31 371 Kredietcrisis

Nr. 374 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2013

Naar aanleiding van het verzoek d.d. 1/2/2013 van de vaste commissie voor Financiën informeer ik u hierbij over de mogelijke gevolgen van de uitspraak van het EFTA-Hof voor de vordering van Nederland op IJsland uit hoofde van Icesave.

De EFTA Surveillance Authority (ESA) is de autoriteit die toeziet op de naleving door IJsland, Noorwegen en Liechtenstein van de verplichtingen die voortvloeien uit het EER-recht. De taak van de ESA is in die zin vergelijkbaar met de rol van de Europese Commissie ten opzichte van de EU-lidstaten. Op 15 december 2011 heeft de ESA een zaak aanhangig gemaakt bij het Hof in verband met het faillissement van de IJslandse bank Landsbanki, waarvan de internetspaarbank Icesave onderdeel uitmaakte. Primair werd IJsland verweten inbreuk te hebben gepleegd op de depositogarantierichtlijn. De kern van de richtlijn is dat spaarders, die door het faillissement van een financiële instelling de toegang tot hun spaargeld hebben verloren, tot een bedrag van (indertijd) € 20.887 gecompenseerd dienen te worden door het depositogarantiestelsel (DGS) van, in dit geval, IJsland. Een dergelijke compensatie door het IJslandse DGS heeft nimmer plaatsgevonden. Bovendien werd IJsland tegengeworpen de binnenlandse spaarders wel gered te hebben, terwijl de Nederlandse en Britse spaarders van Icesave aangewezen waren op de failliete boedel van Landsbanki. De Europese Commissie heeft zich als partij aan de zijde van ESA geschaard. Nederland heeft, evenals het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Liechtenstein, gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schriftelijke opmerkingen in te dienen, maar was als zodanig geen partij bij de procedure.

Het Hof heeft op 28 januari 2013 uitspraak gedaan en de klachten van de ESA en de Europese Commissie verworpen. Op hoofdlijnen komt de redenering van het Hof erop neer dat de lidstaten onder de richtlijn de verplichting hebben om een DGS op te richten dat voldoet aan de voorwaarden die de richtlijn daaraan stelt. De verplichting reikt volgens het Hof echter niet zo ver dat de lidstaat bij een systeemcrisis zelf ook garant dient te staan voor het in de richtlijn genoemde bedrag op het moment dat het DGS niet tot uitkering overgaat. Hierbij zij opgemerkt dat het Hof aangeeft geoordeeld te hebben op basis van de tekst van de richtlijn zoals deze eind 2008 luidde toen de feiten zich voordeden1. Het Hof suggereert dat er ruimte is om op basis van de tekst van de huidige richtlijn2 een andere conclusie te trekken. Van discriminatie in het kader van het DGS is volgens het Hof evenmin sprake. De IJslandse staat heeft de binnenlandse spaarders ondergebracht bij de nieuw opgerichte bank «Nieuw Landsbanki». Een dergelijke maatregel valt buiten het bereik van de depositogarantierichtlijn en kan daarmee dan ook niet strijdig zijn. Bovendien oordeelt het Hof dat de IJslandse staat bij een crisis van een dergelijke omvang een aanzienlijke mate van vrijheid had om de crisis te bestrijden. Tegen de uitspraak van het Hof is geen hoger beroep mogelijk.

De uitspraak brengt met zich mee dat een belangrijke grond op basis waarvan de IJslandse staat door onder andere de Nederlandse staat zou kunnen worden aangesproken is weggevallen. Dit betekent echter niet dat de vordering uit hoofde van Icesave, inclusief rente en kosten, als niet recupereerbaar kan worden beschouwd. Zo overweegt het Hof dat het IJslandse DGS in beginsel wel aangesproken kan worden omdat de betalingsverplichting op het DGS rust. Volgens het Hof geldt daarbij in zijn algemeenheid dat als een aangesproken DGS onvoldoende middelen bevat om aan deze verplichting te voldoen de resterende financiële instellingen het verschil moeten goedmaken. Dit dient binnen bepaalde grenzen, die verband houden met de financiële stabiliteit, te geschieden. Op basis van de uitspraak zullen de gesprekken met het IJslandse DGS dan ook worden voortgezet. Bovendien heeft Nederland indertijd de uitkering aan de depositohouders voorgefinancierd op basis van een Memorandum of Understanding (MoU) dat op 11 oktober 2008 ondertekend werd door zowel de Nederlandse als de IJslandse staat. De uitspraak van het Hof heeft geen invloed op de werking van dit MoU. Zodra er duidelijkheid is over het vervolgtraject zal ik uw Kamer hierover informeren.

De Nederlandsche Bank (DNB) heeft voor het volledige uitgekeerde bedrag een claim ingediend bij de curatoren van de failliete boedel van Landsbanki. Inmiddels heeft DNB drie uitkeringen uit deze boedel ontvangen. Van de circa € 1,635 miljard die DNB eind 2008, begin 2009 in totaal aan de depositohouders heeft uitgekeerd is rond de helft uit de boedel terug gekomen. De Nederlandse staat heeft circa € 1,428 miljard van deze € 1,635 miljard voorgefinancierd. De overige € 0,207 miljard is omgeslagen over de banken die deelnemen aan het Nederlandse depositogarantiestelsel. Als gevolg van de drie boedeluitkeringen is tot op heden circa € 734 miljoen naar de schatkist teruggevloeid.

IJsland en de curatoren van Landsbanki hebben de verwachting uitgesproken dat de boedel voldoende middelen bevat om ook het resterende bedrag van de hoofdsom te voldoen.3 IJsland heeft in een persverklaring van 28 januari 2013 bevestigd dat de uitspraak van het Hof hier geen invloed op heeft. De frequentie en de hoogte van de toekomstige uitkeringen zijn niet goed in te schatten aangezien deze onder andere afhangen van de vereffening van de boedel van Landsbanki. Ook gelden in IJsland kapitaalrestricties die momenteel een belemmering vormen voor betalingen aan buitenlandse crediteuren. Om deze redenen zijn de bedragen die nog terugvloeien uit IJsland niet geraamd in de Rijksbegroting.

Inzake mogelijke budgettaire gevolgen van de uitspraak van het EFTA-Hof zij het volgende opgemerkt. Voor de uitgavenkaders zijn er geen gevolgen daar begrotingsregel 24 van toepassing is (i.e. kosten en opbrengsten van ingrepen in de financiële sector zijn niet relevant voor de uitgavenkaders). De vordering uit hoofde van het IJslandse DGS is, inclusief rente en kosten, opgenomen in de saldibalans van begrotingshoofdstuk IX. De Nederlandse inzet blijft om ook de rentekosten en de kosten die verband houden met de uitvoering van het IJslandse DGS vergoed te krijgen. Voor de vraag of de uitspraak een effect heeft op het EMU-saldo wacht ik het oordeel van het CBS en Eurostat af.

De minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PB 1994 L 135).

X Noot
2

Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (Pb 2009 L 068).

X Noot
3

Volgens het faillissementsrecht van IJsland kunnen rente en kosten, afgezien van een deel wettelijke rente tot en met 22 april 2009, niet op de boedel worden verhaald.

Naar boven