31 322 Kinderopvang

Nr. 347 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 maart 2018

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 22 januari 2018 inzake Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang – resultaten 2017 (Kamerstuk 31 322, nr. 342).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 16 maart 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Rog

De adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord

1

Is het mogelijk om uit de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) ook verschil te zien in kwaliteit (educatief en emotioneel) van kinderopvang met een voorschools programma? Zo ja, wat zijn de conclusies?

Ja, dat is mogelijk. Daar waar vve-locaties voorkomen in de steekproeven, is dit in de dataverzameling gekenmerkt zodat daar een analyse op gedaan kan worden. Deze analyse wordt momenteel uitgevoerd en is geschikt om een beeld te schetsen, maar niet om harde conclusies te trekken. Voor de zomer van 2018 komt een rapport beschikbaar met analyses, daar maakt deze analyse ook deel van uit.

2

Welke waarde kan er gehecht worden aan de conclusies als de steekproef zeer gering is? Zijn de uitkomsten significant?

Met elke (jaarlijkse) vervolgmeting worden de bevindingen steeds nauwkeuriger. Voor de hoofdbevindingen in de LKK 2017 vinden de onderzoekers zelfs met relatief kleine steekproeven redelijke nauwkeurigheid omdat de standaardafwijkingen niet heel groot zijn. De hoofdbevindingen staan dus, maar zijn niet voor niets (vooralsnog) voorzichtig geformuleerd.

Waar uitkomsten significant zijn, is dat in het eindrapport gemeld volgens gangbare onderzoekscriteria en standaarden. Statistische significantie is iets anders dan de nauwkeurigheid van de gemiddelde scores als schattingen van de waarden in de hele populatie (zie ook uitleg in voetnoot 54 in het eindrapport, bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 342). De nauwkeurigheid is alleen voor de hoofdbevindingen van het onderzoek bepaald. Deze nauwkeurigheid is berekend met een formule waarin een statistisch betrouwbaarheidsinterval van 95% wordt aangehouden, en de grootte van de steekproef en de standaardafwijking van de scores wordt meegewogen. Eenvoudig gezegd: bij een gekozen betrouwbaarheidsinterval van 95% is de nauwkeurigheid van de gevonden scores in de steekproef als schattingen van de populatiescores groter als de steekproef groter is en de standaardafwijking kleiner.

3

Zijn er grote verschillen in kwaliteit (educatief en emotioneel) tussen de verschillende kinderopvanginstellingen onderling?

Die verschillen zijn soms groot. Dat is af te leiden uit de afstand tussen de minimum en maximum scores die gevonden zijn en de standaardafwijking (altijd gerapporteerd in de tabellen). In de grafieken (bijv. Figuur 7.1 op pagina 108 van het eindrapport, bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 342) is dat te zien aan de lengte van de balken (die de marge van +1 en –1 standaardafwijking rond het gemiddelde weergeven) en aan de lijnen naar boven en beneden, die de score range weergeven. In het rapport wordt op verschillende plaatsen ingegaan op de grote variatie rond de gemiddelde scores. In de verklarende analyse die voor de zomer van 2018 aan de Kamer wordt aangeboden wordt nagegaan in hoeverre deze variatie te verklaren is uit structurele en organisatiekenmerken.

4

Waarom is er voor gekozen om het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) en het Kohnstamm Instituut te vervangen door het consortium van Universiteit Utrecht en Sardes voor het meten van de kwaliteit van kinderopvang?

In Nederland zijn regels voor het uitgeven van overheidsgeld (die zijn vastgelegd in de Aanbestedingswet). Met deze regels wil de Nederlandse overheid bereiken dat alle organisaties een eerlijke kans krijgen op overheidsopdrachten en dat belastinggeld op een verantwoorde wijze wordt uitgegeven. Dit betekent concreet dat alle opdrachten voor dienstverlening van de rijksoverheid boven een bedrag van € 135.000 (exclusief BTW) openbaar aanbesteed moeten worden. Geïnteresseerde partijen kunnen dan inschrijven op een opdracht.

De aanbesteding van deze opdracht is begeleid door UBR-HIS1. Eind 2016 is de opdracht in de markt gezet door middel van publicatie van het zogenaamde Beschrijvend Document (BD). In dit openbare BD is ondermeer aangegeven hoe het aanbestedingsproces verloopt, wat de gevraagde opdracht inhoudt en op welke wijze de beoordeling van de inschrijvingen plaatsvindt. Op basis van de informatie in het BD schrijven geïnteresseerden hun offertes. Deze offertes zijn beoordeeld door een interne commissie conform de regels voor een Europese Aanbesteding. Deze beoordeling uit zich in een score op alle (sub) gunningcriteria (zoals onderzoeksaanpak en visie op de opdracht). De scores op de gunningcriteria in combinatie met de geboden prijs bepalen uiteindelijk welke offerte de beste prijs-kwaliteit verhouding kent. Dit bleek de offerte van de Universiteit Utrecht en Sardes te zijn en om die reden is de opdracht voor het uitvoeren van de landelijke kwaliteitsmetingen aan hen gegund.

5

Waarom is er niet voor gekozen om de LKK minder vaak te rapporteren, bijvoorbeeld tweejaarlijks, zodat de steekproeven groter kunnen zijn en daardoor representatiever?

De steekproeven – met uitzondering van de gastouders – zijn representatief, maar relatief klein. De omvang maakt dat generalisatie van de bevindingen naar de hele populatie van kinderopvangvoorzieningen minder nauwkeurig is en een grotere marge van onzekerheid kent. Met elke vervolgmeting worden de bevindingen steeds nauwkeuriger. Door te kiezen voor jaarlijkse metingen is het mogelijk om trends in de kwaliteit van jaar tot jaar relatief fijnmazig te volgen. Het nadeel is dat de steekproeven van de eerste meetronde in 2017 wat klein in omvang zijn. Het voordeel is dat er al begin 2018 eerste resultaten beschikbaar zijn, waarmee beleid en praktijk hun voordeel kunnen doen. Het einddoel is een continu beeld (driejaarlijks voortschrijdend gemiddelde).

6

Waarom is er niet voor gekozen om de resultaten op het gebied van de gastouderopvang weg te laten, gezien het feit dat deze volgens de onderzoekers niet representatief zijn?

De onderzoekers kunnen niet methodologisch garanderen dat de resultaten voor de gastouders representatief zijn, zoals dat voor de andere opvangsoorten wel kan. De keuze om de resultaten wel te rapporteren, maar met deze belangrijke kanttekening, is ingegeven door het belang om in elk geval al enige informatie over deze opvangsoort te hebben, die te delen met de gastouderbranche en de branche op deze manier ook uit te nodigen mee te werken aan de vervolgmetingen. De gastouderbranche is vertegenwoordigd in de klankbordgroep en heeft de uitnodiging opgepakt.

7

Zijn alle gebruikte instrumenten van de LKK 2017 meting gevalideerd voor de Nederlandse kinderopvang? Zo nee, waarom niet?

De belangrijkste instrumenten (CLASS Infant, CLASS Toddler, inCLASS, ITERS/ECCERS-R/FCCERS-R, Leuven Welbevinden en Betrokkenheidschalen) zijn nationaal en internationaal gevalideerde instrumenten voor kinderopvangonderzoek. De verschillende versies van de CLASS worden wereldwijd op grote schaal gebruikt voor kwaliteitsonderzoek in de kinderopvang en hebben als groot voordeel dat internationale vergelijking mogelijk is. De CLASS Toddler en ITERS/ECERS zijn in Nederland al eerder gebruikt voor kinderopvangonderzoek (in het kader van het pre-COOL onderzoek, respectievelijk het NCKO onderzoek) en in verschillende andere Nederlandse onderzoeken. De vragenlijsten die voor de interviews zijn gebruikt zijn ten dele afgeleid van de eerder gebruikte vragenlijsten in pre-COOL en het NCKO onderzoek. Er zijn ook nieuwe vraagonderdelen toegevoegd om recht te doen aan veranderingen in de sector en aan nieuwe inzichten in belangrijke determinanten van de kwaliteit.

8

Op welke manier gaat de LKK de terminologie goed laten aansluiten bij de definities van het NCKO en het Kohnstamm Instituut, zodat beter kan worden vergeleken?

LKK verzamelt (1) gegevens met nieuwe instrumenten (CLASS, inCLASS, Leuven Welbevinden & Betrokkenheid), (2) gegevens met instrumenten die eerder ook in het onderzoek van NCKO en Kohnstamm Instituut zijn gebruikt (ITERS/ECCERS/FCCERS) en (3) gegevens die vanaf video direct door het NCKO en het Kohnstamm Instituut worden gecodeerd. Wat betreft (2) en (3) is de aansluiting van terminologie naadloos en kunnen directe vergelijkingen over de jaren heen gemaakt worden (wat ook is gedaan in het rapport). Wat betreft (1) is er sprake van nauwe conceptuele verwantschap met de instrumenten van NCKO en Kohnstamm Instituut. Belangrijke achterliggende theorieën zijn volledig gedeeld (met name attachment theorie) en, bijvoorbeeld, de beoordeling van de sensitiviteit van de medewerkers of het respect voor de autonomie van het kind zijn vrijwel identiek in de verschillende benaderingen. Daarnaast zijn er nieuwe begrippen, met nieuwe terminologie, die beter recht doen aan de veranderende functie van de kinderopvang, zoals het welbevinden en de betrokkenheid van de individuele kinderen.

9

Erkent u dat kinderen in de eerste levensjaren een zeer belangrijke breinontwikkeling doormaken (Unicef, https://www.unicef-irc.org/publications/pdf/rc8_eng.pdf)? Erkent u dat deze breinontwikkeling sterk afhankelijk is van de kwaliteit van de zorg voor baby’s en dat deze breinontwikkeling die kinderen in de eerste levensjaren doormaken nooit meer kan worden ingehaald (Harvard, https://developingchild.harvard.edu/science/key-concepts/serve-and-return/ en https://developingchild.harvard.edu/science/key-concepts/brain-architecture/)?

Dit wordt volledig erkend. Juist daarom is nauwgezette monitoring van de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang zo cruciaal.

10

Hoe verhoudt de kennis van Unicef en Harvard zich dan tot de bevinding dat er aanwijzingen zijn «dat verticale groepen (groepen met kinderen in de leeftijd van 0–4 jaar) voor peuters en – vooral – baby’s ongunstiger zijn dan horizontale groepen» en het feit dat de wet-IKK het voor kinderdagverblijven financieel erg moeilijk maakt om de horizontale babygroepen in stand te houden? Vindt u dit geen zorgelijke ontwikkeling?

De omvang van de sub-steekproeven horizontale en verticale babyopvang is nog te klein om definitieve conclusies te trekken. Met meer gegevens in de komende jaren kunnen conclusies met grotere zekerheid getrokken worden. Het is een belangrijk punt dat extra aandacht krijgt bij het vervolg van dit onderzoek.

11

Wat gaat u doen om u er van te verzekeren dat de kwaliteit van de babyopvang op orde is?

De gemiddelde kwaliteit van de baby opvang in Nederland is, met alle onzekerheidsmarges die in acht genomen moeten worden, voldoende tot goed. Ik reken erop dat met de IKK maatregelen (waaronder de aanscherping van de beroepskracht-kind ratio voor baby’s en de inzet van een pedagogische beleidsmedewerker) de kwaliteit van de kinderopvang in algemene zin, en die van de babyopvang in het bijzonder, verder stijgt. De jaarlijkse kwaliteitsmetingen maken het mogelijk om ontwikkelingen hierin nauwkeurig te volgen. De uitkomsten hiervan moeten de komende jaren uitwijzen of de kwaliteit daadwerkelijk stijgt en of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen nodig zijn.

12

Hoeveel kinderen mogen er volgens u nog worden blootgesteld aan matige babyopvang? En waarom?

Ouders die hun kind naar de opvang brengen mogen ervan uitgaan dat deze opvang verantwoord is. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor baby’s. Daarom worden er in de Wet kinderopvang eisen gesteld aan kinderopvangorganisaties over het bieden van veilige en verantwoorde kinderopvang. En gelukkig voldoen de meeste kinderopvangorganisaties hieraan. Verder worden er met de IKK maatregelen nieuwe en strengere eisen gesteld (zie antwoord 11 voor voorbeelden) die tot doel hebben de kwaliteit van opvang in het algemeen en van de babyopvang in het bijzonder nog verder te verhogen.

Gemiddeld genomen is de kwaliteit van de baby opvang op emotioneel vlak, wat voor baby’s een belangrijk domein is, op dit moment voldoende tot goed (en niet matig zoals in de vraag gesuggereerd wordt). Er is wel variatie in kwaliteit. Nu wordt onderzocht hoe die variatie verklaard kan worden.

13

Hoe kan het dat de pedagogisch medewerkers weinig stress in hun werk ervaren in de LKK2017 terwijl de FNV juist stelt dat er meer stress op het werk komt vanwege de hoge beschikbaarheid bovenop de dagen dat ze daadwerkelijk werken?

De gebruikte vragenlijsten in de LKK 2017 zijn afgeleid van erkende instrumenten om de werkbeleving te meten. De medewerkers in de steekproeven hebben desgevraagd in de vertrouwelijke (en geanonimiseerde) interviews geantwoord. De interviews zijn afgenomen door getrainde interviewers die het risico van sociaal-wenselijke antwoorden kennen en die door de interviewhouding dit risico hebben geminimaliseerd. Toch is het niet ondenkbaar dat er medewerkers zijn die een te positief beeld hebben geschetst. Daarnaast bestaat er juist rond ervaren werkstress relatief grote variatie. En er zijn wel degelijk instellingen waar de medewerkers juist relatief grote werkstress rapporteren.

14

Hoe komt het dat de kwaliteit van de buitenschoolse opvang gedaald is?

De opvangkwaliteit van de buitenschoolse opvang is in 2017 op sommige onderdelen lager (NCKO interactieschalen), op andere onderdelen gelijk aan of hoger (BSO Observatieschaal). De variatie in scores is in 2017 kleiner dan in voorgaande metingen. Er zijn minder uitschieters naar boven, maar ook – en dat is minstens zo belangrijk – minder naar beneden. Een duidelijke verklaring voor een mogelijke daling van de kwaliteit is nog niet voorhanden. Het is verstandig de metingen van 2018 en 2019 af te wachten om een definitiever beeld te kunnen bepalen. De huidige gegevens kunnen een signaalfunctie hebben voor de sector en op die manier al direct bijdragen aan handhaving of verbetering van de kwaliteit.

15

Waarom wordt er voor de LKK 2017 gekozen voor een gewenste steekproef van 80 gastoudergezinnen en voor de LKK 2018, LKK2019 en LKK2020 voor 32 gastoudergezinnen?

De steekproefomvang van de gastouders is zo gekozen omdat over deze opvangsoort nog weinig of niets bekend was. Daarom zou de eerste meting in 2017 tegelijk een soort nulmeting moeten zijn van deze opvangsoort en derhalve een grotere omvang rechtvaardigen. De steekproefgrootten van de overige opvangsoorten (en de gastouderopvang na 2017) zijn bepaald op basis van de gewenste opzet om in drie jaar tijd complete steekproeven op te bouwen die qua grootte tot voldoende nauwkeurige schattingen van de stand van zaken in de hele populatie kunnen leiden. De verdeling over drie jaren komt tegemoet aan de wens om elk jaar een voorlopige tussenstand op te kunnen maken en om korte termijn trends in de kwaliteit vast te kunnen stellen.

16

Waarom wordt ervoor gekozen om de steekproeven van de jaarlijkse LKK bij elkaar op te tellen in plaats van (een deel van) de steekproef uit dezelfde kinderdagverblijven te laten bestaan?

Deze keuze komt vooral voort uit twee overwegingen: (1) het streven is een zo goed mogelijke spreiding van het onderzoek over het hele land realiseren, waardoor het betrekken van zoveel mogelijke instellingen in het onderzoek over de jaren heen wenselijk is; (2) het is belangrijk deelnemende instellingen niet te zwaar te belasten met jaarlijks terugkerende metingen. Het doel van LKK is een beschrijving van de opvangkwaliteit van de sector kinderopvang in Nederland te geven. Door de gehanteerde gestratificeerd-aselecte steekproeftrekking zijn de steekproeven per jaar technisch gezien geheel vergelijkbaar.

17

Kan een onafhankelijk onderzoeker een oordeel geven over de onderzoeksopzet, procedure en de gewenste grootte van de steekproeven die bij het LKK worden gebruikt? Zo ja, is het mogelijk dat het oordeel bij het vervolgonderzoek wordt bijgevoegd?

De gunning is via openbare aanbesteding gerealiseerd. De betrokken onderzoekers van de Universiteit Utrecht hebben veel ervaring met onderzoek op het terrein van de kinderopvang en staan nationaal en internationaal in hoog aanzien. Ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van deze onderzoekers. Ik ben daarom niet voornemens een onafhankelijk onderzoeker te vragen een dergelijke opdracht uit te voeren.

18

Voldoet de gehanteerde procedure aan de noodzakelijke kwaliteitscriteria om nu en in de toekomst representatieve en generaliseerbare resultaten voor de Nederlandse kinderopvang te kunnen opleveren? Zo nee, kan deze worden aangepast?

Ja, met de verdere opbouw van de steekproeven in de komende jaren volgens het beschreven steekproefmodel is al in 2019 een totale steekproef van voldoende omvang en representativiteit bereikt. De aanvullende steekproeven in de jaren daarop maken het mogelijk trendanalyses uit te voeren over zowel kortere als (steeds) langere perioden. Daarmee is de LKK (na enkele jaren) een gevoelig instrument om de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang te bewaken.


X Noot
1

UBR-HIS is een Shared service organisatie die onderdeel is van de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk en die voor de Aanbestedende dienst de Aanbesteding begeleidt. Voor meer informatie http://ubrijk.nl/his.

Naar boven