Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31371 nr. 163 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31371 nr. 163 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2009
Op 7 april 2009 heeft de Adviescommissie Toekomst Banken (hierna: de commissie) haar rapport «Naar herstel van vertrouwen» gepresenteerd.1 De commissie is in november 2008 ingesteld door het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Banken. De voornaamste taak van de commissie was om aanbevelingen te doen ter verbetering van het functioneren van de Nederlandse bancaire sector en daarmee handvatten te bieden voor het herstel van het vertrouwen in de banken. De commissie, onder voorzitterschap van Cees Maas, heeft zich bij haar werkzaamheden primair gericht op de eigen verantwoordelijkheid van banken.
Deze benadering is in mijn ogen juist. Het begin van het herstel van het vertrouwen in de bancaire sector heeft de beste kans van slagen als de maatschappelijke rol die banken hebben door eenieder duidelijk wordt onderschreven. Ook op het terrein van de beloningen merkt de commissie op dat een fundamentele mentaliteitswijziging en heroriëntatie van het bankwezen nodig is.
De commissie is tot waardevolle aanbevelingen gekomen die blijk geven van de internationale context waarbinnen het Nederlandse bankwezen opereert. De commissie heeft dan ook terecht de aanbevelingen van het Institute of International Finance2 en die van de De Larosière groep 3 bij haar oordeelsvorming betrokken. Naast deze brede en actuele inbedding zijn de aanbevelingen helder verwoord en daarmee naar mijn mening praktisch toepasbaar.
De commissie geeft aan dat de aanbevelingen het karakter van best practices hebben die op korte termijn kunnen worden ingevoerd, maar daarnaast ook structureel van aard zijn. Volgens de commissie moet dat binnen uiterlijk één jaar als de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist en rust er voorts op de raad van commissarissen een inspanningsverplichting om met spoed zonodig zaken in de contractuele sfeer te wijzigen.
In het rapport wordt aangegeven dat het de eigen verantwoordelijkheid van de wetgever, toezichthouders, accountants of anderen is met aanvullende wet- of regelgeving te komen. Laat ik voorop stellen dat in lijn met de eigen verantwoordelijkheid die banken nu aan de dag moeten leggen, de toepassing van alle aanbevelingen mijn diepe aandacht hebben. Ik steun onverkort alle hoofdthema’s van het rapport van de Commissie Maas. Er zijn veel best practices voor banken die ik onderschrijf. Het is belangrijk dat deze best practices niet te vrijblijvend zijn. Ik zal daarom de komende tijd bezien op welke wijze de naleving van de best practices die door mij worden onderschreven en voldoende draagvlak (bij sector, maatschappij en politiek) hebben het best bevorderd kan worden. Wettelijke inbedding of verankering al dan niet gecombineerd met een stelsel van monitoring zal ik daarbij nadrukkelijk bestuderen. DNB en de AFM zal ik nadrukkelijk om advies vragen en mogelijk ook relevante andere partijen. Daar waar bij de toepassing van de practices mogelijke uitstralingseffecten optreden op het terrein van de ministers van Justitie en Economische Zaken zal ik uiteraard met hen in overleg treden. Ik zal uw Kamer regelmatig over de voortgang en uitkomsten informeren. Het eerste moment waarop ik dat zal doen is in de u toegezegde brief met mijn visie op (de toekomst van) de financiële sector.
Specifiek met betrekking tot de introductie van een wettelijke deskundigheidstoets kan ik u al berichten dat ik de mogelijkheden daartoe zal meenemen in Wijzigingswet 2 van de Wft met beoogde inwerkingtreding januari 2011.
Het rapport van de commissie is onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Governance en risk management;
2. Maatschappelijke rol banken (beloningsbeleid en aandeelhoudersstructuur);
3. Toezicht en regulering (toezicht, Europese toezichtstructuur en depositogarantiestelsel); en
4. Toekomst banken Nederland.
Ik zal hieronder mede namens de minister van Justitie globaal ingaan op de inhoud van deze hoofdstukken en daarbij mijn reactie geven. Op voorhand wil ik aangeven dat ik het rapport verwelkom en van mening ben dat het een krachtig signaal is vanuit het bankwezen zelf waarin kritiek op het eigen functioneren niet uit de weg wordt gegaan. Dat neemt niet weg dat ook ik het betreur dat de vanzelfsprekendheid dat het primaat bij de klant hoort te liggen zo op de achtergrond heeft kunnen raken.
Hoofdstuk 1. Governance en risk management
Terecht neemt governance een prominente plek in het rapport van de commissie in. De commissie onderkent dat het Nederlandse bestuursmodel, waarin de belangen van alle stakeholders dienen te worden meegewogen, in beginsel voldoende waarborgen biedt om alle aspecten van de bedrijfsvoering van banken voldoende aandacht te laten krijgen. Door de commissie wordt veel waarde gehecht aan het toezicht door de raad van commissarissen. Vanwege de specifieke karakteristieken van het bankbedrijf en de maatschappelijke functie van banken worden er bijzondere eisen gesteld aan de raad van commissarissen. Er worden krachtige aanbevelingen gedaan met betrekking tot het toetsen door de Nederlandsche Bank (DNB) van de deskundigheid van commissarissen, de aanwezigheid van een audit- en risk committee, het op peil brengen en houden van het kennisniveau van commissarissen en het evalueren van het functioneren van de commissarissen.
Ook bevat het rapport duidelijke aanbevelingen voor de bestuurders van banken. Zij dienen een evenwichtige belangenafweging te maken tussen de belangen van spaarders, andere klanten, aandeelhouders, werknemers en de samenleving. Het primaat ligt dan bij de belangen van klanten. Belangrijk is verder de aanbeveling om te streven naar een grotere diversiteit, waaronder meer vrouwen in de raad van bestuur van de bank. Een grotere diversiteit (expertise, maatschappelijke achtergrond, nationaliteit en geslacht) kan, zoals de commissie terecht opmerkt, bijdragen aan een meer evenwichtige afweging tussen commerciële belangen van een bank en de te nemen risico’s. Van groot belang is de oproep tot permanente educatie en de aanbeveling voor bankbestuurders om een moreel-ethische verklaring te ondertekenen. Dit onderstreept de verantwoordelijkheid van het bankbestuur voor integere en zorgvuldige taakvervulling en het voorop stellen van de belangen van klanten. Ik zie dit ook als een duidelijke reactie op de door uw Kamer en mijzelf bepleite beroepseed voor bankiers.
De benadering van de commissie voor een sterk en goed functionerend governance model is van groot belang voor het adequaat functioneren van de bank in al zijn maatschappelijke en commerciële facetten en wordt door mij dan ook volledig gedeeld. Degenen die dagelijks leiding geven aan de bank, de bestuurders, dragen in dat verband de grootste verantwoordelijkheid. De belangen van de spaarders en klanten dienen voor het bestuur van de bank terecht voorop te staan. Helaas was dat kennelijk geen vanzelfsprekendheid bij de banken. Het primaat van de spaarders en andere klanten zal overigens niet meebrengen dat banken geen rekening meer hoeven te houden met de belangen van andere betrokkenen zoals werknemers en aandeelhouders. Het Nederlandse stakeholdersmodel waarborgt juist dat banken alle betrokken belangen zullen dienen mee te wegen. De aanbevolen gedegen belangenafweging tussen de commerciële belangen en de risico’s van de bank had eigenlijk ook een vanzelfsprekendheid moeten zijn; het afwegen van commerciële kansen versus de te nemen risico’s behoort immers tot de kerntaken van het bankbedrijf. Meer diversiteit kan, zoals de commissie aanbeveelt, bijdragen aan een dergelijke meer evenwichtige afweging.
Ik onderschrijf voorts van harte het door de commissie benadrukte belang van een adequaat functionerende raad van commissarissen. Een vereiste hiervoor is dat commissarissen voldoende deskundig, divers, maar zeker ook onafhankelijkheid zijn. Voldoende deskundigheid en ervaring binnen de financiële wereld kan worden gewaarborgd, zoals de commissie aanbeveelt, door een voorzitter van de raad met ruime ervaring in de financiële sector maar ook door leden in de raad die dergelijke ervaring meedragen. Een voorzitter die wellicht wat minder sectorspecifieke ervaring heeft, maar wel beschikt over uitmuntende leiderschapskwaliteiten kan onder omstandigheden van grote waarde zijn in de raad van commissarissen van een bank, mits er onder de overige leden voldoende sectorkennis aanwezig is.
De commissie onderstreept volkomen terecht het belang dat een raad van commissarissen voldoende gewicht moet hebben om de veelheid aan taken uit te voeren. Ik ben er niet op voorhand van overtuigd dat daarvoor een vereiste is dat een raad van commissarissen een minimale omvang heeft: zes personen bij kleine banken en tien personen bij grote banken. Er zijn binnen en buiten de financiële sector de afgelopen jaren gevallen bekend geworden van relatief omvangrijke raden van commissarissen waarover twijfels zijn gerezen ten aanzien van het in alle opzichten adequaat functioneren. Van groter belang voor een goede taakoefening door de raad van commissarissen lijkt, zoals de commissie overigens tevens aanbeveelt, dat de raad uit capabele personen bestaat die voldoende tijd en aandacht hebben voor het commissariaatswerk.
De commissie doet belangrijke aanbevelingen op het terrein van risk management. De houding van een bank ten opzichte van risico’s en de bereidheid om risico’s te accepteren (risk appetite) dient rekening te houden met de strategie van de bank en te worden goedgekeurd door de raad van commissarissen. Verder bevat het rapport aanbevelingen ten aanzien van de beheersing van risico’s door het bestuur. Het systeem dient zodanig te zijn dat het bestuur tijdig en voortdurend op de hoogte is van de beslissingen die van belangrijke invloed zijn op de allocatie van kapitaal en liquiditeitsbeslag en daarmee het risicoprofiel van de onderneming. Van wezenlijk belang lijkt ook het zogeheten Product Approval Proces. Dit houdt in dat voordat een financieel product op de markt wordt gebracht of (voor eigen rekening en/of risico) door de bank (zelf) wordt gevoerd door de riskmanagementfunctie dient te worden goedgekeurd. De raad van commissarissen, het risk committee en de interne accountant dienen te zijn betrokken bij deze procedure. Het Product Approval Proces kan er aan bijdragen dat het desbetreffende product voldoet aan de eisen van prudent risicobeheer en zorgplicht van de klant.
Ik onderschrijf de aanbevelingen ter verbetering van het riskmanagement van banken volledig. Falend risicomanagement lijkt een belangrijke onderliggende oorzaak te zijn geweest van de financiële crisis. De aanbevelingen van de commissie om het risicomanagement substantieel te verbeteren zijn daarom zeer welkom en hard nodig. Het is van groot belang dat de banken de aanbevelingen spoedig en zorgvuldig in hun interne processen implementeren. Ik zal dit nauwlettend in de gaten houden.
Hoofdstuk 2. Maatschappelijk rol banken
De commissie doet duidelijke aanbevelingen met betrekking tot het beloningsbeleid van banken. De commissie stelt dat een beloningsbeleid gericht op matiging en herstructurering gewenst is: de cultuur van variabele beloningen in het hele bankbedrijf dient te worden herijkt en een beperking van het variabele deel van het inkomen van topbankiers is in veel gevallen wenselijk. Wel refereert de commissie hierbij aan de internationale context en de noodzaak toptalent te blijven aantrekken. Dit zijn uitgangspunten die ik volledig onderschrijf.
De aanbevelingen van de commissie zijn er op gericht om tot een gezondere beloningsstructuur te komen waarin meer dan tot nu toe ook niet-financiële indicatoren en lange termijn doelstellingen een rol spelen. De meest in het oog springende aanbevelingen zijn onder meer:
• Het totale inkomen van bankbestuurders dient iets beneden de mediaan van vergelijkbare functies binnen en buiten de sector te liggen: trendvolgend en niet trendzettend;
• De raad van commissarissen dient de totale inkomens van de eerste laag onder de raad van bestuur goed te keuren;
• De exit bepalingen van de Nederlandse corporate governance code worden gevolgd. Dit betekent dat de hoogte van een ontslagvergoeding voor een bestuurder maximaal één jaarsalaris (vast) bedraagt;
• De variabele beloning kan bestaan uit contanten en aandelen, maar niet uit andere componenten zoals stockopties. De waarde van het uiteindelijk uit te keren aandelenpakket dient te worden gemaximeerd;
• Het totale variabele inkomen bedraagt per jaar maximaal 100% van het vaste inkomen;
• Ingeval er geen winst wordt gemaakt, wordt er geen variabele beloning toegekend aan de raad van bestuur en de eerste managementlaag daaronder.
De aanbevelingen hebben met name betrekking op de bezoldiging van de leden van de raad van bestuur van banken en in sommige gevallen op de eerste managementlaag daaronder. Ik hoop dat deze uitgangspunten onderdeel gaan uitmaken van de cultuur binnen een bank en zich vertalen naar de rest van het beloningsgebouw van de onderneming. Ook heb ik De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten gevraagd te bezien hoe deze aanbevelingen kunnen worden verwerkt in de door hen te ontwerpen algemene principes voor beloningsbeleid voor de financiële sector.
De commissie heeft concrete aanbevelingen gedaan voor matiging en herstructurering van het beloningsbeleid bij banken die makkelijk te vertalen zijn in de interne organisatie. Deze aanbevelingen liggen in het verlengde van de afspraken die ik op 30 maart 2009 met het merendeel van de sector in een herenakkoord heb gemaakt. Gelet hierop verwacht ik dat de banken deze aanbevelingen zo spoedig mogelijk implementeren en dat de andere sectoren – gelet op hun commitment bij het herenakkoord – hieraan een voorbeeld nemen. Ik zal dit nauwlettend blijven volgen.
In de voor Nederlandse banken geldende vennootschappelijke verhoudingen is het uitgangspunt dat de vennootschap een samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. Daarbij zijn zeker niet alleen de belangen van aandeelhouders relevant, maar dienen ook de belangen van spaarders, werknemers en het gezond bankbedrijf te worden meegewogen, zoals de commissie ook aangeeft. Het bestuur heeft een centrale positie en integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van deze belangen, waarbij de vennootschap streeft naar waardecreatie op lange termijn. De raad van commissarissen ziet hierop toe.
Anders dan het bestuur en de raad van commissarissen, zijn de aandeelhouders en andere belanghebbenden bij de vennootschap niet gebonden aan deze integrale belangenafweging. Voor aandeelhouders geldt dat ze bij hun handelen in beginsel hun eigen belang mogen nastreven. Wel dienen aandeelhouders zich te houden aan de wettelijke kaders, zoals de maatstaven van redelijkheid en billijkheid nemen. Het «eigen belang» van aandeelhouders betreft overigens zeker niet altijd de aandeelhouder zelf. Institutionele aandeelhouders – pensioenfondsen, banken, verzekeringsmaatschappijen en beleggingsinstellingen – hebben vaak achterliggende begunstigden die van de institutionele aandeelhouder verwachten dat deze een zeker rendement behaalt.
De commissie constateert dat de verschillende verantwoordelijkheden van het bestuur en commissarissen enerzijds en aandeelhouders anderzijds bij sommige banken tot ongewenste ontwikkelingen heeft geleid. De Commissie Frijns heeft dit eerder ook voor beursvennootschappen in zijn algemeenheid geconstateerd. Het streven van sommige groepen aandeelhouders naar hoge rendementen op korte termijn kan ten koste gaan van het doel van het bestuur en de raad van commissarissen om op lange termijn waarde te creëren en ook de belangen van andere stakeholders te dienen. Dit is overigens niet altijd het geval; strategieën op korte en lange termijn liggen dikwijls in elkaar verlengde.
De commissie acht het wenselijk deze ongewenste ontwikkelingen te stuiten door te streven naar een situatie waarin de belangen van de aandeelhouders van banken meer in overeenstemming zijn met de belangen die het bestuur van bank, de klanten voorop, dient te behartigen. Een bank dient een keuze te maken ten aanzien van de meest wenselijke aandeelhoudersstructuur. Banken dienen te streven naar een aandeelhoudersbestand dat in balans is en het is aan vennootschappen hier de juiste keuze in te maken. Een toenemend gebruik van (structurele) beschermingsmaatregelen bij banken lijkt geen adequaat middel om deze balans te bereiken. Certificering van aandelen, waarbij in beginsel de economische eigendom en juridische zeggenschap van aandelen wordt ontkoppeld, dient dan ook niet voor dat doel te worden gebruikt. Wel kan certificering worden gebruikt om toevallige meerderheden in de aandeelhoudersvergadering tegen te gaan onder meer, zoals de commissie aanbeveelt, om onevenredig grote invloed van een beperkt aantal aandeelhouders te voorkomen.
Zeer geschikt om een evenwichtige balans in het aandeelhoudersbestand te bewerkstelligen, is om te streven naar meer stabiele aandeelhouders. Twee aanbevelingen van de commissie zijn hier specifiek op gericht. Dit streven onderschrijf ik. Aandeelhouders die voor langere termijn aan een bank zijn verbonden kunnen positief bijdragen aan het bankbedrijf en tevens voor stabiliteit zorgen. Een duurzame relatie van een bank met zijn lange termijn aandeelhouders kan de bank minder kwetsbaar kan maken voor (ongewenste) overnames. Een dergelijke duurzame relatie kan worden bevorderd door een goede onderlinge en constructieve dialoog tussen aandeelhouders en de bank. Identificatie van aandeelhouders kan hieraan bijdragen zoals de commissie aangeeft. Een wetsvoorstel dat er mede toe strekt om identificatie van aandeelhouders te faciliteren zal ik binnen enkele weken bij uw Kamer indienen.
Een andere geschikte mogelijkheid om stabiel aandeelhouderschap te bevorderen is om aandeelhouders die zich op langere termijn aan de bank verbinden extra te belonen, bijvoorbeeld door meer stemrecht of dividend te geven. Ook bij vormen van extra belonen van lange termijn aandeelhouders geldt uiteraard dat het (Europeesrechtelijke) beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders in acht dient te worden genomen. Een meer uitvoerige beschrijving van dat beginsel heb ik samen met de minister van Justitie opgenomen in de notitie over bevorderen lange termijn aandeelhouderschap die u op 21 oktober 2008 is toegezonden.1
Meer stabiele aandeelhouders bij banken zou naar mijn mening overigens niet moeten leiden tot meer passieve aandeelhouders. Vanuit het oogpunt van checks en balances in het governance model van banken is het van wezenlijk belang dat aandeelhouders van banken actief gebruik maken van hun rechten en aanwezig zijn op de aandeelhoudersvergadering wanneer het bestuur en de raad van commissarissen verantwoording afleggen.
Hoofdstuk 3. Toezicht en regulering
Ik onderschrijf in belangrijke mate de gedachte achter de aanbevelingen van de adviescommissie op het terrein van toezicht.
De commissie stelt dat het totale toezichtinstrumentarium op het vlak van kredietmarkt- en liquiditeitsrisico opnieuw moet worden bezien. Bij deze stelling moet mijns inziens worden aangetekend dat het merendeel van het toezichtinstrumentarium voldoet en dat een herziening van het totale toezichtinstrumentarium een tijdrovende bezigheid is. Ik ben van mening dat de benadering van de Europese Commissie, waarin het toezichtraamwerk snel en op specifieke onderdelen wordt aangescherpt, op dit moment een betere aanpak is.
Ik onderschrijf de noodzaak tot het vormen van anticyclische buffers in tijden van economische hoogconjunctuur. Additionele buffers dienen, omwille van de concurrentieverhoudingen, wel geharmoniseerd ingevoerd te worden. Voorts geeft de adviescommissie aan dat de bancaire modellen voor marktrisico onvoldoende rekening hebben gehouden met gebeurtenissen die zich zelden voordoen. Het opdrogen van markten was zo’n soort gebeurtenis. De interne modellen hebben de kans op voorkomen onderschat of in het geheel niet meegenomen. Ook op dit punt wordt de regelgeving herzien. Meer concreet heeft het Bazels comité halverwege 2008 een consultatiepaper gepubliceerd met daarin voorstellen voor een additionele kapitaalopslag gericht op deze vorm van risico.
De commissie geeft aan dat overwogen moet worden om een maximale leverage-ratio te introduceren als aanvulling op de bestaande kapitaaleisen. In dit kader is het goed om te vermelden dat er in Europees verband recentelijk een werkgroep is gestart die voorstellen op dit punt in detail moet uitwerken. Ik sta positief tegenover de introductie van aanvullende maatstaven als aanvulling op de bestaande kapitaaleisen.
De aanbeveling om in dreigende crisissituaties de bevoegdheden van de raad van bestuur, raad van commissarissen en de algemene vergadering van aandeelhouders op te schorten lijken mij zinnig. Ik zal de eventuele consequenties voor de wetgeving nader gaan bestuderen. De crisis heeft namelijk duidelijk gemaakt dat in dreigende crisissituaties het zeer wenselijk kan zijn om met het oog op de financiële stabiliteit snel en effectief te kunnen ingrijpen bij een bank.
De paragraaf over een Europees toezichtmodel volgt de lijn van het De Larosière rapport, maar gaat op één punt een stap verder. De paragraaf onderschrijft de European Systemic Risk Council (ESRC) en pleit ook voor een European System of Financial Supervision (ESFS), in lijn met de kabinetsvisie. Verschil is dat dit ESFS direct verantwoordelijk zou moeten worden voor het micro-prudentiële toezicht op financiële instellingen die omvangrijke grensoverschrijdende activiteiten hebben. Daarnaast zou het centrale Europese orgaan regels dienen op te stellen voor de overige systeemrelevante financiële instellingen. Dit lijkt een tripartiete toezichtstructuur te creëren, waarbij nationale toezichthouders volledige verantwoordelijkheid behouden voor niet systeemrelevante instellingen. Een dergelijk stelsel kan tot arbitraire grenzen leiden (wanneer wel/niet omvangrijk grensoverschrijdend, wanneer wel/niet systeemrelevant) en tot een gebrek aan uniformiteit in toezicht. Het kabinet steunt daarom het voorstel van De Larosière om de verantwoordelijkheid van de uitvoering van het toezicht bij de nationale toezichthouders te houden, ook voor grensoverschrijdende en systeemrelevante instellingen. Dit garandeert ook dat toezicht het dichtst bij de lokale markt wordt uitgevoerd, omdat ook voor de meeste grensoverschrijdende en systeemrelevante financiële instellingen nog steeds geldt dat hun activiteiten voor het merendeel nationaal georiënteerd zijn. Boven de nationale toezichthouders komen dan centrale Europese autoriteiten die bindende beleidsregels opstellen, bindend mogen optreden bij conflicten tussen nationale toezichthouders in geval van grensoverschrijdende financiële instellingen en toezien op een uniforme toepassing van wet- en regelgeving.
De commissie stelt dat het depositogarantiestelsel sociaal en economisch gewenst is. Verder stelt men terecht dat het Nederlandse depositogarantiestelsel in Europees perspectief moet worden gezien, en dat het Nederlandse omslagstelsel aan herziening toe is. De commissie beveelt aan om de dekking van het depositogarantiestelsel te verlagen, indien hier in Europa mogelijkheden toe zijn. Verder doen men de aanbeveling het depositogarantiestelsel om te vormen tot een verzekering.
Het is toe te juichen dat de commissie de Europese en nationale relevantie van het depositogarantiestelsel benadrukt en daarnaast aangeeft dat het Nederlandse omslagstelsel moet worden herzien. De aanbeveling om op termijn te overwegen het garantiebedrag te verlagen moet ook in Europees perspectief worden bezien. Daarom is op dit moment een dergelijke overweging niet aan de orde. De Europese richtlijn schrijft een volledig geharmoniseerde dekking van € 100 000 voor per 31 december 2010.
De aanbeveling om het huidige depositogarantiestelsel te vervangen door een verzekeringsstelsel met de Staat als verzekeraar zal niet worden opgevolgd. De aanbeveling impliceert dat de Staat het risico draagt. Dit staat echter haaks op de Europese regelgeving, die ervan uitgaat dat de banken voor het depositogarantiestelsel betalen, en dus ook het risico dragen. Dat lijkt mij ook ten principale juist. Op dit moment onderzoekt een expertwerkgroep waarin het ministerie van Financiën, DNB en de NVB participeren, hoe het Nederlandse depositogarantiestelsel in de toekomst beter zou kunnen worden vormgegeven. Hierin kunnen de aanbevelingen van het rapport, waar relevant, worden meegenomen.
Hoofdstuk 4. DGS en toekomst banken Nederland
De aanbeveling om banken met een overwegend «zakenbank»-karakter niet aan het Nederlandse depositogarantiestelsel te laten deelnemen komt op mij sympathiek over maar moet in een Europese context worden bezien. Op dit moment schrijven de Europese regels voor dat het aantrekken van gelden van het publiek is voorbehouden aan banken en dat alle banken aan een depositogarantiestelsel moeten deelnemen.
Ik ben van mening dat de commissie de verwachtingen over het algemeen heeft waargemaakt. Met haar rapport wordt een belangrijke stap gezet richting verantwoord en duurzaam bankieren. Een groot deel van de thema’s staat zoals in het begin al aangegeven niet op zichzelf en zal ook terugkomen in mijn brief over de visie op de financiële sector die ik momenteel in voorbereiding heb. Deze brief, die aan het begin van de zomer 2009 naar uw Kamer wordt gestuurd, gaat over de rol van de financiële sector in de toekomst waarbij, waar relevant, zal worden ingegaan op verdere maatregelen op nationaal en internationaal niveau.
Final Report of the IIF Committee on Market Best Practices: Principles of Conduct and Best practice Recommendations. Washington 2008.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31371-163.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.