Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 31332 nr. 21 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 31332 nr. 21 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 september 2013
Taal en rekenen staan stevig op de kaart. De invoering van centrale toetsen Nederlandse taal en rekenen is in volle gang. Basisscholen kunnen vanaf schooljaar 2014–2015 de eerste ervaringen opdoen met een eindtoets die afgestemd is op de referentieniveaus. Zij kunnen de rapportage over de leerlingprestaties gebruiken bij het opbrengstgericht werken. In het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs is in schooljaar 2012–2013 de deelname aan de pilots fors toegenomen. Overal zijn goede stappen gezet om de referentieniveaus taal en rekenen succesvol te implementeren.
Met de voortgangsrapportage van december 2012 hebben we meer tijd gegeven voor de implementatie van de referentieniveaus in vo en mbo. De bevindingen in schooljaar 2012–2013 maken duidelijk dat we er nog niet zijn. Er is extra inzet nodig van alle betrokken partijen, vooral voor de invoering van de referentieniveaus rekenen. In het vo en het mbo gaat de rekentoets vanaf schooljaar 2015–2016 deel uitmaken van de slaag-/zakbeslissing. De leerlingen die hiermee te maken krijgen hebben nu nog twee schooljaren te gaan voordat zij aan het examenjaar 2015–2016 beginnen. Het is belangrijk dat scholen deze tijd goed benutten voor het geven van gericht rekenonderwijs. Wij ondersteunen het proces en monitoren de voortgang nauwgezet. Met jaarlijkse voortgangsrapportages informeren wij uw Kamer over onze bevindingen.
Hierbij ontvangt u de voortgangsrapportage Implementatie referentiekader taal en rekenen 20131. Deze rapportage bevat de actuele stand van zaken van de invoering van de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen in het primair onderwijs (po), het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so), het voortgezet onderwijs (vo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Deze rapportage is de vijfde in de reeks2 en betreft de bevindingen over het schooljaar 2012–2013. Ook wordt gerapporteerd over het beleid voor dyslexie en dyscalculie dat samenhangt met het beleid ter versterking van de taal- en rekenvaardigheden in het onderwijs.
Taal- en rekenvaardigheden zijn basisvaardigheden voor alle leerlingen. Deze vaardigheden zijn nodig om de lessen op school goed te kunnen volgen en ze zijn onmisbaar voor het functioneren in het beroep en in de maatschappij en voor een succesvolle doorstroom naar een vervolgopleiding.
Om ervoor te zorgen dat deze basis op orde is, zijn heldere leerdoelen en doorlopende leerlijnen taal en rekenen van groot belang.3 Dit maakt namelijk voor iedereen helder welke kennis en vaardigheden leerlingen moeten verwerven, en in welke fase van het onderwijsleerproces dit zou moeten gebeuren. De commissie Meijerink heeft hiervoor een referentiekader taal en rekenen uitgewerkt.4 Sinds 1 augustus 2010 hebben de zogeheten referentieniveaus taal en rekenen een wettelijke status.
Aanleiding voor deze sectoroverstijgende wetgeving was de grote variatie in de eisen die in verschillende onderwijssectoren werden gesteld ten aanzien van taal en rekenen. Voor het afnemend vervolgonderwijs was het zo onvoldoende duidelijk in welke mate leerlingen de benodigde taal- en rekenvaardigheden beheersten. Deze onduidelijkheid leidde tot onnodige drempels in het onderwijs, minder effectieve inzet van de beschikbare onderwijstijd en onder- en overvraging van leerlingen. Ook werd in het vo en het mbo nog te weinig systematisch gewerkt aan het onderhouden en verbeteren van taal- en rekenvaardigheden. Rekenvaardigheden werden in het vo slechts in beperkte mate getoetst. In het mbo stonden lessen Nederlands en rekenen niet standaard op het lesrooster.
Met de wetgeving voor de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen is in 2010 een fundament gelegd om het niveau van beheersing van deze basisvaardigheden door onze leerlingen in het po, het (v)so, het vo en het mbo te verbeteren. Met de referentieniveaus is voor elke onderwijssector duidelijk en uniform beschreven wat leerlingen op verschillende momenten in hun leerloopbaan moeten kunnen en kennen op het gebied van de Nederlandse taal en rekenen. Scholen kunnen hierdoor doelgerichtere onderwijsprogramma’s realiseren, leerlingprestaties meten en doorgeven aan het vervolgonderwijs.
In alle onderwijssectoren wordt gewerkt aan het verbeteren van het taal- en rekenonderwijs en het verhogen van de leerlingprestaties. De invoering van de referentieniveaus taal en rekenen is een traject van lange adem. Het vergt in elke sector een doorlooptijd waarin scholen en het College voor Examens (CvE) ervaring op kunnen doen met op de referentieniveaus afgestemde onderwijsprogramma’s, leermiddelen, (pilot)toetsen en (pilot)examens.
Een samenhangende invoering in alle onderwijssectoren is van groot belang. Wij volgen de ontwikkelingen in alle onderwijssectoren dan ook nauwgezet. Bij vo en mbo zijn de leerlingprestaties een belangrijke informatiebron. Door jaarlijkse evaluaties, mede op basis van informatie over de leerlingresultaten, kan – indien nodig – tijdig worden bijgestuurd. Zo wordt in elke onderwijssector een verantwoorde invoering gerealiseerd.
Scholen worden bij de implementatie van de referentieniveaus inhoudelijk ondersteund door de steunpunten taal en rekenen en SLO. Daarnaast ontvangen scholen aanvullende middelen voor het versterken van het taal- en rekenonderwijs. In het po en het vo worden deze middelen verstrekt in het kader van de respectievelijke Actieplannen en Bestuursakkoorden voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs. In het mbo ontvangen scholen voor dit doel jaarlijks ruim € 52 miljoen.
Voor goed taal- en rekenonderwijs zijn heldere leerdoelen en een doorlopende leerlijn erg belangrijk. Ter ondersteuning hiervan wordt een doorlopende toetslijn ingevoerd. Een doorlopende toetslijn helpt scholen doelgerichtere onderwijsprogramma’s te realiseren, leerlingprestaties te meten en deze informatie door te geven aan het vervolgonderwijs. Het stimuleert scholen en leerlingen om goed te presteren en maakt het mogelijk het taal- en rekenonderwijs gericht te verbeteren. De doorlopende toetslijn wordt als volgt opgebouwd:
– in het po en het so stelt de eindtoets vast welk referentieniveau een leerling in groep 8 heeft bereikt;
– in het vo en het uitstroomprofiel vervolgonderwijs van het vso worden de referentieniveaus getoetst bij het eindexamen Nederlands en met een centrale rekentoets;
– in het mbo worden centrale examens voor Nederlandse taal en rekenen ingevoerd.
Het College voor Examens heeft de regie over de ontwikkeling van de hierboven genoemde centraal ontwikkelde toetsen en examens. In jaarlijkse tussenrapportages geeft het CvE de bevindingen weer. De rapportage 2012–2013 treft u aan in bijlage 35. Onderstaande tabel schetst het tijdpad van de invoering van de doorlopende toetslijn in po, so, vo en mbo.
2013–2014 |
2014–2015 |
2015–2016 |
2016–2017 |
||
---|---|---|---|---|---|
Primair onderwijs |
Ned en Rek |
Pilot voor alle scholen: Eindtoets geeft indicatie van beheersing referentieniveaus |
Eindtoets geeft inzicht in beheersing van referentieniveaus |
Idem |
|
Voortgezet Onderwijs |
Ned |
Afstemming examens op de referentieniveaus |
Idem |
Idem |
|
Rek |
Rekentoets verplicht, cijfer nog geen deel van slaag/zakbeslissing |
Idem |
Cijfer rekentoets maakt deel uit van de slaag-/zakbeslissing |
Idem |
|
MBO niveau 4 |
Ned |
Centraal Examen |
Idem |
Idem |
|
Rek |
Centraal Examen |
Idem |
|||
MBO Niveaus 2,3 |
Ned |
Centraal Examen |
Idem |
||
Rek |
Centraal examen |
Verbetering van het taal- en rekenonderwijs is al enige jaren een van de speerpunten van het beleid voor het primair en speciaal onderwijs. Scholen in het po en so besteden ongeveer de helft van de onderwijstijd aan rekenen en taal.6 Het overheidsbeleid richt zich op het verbeteren van de kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs, zodat de lesuren effectiever en efficiënter worden besteed. Hiervoor zijn diverse programma’s opgezet en investeringen gedaan. Vanaf 2008 zijn zo’n 2000 scholen gestart met taal- en rekenverbetertrajecten. De scholen die deelnamen aan deze trajecten verbeterden hun leerprestaties voor begrijpend lezen en rekenen.7 Alle scholen worden door de inspectie jaarlijks beoordeeld op hun taal- en rekenprestaties. Taal- en rekenzwakke scholen worden door de inspectie aangespoord deel te nemen aan verbetertrajecten. In het toekomstige gedifferentieerde toezicht zullen scholen nog meer worden uitgedaagd beter te presteren.
Uit de jaarlijkse analyse van de Cito-eindtoets (JPON) blijkt dat de taal- en rekenprestaties van basisschoolleerlingen sinds 2008 licht stijgen (zie bijlage 28). Dit bevestigt het beeld dat scholen in het po en so werken aan verbetering van hun taal- en rekenonderwijs. De referentieniveaus taal en rekenen en de toetsing ervan kunnen een extra impuls geven aan de kwaliteitsverbetering die al in gang is gezet.
Voor het po en het so zijn voor Nederlandse taal en rekenen twee referentieniveaus vastgesteld: het fundamentele referentieniveau (1F voor taal en 1F voor rekenen) en, voor leerlingen die meer aankunnen, een hoger (streef)niveau (2F voor taal of 1S voor rekenen). De Commissie Meijerink formuleerde als landelijke streefwaarden dat 85% van de leerlingen niveau 1F zal behalen en 65% van de leerlingen niveau 1S/2F. Op dit moment is nog niet aan te geven in hoeverre deze ambitie wordt gehaald. Deze informatie komt vanaf schooljaar 2014–2015 beschikbaar, wanneer de centrale eindtoets in het primair onderwijs zal zijn geïntroduceerd. Onze ambitie is echter helder: de groep die ten minste niveau 1F bereikt aan het eind van het po moet zo groot mogelijk zijn. Een kleine groep leerlingen zal het fundamentele niveau 1F niet kunnen bereiken aan het eind van het basisonderwijs, omdat hun cognitieve capaciteiten daarvoor niet toereikend zijn.9 In het so zal die groep vanwege de diverse beperkingen van de leerlingen groter zijn.
De referentieniveaus worden stapsgewijs geïntegreerd in de centrale eindtoets. Dan zal ook duidelijk worden hoeveel procent van de leerlingen de referentieniveaus 1F en 1S/2F kan halen en worden concrete ambities geformuleerd. Scholen moeten alle leerlingen ondersteunen en aansporen zo goed mogelijk te presteren, zodat ook zoveel mogelijk leerlingen het hogere niveau 1S/2F halen. Voor de 20 procent best presterende leerlingen (excellente leerlingen) moet het mogelijk zijn zelfs hoger dan dit streefniveau te presteren. Elke school moet dus een eigen ambitie formuleren voor de leerlingpopulatie van die school.
De implementatie van de referentieniveaus in het po en so richt zich in schooljaar 2014–2015 op twee thema’s: extra voorlichting en ondersteuning van scholen bij het werken met de referentieniveaus, en de beschikbaarheid van hulpmiddelen (in het bijzonder eindtoetsen waarin de referentieniveaus zijn verwerkt).
Sinds de invoering van de wet op de Referentieniveaus in 2010 is aan scholen in het po en so veel voorlichting en advies gegeven over de referentieniveaus. Helaas constateren we dat de aandacht voor en de kennis over de referentieniveaus bij scholen in het po enigszins wegzakt. Dit is te verklaren door het feit dat er tot dusverre geen (landelijke) toetsen zijn waarmee de leerlingprestaties gerelateerd kunnen worden aan de referentieniveaus. Daarom konden scholen de referentieniveaus nog niet gebruiken bij opbrengstgericht werken. Vanaf schooljaar 2014–2015 is dat verleden tijd, omdat vanaf dan een centrale eindtoets voor het basisonderwijs beschikbaar zal komen (zie ook de volgende paragraaf). Om scholen hier goed op voor te bereiden, start vanaf dit schooljaar (2013–2014) extra voorlichting en ondersteuning over het werken met de referentieniveaus in het taal- en rekenonderwijs. Bij de voorlichting aan scholen over de voorgenomen invoering van de verplichte eindtoets, krijgt de toetsing van de referentieniveaus speciale aandacht.
De instemming van uw Kamer met het wetsvoorstel centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs (Toetsing in het PO) was een belangrijke stap in de implementatie van de referentieniveaus in het primair onderwijs. Met dit wetsvoorstel worden scholen verplicht om bij alle leerlingen een eindtoets af te nemen. Daarbij kunnen scholen kiezen uit de centrale eindtoets, die wordt ontwikkeld door het CvE, of voor een eindtoets van een andere toetsontwikkelaar. Deze eindtoetsen geven inzicht in de kennis en vaardigheden die leerlingen hebben verworven op het terrein van Nederlandse taal en rekenen. Het CvE ontwikkelt hulpmiddelen voor toetsontwikkelaars om hen in staat te stellen eindtoetsen te relateren aan de referentieniveaus.
De eerste afname van de centrale eindtoets in het basisonderwijs zal volgens planning in het voorjaar van 2015 zijn. Het CvE ontwikkelt en beproeft in schooljaar 2014–2015 verschillende vormen van rapportage over de referentieniveaus. Ook de bruikbaarheid van de informatie voor het voortgezet onderwijs wordt dan beproefd. Wij streven ernaar in 2015 op basis van de voor de eerste maal afgenomen eindtoets een indicatie te kunnen geven van de mate waarin leerlingen in het primair onderwijs voldoen aan de referentieniveaus voor rekenen (alle domeinen) en taal (de onderdelen Lezen en Taalverzorging). Vanaf 2016 wordt op basis van de centrale eindtoets definitief inzicht gegeven in de beheersing van de referentieniveaus op de genoemde domeinen. Voor de taaldomeinen Mondelinge taalvaardigheid en Schrijfvaardigheid wordt onderzocht of deze een plek kunnen krijgen in de nog te ontwikkelen digitale adaptieve eindtoets. Digitale toetsing biedt hiervoor namelijk meer mogelijkheden dan een papieren toets. De verplichte (centrale) eindtoets wordt op een nader te bepalen moment in het speciaal (basis-) onderwijs ingevoerd. De eerste rapportages komen vanaf het moment van invoering voor deze sector beschikbaar.
Voor het vo en het mbo zijn de referentieniveaus 2F tot en met 4F van toepassing. Het referentieniveau 2F, het maatschappelijk niveau, geldt voor het vmbo en voor niveaus 1, 2 en 3 van het mbo. Voor havo en mbo-4 is het referentieniveau 3F vastgesteld, en vwo-leerlingen moeten voldoen aan het referentieniveau 4F (Nederlandse taal) respectievelijk 3F (rekenen).
In het vo zal bij het eindexamen Nederlands worden getoetst in hoeverre leerlingen voldoen aan de referentieniveaus voor taal, en met een centrale rekentoets in hoeverre zij de rekenvaardigheden beheersen conform de referentieniveaus voor rekenen. In het mbo worden centrale examens voor Nederlandse taal en rekenen ingevoerd. De invoering van deze maatregelen in vo en mbo gebeurt gefaseerd. In de voortgangsrapportage van december 2012 over de invoering van de referentieniveaus hebben we aangegeven voor de invoering van vo en mbo meer tijd te nemen dan aanvankelijk beoogd: voor Nederlands één jaar langer en voor rekenen twee jaar langer.10
De leerlingprestaties in de pilotfase in schooljaar 2012–2013 geven een indruk van de afstand van de leerprestaties van de huidige leerlingcohorten tot de vereiste referentieniveaus. De stand van zaken van de implementatie van de referentieniveaus en de leerlingresultaten worden hieronder kort weergegeven.11 Een hoofdconclusie is dat de invoering van de referentieniveaus voor Nederlandse taal redelijk op schema loopt, maar dat de rekenprestaties van veel leerlingen in vo en mbo momenteel nog reden geven tot zorg.
Ter voorbereiding van de definitieve invoering van de referentieniveaus in examens en rekentoets vinden bovendien pilots plaats waarin het CvE en de scholen ervaring opdoen met de organisatie en inhoud van de toetsing en examinering. Jaarlijks rapporteert het CvE over de bevindingen daarbij (zie bijlage 3). Het betreft hierbij een evaluatie van de inhoud en vorm van de toetsen, van de logistiek en organisatie en de monitoring van de leerlingprestaties. Vrijwel alle scholen in vo en mbo hebben het schooljaar 2012–2013 benut voor het opdoen van ervaring met de digitale pilottoetsen en -examens. Het CvE geeft daarbij aan dat de afname logistiek en technisch gezien in het algemeen goed is verlopen.
In het vo worden de referentieniveaus Nederlandse taal verankerd in de al bestaande eindexamens Nederlands. Het gaat hierbij niet om nieuwe toetsen, maar om een eventuele aanscherping van de al bestaande examens. Uit onderzoek van het CvE in 2012–2013 blijkt dat de centrale examens Nederlands van 2012 voor de meeste schoolsoorten al goed op het vereiste referentieniveau waren afgestemd. Alleen de centrale examens voor vmbo-bb en vwo bleken iets onder het vereiste referentieniveau te liggen. Voor vwo zal het CvE daarom aan de scholen bekend maken dat het centraal examen Nederlands in 2015 een iets hogere moeilijkheidsgraad zal hebben. Voor vmbo-bb wordt in 2014 nagegaan wanneer het referentieniveau 2F volledig kan worden ingevoerd in het centraal examen Nederlands, zodat ook dat examen het gewenste niveau heeft. Daarbij worden ook mogelijke consequenties voor mbo-2 bezien.
De huidige prestaties op het centraal examen Nederlands in het voortgezet onderwijs zijn heel behoorlijk. Het percentage onvoldoendes was in 2013 11% bij vmbo-bb, 22% bij vmbo-kb12 en 18% bij de schoolsoorten vmbo-tl, havo en vwo.
De verwachting is dat het aantal onvoldoendes bij definitieve invoering verder naar beneden zullen gaan.
Ook de prestaties van mbo-3 leerlingen op de pilotexamens Nederlandse taal zijn al goed te noemen. Voor mbo-2 en mbo-4 is dit nog niet het geval. Zo’n 31% van de mbo-2 leerlingen haalde in 2012–2013 een onvoldoende op het pilotexamen niveau 2. Voor mbo-3 lag dit percentage rond de 12%. Bij het pilotexamen niveau 3F, vereist voor mbo-4, scoorde ongeveer 38% van de leerlingen een onvoldoende. Om alle leerlingen op het gewenste niveau te brengen zijn de komende pilotjaren nog de nodige inspanningen van scholen en leerlingen nodig.
In maart 2013 vond een pilot plaats met betrekking tot de referentieniveaus voor rekenen. De afstand van de leerlingprestaties tot de vereiste referentieniveaus bleek in deze pilot bij de meeste leerlingen nog groot te zijn. Een grote meerderheid van de vmbo- en havoleerlingen scoorde een onvoldoende. Bij vwo behaalde 22% een onvoldoende, bij havo was dit 72% en bij vmbo tussen 77% (vmbo-bb) en 68% (vmbo gl/tl). Het gaat hierbij in de meeste gevallen om leerlingen die in het voorlaatste jaar zitten: zij hebben nog een jaar onderwijs te gaan, waardoor hun resultaten nog kunnen verbeteren. In mbo-2 scoorde rond de 66% van de leerlingen een onvoldoende voor het pilotexamen niveau 2F. In mbo-3 was het percentage onvoldoendes voor ditzelfde pilotexamen rond de 43%. In mbo-4 behaalde zo’n 74% van de leerlingen een onvoldoende voor het 3F-examen.
De verwachting is dat de rekenprestaties bij de definitieve invoering in schooljaar 2015–2016 hoger zullen zijn. Vanaf dat schooljaar zal het behaalde cijfer op de rekentoets namelijk meetellen voor het behalen van het diploma. Dat zal van invloed zijn op de inzet en motivatie van de leerlingen: onder meer uit de ervaringen met de aanscherping van de exameneisen vo in 2012 bleek dat scholen en leerlingen goed in staat blijken toe te werken naar verhoogde normen.
Daarnaast mag positief effect verwacht worden van de door het CvE te treffen maatregelen ter verbetering van de toegankelijkheid van de rekentoetsen. Uit de evaluatie van het CvE onder docenten en leerlingen bleek namelijk dat met name bij de rekentoets in vo en mbo nog problemen werden ervaren met de toegankelijkheid van de pilottoets. Daarbij ging het om onder meer de toetsvorm, toetslengte en de complexiteit van de rekenopgaven. Dit zal worden aangepast.
Het belangrijkste effect mag echter verwacht worden van de verdere verbetering van de kwaliteit van het rekenonderwijs. Scholen zijn nu nog volop bezig met het goed neerzetten van het rekenonderwijs. Wij waarderen de inzet waarmee veel scholen aan de slag zijn gegaan om hun rekenonderwijs goed neer te zetten. Dit proces is echter nog niet klaar. Zo valt uit enquêtes van het CvE af te leiden dat de huidige leerlingen in vo en mbo nog niet allemaal rekenonderwijs hebben gehad. Alle scholen worden geïnformeerd over hun leerlingprestaties in de pilots ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Wij verwachten dat scholen er alles aan doen om leerlingen voldoende en kwalitatief goed rekenonderwijs te bieden.
Gezien de huidige tegenvallende leerlingprestaties op de rekentoets en de (opstart)problemen met de toetsen zelf is extra inzet nodig van alle betrokken partijen, zoals overheid, CvE en de scholen zelf. Hieronder schetsen we welke maatregelen voor de komende periode voorzien zijn.
Al genomen maatregelen: meer tijd en passende aanpak voor vmbo
Met de wetgeving voor de referentieniveaus is, met goedkeuring van uw Kamer, bepaald dat een rekentoets onderdeel wordt van het examen in vo en mbo en dat het cijfer dat leerlingen hiervoor behalen consequenties heeft voor het slagen en zakken. Onze inzet is helder: het is in het belang van de verbetering van de rekenvaardigheden van leerlingen om die lijn vast te houden. We hebben echter geconcludeerd dat er meer tijd nodig is voor succesvolle implementatie. Met de eerder genoemde brief van december 2012 hebben we twee jaar extra tijd gegeven voor de volledige invoering van het referentieniveau rekenen. De extra tijd moet goed worden benut.
Met de brief van december 2012 hebben we ook bepaald dat er wordt gedifferentieerd in de exameneisen voor taal en rekenen bij de leerwegen van het vmbo. Leerlingen in de vmbo-tl moeten meer opgaven goed maken om een voldoende te scoren dan leerlingen in vmbo-kb. De eisen voor vmbo-bb-leerlingen zijn vervolgens weer wat lichter dan voor vmbo-kb-leerlingen. We hebben toegestaan dat in 2013–2014 en 2014–2015 vmbo-bb-leerlingen nog onder 2F mogen scoren om een voldoende te behalen.
Extra ondersteuning vanaf 2013–2014
De steunpunten taal en rekenen vo/mbo starten in het najaar van 2013 een tweejarig intensiveringstraject. Daarin bezoeken zij scholen, geven zij scholen advies op maat over hun rekenbeleid en reiken zij scholen praktische handvatten aan voor verbetering van het rekenonderwijs. Er zal hierbij ook ingezet worden op verspreiding van goede voorbeelden. Verder wordt ingegaan op de personele inzet op het gebied van rekenen en op de vraag of er bij de school en docenten behoefte bestaat voor deskundigheidsbevordering in het geven van rekenonderwijs. Met lerarenopleidingen wordt het gesprek gevoerd hoe het (na)scholingsaanbod verder kan worden afgestemd op het rekenonderwijs in het vo en mbo.
Ook het CvE stelt in 2013–2014 een aantal producten ter beschikking ter ondersteuning van het rekenonderwijs. Zowel voor referentieniveau 2F als 3F worden voorbeeldtoetsen en -examens beschikbaar gesteld, waarmee leerlingen kunnen oefenen. Om tegemoet te komen aan de wens van scholen naar een meer gedetailleerde terugkoppeling van de rekenresultaten beproeft het CvE in schooljaar 2013–2014 een rapportage op domeinen. Kandidaten en docenten krijgen daarmee meer inzicht in de behaalde scores op de verschillende domeinen die bij rekenen worden onderscheiden. Dit kan worden benut om bij het rekenonderwijs in te spelen op de zwakke punten van leerlingen.
De Inspectie van het Onderwijs houdt, zoals vastgelegd in het toezichtkader, toezicht op het taal- en rekenonderwijs in vo en mbo. Scholen die onvoldoende inspanningen leveren, worden door de Inspectie daarop aangesproken. De Inspectie zal begin 2014 onderzoeken hoe vo-scholen achterstanden op rekenen en taal bestrijden.
Enkele aanpassingen in de toetsen vanaf 2013–2014
Het CvE is verantwoordelijk voor de toetsen en examens rekenen. Die toetsen zijn van goede kwaliteit: de betrouwbaarheid is hoog en de referentieniveaus rekenen zijn adequaat geoperationaliseerd. Tegelijkertijd blijkt uit de pilot dat de toets op enkele punten, waaronder toetslengte in het vo en maakbaarheid van de toets in het mbo, nog verbeterd kan worden. CvE zal deze verbeteringen doorvoeren in de toetsen voor 2013–2014.
Uit analyse van de pilotresultaten van 2013 voor vmbo-bb blijkt dat veel opgaven van de rekentoets 2F minder geschikt waren voor deze leerlingen. Daarbij moet bedacht worden dat een groot deel van deze leerlingen het voortgezet onderwijs instroomt met een rekenniveau onder niveau 1F. Uw Kamer heeft in het AO examinering van 18 juni jl. aandacht gevraagd voor de mogelijkheden om in het vmbo te differentiëren.
Uit de pilots blijkt dat de alleen differentiatie in de becijfering (zoals nu het geval is) nog onvoldoende inzicht biedt in de rekenvaardigheden van de vmbo-bb leerlingen. Naast differentiatie in becijfering is ook differentiatie in de toetsopgaven wenselijk. Wij zullen het CvE vragen een toets voor vmbo-bb te ontwikkelen met een groter aantal eenvoudige toetsopgaven. Met zo’n toets kunnen vmbo-bb leerlingen beter laten zien hoe zij presteren ten opzichte van niveau 2F, en meer specifiek welke rekenvaardigheden zij wel en (nog) niet beheersen. Omdat bij doorstroom naar mbo-2 het niveau 2F moet worden onderhouden, bezien we in 2014 of passende maatregelen nodig zijn voor mbo-2.
Voor het vwo wordt op ons verzoek door het CvE onderzocht of het 3S-niveau (streefniveau) meer mogelijkheden biedt voor een toets die een passende uitdaging vormt voor vwo-leerlingen. Medio 2014 zal een besluit worden genomen over de invoering van 3S.
Het beleid ter versterking van de taal- en rekenvaardigheden in alle onderwijssectoren vereist ook expliciet aandacht voor leerlingen met dyslexie en dyscalculie. Over dit onderwerp is op 27 februari 2013 met uw Kamer een debat gevoerd. Tijdens dit debat en het vervolg (VAO) op 20 maart is een aantal toezeggingen gedaan en is een motie van het lid Van Meenen (D66) aangenomen over de invloed van lesmethoden op leerlingen met dyslexie en dyscalculie. Vanwege de grote raakvlakken tussen het beleid voor taal en rekenen en voor dyslexie en dyscalculie, zijn de belangrijkste maatregelen hier opgenomen.
In opdracht van het CvE heeft de Hogeschool Utrecht (HU) een onderzoek verricht naar leerlingen die ernstige problemen hebben met rekenen (bijlage 413). Uit het onderzoek komt naar voren dat voor deze leerlingen een aantal aanpassingen in de toetsing mogelijk en gewenst is. Het onderzoek laat ook zien dat er een groep leerlingen met dyscalculie zal overblijven voor wie naar redelijkheid nu en in de nabije toekomst het gewenste niveau 2F of 3F niet haalbaar zal blijken. Daarnaast komt naar voren dat ook bij dyscalculie wel degelijk sprake kan zijn van een zeker rendement van goed rekenonderwijs.
Leerlingen met dyscalculie kunnen vanaf 2016 een aangepaste toets afleggen met lagere exameneisen. Ook wordt de toegankelijkheid vergroot doordat meer gebruik mag worden gemaakt van hulpmiddelen zoals de rekenmachine en eventueel een door het CvE opgestelde formule- of rekenkaart. Het CvE zal in schooljaar 2013–2014 beproeven of een sjabloon van een mogelijke reken- en formulekaart bij rekenen, wiskunde en economie werkbaar is. Het CvE informeert scholen hierover via de gebruikelijke kanalen.
Scholen worden geacht een zorgvuldig toelatingsbeleid op te stellen voor toelating tot de aangepaste toets. Gronden daarvoor zijn dat een leerling aantoonbaar is vastgelopen bij het reguliere rekenonderwijs (ook na remediërende activiteiten), en dat de school een ondersteuningsprogramma biedt dat de leerling in staat stelt zich adequaat voor te bereiden op de eisen van de aangepaste toets. We verwachten dat het om zo’n 5%-10% van de leerlingen zal gaan. Een deskundigenverklaring is vooralsnog geen verplicht onderdeel. Daarmee zou in deze aanloopfase onevenredig veel aandacht gaan naar het verkrijgen van een verklaring, terwijl juist de begeleiding op de school nu stevig moet worden neergezet.
In overleg met de betreffende sectoren zal in de loop van 2013–2014 de toelating naar het vervolgonderwijs worden bepaald. Op de cijferlijst (vo) of resultatenlijst (mbo) zal aangetekend worden dat sprake is van een aangepaste rekentoets met lagere exameneisen. Voor leerlingen met dyscalculie is niet elke vervolgopleiding geschikt, voor veel opleidingen en beroepen zijn goede rekenvaardigheden onmisbaar. In overleg met de betreffende sectoren zal daarom in de loop van 2013–2014 de toelating tot het vervolgonderwijs worden bepaald. De eventueel gebruikte hulpmiddelen zullen evenwel niet op het diploma worden vermeld. Wij delen de conclusie van het CvE (zie bijlage 5 voor de aan uw Kamer toegezegde analyse14) dat een gedifferentieerde melding, gecombineerd met een grotere beslisvrijheid van scholen ongeacht de exameneisen, de herkenbaarheid en het civiel effect van het diploma zou aantasten. Daar komt bij dat er een stigmatiserend effect van zal uitgaan.
Het CvE en de scholen in vo en mbo zullen vanaf 2014 ervaring opdoen met een aangepaste toets voor leerlingen met dyscalculie, gericht op de definitieve invoering in schooljaar 2015–2016. De scholen worden door het CvE in het najaar van 2013 nader geïnformeerd over de aanpak en de deelname aan de pilots.
Wij zullen de pilot nauwlettend monitoren, met specifieke aandacht voor het toelatingsbeleid van scholen. Indien we signalen ontvangen dat scholen leerlingen toelaten die niet behoren tot de beoogde doelgroep, zullen we hierop gerichte actie ondernemen. Over de bevindingen zal worden gerapporteerd in de jaarlijkse voortgangsrapportages.
Met bovenstaande maatregelen worden randvoorwaarden voor examinering van leerlingen met dyscalculie gecreëerd. Dit laat onverlet dat ook deze leerlingen uiteindelijk het meest gebaat zijn bij goed onderwijs. De protocollen ernstige rekenwiskunde problemen en dyscalculie (erwd), opgeleverd in 2011 (po en so) en 2012 (v(s)o en mbo), bieden scholen daarbij handvatten. We vinden het wenselijk dat scholen bij de implementatie van dit protocol worden ondersteund. Analoog aan het invoeringstraject voor dyslexie starten wij daarom met een masterplan dyscalculie. De steunpunten taal en rekenen stellen samen met het KPC een implementatieplan op voor po, so, vo, vso en mbo. Dit zal naar verwachting in september gereed zijn, de uitvoering zal daarna starten.
Naar aanleiding van vragen van het lid Rog (CDA) hebben we het CvE gevraagd of de ontheffing voor de tweede moderne vreemde taal een kan-bepaling moet blijven. In zijn reactie geeft het CvE aan dat de regelgeving op zich adequaat is. Er is geen sprake van een automatisch recht van de leerling, noch een grondslag voor willekeur van de school. Het uitgangspunt van de regelgeving is dat de verplichting de tweede moderne vreemde taal als examenvak te volgen onder andere bij leerlingen met dyslexie niet mag leiden tot een onnodige belemmering bij het behalen van het diploma. Dit uitgangspunt moet leidend zijn bij de beslissing om de ontheffing toe te staan. We zullen scholen in een voorlichtingstraject hierop wijzen. Over de uitwerking van de motie van het lid Van Meenen over de invloed van lesmethoden op het voorkomen van dyslexie en dyscalculie en de afspraken met de beroepsgroep over de deskundigenverklaring zullen we uw Kamer begin volgend jaar informeren.
Zoals gezegd: taal en rekenen staan stevig op de kaart. Scholen en andere betrokkenen zijn hard bezig om de referentieniveaus te implementeren en de leerresultaten van leerlingen (verder) te verbeteren. Daarbij wordt wel duidelijk dat er vooral voor rekenen door alle betrokken partijen ook nog het nodige werk verzet moet worden. De ervaringen met de pilots worden door het CvE benut om enkele verbeteringen aan te brengen in de toetsen in 2013–2014. Van scholen is een gerichte inzet nodig op het verbeteren van het rekenonderwijs. We nemen verschillende maatregelen om scholen daarbij te faciliteren, met specifieke aandacht voor adequate randvoorwaarden voor leerlingen met een beperking. Wij volgen de ontwikkelingen in elke onderwijssector op de voet en houden uw Kamer via jaarlijkse voortgangsrapportages op de hoogte.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Jaarlijkse voortgangsrapportages: Kamerstuk 31 332, nr. 7; Kamerstuk nr. 31 332, nr. 10; Kamerstuk 31 332, nr. 16, Kamerstuk 31 332, nr. 19.
Dit werd onder meer betoogd door de commissie Dijsselbloem (zie het eindrapport van deze commissie; Kamerstuk 31 007, nr. 6) en de Onderwijsraad (Versteviging van kennis in het onderwijs I en II (2006, 2007)).
Zie voor het rapport van de commissie Meijerink: Over de drempels met taal en rekenen. Hoofdrapport van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (2008).
Over de volle breedte, Stand van zaken m.b.t. het onderwijsaanbod in het basisonderwijs, Inspectie van het Onderwijs, mei 2013, pp. 6–7.
Monitor verbetertrajecten taal en rekenen 2008/2009, 2009/2010 en 2010/2011, Inspectie van het Onderwijs, april 2012.
Dat heeft uiteraard ook consequenties voor de doorstroom naar het voortgezet onderwijs. De cognitieve capaciteiten van leerlingen zijn medebepalend voor het instroomniveau in het voortgezet onderwijs. Leerlingen die in het primair onderwijs het fundamentele niveau 1F niet behalen, zullen doorgaans instromen in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo of in het praktijkonderwijs.
Het gaat hierbij om de digitale examens bb en kb. Bij de papieren examens waren de onvoldoendepercentages resp. 10 en 23%. De meeste leerlingen doen digitaal examen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31332-21.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.