31 322
Kinderopvang

nr. 55
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 februari 2009

Zoals ik u heb toegezegd in het Algemeen Overleg van 4 december jl. (Kamerstuk 31 322, nr. 52) stuur ik u deze brief met informatie over de wijze van berekening van de wachtlijsten in de kinderopvang in de onderzoeksrapportage «Wachtlijsten en wachttijden buitenschoolse opvang en dagopvang (3e meting)». Deze rapportage was een bijlage bij mijn brief d.d. 5 november 2008, TK 31 322, nr. 40.

De basis voor de berekening van de omvang van de wachtlijsten en de wachttijden is informatie van een representatieve steekproef van kinderopvangorganisaties in specifieke gemeenten. Er zijn centraal geen gegevens beschikbaar van individuele organisaties of gemeenten. Op de informatie uit de steekproef zijn vier correcties toegepast. Vervolgens zijn de uitkomsten vertaald naar het niveau van geheel Nederland.

De eerste correctie betreft het omzetten van de gegevens van de kinderopvangorganisaties (plaatsingslijsten) in een bepaalde gemeente naar een bruto wachtlijst.

De plaatsingslijst is een lijst met namen van ouders/kinderen die op enig moment een plaats willen hebben bij deze kinderopvangorganisatie. Deze lijst kan ook een intekenlijst of inschrijflijst genoemd worden. Aanstaande ouders kunnen zelfs hun kind dat nog niet geboren is op de plaatsingslijst laten opnemen.

De bruto wachtlijst is een lijst met namen van kinderen waarvan de ouders op het moment van de meting feitelijk behoefte hebben aan kinderopvang. Als ouders voorzien op bijvoorbeeld 1 augustus 2008 kinderopvang nodig te hebben (de «wensdatum»), dan staan zij op 1 juni 2008 wel op de plaatsingslijst, maar niet op de bruto wachtlijst. Deze ouders komen op de bruto wachtlijst na 1 augustus, als de wensdatum is verstreken (en het kind geen plaats in de opvang heeft).

De tweede correctie betreft het «ontdubbelen». Als een kind op de wachtlijst staat bij kinderopvangorganisatie A in gemeente B, wordt onderzocht of dit kind ook bij andere kinderopvangorganisaties in die gemeente op de wachtlijst staat. Dat gebeurt bij minimaal 75% van het aanbod van buitenschoolse opvang of dagopvang in de gemeente. Als een kind op meerdere wachtlijsten voorkomt, wordt het toegerekend aan de kinderopvangorganisatie waar de meeste dagdelen kinderopvang wordt gevraagd. Is de omvang van de vraag bij beide organisaties gelijk, dan wordt het kind willekeurig aan de wachtlijst van een kinderopvang toebedeeld.

De derde correctie is het «opschonen» met een plausibiliteittoets, waarbij vooral naar leeftijd wordt gekeken. Als bijvoorbeeld een kind van 5 jaar op de wachtlijst voor dagopvang staat, wordt het van de wachtlijst gehaald, omdat dagopvang voor kinderen tot 4 jaar is.

Na deze correcties van ontdubbelen en opschonen is een netto (administratie)wachtlijst ontstaan.

De vierde correctie is gebaseerd op onderzoek onder ouders die op de netto (administratie)wachtlijst staan. Een representatieve steekproef van ouders is in de eerste en tweede meting van de wachtlijsten telefonisch gevraagd of zij echt wachten op een plaats in de dagopvang of buitenschoolse opvang. Het kan immers zo zijn dat ouders geen behoefte meer hebben aan kinderopvang, omdat ze een andere opvangmogelijkheid hebben gevonden of andere werktijden hebben. Zo’n 25% van de ouders op de netto (administratie)wachtlijst blijkt niet (meer) op een kinderopvangplaats te wachten. De netto (administratie)wachtlijst wordt zo dus met een kwart verkort.

Na deze vier correcties is een opgeschoonde wachtlijst ontstaan, met alleen kinderen voor wie op het moment van de peildatum echt behoefte is aan dagopvang of buitenschoolse opvang.

Om een zo compleet mogelijk beeld te geven van de wachtlijsten worden drie punten genoemd: «wachtlijstomvang», «gemiddelde wachttijd op peildatum» en «gemiddelde wachttijd bij plaatsing (periode tussen twee metingen in)».

De twee punten «wachtlijstomvang» en «gemiddelde wachttijd» geven informatie over het meetmoment. Het derde punt «gemiddelde wachttijd bij plaatsing» geeft informatie over een periode. Dit betreft hoe lang kinderen, die in die periode een kinderopvangplaats hebben gekregen, hebben gewacht op die plaats. Deze kinderen staan aan het eind van die periode, ofwel bij de laatste meting, niet meer op de wachtlijst omdat ze dan geplaatst zijn.

Tot slot kan ik u meedelen dat het aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang tussen juni en december 2008 met 56 000 is gestegen van 599 000 naar 655 000 kinderen. Daarmee komt de groei van het gebruik van de kinderopvang overeen met de verwachtingen van het kabinet. Dit voorjaar ontvangt u een brief met de laatste stand van zaken omtrent wachtlijsten entijden in de kinderopvang.

In de hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma

Naar boven