31 322 Kinderopvang

Nr. 435 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2021

Met deze brief informeer ik u over de evaluatie van de Tijdelijke subsidieregeling taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang (hierna: de subsidieregeling). Deze eindevaluatie is in het Jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2020 toegezegd.1 Tevens vindt u in de bijlage2 de resultaten van een enquête die het Ministerie van Sociale en Werkgelegenheid Zaken in augustus 2021 heeft uitgezet onder ouders over verschillende thema’s in de kinderopvang. Tot slot is in deze brief een verwijzing opgenomen naar uitkomsten van drie enquêtes die in 2020 en 2021 onder ouders zijn uitgevoerd naar ervaringen en behoeftes van ouders rondom kinderopvang in de coronaperiode.

Leeswijzer

Paragraaf 1 gaat in op de aanleiding, het doel en de opzet van de subsidieregeling. In paragraaf 2 vindt een analyse plaats naar aanleiding van data, achtergrondkenmerken en ervaringen van deelnemers en het bereik van de subsidieregeling. Paragraaf 3 benoemt conclusies over de effecten en aandachtspunten van de regeling. Bij de evaluatie is rekening gehouden met de vragen die gesteld worden onder de Regeling periodiek evaluatieonderzoek.

In paragraaf 4 leest u welke onderwerpen aan bod zijn gekomen in de enquête van augustus 2021 en vindt u de link naar de enquêtes uit 2020 en 2021.

1. Aanleiding, doel en opzet subsidieregeling

1.1 Aanleiding

Kinderopvang is er voor ouders en kinderen. Door toegankelijke, veilige en goede kinderopvang kunnen ouders werken en kinderen zich ontwikkelen. Daarom krijgen ouders financiële ondersteuning en zijn er (kwaliteits)regels in wet- en regelgeving neergelegd. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid baseert zich op de inzichten uit de wetenschap en betrekt ervaringen uit de praktijk van ouders, kinderopvangorganisaties, medewerkers, toezichthouders en handhavers. Samen zorgen we ervoor dat ouders hun kinderen met een gerust hart naar de kinderopvang laten gaan en kinderen groeien in hun ontwikkeling.

Een belangrijk uitgangspunt is dat pedagogische, kwalitatief goede opvang essentieel is voor de ontwikkeling van het kind. Het startpunt van kwalitatief goede opvang is de deskundigheid en vaardigheid van de pedagogisch medewerker en de gastouder. Immers, de pedagogisch medewerker en de gastouder zorgen voor de dagelijkse opvang, ontwikkeling en begeleiding van het kind. Deskundige beroepskrachten in de opvang en gastouders zijn medewerkers die met kinderen praten, dingen uitleggen, die interactie stimuleren tussen de kinderen en die hen actief in hun ontwikkeling stimuleren. Om dit te kunnen realiseren is een goede beheersing van de Nederlandse taal en interactievaardigheden nodig. Taal- en interactievaardigheden vormen een belangrijke indicator voor de kwaliteit van kinderopvang. Een kwaliteitspeiling in 2012 van het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO)3 had vastgesteld dat er ruimte is voor verbetering van de taal- en interactievaardigheden bij pedagogisch medewerkers in de kinderopvang. Naar aanleiding daarvan heeft SZW in 2014 een subsidieregeling uitgewerkt voor training in de taal- en interactievaardigheden voor pedagogisch medewerkers, stafmedewerkers en leidinggevenden in de kinderopvang.

1.2 Doel

Het doel bij deze meerjarige subsidieregeling was bevordering van de taal- en interactievaardigheden van pedagogisch medewerkers en gastouders in de kinderopvang door middel van trainingen. Door subsidie te verlenen voor trainingen gericht op taal- en interactievaardigheden binnen de opvang beoogde deze regeling de beheersing van deze vaardigheden door pedagogisch medewerkers en de gastouders op een hoger peil te brengen. Daarnaast bood de regeling ook een subsidiemogelijkheid voor trainingen waarmee leidinggevenden/stafmedewerkers worden geëquipeerd om zelf intern trainingen aan pedagogisch medewerkers en gastouders te verzorgen. Deze regeling moet daarmee bijdragen aan verbetering van de pedagogische kwaliteit in de kinderopvang.

In deze evaluatie proberen we dan ook de vraag te beantwoorden in hoeverre de verstrekking van de subsidie heeft bijgedragen aan de versterking van taal- en interactievaardigheden van beroepskrachten en gastouders. Daarbij maken we gebruik van informatie over de verstrekking van de subsidieregeling, rapporten over kenmerken en ervaringen van deelnemers met de gesubsidieerde trainingen en cijfers over het bereik van de regeling.

1.3 Opzet

De subsidieregeling was er voor pedagogisch medewerkers, gastouders en leidinggevenden in de kinderopvang. Bij de trainingen waren twee categorieën te onderscheiden; 1) trainingen taal- en interactievaardigheden voor beroepskrachten, en 2) train-de-trainer-trainingen voor leidinggevenden en stafmedewerkers bij kindercentra en voor gastouderbureaus die aan de bij hen aangesloten gastouders trainingen aanbieden.

Vanaf medio december 2014 tot medio 2018 bood de regeling de mogelijkheid voor subsidieaanvragen voor een training in de vorm van een voorschot. Het beschikbare subsidiebudget is in dit tijdvak via vier openstellingen beschikbaar gesteld. De kosten van twee specifieke trainingen kwamen voor vergoeding onder de regeling in aanmerking: het trainingsprogramma «Tink», ontwikkeld door Sardes, en »Oog voor Interactie», ontwikkeld door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi).4 Deze organisaties waren daarmee ook licentiehouders van de trainingen.5 Kinderopvangorganisaties kozen zelf voor welke training zij subsidie aanvroegen. Daarnaast was het principe van een lerende organisatie in de regeling opgenomen, wat inhield dat in de subsidieaanvraag moest worden aangegeven hoe de door de beroepskrachten c.q. gastouders opgedane kennis en vaardigheden werd geborgd in de organisatie.

2. Data, rapporten, achtergrondkenmerken en ervaringen deelnemers en bereik

2.1 Data en rapporten

In totaal zijn er 1598 subsidieaanvragen verleend, waar een bedrag van ruim 10 miljoen euro mee gemoeid is geweest.6 De subsidieaanvragen konden betrekking hebben op meerdere trainingen, omdat een kinderopvangorganisatie voor meerdere medewerkers tegelijk een voorschot kon aanvragen, met een maximum van 25.000 euro.

Navraag bij de aanbieders geeft meer inzicht in de aantallen trainingen die afgerond zijn. In totaal zijn bij Sardes 8229 certificaten afgegeven aan pedagogisch medewerkers, 576 certificaten aan stafmedewerkers en 118 licentiehouders. Via het NJI zijn in totaal 6505 pedagogisch medewerkers getraind, 259 staftrainers en 70 licentiehouders.

Gedurende de looptijd van de subsidieregeling zijn verschillende rapporten verschenen over de subsidieregeling, waarvan in deze evaluatie gebruik zal worden gemaakt:

  • Taal- en interactievaardigheden in de kinderopvang. Tussentijds verslag van de trainingen in het kader van de subsidieregeling «taal- en interactievaardigheden kinderopvang» (tweede tranche), Bureau Kwaliteit Kinderopvang en Bureau Bartels, mei 2016 (BKK 2016)

  • Taal- en interactievaardigheden in de kinderopvang. Tussentijds verslag van de trainingen in het kader van de subsidieregeling «taal- en interactievaardigheden kinderopvang» (tweede tranche), Bureau Kwaliteit Kinderopvang en Bureau Bartels, juni 2017 (BKK 2017)

  • Interactievaardigheden in de kinderopvang. Een onderzoek naar ervaren effecten van de trainingen «TINK» en «Oog voor interactie», Universiteit Utrecht, juni 2017 (UU 2017)

  • Tevredenheidsonderzoek subsidie-aanvragers UVB voor de regeling Kinderopvang taal- en interactievaardigheden, i&o research, juli 2019 (i&o 2019)

  • Taalrijke interactie in kinderopvang. Evaluatie van het trainingsprogramma Oog voor Interactie, Nederlands Jeugdinstituut en ROC van Amsterdam, 2020 (NJi 2020)

2.2 Analyse achtergrondkenmerken deelnemers

De monitors over deelname aan de trainingsprogramma’s die over de jaren 2015 en 2016 zijn uitgevoerd, geven onder meer informatie over de achtergrondkenmerken van deelnemers.7 Daaruit blijkt dat de leeftijd van deelnemers overeenkomt met de leeftijd van de totale populatie pedagogisch medewerkers in de kinderopvang en er zowel ervaren als minder ervaren medewerkers deelnamen aan de trainingen. Voor een derde van de deelnemers was dit een eerste training. Het opleidingsniveau van de deelnemers lag vooral op MBO-3 en MBO-4 niveau; 15 tot 18% van de deelnemers was hoger geschoold en 85% tot 90% had Nederlands als moedertaal. De meeste deelnemers van de trainingen voor beroepskrachten zijn werkzaam in de dagopvang (0–4 jaar), rond een derde van de deelnemers was werkzaam in de buitenschoolse opvang. Gastouders waren ondervertegenwoordigd onder de deelnemers. Voor de train-de-trainer trainingen geldt dat zij bijna allemaal afkomstig zijn van de dagopvang, veel minder van de gastouderopvang en niet van de buitenschoolse opvang.

2.3 Analyse ervaringen deelnemers

Naast cijfers over deelname aan de verschillende trainingen tijdens de eerste jaren van de looptijd van de subsidieregeling hebben deze onderzoeken vooral de ervaringen van deelnemers in beeld gebracht en geven dus vooral kwalitatieve informatie.

Uit de tussentijdse verslagen komt een positief beeld naar voren over de vormgeving van de training en de goede aansluiting bij de praktijk en het pedagogisch beleid van de organisaties waar de deelnemers werkzaam waren. Deelnemers zeiden ook tijd en ruimte te ervaren om het geleerde in praktijk toe te passen. Het overgrote deel van de deelnemers die aan de train-de-trainer trainingen deelnamen, gaven aan de training (in aangepaste) vorm ook in de eigen organisatie te zullen geven.8

De studie van de Universiteit Utrecht over de ervaringen van de twee aangeboden trainingen concludeert dat het versterken van interactievaardigheden met deze trainingen op korte termijn mogelijk is. Op basis van interviews met deelnemers is vastgesteld dat de trainingen bij de meeste deelnemers geleid hebben tot een vergroot bewustzijn van het belang van sterke interactievaardigheden en ook het opfrissen van bestaande kennis waardevol was. De onderzoekers merken op dat voor behoud van blijvende effecten van de trainingen wel van belang is dat de kennis van de training in de organisatie geborgd wordt.9

NJi heeft in 2020 een evaluatie uitgevoerd naar de eigen training Oog voor interactie. Ook daar komt naar voren dat de training een positieve invloed had op de taal- en interactievaardigheden van medewerkers en de training als leerzaam is ervaren. Door de training zeggen medewerkers bewuster te zijn gaan handelen en daarmee gesterkt werden in hun interactievaardigheden en zelfvertrouwen daarbij. In het verlengde liggen de ervaringen van de trainers die de training gevolgd hebben. Ook zij geven aan effect van de training op het eigen handelen te merken bij trainings- en coachingsvaardigheden. Als aandachtspunt wordt in het rapport de implementatie en borging van het geleerde in de organisatie genoemd. Daarmee bedoelt men dat er bij de organisatie aandacht is voor hoe de kennis van de training in de organisatie kan beklijven, bijvoorbeeld door er aandacht aan te besteden in teamoverleggen, intervisies en door leidinggevenden te betrekken.

2.4 Bereik van de regeling

Het aantal afgeronde trainingen bij de aanbieders zegt iets over het bereik van de subsidieregeling. De training taal- en interactievaardigheden is door bijna 15.000 medewerkers afgerond. De train-de-trainer-trainingen die aan stafmedewerkers en licentiehouders is aangeboden, is door in totaal ruim 1.000 personen afgerond. Met deze laatste groep wordt het bereik nog eens extra vergroot, doordat zij getraind werden om die kennis vervolgens weer aan anderen over te dragen. Het effect van deze laatste categorie trainingen is niet precies na te gaan, maar uitgegaan kan worden van een vergrotend effect. Als deze cijfers worden afgezet tegen het gemiddelde aantal medewerkers in de kinderopvangsector in de jaren 2015–2018 van 95.00010, kan wel gezegd worden dat de trainingen zo’n 17% van de medewerkers in de kinderopvang hebben bereikt. Daarbij is het versterkende effect van de train-de-trainer trainingen dus niet meegenomen.

Overigens kan aangenomen worden dat het effect nu nog voortduurt, omdat de training «Oog voor interactie» van NJi is overgedragen aan en nu aangeboden wordt door het ROC Amsterdam.11 Ook bij het trainingsprogramma «Tink» is de verwachting dat de trainers en licentiehouders die via de subsidieregeling kennis hebben opgedaan, deze kennis nog steeds gebruiken in huidige trainingen.

3. Conclusies

3.1 Effecten van de regeling

Het doel van de subsidieregeling was om door middel van de trainingen de taal- en interactievaardigheden van pedagogisch medewerkers en gastouders in de kinderopvang te versterken en op een hoger peil te brengen. Het is niet mogelijk gebleken om rechtstreekse effecten van de trainingen op de kwaliteit van de taal- en interactievaardigheden te meten. Wel kunnen we kijken naar de ervaringen van deelnemers en het bereik van de trainingen om iets te zeggen over het nut van de trainingen. Uit kwalitatieve informatie blijkt dat deelnemers positief zijn over de training, dat het geleerde geschikt was om in de praktijk te brengen en dat zij door de training bewuster zijn gaan handelen met betrekking tot interactievaardigheden.

De subsidieregeling heeft er voor gezorgd dat een heel aantal beroepskrachten in de kinderopvang kennis rondom taal en interacties heeft opgedaan die geschikt was om in de praktijk van de kinderopvang toe te passen. De train-de-trainer training is daarnaast opgezet om het bereik van de regeling nog eens te vergroten. De regeling heeft zo heel gericht bijgedragen aan versterking van de taal- en interactievaardigheden van pedagogisch medewerkers en gastouders.

De subsidieregeling voorzag in een forse subsidiëring, namelijk € 650,– voor een training voor een beroepskracht en € 2.000,– voor een train-de-trainer training, om zo veel mogelijk kostendekkend te zijn. Uit de tussentijdse verslagen blijkt dat de taal- en interactietraining voor een derde van de deelnemers de eerste training is. Dit zijn aanwijzingen om aan te nemen dat het bereik minder groot zou zijn geweest zonder subsidie of met een lager subsidiebedrag.

Daar komt bij dat de regeling een behoorlijk bereik heeft gehad en zeer waarschijnlijk nog steeds effecten heeft doordat de kennis van de training nog

steeds wordt doorgegeven. Een van de trainingen is bij een opleidingsinstelling belegd waardoor de training duurzaam effect heeft.

Overigens is te zien dat er steeds meer aandacht is gekomen voor taal- en interactievaardigheden bij pedagogisch medewerkers in de kinderopvang. Zo is ter versterking van de mondelinge taalvaardigheid van beroepskrachten met de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang een taaleis vastgesteld. Per 1 januari 2025 moeten beroepskrachten aan een minimum taalniveau voldoen.12 Ook in het Onderzoeksprogramma kwaliteit kinderopvang zijn onderzoeken specifiek gewijd aan interacties om zo de ontwikkeling van kinderen te stimuleren.13 Het belang van taal- en interactievaardigheden bij medewerkers in de kinderopvang wordt daarmee bevestigd.

3.2 Aandachtspunten

De leerpunten van de evaluatie richten zich in zijn algemeenheid op de informatieverzameling, en meer specifiek op de doelgroep van de regeling en de implementatie. Met de beschikbare informatie was het niet mogelijk om direct effect van de trainingen te meten. Het is daarom goed om van tevoren te bepalen welke informatie nodig is en hoe informatieverzameling gefaciliteerd kan worden om deze effecten, waar mogelijk, achteraf beter te kunnen meten. En hoewel we kunnen concluderen dat de regeling in zijn algemeenheid een goed bereik heeft gehad, is wel te zien dat deelname aan de trainingen onevenredig over de opvangvormen is verdeeld. Verreweg de meeste trainingen zijn gevolgd door medewerkers uit de dagopvang. Dat betekent dat we alert moeten zijn op het bereiken van medewerkers uit andere opvangvormen, namelijk de medewerkers in de gastouderopvang en de buitenschoolse opvang. In de subsidieregeling wordt het uitgangspunt van een lerende organisatie genoemd. Onderdeel van de subsidieaanvraag was daarom dat een plan voorgelegd moest worden om de opgedane kennis en vaardigheden in de organisatie te borgen. Uit de verschillende rapporten komt naar voren dat juist die borging in de praktijk lastig te realiseren is. Het blijvende effect van een training wordt ook bepaald door borging van de kennis in de organisatie ná de training. Het is daarom van belang bij trainingen ook aandacht te hebben voor goede implementatie en borging van opgedane kennis.

4. Enquêtes kinderopvang onder ouders

Tevens maak ik in de deze brief gebruik van de gelegenheid om resultaten van een aantal enquêtes onder ouders over kinderopvang te delen. Om inzicht te krijgen in de manier waarom ouders naar het kinderopvangstelsel kijken wordt namelijk in de regel jaarlijks een enquête onder ouders uitgezet. Aan de enquête hebben 1.511 ouders mee gedaan. Aan deze ouders zijn vragen gesteld ten aanzien van mogelijke wachtlijsten, de mening en bekendheid over maatregelen van het verbetertraject kinderopvang, het gebruik van kinderopvang wanneer het stelsel anders zou zijn ingericht, de bekendheid van het Landelijk Register Kinderopvang en het gebruik van en de behoefte aan meertalige opvang. In de bijlage vindt u de resultaten van de enquête.

Tot slot vindt u hier de link naar enquêtes die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2020 en 2021 heeft uitgevoerd naar ervaringen en behoeftes van ouders in de coronaperiode, onder meer ten aanzien van het gebruik van noodopvang: [https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-sociale-zaken-en werkgelegenheid/documenten/rapporten/2020/09/15/effecten-van-de-coronacrisis-op-de-kinderopvang]. De rapportage van de laatste enquête 2021 zal op deze locatie geplaatst worden zodra deze afgerond is.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma


X Noot
1

Kamerstuk 35 830 XV, nr. 1, p. 187.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Kamerstuk 31 322, nr. 216.

X Noot
4

Deze twee aanbieders zijn geselecteerd naar aanleiding van een call voor het ontwikkelen van en trainingsprogramma.

X Noot
5

Licentiehouders zijn diegenen die de gesubsidieerde trainingen mogen geven en daarom noodzakelijk voor het aanbieden van het trainingsprogramma.

X Noot
6

Het precieze bedrag is 10.660.982 euro.

X Noot
7

In de monitoren (BKK 2016 en BKK 2017) zijn ook ervaringen van deelnemers getoetst; deze komen in de volgende paragraaf aan de orde.

X Noot
8

Uit de tussenverslagen BKK 2016 en BKK 2017.

X Noot
9

UU 2017.

X Noot
10

In de cijfers is het niet mogelijk pedagogisch (beleids)medewerkers en gastouders van andere medewerkers in de kinderopvang (zoals administratief personeel) te onderscheiden. Dit getal behelst daarom alle werknemers en zelfstandigen in de sector, dus ook anderen dan pedagogisch (beleids)medewerkers en gastouders, waarvoor geen gebruik kon worden gemaakt van de subsidieregeling. Het bereik in percentage onder de doelgroep van de regeling (pedagogisch (beleids)medewerkers en gastouders) zal daarom in werkelijkheid hoger liggen.

Bron: https://azwstatline.cbs.nl/#/AZW/nl/dataset/24014NED/table?ts=1632323411064.

X Noot
12

Pedagogisch medewerkers in de kinderopvang moeten per die datum minimaal niveau 3F of B2 voor mondelinge taalvaardigheid hebben.

X Noot
13

Programma kwaliteit kinderopvang, ZonMW: Kwaliteit Kinderopvang – Projecten – ZonMw.

Naar boven