat deze afnemers – ongeacht het aantal kleinverbruikersaansluitingen waarover zij beschikken – kunnen kiezen voor een leverancier die niet noodzakelijkerwijs over een vergunning beschikt voor het leveren aan kleinverbruikers en ook voor wat betreft de meetinrichting en meetdiensten onder het grootverbruikersregime vallen.
Een belangrijke overweging voor de toevoeging van telecom- en kabelnetwerken aan artikel 1, tweede lid, houdt verband met het feit dat deze bedrijven beschikken over grote aantallen van kleine aansluitingen (zoals bijvoorbeeld wijkkasten, zendmasten en telefooncellen) die onderdeel uitmaken van een fysiek geïntegreerde bedrijfsvoering. Om te bepalen of deze aansluitingen onderdeel uitmaken van een fysiek geïntegreerde bedrijfsvoering zijn vooral fysieke en functionele criteria van belang. Fysiek houdt in dat het netwerk waar hier op wordt gedoeld opgebouwd is uit technische knooppunten die onderling met elkaar zijn verbonden via kabels. Functioneel houdt in dat de verschillende technische onderdelen van het bedoelde netwerk onderling van elkaar afhankelijk zijn en elkaar beïnvloeden. Zoniet, dan zou de werking van het netwerk niet of slechts gedeeltelijk mogelijk zijn.
Als gevolg van de voorgestelde wijziging van artikel 1, tweede lid, vallen telecom- en kabelnetwerken niet onder de in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen voor kleinverbruikersaansluitingen.
De voorgestelde wijziging van artikel 16, eerste lid, onderdeel e, van de Elektriciteitswet 1998 heeft tot doel het desgevraagd ter beschikking stellen van meetinrichtingen in een apart onderdeel onder te brengen, namelijk onderdeel i. De verplichting van een netbeheerder om afnemers desgevraagd een meter ter beschikking te stellen wordt daarbij beperkt tot grootverbruikers. De tarieven hiervoor zullen niet gereguleerd worden omdat artikel 40 van de Elektriciteitswet 1998 zo wordt gewijzigd dat onderdeel i wordt uitgezonderd van de tariefregulering van artikel 40 jo. 41 tot en met 41d van de Elektriciteitswet 1998. De regulering van de tarieven voor meting voor kleinverbruikers is geregeld in artikel 30a jo. 40a van de Elektriciteitswet 1998. Dat een kleinverbruiker de beschikking heeft of krijgt over een meter, wordt geregeld in onderdeel n van het eerste lid van artikel 16 en de artikelen 26aa en volgende van dit wetsvoorstel. Het voorgestelde onderdeel n regelt dat een netbeheerder tot taak heeft ervoor zorg te dragen dat elke kleinverbruiker, met uitzondering van die kleinverbruikers die blijkens de betreffende codes beschikken over een onbemeten aansluiting, ook daadwerkelijk beschikt over een geïnstalleerde meetinrichting. Om te voorkomen dat ook meetinrichtingen moeten worden geplaatst op onbemeten aansluitingen (zoals bushokjes en lantaarnpalen), is opgenomen dat de verplichting van de netbeheerder zich beperkt tot kleinverbruikers die overeenkomstig de meetcode over een meetinrichting moeten beschikken. De meetinrichting dient uiteraard te voldoen aan de bij of krachtens het voorgestelde artikel 95la gestelde eisen. De wijze waarop genoemd onderdeel is geformuleerd sluit niet uit dat een netbeheerder anderen opdraagt meetinrichtingen te plaatsen of dat anderen op eigen initiatief meetinrichtingen plaatsen. Dat laatste kan bijvoorbeeld geschieden door een meetinrichting te plaatsen die wordt geleverd door de netbeheerder. Van belang is in ieder geval dat de desbetreffende netbeheerder vóór installatie op de hoogte wordt gesteld van de plaatsing en van het type meetinrichting. Het gaat uiteindelijk om het ter beschikking stellen aan de eindafnemer van een geïnstalleerde meetinrichting. Geïnstalleerd houdt in dat de meetinrichting aangesloten en gebruiksklaar is. De meetinrichting staat niet in onuitgepakte dozen bij de afnemer maar kan met één druk op de knop in werking worden gesteld. Doorgaans zal een slimme meter na installatie ook gelijk in bedrijf worden genomen. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn, bijvoorbeeld niet op het moment dat er geen leverancier op de aansluiting actief is. Dat laatste kan zich bijvoorbeeld voordoen bij tijdelijke leegstand van de woning.
Het oude onderdeel i van het eerste lid van artikel 16 kan vervallen omdat er geen reden is specifieke regels te stellen over de meting van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. Het is aan de producent om hiervoor een geschikte partij in de arm te nemen.
De wijziging van onderdeel h van het eerste lid van artikel 16 houdt verband met de in dit wetsvoorstel opgenomen definitie van meetinrichting. Het begrip «meetinrichting» in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, en artikel 86b betreft echter niet een volgens die definitie bedoelde meetinrichting, maar de meetinrichting van een producent. Daarom is het begrip meetinrichting in die artikel(onderdel)en vervangen door «inrichting om te meten».
Het twaalfde lid waarborgt dat de netbeheerder, net als bij grootverbruikers het geval is, aan de genoemde zakelijke afnemers een meetinrichting ter beschikking stelt als die afnemer daar met betrekking tot zijn kleinverbruikersaansluitingen om vraagt. Voor zijn grootverbruikersaansluitingen is dit al in artikel 16, eerste lid, onderdeel i, geregeld.
Artikel 16a wordt door middel van deze wijziging allereerst aangepast aan het vervallen van onderdeel i (oud) van artikel 16, eerste lid. Het is anderen dan netbeheerders verboden de in artikel 16a bedoelde taken te verrichten, dat wil zeggen op eigen initiatief en voor eigen verantwoordelijkheid uit te voeren. Het is echter in een aantal gevallen wel toegestaan dat netbeheerders werkzaamheden aan anderen uitbesteden (zie artikel 16, vijfde lid, dat met de inwerkingtreding van het door de Wet onafhankelijk netbeheer ingevoegde artikel 16Aa zal vervallen, en artikel 16Aa). Omdat de uitzondering van artikel 16, eerste lid, onderdeel i (oud) vervalt en artikel 16, derde lid, genoemd verbod al ten algemene regelt, kan 16a, eerste lid, in zijn geheel vervallen.
De strekking van het oude tweede lid van artikel 16a heeft een plaats gekregen in artikel 95ld. Wat overblijft als het voorgestelde artikel 16a is het (aan het vervallen van artikel 16, eerste lid, onderdeel i (oud) en het verplaatsen van artikel 16a, tweede lid) aangepaste derde lid van artikel 16a.
De voorgestelde wijzigingen van artikel 16b van de Elektriciteitswet 1998 houden verband met het leveranciersmodel. Dat model bepaalt met name wie de factuur voor een kleinverbruiker opmaakt en verzendt, en aan wie de kleinverbruiker vervolgens moet betalen. Vandaar dat innen in dit artikel steeds is vervangen door factureren en innen. Het in artikel 72aa van de Elektriciteitswet 1998 bedoelde tarief voor de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie wordt in de huidige situatie gefactureerd door een netbeheerder. Met het voorgestelde tweede lid van artikel 16b gaat deze verplichting vanwege het leveranciersmodel over op de leverancier, althans voorzover het tarief in rekening wordt gebracht aan kleinverbruikers.
Bedrijven die ingevolge de specifieke technische aard van de bedrijfsvoering beschikken over talrijke aansluitingen die onderdeel uitmaken van een fysiek geïntegreerde bedrijfsvoering, hebben op grond van artikel 16c, tweede lid, de mogelijkheid de aansluitingswerkzaamheden met betrekking tot deze aansluitingen openbaar aan te besteden. Deze regeling wordt ook expliciet van toepassing verklaard op telecom- en kabelnetwerken.
Doel van artikel 19 van de Elektriciteitswet 1998 is te bereiken dat gegevens over kleinverbruikers niet kunnen worden gebruikt op een wijze die leidt tot oneigenlijke concurrentie. Alleen voor het gezamenlijk factureren van transport-, aansluitings- en leveringskosten mag een netbeheerder die gegevens wel verstrekken. Eenzelfde soort bepaling voor leveranciers is al eerder vervallen. Artikel 19 kan met de invoering van het leveranciersmodel ook vervallen. Er is voorts geen situatie meer waarbij de netbeheerder de leveringskosten int namens de vergunninghouder. De in artikel 19 bedoelde gegevens betreffen in de praktijk alleen persoonsgegevens die reeds onder de algemene regels van de Wet bescherming persoonsgegevens vallen. In verband met het vervallen van artikel 19 is ook artikel 16, eerste lid, onder k, aangepast.
Ingevolge de invoering van het leveranciersmodel heeft een netbeheerder met betrekking tot kleinverbruikers geen taak meer ten aanzien van de facturering en inning van terugkerende kosten. Vandaar dat aan artikel 19c voor de duidelijkheid is toegevoegd dat dit artikel alleen betrekking heeft op eenmalige kosten. Eenmalige kosten betreffen onder meer de eenmalige aansluitingskosten, de kosten van wijziging van de meter (verzwaren/verlagen, verplaatsing/verwijdering) en de kosten verbonden aan het aanpassen van aansluitingen (verzwaren/verlagen, verplaatsing/verwijdering). Bij het overzicht gaat het om een duidelijke gespecificeerde offerte of afrekening voor het realiseren of wijzigen van een aansluiting of andere eenmalige activiteit.
Artikel 19d van de Elektriciteitswet 1998 heeft betrekking op klachten over het netbeheer. Voorgesteld wordt dit artikel te beperken tot klachten van kleinverbruikers over het netbeheer. Voor de vormgeving van de klachtprocedure voor kleinverbruikers is aangesloten bij de bijlage van de richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van de Richtlijn 96/92/EG (PbEU L176). Deze richtlijn geeft aan dat een procedure voor de afhandeling van klachten transparant, eenvoudig, goedkoop en snel moet zijn. Met betrekking tot de snelheid voorziet artikel 19d, tweede lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998 al in een bepaling. Het voorgestelde artikel 19d regelt niet de wijze waarop de netbeheerder de klachten ontvangt, maar bepaalt dat de netbeheerder dient te voorzien in een bepaalde procedure voor de behandeling van dergelijke klachten. In de praktijk zal een netbeheerder klachten over het netbeheerder ingevolge het voorgestelde artikel 95o vaak doorgestuurd krijgen van een leverancier.
Om zoveel mogelijk te waarborgen dat een netbeheerder zijn verantwoordelijkheid voor het plaatsen, beheren en onderhouden van meetinrichtingen kan waarmaken, voorziet artikel 26aa in een structurele plicht van kleinverbruikers om medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze taken.
Dit artikel ziet op het verschaffen van toegang tot de ruwe meetdata door de netbeheerder. Een netbeheerder heeft zelf toegang tot die gegevens en dient die toegang onvoorwaardelijk en non-discriminatoir te verschaffen aan leveranciers, of aan meetbedrijven die door de leveranciers zijn ingeschakeld. Toegang dient de netbeheerder eveneens te verschaffen aan derden, voorzover die derden daarvoor op grond van artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens toestemming hebben. De gegevens die kosteloos ter beschikking dienen te worden gesteld betreffen de meetgegevens in kWh per kwartier. De netbeheerder dient deze dagelijks (dus met een maximale ouderdom van 24 uur) ter beschikking te stellen. Voor het niveau van kwartierwaarden is met name gekozen om – naast het gebruik ten behoeve van de facturering van leveringskosten en voor het kunnen voldoen aan de richtlijnverplichting tot periodieke terugkoppeling over het individuele energieverbruik – met name ook adequate energiebesparingsadviezen zoveel mogelijk te faciliteren. Daarvoor is een zo gedetailleerd mogelijk inzicht in het individuele verbruik noodzakelijk. De toegang tot de overige meetgegevens, zoals het verstrekken van meetgegevens met een andere frequentie (bijvoorbeeld op minutenbasis, of kwartierwaarden met een ouderdom minder dan 24 uur) zal niet gratis zijn, maar geschiedt tegen vergoeding van de daaraan verbonden kosten.
Artikel 26ac bepaalt dat een netbeheerder wijzigingen in de besturings- en toepassingsprogramma’s dient aan te brengen indien de leverancier de netbeheerder daarom verzoekt. Dit betreft bijvoorbeeld het instellen van tarieven of het aanpassen van bepaalde software die de leverancier in staat stelt specifieke diensten aan de eindgebruiker te leveren. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij de netbeheerder is bedoeld om te borgen dat wijzigingen er niet toe leiden dat de meetinrichting niet langer voldoet aan de eisen die worden gesteld aan meetinrichtingen in artikel 95la of dat op een andere manier afbreuk wordt gedaan aan de integriteit van de meetinrichting. Dat laatste betekent dat de netbeheerder verantwoordelijk is voor het feit dat er geen wijzigingen worden aangebracht die er toe leiden dat de interoperabiliteit van de meetinrichting met gekoppelde systemen of apparaten niet is gewaarborgd, of dat door toedoen van de netbeheerder de betreffende diensten van de leverancier of derde partij niet meer functioneren.
De voorgestelde artikelen 26ad tot en met 26ag hebben betrekking op de uitrol van slimme meters. Artikel 26ad regelt dat een netbeheerder verantwoordelijk is voor de uitrol van slimme meters onder de kleinverbruikers in zijn beheergebied. Om te voorkomen dat ook meetinrichtingen moeten worden geplaatst bij kleinverbruikers met een onbemeten aansluiting (bijvoorbeeld lantaarnpalen en bushokjes), zijn deze kleinverbruikers uitgezonderd van de verplichting van de netbeheerder om binnen de uitrolperiode ervoor zorg te dragen dat elke kleinverbruiker de beschikking krijgt over een meetinrichting. De formulering van de verplichting sluit niet uit dat anderen dan de netbeheerder, al dan niet in opdracht van die netbeheerder, de slimme meter ter beschikking stellen en installeren. Ingevolge het voorgestelde onderdeel o van artikel 16, eerste lid, heeft een netbeheerder elke geïnstalleerde slimme meter in beheer, dus ongeacht degene die de meter ter beschikking heeft gesteld. Omdat de richtlijn voorschrijft dat een afnemer in ieder geval de beschikking over een slimme meter dient te krijgen bij vervanging van zijn huidige meter, bij het maken van een nieuwe aansluiting, of bij het ingrijpend renoveren van een gebouw, zijn deze eisen opgenomen in het tweede lid. Het derde lid biedt alleen een grondslag voor het vervangen van een oude meter door een slimme meter die voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens het voorgestelde artikel 95la. Als de kleinverbruiker eenmaal over een slimme meter beschikt, kunnen anderen dan de netbeheerder die meter niet opnieuw vervangen door een andere slimme meter. Het vierde lid regelt dat de netbeheerder die de door een ander op eigen initiatief geïnstalleerde meetinrichting in beheer neemt aan die ander een overnamevergoeding betaalt. De formulering met «betalen» is gebruikt om duidelijk te maken dat het de bedoeling is dat die ander om voor de vergoeding in aanmerking te komen zelf geen nadere actie behoeft te ondernemen. De voor iedereen gelijke overnamevergoeding wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. De verantwoordelijkheid van de netbeheerder ingevolge het eerste lid omvat ook de verplichting te controleren of meetinrichtingen die door anderen dan een netbeheerder – al dan niet in opdracht van en onder verantwoordelijkheid van de netbeheerder – zijn geplaatst voldoen aan de eisen van het voorgestelde artikel 95la.
Het zesde lid voorziet in een plicht van kleinverbruikers om medewerking te verlenen aan de uitvoering van de uitroltaak, bedoeld in het eerste lid.
Een ander dan een netbeheerder kan de desbetreffende netbeheerder vragen ervoor te zorgen dat een kleinverbruiker met voorrang de beschikking krijgt over een slimme meter. Een dergelijk verzoek zal die ander veelal doen nadat de kleinverbruiker dat aan hem heeft gevraagd. De verzoeker kan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn die belang heeft bij eerdere plaatsing. Het is niet de bedoeling dat een willekeurig iemand met betrekking tot willekeurige afnemers verzoeken tot eerdere plaatsing kan doen. Het verzoek houdt in dat de netbeheerder wordt verzocht een meter te plaatsen op een eerder tijdstip dan het tijdstip dat voorzien is in het uitrolschema van de netbeheerder. Het plaatsen van een slimme meter zal bij plaatsing volgens het uitrolschema, waarbij afnemers straat voor straat worden voorzien van slimme meters, aanzienlijk minder tijd kosten dan bij individuele plaatsing op verzoek van de leverancier. Het eerste lid van dit artikel bepaalt daarom dat een netbeheerder een verzoek mag weigeren indien inwilliging van het verzoek ertoe leidt dat een tijdige uitvoering van het uitrolschema niet langer mogelijk is. De netbeheerder zal dit bij de onderbouwing van de weigering inzichtelijk moeten maken.
Omdat individuele plaatsing op verzoek van de leverancier naar verwachting meer kost dan het plaatsen van een meter volgens het uitrolschema, bepaalt het tweede lid van artikel 26ae dat de verzoeker in verband met de meerkosten aan de netbeheerder een vergoeding verschuldigd is. De formulering met «verschuldigd» beoogt duidelijk te maken dat de netbeheerder voor het verkrijgen van die vergoeding zelf actie moet ondernemen. Het gaat hier om een forfaitaire vergoeding die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
Slimme meters, geplaatst in de periode van 1 januari 2006 tot het tijdstip van inwerkingtreding van de paragraaf waarin artikel 26af is opgenomen, zullen mogelijkerwijs niet geheel voldoen aan de in op basis van artikel 95la te stellen eisen. Over deze op afstand uitleesbare meters bepaalt artikel 26af dat ze gedurende 15 jaar, de geschatte economische levensduur, worden aangemerkt als meters die voldoen aan de bij of krachtens artikel 95la gestelde eisen. Netbeheerders zijn dus niet verplicht om deze meters al heel snel na de plaatsing te vervangen. Zo wordt tevens voorkomen dat kleinverbruikers onnodig lastig worden gevallen. Dit laat overigens onverlet dat ze – overeenkomstig de in de sector daarover gemaakte afspraken – eerder kunnen worden vervangen door slimme meters die daadwerkelijk voldoen aan de eisen van artikel 95la als de netbeheerder daarvoor kiest.
Om een voortvarende uitrol door netbeheerders te bevorderen, wordt in het eerste lid van dit artikel voorgesteld dat het tarief voor de meting van elektriciteit mede betrekking kan hebben op de voortgang van de uitrol. Dit wordt de m-factor (meter-factor) genoemd. De componenten van het voor kleinverbruikers gereguleerde tarief voor meting zijn geregeld in artikel 30a van de Elektriciteitswet 1998. Om de m-factor te kunnen bepalen is inzicht nodig in de voortgang die de verschillende netbeheerders boeken met betrekking tot de uitrol van slimme meters. Het tweede lid bepaalt daarom dat elke netbeheerder de Minister van Economische Zaken jaarlijks voor 1 juni rapporteert over de voortgang van het ter beschikking stellen van slimme meters. Op basis van artikel 40a van de Elektriciteitswet 1998 kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de vaststellingsprocedure en de wijze van berekening van het tarief voor de meting van elektriciteit. De m-factor kan verschillen per netbeheerder. Voor het overige zijn de tarieven die worden vastgesteld op basis van artikel 40a uniforme tarieven.
Het besluit om gebruik te maken van de mogelijkheid om een additionele prikkel ten aanzien van de uitrol in te bouwen door middel van de tariefregulering, zal gebaseerd zijn op de rapportage die op grond van het tweede lid zal worden verstrekt. Indien daaruit blijkt dat individuele netbeheerders in vergelijking met andere netbeheerders aanzienlijk minder voortgang boeken of dat door de mate waarin voortgang is geboekt in de voorgaande periode, het realiseren van de beoogde 100% uitrol in de nog resterende periode in het geding komt, zonder dat daarvoor redelijke gronden aanwezig zijn (bijvoorbeeld ten aanzien van beschikbaarheid meetinrichtingen, installatie capaciteit), kan de NMa op basis van dit artikel bij het vaststellen van de tarieven voor meting van elektriciteit een korting toepassen voor de betreffende netbeheerders.
Omdat de verplichting van netbeheerders om meetinrichtingen ter beschikking te stellen en te beheren en toegang te verschaffen tot meetdata pas zinvol is nadat afnemers de beschikking hebben gekregen over een slimme meter, is deze overgangsbepaling nodig. Deze bepaling kan op termijn bij koninklijk besluit vervallen (zie artikel IX, tweede lid, van het wetsvoorstel).
De aanpassing van artikel 30a houdt in dat het artikel is toegeschreven op de netbeheerder. De kosten van de in artikel 30a genoemde activiteiten van de netbeheerder vormen een werkbare basis voor vaststellen van het tarief voor de meting van elektriciteit (meterhuur). Omdat artikel 30a gericht dient te zijn op activiteiten van netbeheerders en een afnemer bovendien niet betaalt voor het feitelijk gebruik van de meter, maar voor de kosten die de netbeheerder maakt in verband met het beheer van de meter, is het huidige onderdeel a geschrapt en is het voorgestelde onderdeel a daarvoor in de plaats gekomen. Onder «beheer van de meetinrichtingen» (onderdeel a) vallen de kosten van de meetinrichting (afschrijvingskosten), de kosten van plaatsing van de meetinrichting en de kosten van onderhoud van de meetinrichting. Toegevoegd is dat het tarief voor de meting van elektriciteit ook betrekking heeft op het door de netbeheerder verschaffen van toegang tot de basisset van meetgegevens als bedoeld in artikel 26ab, eerste lid.
Behalve de in artikel 30a genoemde activiteiten kan de voortgang van de uitrol van de nieuwe meetinrichtingen ook een criterium zijn voor de bepalingen van het tarief voor de meting van elektriciteit. Zie het voorgestelde artikel 26ag, eerste lid.
In verband met de Informatiecode wordt artikel 31, eerste lid, onderdeel b, aangepast. Omdat het voorgestelde artikel 95cb, vierde lid, de vervaltermijn van vorderingen van leveranciers richting kleinverbruikers vervangt door een verjaringstermijn van twee jaar is ook het tiende lid van artikel 31 aangepast.
Voorgesteld wordt het eerste lid van het huidige artikel 31c te laten vervallen. Dat een meter zowel de aan het net onttrokken elektriciteit als de op het net ingevoede elektriciteit kan meten is nu al praktijk en zal als eis worden opgenomen in de nadere regels over de eisen waaraan een meter moet voldoen op grond van het voorgestelde artikel 95la. Het huidige tweede lid heeft betrekking op verrekening van duurzame elektriciteit, geproduceerd door kleinverbruikers. Deze bepaling wordt aangepast in verband met de invoering van een capaciteitsafhankelijk transporttarief voor kleinverbruikers. Het voorgestelde artikel 31c geldt niet langer alleen voor duurzame elektriciteit, maar voor alle decentraal kleinschalig opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld elektriciteit opgewekt met een microwarmtekrachtcentrale.
Met deze wijziging van artikel 40 wordt geregeld dat de tarieven voor de werkzaamheden die netbeheerders verrichten om aan grootverbruikers desgevraagd een meter ter beschikking te stellen, niet gereguleerd worden. Immers onderdeel i van artikel 16, eerste lid, wordt in artikel 40 uitgezonderd. Deze uitzondering dient er dus toe te bewerkstelligen dat er voor grootverbruikers niets verandert. De tarieven voor het ter beschikking stellen van meters aan grootverbruikers zijn tot op heden immers ook niet gereguleerd. Netbeheerders zijn er, anders dan bij kleinverbruikers, niet verantwoordelijk voor dat grootverbruikers beschikken over een (slimme) meter. Hiervoor blijven grootverbruikers zelf verantwoordelijk. Gereguleerde tarieven zijn vanuit dit oogpunt dan ook niet noodzakelijk. Voor kleinverbruikers worden dergelijke tarieven wel gereguleerd. Dat gebeurt echter niet via de artikelen 41 tot en met 41d van de Elektriciteitswet 1998, maar via artikel 30a en 40a van deze wet. Vandaar dat ook de onderdelen n en o van artikel 16, eerste lid, worden uitgezonderd in artikel 40. Hiervoor is gekozen, omdat gedurende de uitrol van slimme meter een kostengebaseerde aanpak tot ongewenste effecten kan leiden voor het tarief voor meting van kleinverbruikers. Ten eerste zullen er gedurende de uitrol afnemers zijn met een oude meter en een nieuwe meters. Voor een soepele uitrol is het niet gewenst dat afnemers die een slimme meter krijgen worden geconfronteerd met een hoger tarief voor meting. Daarom is gekozen voor één tarief voor meting voor kleinverbruikers. Daarnaast lopen de kosten van de uitrol vooruit op de baten en kunnen door het innovatieve karakter van de slimme meter en aanloopproblemen de eerste meters duurder zijn dan latere meters. De verplichte uitrol van de slimme meter vereist substantiële investeringen door de netbeheerders, maar mede door de voordelen van de slimme meter wordt het mogelijk geacht de slimme meter uit te rollen binnen de huidige tarieven voor meting. Dit is door de energiebedrijven bevestigd.
Gedurende de uitrolfase wordt dus voorgesteld een andere wijze van tariefregulering te hanteren dan die gebruikelijk is voor de nettarieven. Voor het tarief voor meting voor elektriciteit voor het jaar 2008 is in de Regeling meettarieven elektriciteit 2008 al besloten uit te gaan van de tarieven voor de gewogen gemiddelde tarieven van alle netbeheerders gezamenlijk, zoals die voor kleinverbruikers golden voor het jaar 2005, gecorrigeerd voor de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex. Het lijkt wenselijk om deze berekeningswijze ook gedurende de periode van de uitrol van de slimme meter te hanteren. Daarna kan worden bezien of de wijze van vaststelling van het tarief voor meting kan worden meegenomen in de berekeningswijze van de overige diensten van de netbeheerder overeenkomstig de artikelen 41 tot en met 41d van de Elektriciteitswet 1998.
De NMa stelt op grond van artikel 41a van de Elektriciteitswet 1998 reguleringsperiodes vast tussen de drie en de vijf jaar, voor het methodebesluit voor de tarieven. Op basis van dit methodebesluit worden de concrete tarieven vastgesteld. De eerstvolgende reguleringsperiode begint op 1 januari 2008 en loopt tot ten minste 2011. Zonder specifieke wettelijke bepaling zou de NMa gedurende die reguleringsperiode geen rekening kunnen houden met bepaalde besparingen van netbeheerders. Op grond van het wetsvoorstel verrichten netbeheerders bepaalde diensten niet meer en maken daarom ook niet meer de hierbij behorende kosten. Te denken valt aan de kosten verbonden aan de facturering en inning van de tarieven met een terugkerend karakter, zoals de transporttarieven en het tarief voor de meting van elektriciteit. Daarom wordt in het voorgestelde onderdeel d, van artikel 41c, tweede lid, voorzien in de mogelijkheid dat de NMa in zo’n geval tot correctie van de tarieven overgaat.
De kostenbesparingen voor de sector als gevolg van de verschillende maatregelen van dit wetsvoorstel en de voorgenomen ministeriële regeling ter invoering van een capaciteitstarief voor kleinverbruikers zijn substantieel. In haar advies van 31 augustus 2005 «een helder marktmodel voor klant en energiesector» (EnergieNed, 31 augustus 2005, p. 6) heeft EnergieNed de kostenbesparingen als gevolg van het voorgestelde pakket van maatregelen – invoering verplicht leveranciersmodel, capaciteitstarief en herregulering van de metermarkt – destijds berekend op ongeveer € 100 miljoen per jaar. Volgens dit advies draagt de invoering van het leveranciersmodel als enig model in het totaal 15% (€ 15 miljoen per jaar) van de besparingen bij en toepassing van het capaciteitstarief 30% (€ 30 miljoen per jaar). De combinatie van een verplicht leveranciersmodel en een capaciteitstarief voor kleinverbruikers levert extra besparingen op die 30% aan het totaal bijdragen. De combinatie van een verplicht leveranciersmodel en een capaciteitstarief levert daarmee volgens de energiesector € 75 miljoen per jaar op. De relatief grote bijdrage aan het totaal ontstaat door het wegvallen van de facturering en bijbehorende activiteiten (correcties, incasso) bij de netbeheerder. De voorstellen op het gebied van de metermarkt leveren minstens 25% van de totale besparing op (dus € 25 miljoen per jaar). Dit komt onder andere omdat het proces «meetbedrijfswitch» niet langer nodig is. Op dit moment moeten de administraties van de marktpartijen zijn ingericht op de mogelijkheid dat de kleinverbruiker zelf een meetverantwoordelijke partij aanwijst ten behoeve van het beheer en het uitlezen van de meetinrichting. Dit kan dus net zoals bij een overstap van de ene naar een andere leverancier, leiden tot een overstap naar een ander meetbedrijf. Een dergelijke switch vereist complex berichtenverkeer en veroorzaakt daardoor kosten. Op basis van het wetsvoorstel is het de leverancier die standaard deze keuze maakt en daarmee ook de kosten in eigen hand kan houden.
De NMa zal een eigen inschatting moeten maken van de verwachte kostenbesparingen van de voorgenomen maatregel. De door EnergieNed genoemde besparingen zijn indicatief.
De artikelen over de totstandkoming van de Informatiecode lopen zoveel mogelijk parallel met de bepalingen die de totstandkoming van de andere tariefstructuren en voorwaarden (hierna: codes, artikel 31 e.v. Elektriciteitswet 1998) regelen, maar bevatten ook belangrijke verschillen. Net als bij de andere codes is geregeld dat bij ministeriële regeling regels gesteld worden, die richtlijnen geven over de inhoud van de codes. De in deze ministeriële regeling gestelde regels behoeven geen betrekking te hebben op alle onderdelen van de Informatiecode.
In aansluiting op de randvoorwaarde beschreven in artikel 53, bepaalt artikel 54, eerste lid, dat de informatiecode (alleen) regelt op welke wijze, dus hoe, gegevens worden vastgelegd, uitgewisseld, gebruikt of bewaard en dus niet «dat» gegevens (mogen) worden verwerkt. Deze beperking tot het «hoe» in de informatiecode geldt voor alle gegevensverwerkingen, dat wil zeggen niet alleen voor de verwerkingen van persoonsgegevens. De bepalingen over de totstandkoming van de informatiecode veronderstellen daarmee dat de betrokken afnemers voor de uitwisseling van de (persoons)gegevens inclusief meetdata ondubbelzinnig toestemming hebben gegeven. Dit sluit aan bij het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens, die de ondubbelzinnige toestemming van betrokkene noemt als een van de limitatief beschreven situaties waarin persoonsgegevens mogen worden verwerkt. De regeling van Hoofdstuk 4 van dit wetsvoorstel of de Informatiecode zelf beoogt dus niet te voorzien in een generieke wettelijke grondslag voor het mogen uitwisselen en verwerken van persoonsgegevens.
Omdat er niet alleen gegevensuitwisseling plaatsvindt tussen netbeheerders en afnemers of netbeheerders onderling, maar ook met andere marktpartijen, is de regeling van de informatiecode niet opgenomen in hoofdstuk 3 en krijgen alle in het eerste lid genoemde groepen van ondernemingen invloed op de totstandkoming van (wijzigingen van) de Informatiecode. In vergelijking met andere codes is het aantal marktpartijen dat betrokken wordt bij de totstandkoming van de Informatiecode dus groter. De uitbreiding van het aantal betrokken marktpartijen brengt met zich dat de totstandkomingsprocedure op andere wijze moet worden ingericht dan bij de andere codes. De zinsnede «ondernemingen die zich bezighouden met het transporteren, leveren of meten van elektriciteit» houdt in dat behalve de netbeheerders ook de leveranciers, de programmaverantwoordelijken en de meetbedrijven betrokken worden bij de totstandkoming van wijzigingen van de Informatiecode. Indien een wijziging alleen ziet op een administratief proces waar slechts twee marktrollen betrokken zijn, hoeven de andere marktrollen niet vertegenwoordigd te zijn onder de indieners van een voorstel. Het is aan de NMa om na te gaan of een voorstel inderdaad is ingediend door of namens een representatief deel van de betrokken (soorten) ondernemingen. In dat kader ligt het voor de hand dat de NMa de indieners vraagt aan te geven waarom zij een representatief deel denken te vormen. Elk voorstel vermeldt, ingevolge het derde lid, welke gevolgtrekkingen zijn verbonden aan de zienswijzen van de representatieve organisaties. In een dergelijke bepaling is ook bij de andere codes voorzien (zie artikel 33 van de Elektriciteitswet 1998).
Vergelijkbaar met artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998 is in het voorgestelde artikel 55 bepaald dat de NMa de Informatiecode vaststelt met inachtneming van alle inbreng die op grond van artikel 54 kan worden gegeven in de vorm van een voorstellen en gevolgtrekkingen in verband met de zienswijzen van de representatieve organisaties. Daarnaast moeten de bepalingen van de ministeriële regeling op basis van artikel 53 in acht worden genomen alsmede de belangen genoemd in artikel 36, eerste lid, onderdeel b tot en met f, en het bepaalde in artikel 36, tweede lid. Inachtneming van een voorstel wil zeggen dat de NMa daaraan terdege aandacht besteedt in de voorbereiding van de besluitvorming, maar niet dat de NMa dienovereenkomstig moet besluiten.
De NMa hoeft na ontvangst van een voorstel niet gelijk over te gaan tot vaststelling van de (wijziging van) de Informatiecode. De NMa heeft, vergelijkbaar met artikel 36, derde en vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 bij de andere codes, ook een andere mogelijkheid. De NMa kan de ondernemingen die het voorstel hebben ingediend, opdragen het voorstel aan te passen of een gezamenlijk voorstel op te stellen met inachtneming van de bevindingen van de NMa (artikel 56). Indien de ondernemingen dat niet binnen vier weken doen, stelt de NMa de (wijziging van de) informatiecode zelf vast met inachtneming van de in het tweede lid genoemde belangen en bepalingen.
De NMa heeft voorts de mogelijkheid om zelf met een ontwerp-besluit tot wijziging van de Informatiecode te komen (artikel 57). Ten aanzien van de andere codes beschikt de raad over een soortgelijke bevoegdheid (artikel 32, tweede lid, Elektriciteitswet 1998). Denkbaar is bijvoorbeeld dat de NMa met wijzigingsvoorstellen komt als de sector zelf (ondanks verzoeken van de NMa daartoe) niet met een voorstel komt, terwijl een wijziging van de Informatiecode wel door een wettelijke bepaling wordt vereist. Denkbaar is ook dat de NMa zelf met voorstellen komt wanneer de sector verdeeld is over een bepaald onderwerp en de raad de daardoor ontstane patstelling wil doorbreken. Dit ontwerp-besluit wordt door de NMa algemeen bekend gemaakt. Gebruikelijk is dat de NMa het ontwerp-besluit via haar internetsite bekend maakt en via plaatsing in de Staatscourant. Indien de ondernemingen niet binnen twaalf weken na bekendmaking hun zienswijze daarover kenbaar maken, stelt de NMa het besluit uit eigen beweging vast met inachtneming van de in het derde lid genoemde belangen en eisen. De NMa kan een representatief deel van de in artikel 54, eerste lid, bedoelde ondernemingen ook opdragen met een bepaald voorstel te komen (artikel 57, eerste lid). Indien dat voorstel er niet binnen twaalf weken is, stelt de NMa de bedoelde wijziging zelf vast (vierde lid) met inachtneming van genoemde belangen en bepalingen. Deze procedure is vergelijkbaar met die van artikel 34, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.
De artikelen over ontheffing, inwerkingtreding, bekendmaking en terinzagelegging van de andere codes worden met artikel 58 van overeenkomstige toepassing verklaard op de Informatiecode.
Dit artikel regelt hoe de Informatiecode de eerste keer tot stand komt. Bepaald wordt dat de door de NMa de op basis van artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 vastgestelde Informatiecode op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 4 wordt aangemerkt als Informatiecode die overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4 is vastgesteld.
Om te waarborgen dat de informatiecode conform de regeling van hoofdstuk 4 zo snel mogelijk voorwaarden voor alle soorten ondernemingen bevat, bepaalt het tweede lid dat een representatief deel van de in artikel 54 genoemde ondernemingen een daartoe strekkend voorstel indient.
Dit onderdeel bevat een voorstel voor wijziging van artikel 72ac van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat zal luiden na aanpassing aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht. De beoogde inwerkingtredingsdatum daarvan is 1 januari 2008. Artikel 72ac verklaart bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht over bestuurlijke geldschulden van overeenkomstige toepassing en bevat aldus een procedure voor het geval een afnemer het tarief voor de milieukwaliteit van de elektriciteitsvoorziening niet tijdig aan de netbeheerder betaalt. Omdat ingevolge het leveranciersmodel kleinverbruikers genoemd tarief zullen betalen aan de leverancier in plaats van aan de netbeheerder, is artikel 72ac gewijzigd in die zin dat de procedure van artikel 72ac ook geldt indien een kleinverbruiker niet binnen de gestelde termijn aan de leverancier heeft betaald.
Voorgesteld wordt om hoofdstuk 8, § 1a. wel onder de reikwijdte van artikel 77h van de Elektriciteitswet 1998, dat gaat over de last onder dwangsom, te brengen. Dit impliceert dat ook de voorgestelde artikelen 95ca en 95cb door middel van een last onder dwangsom kunnen worden gehandhaafd. Omdat de medewerkingsplicht van de artikelen 26aa, vierde lid, en 26ad, vijfde lid, zich richt tot kleinverbruikers en niet tot ondernemingen in de elektriciteitsmarkt is bestuursrechtelijk toezicht, onder meer via een last onder dwangsom, minder aangewezen. Vandaar dat deze artikelen in artikel 77h worden uitgezonderd.
Artikel 77i regelt de bestuurlijke handhaving door middel van de bestuurlijke boete. Het uitgangspunt van de voorgestelde wijziging is dat administratieve overtredingen onder de lichte categorie van overtredingen vallen en de overige onder de zware categorie.
Voor een toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de wijziging van artikel 16, eerste lid, onderdeel h (artikel I, onderdeel B).
Artikel 94 regelt dat een meter die in eigendom is van een producent of leverancier en die bij een afnemer is geplaatst vóór 1 augustus 1998 vanaf 1 augustus 1998 wordt beheerd door de netbeheerder die het elektriciteitstransport voor die afnemer verricht. Omdat het voorgestelde onderdeel o van artikel 16, eerste lid, voorziet in een regeling dat alle meetinrichtingen geplaatst bij kleinverbruikers op het moment van inwerkingtreding van deze wet onder het beheer van de netbeheerder worden gebracht, en het beheer van de meetinrichtingen bij grootverbruikers niet behoeft te worden gereguleerd omdat daar sprake is van een vrije metermarkt, kan artikel 94 vervallen.
Het voorgestelde artikel 95ca bepaalt dat een leverancier altijd een meetbedrijf inschakelt voor het collecteren, valideren en vaststellen van meetgegevens inzake kleinverbruikers. Hij heeft die gevalideerde en vastgestelde gegevens onder andere nodig om te voldoen aan richtlijnverplichting die is omgezet in het voorgestelde artikel 95lb, sub c. Indien de leverancier factureert op basis van meetgegevens en dus op basis van elektriciteitsverbruik zal hij ook voor de facturering van de leveringskosten aan kleinverbruikers uit moeten gaan van door een meetbedrijf in opdracht van de leverancier vastgestelde meetgegevens. Het voorstel om uit te gaan van door een meetbedrijf vastgestelde meetgegevens wordt gedaan omdat de leverancier en de kleinverbruiker er op moeten kunnen vertrouwen dat de gebruikte meetgegevens juist zijn. Het is daarom belangrijk dat deze gegevens worden vastgesteld door een meetbedrijf. Omdat het artikel zich richt tot de leverancier heeft deze bepaling – net als het voorgestelde artikel 95cb, een plaats gekregen in de paragraaf over vergunningen voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers.
Op grond van de in het tweede lid voorgestelde wijziging dient een natuurlijke persoon of rechtspersoon met meerdere aansluitingen, waaronder ten minste één kleinverbruikersaansluiting, voor laatstgenoemde aansluiting(en) de beschikking te krijgen over een slimme meter die beheerd wordt door de netbeheerder. In afwijking van het eerste lid bepaalt dan echter niet de leverancier, maar die natuurlijke persoon of rechtspersoon welk meetbedrijf de meetgegevens met betrekking tot die kleinverbruikersaansluiting(en) vaststelt. Overigens sluit dit de mogelijkheid niet uit dat die natuurlijke persoon of rechtspersoon deze vrijheid invult door het mandateren van de leverancier om een meetbedrijf in te schakelen.
Het meetbedrijf kan ook meetgegevens verstrekken aan anderen dan aan de betreffende afnemers of betrokken leverancier, maar dit is slechts mogelijk indien die derde op grond van artikel 8 Wet bescherming persoonsgegevens bevoegd is om deze gegevens te verwerken.
Artikel 95cb is het hoofdartikel om het leveranciersmodel te regelen. Ingevolge het eerste lid hebben leveranciers tot taak de bedragen te factureren en innen die samenhangen met de uitvoering van de aan netbeheerders opgedragen taken. Het belast zijn met die taak brengt ook de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die taak met zich, net zoals het geval is bij andere taken die in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet worden opgedragen. De leverancier is dus in het verband van het voorgestelde artikel 95cb, eerste lid, meer dan een doorgeefluik. De kosten die verbonden zijn aan de in het eerste lid bedoelde facturering en inning worden door de leverancier niet doorberekend aan de netbeheerder. De leverancier kan deze kosten verrekenen via de leveringstarieven. Als de leverancier de kosten die hij maakt voor de facturering en inning van door de netbeheerders gehanteerde tarieven via de leveringstarieven doorberekent aan de kleinverbruikers, betekent dat niet dat die kleinverbruikers meer gaan betalen. Voorheen werden die kosten immers doorberekend in de transporttarieven van de netbeheerder. Het zal afhankelijk zijn van de concurrentie op de leveringsmarkt of en in hoeverre leveranciers deze kosten ook daadwerkelijk doorberekenen aan hun kleinverbruikers. Uitgezonderd de in het eerste lid beschreven taak van de leverancier zijn slechts de bedragen die gebaseerd zijn op tarieven met een eenmalig karakter. Het meest voorkomende voorbeeld van een tarief met een eenmalig of incidenteel karakter is dat voor de realisatie of wijziging van een aansluiting en de kosten die de netbeheerder daarvoor in rekening brengt.
Het derde lid bepaalt dat de betaling door een kleinverbruiker aan de leverancier van een overeenkomstig het eerste lid door de leverancier gefactureerd bedrag, bevrijdend is. De netbeheerder kan de kleinverbruiker dus niet verplichten nogmaals te betalen, indien de leverancier de gefactureerde bedragen niet afdraagt (zie het vijfde lid) of indien de leverancier failliet gaat nadat de kleinverbruiker het gefactureerde bedrag aan de leverancier heeft betaald. Deze bepaling is in lijn met jurisprudentie hierover (zie Voorzieningenrechter Rb. Rotterdam 1 oktober 2003, 202865/KG ZA 03-828).
Het in het vierde lid bepaalde is toegezegd in het kader van de behandeling van de Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Kamerstukken I 2006/07, 30 212, nr. F, hierna: Wet onafhankelijk netbeheer). Aangegeven is toen dat het de bedoeling is om in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel voor de invoering van het nieuwe marktmodel (= dit wetsvoorstel) te voorzien in regels die ertoe leiden dat slechts één rekening zal worden verstuurd waarin zowel de kosten van de levering als die van het transport zijn vervat. Dat in dit wetsvoorstel de vervaltermijn voor vorderingen door de netbeheerder zal worden vervangen door een verjaringstermijn. Voor een verdere toelichting wordt naar het desbetreffende kamerstuk verwezen. Het vierde lid van artikel 95cb voorziet in de gewenste verjaringstermijn van twee jaar. Deze termijn is gelijk aan de termijn voor de koop van elektriciteit of gas (artikel 5 j° 28 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). In verband hiermee wordt voorgesteld artikel 31 zo te wijzigen dat (de basis voor) de vervaltermijn, die met de Wet onafhankelijk netbeheer in de Elektriciteitswet 1998 is gekomen, weer wordt geschrapt.
Het vijfde lid regelt dat leveranciers de gefactureerde bedragen afdragen aan de desbetreffende netbeheerders. Door te bepalen dat het om gefactureerde bedragen gaat, ligt het betalingsrisico bij de leverancier. Hij moet immers de gefactureerde bedragen afdragen en niet de geïnde bedragen. Met het begrip «bedrag» wordt steeds gedoeld op de uitkomst van de vermenigvuldiging van een tarief maal volume. Alleen bij het tarief voor de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie, bedoeld in artikel 72aa van de Elektriciteitswet 1998, wordt wel gesproken worden van facturering en inning van het tarief (artikel 16b Elektriciteitswet 1998). Het in rekening gebrachte bedrag is daar immers gelijk aan het tarief, dus zonder dat er een bepaalde vermenigvuldigingsfactor overheen gaat. Omdat artikel 16b Elektriciteitswet 1998 niet expliciet maakt dat het een tarief betreft ter financiering van een taak van een netbeheerder (namelijk het netbeheer), wordt dit tarief apart genoemd in het derde lid dat de bevrijdende betaling regelt, het vierde lid dat de verjaringstermijn van twee jaar regelt en het vijfde lid dat de afdracht van de gefactureerde bedragen regelt. Dat de leverancier het tarief factureert en int is geregeld in het voorgestelde art 16b, tweede lid.
Er zal terughoudendheid worden betracht bij de toepassing van het zesde lid. Slechts als partijen er zelf niet uit kunnen komen, zal er van de mogelijkheid gebruik worden gemaakt om bij ministeriële regeling regels te stellen met betrekking tot de afdracht.
Deze wijziging hangt samen met de wijziging van artikel 77h waarin hoofdstuk 8, paragraaf 1a, niet langer wordt uitgezonderd. De handhaving van deze paragraaf wordt daarmee gelijkgetrokken met de handhaving van de overige bepalingen in de Elektriciteitswet 1998. De bestuursdwangbevoegdheid waarin artikel 95i speciaal voor deze paragraaf voorziet, kan vanwege deze gelijktrekking vervallen.
Artikelen 95la, 95lb, 95lc en 95ld
Deze artikelen strekken tot implementatie van artikel 13 van de richtlijn. De richtlijn moet uiterlijk op 17 mei 2008 zijn geïmplementeerd. Op basis van deze artikelen zal via de uitvoeringsregelgeving een nadere invulling aan deze bepalingen worden gegeven. Het voorgestelde artikel 95la biedt in verband met het eerste lid van artikel 13 van de richtlijn de basis om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de eisen waaraan meetinrichtingen moeten voldoen. In de lagere regelgeving die op grond van het voorgestelde artikel 95la tot stand komt, zal worden bepaalt voor welke meetinrichtingen de eisen gelden. Voorkomen moet worden dat slimme meters steeds vervangen moeten worden op het moment dat de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregelde eisen wijzigen. De meetinrichtingseisen die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gesteld zullen naar verwachting verdergaan dan het eerste lid van artikel 13 van de richtlijn voorschrijft. Dit hangt samen met het feit dat een slimme meter, anders dan de huidige analoge meter (die het karakter heeft van een geïsoleerd op zichzelf staand apparaat) onderdeel wordt van een (communicatie)systeem. Gelet op de goede werking van dat communicatiesysteem, het verkrijgen van accurate verbruiksdata en het adequaat functioneren van de energiemarkt is het essentieel dat er sprake is van gestandaardiseerde afspraken (NTA) ten behoeve van de werking van ketenprocessen waarbinnen de meetinrichting een cruciale rol heeft. Die afspraken zullen als eisen onderdeel gaan uitmaken van de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen meetinrichtingseisen en kunnen in ieder geval betrekking hebbenop de benodigde functies van de meter (zie paragraaf 2.3.5 van het algemeen deel van deze toelichting).
Artikel 95lb strekt tot implementatie van het tweede en derde lid van artikel 13 van de richtlijn en biedt een basis om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de inrichting en frequentie van de facturen inzake het verbruik van elektriciteit, de te verstrekken gegevens over het verbruik van elektriciteit, en wie die facturen en gegevens verstrekken. Deze regels kunnen per categorie afnemers verschillen. De regels die zullen worden gesteld ten aanzien van de inrichting van de nota zullen bijdragen aan een verbeterde transparantie zoals toegezegd aan de Tweede Kamer in het overleg van 30 mei 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 28 982, nr. 61). De regels op basis van artikel 95lb zullen naar verwachting niet verdergaan dan artikel 13, tweede lid, van de richtlijn.
Artikel 95lc strekt tot implementatie van artikel 13, derde lid, van de richtlijn. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over aan een afnemer te verstrekken informatie. Hierbij gaat het echter niet om gegevens betreffende het verbruik, maar om overige informatie, zoals besparingsadviezen. Ook deze regels kunnen per categorie afnemer verschillen. Om zoveel mogelijk ruimte te laten voor productdifferentiatie en marktwerking zullen de regels op basis van artikel 95lc naar verwachting niet verdergaan dan artikel 13, derde lid, van de richtlijn.
Artikel 95ld vervangt het huidige artikel 16a, tweede lid. De taak, bedoeld in het huidige artikel 16a, tweede lid, wordt daarbij expliciet opgedragen aan het meetbedrijf. Om die reden is de bepaling uit de paragraaf met taken en verplichtingen van de netbeheerder gehaald en opgenomen in het voorgestelde nieuwe artikel 95ld. Afgezien van het feit dat de taak nu bij meetbedrijven wordt neergelegd, is met de verplaatsing naar artikel 95ld is geen enkele inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van het huidige artikel 16a, tweede lid.
Het derde lid van artikel 95m bepaalt dat leveranciers en netbeheerders ervoor zorgen dat kleinverbruikers te allen tijde transparante informatie kunnen verkrijgen over de geldende tarieven en voorwaarden voor levering en transport van elektriciteit. Omdat artikel 95m al is beperkt tot kleinverbruikers kan – in verband met de invoering van het leveranciersmodel – de verplichting zonder meer alleen aan de leveranciers worden opgedragen.
In verband met het leveranciersmodel bepaalt het voorgestelde artikel 95o dat een leverancier voorziet in een procedure voor de behandeling van klachten van kleinverbruikers over de levering. Voor de vormgeving van de klachtprocedure is aangesloten bij bijlage A van de Richtlijn 2003/54/EG, die aangeeft dat een procedure transparant, eenvoudig, goedkoop en snel moet zijn. Voor klachten en vragen over het netbeheer kan de kleinverbruiker eveneens bij de leverancier terecht. Dergelijke klachten en vragen stuurt de leverancier onverwijld door aan de desbetreffende netbeheerder. Van die doorzending doet de leverancier mededeling aan de kleinverbruiker. In verband met het voorgestelde artikel 95o zal artikel 3, tweede lid, van het Besluit vergunning levering elektriciteit aan kleinverbruikers aanpassing behoeven.
Aan artikel 1 van de Gaswet worden twee definities toegevoegd. Voor een toelichting op de definitie van meetbedrijf, die ook in de Elektriciteitswet wordt toegevoegd, wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel A.
Voor de toevoeging op het aan artikel 10 van de Gaswet toegevoegde vijfde lid wordt verwezen naar de toelichting op de toevoeging van de onderdelen n en o aan artikel 16, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 (artikel I, onderdeel B). Daarnaast is aan artikel 10 van de Gaswet een zesde lid toegevoegd. Deze toevoeging is noodzakelijk nu de Gaswet niet een verbodsbepaling als artikel 16a van de Elektriciteitswet 1998 kent. Hiermee wordt het na de uitrolperiode voor anderen dan een netbeheerder onmogelijk om op eigen initiatief en voor eigen verantwoordelijkheid meetinrichtingen ter beschikking te stellen aan kleinverbruikers, of die meetinrichtingen te beheren en onderhouden. Wel is het mogelijk dat deze werkzaamheden door de netbeheerder worden uitbesteed. Voor de toelichting op het toegevoegde zevende lid wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel B.
In artikel 12b, derde lid, onderdeel e, van de Gaswet is thans opgenomen dat in de door de NMa vastgestelde voorwaarden regels worden opgenomen over de betalingsvoorwaarden. Deze regels, die via de Wet onafhankelijk netbeheer in de Gaswet, en ook in de Elektriciteitswet 1998, zijn opgenomen, kunnen nu vervallen nu in het in dit wetsvoorstel voorgestelde artikel 44c regels stelt over onder andere de verjaring.
De voorgestelde artikelen 13a tot en met 13g hebben betrekking op verschillende aspecten rond meetinrichtingen, zoals de omgang met meetgegevens en de uitrol van de nieuwe, slimme meters. Deze artikelen zijn inhoudelijk gelijk aan de voorgestelde artikelen 26aa tot en met 26ah van de Elektriciteitswet 1998. Kortheidshalve wordt voor een nadere toelichting op deze artikelen daarom verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel J.
In het voorgestelde nieuwe hoofdstuk 3 (artikelen 21 tot en met 27) worden regels gesteld over de totstandkoming en inhoud van voorwaarden over de wijze van gegevensverstrekking. Kern van deze bepalingen is dat de hierbij betrokken ondernemingen gezamenlijk voorwaarden opstellen die zij zullen hanteren jegens elkaar en jegens afnemers over de vastlegging, de uitwisseling, het gebruik en het bewaren van gegevens. Deze artikelen zijn inhoudelijk gelijk aan de voorgestelde artikelen 53 tot en met 59 van de Elektriciteitswet 1998. Voor een nadere toelichting op dit nieuwe hoofdstuk 3 in de Gaswet wordt daarom kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel Q.
Artikel 35c van de Gaswet draagt de netbeheerders op om alle afnemers een overzicht te verstrekken waarop de kosten in verband met de aansluiting duidelijk zijn opgenomen en gespecificeerd. In verband met het leveranciersmodel wordt met dit onderdeel deze verplichting beperkt tot de eenmalige kosten. Deze wijziging komt overeen met de wijziging van artikel 19c van de Elektriciteitswet 1998 (zie artikel I, onderdeel H).
De in dit onderdeel voorgestelde wijziging van artikel 35d heeft betrekking op de wijze waarop een netbeheerder klachten van kleinverbruikers afhandelt. Deze wijziging is inhoudelijk gelijk aan de voorgestelde wijziging van artikel 19d, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 (zie artikel I, onderdeel I).
In dit onderdeel worden aan de Gaswet drie artikelen toegevoegd die betrekking hebben op meetinrichtingseisen, de facturering en de informatieverstrekking. Deze voorgestelde artikelen zijn inhoudelijk gelijk aan de voorgestelde artikelen 95la tot en met 95lc van de Elektriciteitswet 1998. Kortheidshalve wordt voor een nadere toelichting op deze artikelen dan ook verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel Y.
Met deze bepaling wordt de vergunningplichtige verbruiksgrens van 170 000 m3 voor de levering van gas gewijzigd naar een capaciteitsgrens van minder dan 40 m3 per uur per aansluiting. De capaciteit van de aansluitwaarde is mede afhankelijk van de grootte van de gasmeter. Indien er sprake is van meerdere verbindingen op één aansluiting is optelling van de metergrootte nodig om de totale capaciteit vast te stellen: een G6 en G25 meter op één aansluiting valt binnen de kleinverbruikgrens, twee G25 meters vallen in het grootverbruik segment. Door deze nieuwe definitie bestaat er niet langer onzekerheid voor afnemers met een verbruik nabij de huidige grens of men in een bepaald kalenderjaar in het kleinverbruikers- of in het grootzakelijk regime valt. Tevens is de nieuwe grens beter vergelijkbaar met de kleinverbruikersgrens bij elektriciteit.
Kortheidshalve wordt voor een toelichting op dit onderdeel verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel W.
Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel X. Deze wijziging hangt samen met de wijziging van artikel 60ac en draagt bij aan het zoveel mogelijk gelijktrekken van de handhaving.
In artikel 52b, derde lid, van de Gaswet is – kort samengevat – geregeld dat leveranciers en netbeheerders aan kleinverbruikers informatie verstrekken over geldende tarieven voor levering en transport van gas. Voorgesteld wordt om, in samenhang met het leveranciersmodel, deze bepaling te beperken tot leveranciers. Deze zullen dan dus ook informatie verstrekken over tarieven voor het transport van gas. Deze wijziging is vergelijkbaar met de voorgestelde wijziging van artikel 95m, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998.
Deze wijziging hangt samen met de wijziging van de definitie van kleinverbruiker in artikel 43, eerste lid, van de Gaswet.
Voorgesteld wordt om een nieuw artikel 52d in de Gaswet in te voegen, dat betrekking heeft op de behandeling van klachten van kleinverbruikers door een leverancier. Omdat voor de Elektriciteitswet 1998 in artikel 95o een vergelijkbare bepaling is voorgesteld, wordt voor een verdere toelichting op dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel AA.
Voor een toelichting op de wijzigingen in de artikelen 60ac en 60ad Gaswet wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel S en T. Een aanvullende wijziging in deze artikelen ten opzichte van de Elektriciteitswet is dat de NMa bij overtreding van gascodes een boete op kan leggen. Dit is nu reeds het geval bij de elektriciteitscodes.
De wijziging die wordt voorgesteld in artikel 81c is vergelijkbaar met de wijziging die wordt voorgesteld in artikel I, onderdeel P. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting op dit artikel.
Artikel 81e van de Gaswet heeft betrekking op de tarieven voor meting van gas bij kleinverbruikers. Evenals in de Elektriciteitswet 1998 (artikel 30a) wordt voorgesteld dit artikel te vervangen door een nieuw artikel. Voor een toelichting op dit nieuwe artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op het voorstelde artikel 30a van de Elektriciteitswet 1998 (zie artikel I, onderdeel K).
In aansluiting op de soortgelijke medewerkingsplicht in de Wet energiebesparing toestellen en het wetsvoorstel inzake energiebesparing wordt voorgesteld die medewerkingsplicht in dit wetsvoorstel – inhoudend dat kleinverbruikers gehouden zijn de nodige medewerking te verlenen aan het plaatsen en onderhouden van meetinrichtingen voor elektriciteit en gas door de netbeheerder – ook strafrechtelijk te handhaven via de Wet op de economische delicten. Artikel III voorziet hierin.
Met dit artikel wordt artikel IX van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer ingetrokken. Artikel IX van de Wet onafhankelijk netbeheer kende een uitzondering op het groepsverbod voor een drietal (gas)netbeheerders, te weten: B.V. Netbeheer Haarlemmermeer, Obragas Net N.V. en Intergas Netbeheer B.V. Deze uitzondering was aanvankelijk gerechtvaardigd omdat deze netbeheerders ten tijde van indiening van het wetsvoorstel niet volledig in publieke handen waren1. Inmiddels zijn de netbeheerders (weer) volledig in publieke handen. Daarmee zijn de noodzaak en rechtvaardiging van genoemde uitzondering komen te vervallen. Na intrekking van voornoemd artikel geldt het groepsverbod ingevolge de Wet onafhankelijk netbeheer ook voor deze netbeheerders onverkort.
Dit artikel regelt dat een netbeheerder aan een ieder die voor hem factureert en int een gelijke vergoeding betaalt indien die netbeheerder aan een of meer van deze partijen reeds direct of indirect een vergoeding betaalt. Dit artikel vervalt zodra de voorgestelde artikelen 95cb, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 44b, eerste lid, van de Gaswet in werking treden. Laatstgenoemde twee artikelleden regelen dat een netbeheerder geen vergoeding betaalt voor de facturering en inning van periodieke bedragen die leveranciers overeenkomstig het leveranciersmodel voor de netbeheerder verrichten.
Dit artikel regelt de samenloop tussen de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijziging van artikel 95m van de Elektriciteitswet 1998 en 52b van de Gaswet met de in het wetsvoorstel Aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (Kamerstukken II 2006/07, 30 928, nr. 2) voorgestelde wijziging van die artikelen.
Omdat de artikelen 26ad tot en met 26ah overgangsbepalingen betreffen is het nuttig te regelen wanneer zij vervallen. In beginsel zal dat niet eerder kunnen dan na 31 december 2022 (15 jaar na 31 december 2007, zie artikel 26af). Omdat thans niet is te voorzien wat de concrete situatie op die datum is, is er voor gekozen dat deze artikelen op een bij koninklijk besluit te bepalen datum vervallen. Voor de Gaswet is het overgangsrecht op vergelijkbare wijze geregeld.
Zie de toelichting op artikel IX van de Wet onafhankelijk netbeheer (TK 2004/05, 30 212, nr. 3, p. 65–67).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31374-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.