31 322 Kinderopvang

Nr. 190 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juni 2012

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de brief van 25 mei 2012 inzake een ontwerpbesluit inzake experiment integraal dagarrangement (Kamerstuk 31 322, nr. 188). De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 juni 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Gent

De griffier van de commissie, Post

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit, betreffende een experiment voor een integraal dagarrangement. Deze leden onderschrijven dat het belangrijk is dat de combinatie arbeid en zorg verbeterd wordt, om zodoende meer mensen deel te laten nemen aan het arbeidsproces. Wel hebben deze leden nog enkele vragen.

1

Kan de regering aangeven hoe het gaat met vergelijkbare experimenten/initiatieven die eerder zijn gestart? Wat zijn daar de (eerste) resultaten van? Zoals het experiment flexibilisering onderwijstijd. In hoeverre worden bevindingen van deze eerdere initiatieven gebruikt bij de nieuwe experimenten?

2

Is er onderzoek beschikbaar waaruit blijkt of een integraal dagarrangement leidt tot een verbeterde (pedagogische) situatie voor kinderen?

3

Kan de regering aangeven hoeveel procent van de scholen is aangesloten bij een buitenschoolse opvang (BSO)?

4

Wat is de reden dat scholen nog niet aangesloten zijn bij een BSO? Wordt er actie ondernomen voor het resterende deel om zich ook aan te sluiten bij BSO’s?

5

Kan de regering aangeven hoeveel scholen en kinderdagverblijven «een stap verder willen gaan in de samenwerking door te werken aan een integraal dagarrangement»?

6

De regering stelt voor dat er van enkele kwaliteitseisen afgeweken mag worden om te kunnen voldoen aan de eis dat de overheidsbijdrage aan kinderopvangtoeslag niet mag toenemen. Betekent dit dat de regering enkel een trade-off ziet tussen kosten en kwaliteit? Of is het door het efficiënter besteden van financiële middelen ook mogelijk om te voldoen aan de financiële eisen van dit experiment?

7

Betreft de financiële eis de totale overheidsbijdrage zoals die nu aan de samenwerkings-verbanden betaald wordt of de bijdrage per kind?

8

Aangegeven wordt dat afgeweken mag worden van artikel 6, 8 en 10 van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Kan de regering aangeven tot op welk niveau afgeweken mag worden van de huidige regels?

9

De leden van de VVD-fractie benadrukken dat kwaliteit van kinderopvang van enorm belang is. Wanneer uit de experimenten blijkt dat de door het samenwerkingsverband gebruikte kwaliteitsplan wordt nageleefd en de kwaliteit dus van voldoende niveau is, overweegt de regering dan om de kwaliteitseisen uit het kwaliteitsplan ook op reguliere basis mogelijk te maken, wanneer dit leidt tot lagere kosten en eenzelfde kwaliteitsniveau?

10

Kan de regering nogmaals duidelijk uiteenzetten waarom nieuwe samenwerkingsverbanden niet in aanmerking komen voor de experimenten? Is de regering niet bang dat dit nieuwe (innovatieve) vormen van samenwerking kan beperken? Is de regering voornemens om, mits de doelstelling van tien experimenten niet gehaald worden, toch de mogelijkheid voor een experiment open te stellen voor nieuwe samenwerkingsverbanden?

11

De leden van de VVD-fractie vinden de rol van ouders van groot belang. Ter verduidelijking vragen deze leden waarom er voor gekozen is om de ouders (de oudercommissie) in dit experiment te veranderen ten opzichte van de reguliere rol van de oudercommissie (het adviesrecht)?

12

Voor het monitoren van de gevolgen voor arbeidsparticipatie is medewerking van ouders noodzakelijk. Kan de regering aangeven hoe deze ouders hierin worden betrokken?

13

Betekent een negatief advies van ofwel de GGD Nederland of het Steunpunt dat de minister geen beschikking mag afgeven voor het experiment aan een samenwerkingsverband?

14

Geen de GGD en de Inspectie van het Onderwijs de samenwerkingsverbanden die deelnemen aan het experiment nu vaker controleren? Betekent dit ook hogere kosten voor de toezichthouders?

15

Houden de toezichthouders ook controle op de relatie tussen het kwaliteitsplan en de reguliere kwaliteitscriteria? Met andere woorden: wordt actief gemonitord of het kwaliteitsplan in de praktijk tot een andere kwaliteit van kinderopvang leidt dan de reguliere kwaliteitseisen?

16

Wie (welke partij) voert de monitor voor de minister van SZW uit? Wat zijn de kosten die hier aan verbonden zijn?

17

Is de regering voornemens om in de toekomst beter te gaan toezien op integraal toezicht en het uniformeren van de (kwaliteits)eisen die bij de kindercentra en scholen gesteld worden?

18

Hoe wordt gewaarborgd dat de kindercentra en scholen ook daadwerkelijk bruikbare informatie leveren ten behoeve van de monitoring en ten behoeve van de evaluatie? Wordt hier ook gebruik gemaakt van standaardformulieren/standaard informatie om enerzijds ook de administratieve lasten bij de toezichthouders te beteugelen, maar anderzijds ook de vergelijkbaarheid van de experimenten te waarborgen?

19

Hoe worden geïnteresseerde samenwerkingsverbanden op de hoogte gebracht van de mogelijkheid tot deelname aan het experiment?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het ontwerpbesluit experiment integraal dagarrangement, waarbij afwisselend tijdvakken van onderwijs en buitenschoolse opvang worden aangeboden. Zij zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

20

Wordt er gelet wordt op bepaalde kwaliteiten van de pedagogische medewerkers (taalbeheersing, vaardigheden, stimuleren van de kinderen)? Er is sprake van een kwaliteitsdaling van de kinderopvang, die vooral is toe te schrijven aan de vaardigheden van de pedagogische medewerker (Kamerstuk 31 322-173). Wordt hier bij dit experiment op gelet? Hoe wordt daarnaast de kwaliteit van de integrale kindcentra voor ouders zichtbaar gemaakt?

21

Wordt er tijdens het experiment extra aandacht wordt besteed aan de verschillende kerndoelen (taal, rekenen) en individuele talenten van kinderen? Welke concrete doelen stelt de regering zich op dit gebied en hoe wil de regering deze bereiken?

22

De leden van de D66-fractie verwachten dat het experiment positieve effecten heeft op de arbeidsparticipatie van ouders. Hoe wil de regering dit kwantificeren en wanneer is het experiment geslaagd?

23

Kan de regering nader in gaan op het wel of niet verlenen van kinderopvangtoeslag tussen de onderwijsblokken?

24

In hoeverre wordt met dit experiment een samenwerking tussen integrale kindcentra en brede scholen gestimuleerd? Is hier aan gedacht en zo ja hoe wordt deze samenwerking vormgegeven? Is er gebruik gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan bij de brede scholen?

25

Wat zal het motief zijn voor scholen om mee te doen aan dit experiment, aangezien zij degene zijn die opdraaien voor de eventuele hogere kosten?

26

Wat voor onderzoeken scholen en kindercentra moeten meewerken in het kader van het experiment? Wat zal de insteek en de opzet zijn van deze onderzoeken en hoe staan deze in relatie tot het experiment?

27

Wie zal het onderzoek evalueren? Zal dit door een onafhankelijke instelling gebeuren?

28

De leden van de D66-fractie vrezen voor het verlies aan kwaliteit om de financiële gevolgen op te vangen. Verliest het experiment dan niet zijn waarde?

II. Reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

1

Kan de regering aangeven hoe het gaat met vergelijkbare experimenten/initiatieven die eerder zijn gestart? Wat zijn daar de (eerste) resultaten van? Zoals het experiment flexibilisering onderwijstijd. In hoeverre worden bevindingen van deze eerdere initiatieven gebruikt bij de nieuwe experimenten?

Binnen het experiment flexibilisering onderwijstijd mogen scholen afwijken van twee wettelijke regels: de verplichte centrale zomervakantie en de schoolweek van minimaal 5 dagen. De effecten van het model op prestaties van leerlingen, arbeidsparticipatie en tevredenheid van betrokkenen worden onderzocht. Per 1 augustus 2011 zijn 7 scholen gestart binnen dit experiment dat loopt tot 1 augustus 2014. Per 1 augustus 2012 komen daar 3 scholen bij. Onder ouders en medewerkers van de 1e tranche van 7 scholen is dit voorjaar een enquête uitgezet. Verder zijn er verdiepende auditgesprekken op de scholen gevoerd. Na de zomer wordt u door mijn collega van OCW geïnformeerd over de bevindingen in het 1e schooljaar. Ook na afloop van het 2e schooljaar volgt een tussenrapportage. Na het 3e jaar volgt een slotrapportage. Het is de bedoeling dat op basis van deze eindrapportage een besluit wordt genomen over het al dan niet sectorbreed veranderen van de regelgeving. Op dit moment is het, omdat het experiment recent gestart is en er nog geen rapportage beschikbaar is, nog niet mogelijk om de bevindingen te gebruiken bij de nieuwe experimenten.

2

Is er onderzoek beschikbaar waaruit blijkt of een integraal dagarrangement leidt tot een verbeterde (pedagogische) situatie voor kinderen?

Nee.

3

Kan de regering aangeven hoeveel procent van de scholen is aangesloten bij een buitenschoolse opvang (BSO)?

Recente cijfers zijn niet bekend. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in een brief van 5 september 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 28 447 en 31 070, nr. 146) de Kamer geïnformeerd over de aansluiting tussen scholen en de buitenschoolse opvang. Uit de rapportage «Klaar voor de aansluiting?» blijkt dat 97% van de schoolleiders verwachtten dat zij vanaf 1 augustus 2007 een aansluiting hebben geregeld op de buitenschoolse opvang. Overigens is na 2007 het aanbod van buitenschoolse opvang sterk gestegen.

4

Wat is de reden dat scholen nog niet aangesloten zijn bij een BSO? Wordt er actie ondernomen voor het resterende deel om zich ook aan te sluiten bij BSO’s?

Een deel van de scholen is niet aangesloten bij de buitenschoolse opvang omdat de ouders daar niet om vragen. De wettelijke taak om aansluiting bij de buitenschoolse opvang te zoeken berust bij scholen wanneer ouders daar om vragen.

5

Kan de regering aangeven hoeveel scholen en kinderdagverblijven een stap verder willen gaan in de samenwerking door te werken aan een integraal dagarrangement?

Op dit moment is dat nog niet duidelijk aan te geven. Het voornemen is om de mogelijkheid tot deelname aan het experiment integraal dagarrangement vanaf begin september open te stellen. Op dat moment zal duidelijk worden hoe groot de belangstelling voor het experiment is.

6

De regering stelt voor dat er van enkele kwaliteitseisen afgeweken mag worden om te kunnen voldoen aan de eis dat de overheidsbijdrage aan kinderopvangtoeslag niet mag toenemen. Betekent dit dat de regering enkel een trade-off ziet tussen kosten en kwaliteit? Of is het door het efficiënter besteden van financiële middelen ook mogelijk om te voldoen aan de financiële eisen van dit experiment?

Om het integrale dagarrangement te kunnen financieren mag worden afgeweken van bepaalde kwaliteitseisen. Men kan er ook voor kiezen voor zover mogelijk om financiële middelen efficiënter in te zetten of andere budgetten in te zetten, bijvoorbeeld de beschikbare middelen in de lumpsum voor de tussenschoolse opvang of gemeentelijke middelen voor naschoolse activiteiten. Hoewel de mogelijkheid bestaat om van bepaalde kwaliteitseisen af te wijken, is de verwachting dat de algehele kwaliteit van het gehele dagprogramma van onderwijs en opvang wordt verbeterd vanwege de sterkere verbinding tussen het onderwijs en de kinderopvang en het samenhangend aanbod van onderwijs en kinderopvang. Een integraal dagarrangement kan kinderen meer rust en regelmaat bieden. De pedagogische kwaliteit en continuïteit kunnen makkelijker worden gewaarborgd als gewerkt wordt met een vast team van de beroepskrachten van het kindercentrum en de leerkrachten van de school. De kinderen zien dan minder verschillende volwassenen op de dag en er is dan betere afstemming tussen school en de BSO.

7

Betreft de financiële eis de totale overheidsbijdrage zoals die nu aan de samenwerkingsverbanden betaald wordt of de bijdrage per kind?

De deelnemende samenwerkingsverbanden ontvangen geen extra financiële middelen van het Rijk voor deelname aan het experiment. Ook mag de overheidsbijdrage in de vorm van kinderopvangtoeslag bij aanvang van de deelname aan het experiment per samenwerkingsverband niet hoger worden dan de overheidsbijdrage voor aanvang van het experiment.

8

Aangegeven wordt dat afgeweken mag worden van artikel 6, 8 en 10 van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Kan de regering aangeven tot op welk niveau afgeweken mag worden van de huidige regels?

Ieder samenwerkingsverband dat wil deelnemen aan het experiment dient bij de aanvraag een eigen kwaliteitsplan in waarin is aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de kwaliteitseisen kinderopvang. Dit kwaliteitsplan wordt getoetst door de GGD. GGD-NL baseert haar advies op de door de betreffende lokale GGD-en gedane beoordeling of met het ingediende kwaliteitsplan verantwoorde kinderopvang wordt gewaarborgd. De mate waarin eventueel wordt afgeweken van de kwaliteitseisen kan per samenwerkingsverband verschillen.

9

De leden van de VVD-fractie benadrukken dat kwaliteit van kinderopvang van enorm belang is. Wanneer uit de experimenten blijkt dat de door het samenwerkingsverband gebruikte kwaliteitsplan wordt nageleefd en de kwaliteit dus van voldoende niveau is, overweegt de regering dan om de kwaliteitseisen uit het kwaliteitsplan ook op reguliere basis mogelijk te maken, wanneer dit leidt tot lagere kosten en eenzelfde kwaliteitsniveau?

Ja.

10

Kan de regering nogmaals duidelijk uiteenzetten waarom nieuwe samenwerkingsverbanden niet in aanmerking komen voor de experimenten? Is de regering niet bang dat dit nieuwe (innovatieve) vormen van samenwerking kan beperken? Is de regering voornemens om, mits de doelstelling van tien experimenten niet gehaald wordt, toch de mogelijkheid voor een experiment open te stellen voor nieuwe samenwerkingsverbanden?

Er is bewust voor gekozen dat de doelgroep reeds bestaande samenwerkingsverbanden betreft. De afgelopen jaren is gebleken dat in de eerste periode van samenwerking dikwijls veel aandacht uitgaat naar het regelen van allerlei organisatorische zaken. In dit experiment moet de aandacht vooral uitgaan naar het vormgeven van een in tijd én inhoud sluitend dagarrangement.

Indien er minder dan tien samenwerkingsverbanden met het experiment kunnen of willen starten wordt per 1 januari 2013 een tweede tranche gestart met ingang van het schooljaar 2013–2014. Dit biedt nieuwe samenwerkingsverbanden de mogelijkheid om in de tweede tranche in te stromen. Een beslissing over een eventuele tweede tranche wordt genomen in januari 2013.

11

De leden van de VVD-fractie vinden de rol van ouders van groot belang. Ter verduidelijking vragen deze leden waarom er voor gekozen is om de ouders (de oudercommissie) in dit experiment te veranderen ten opzichte van de reguliere rol van de oudercommissie (het adviesrecht)?

Binnen het experiment kan worden afgeweken van de wettelijke kwaliteitseisen kinderopvang. Daarom is er voor gekozen om, binnen het experiment, instemming in plaats van advies van de oudercommissie als eis voor deelname aan het experiment op te nemen.

12

Voor het monitoren van de gevolgen voor arbeidsparticipatie is medewerking van ouders noodzakelijk. Kan de regering aangeven hoe deze ouders hierin worden betrokken?

In de aanbestedingsprocedure voor de monitor wordt aan de offrerende partijen onder meer gevraagd aan te geven op welke wijze de monitor wordt opgezet en uitgevoerd (waaronder hoe de verschillende doelgroepen, zoals ouders, worden bereikt) om te komen tot de beantwoording van de onderzoeksvragen.

13

Betekent een negatief advies van ofwel de GGD Nederland of het Steunpunt dat de minister geen beschikking mag afgeven voor het experiment aan een samenwerkingsverband?

Nee. Vanzelfsprekend zal echter het advies van zowel GGD Nederland als het Steunpunt zwaar wegen bij mijn besluitvorming.

14

Gaan de GGD en de Inspectie van het Onderwijs de samenwerkingsverbanden die deelnemen aan het experiment nu vaker controleren? Betekent dit ook hogere kosten voor de toezichthouders?

Nee. Gedurende de looptijd van het experiment blijven de desbetreffende scholen en kinderopvangcentra onder het reguliere toezichtregime van de GGD en de Inspectie van het Onderwijs vallen.

15

Houden de toezichthouders ook controle op de relatie tussen het kwaliteitsplan en de reguliere kwaliteitscriteria? Met andere woorden: wordt actief gemonitord of het kwaliteitsplan in de praktijk tot een andere kwaliteit van kinderopvang leidt dan de reguliere kwaliteitseisen?

Het experiment biedt flexibiliteit ten aanzien van enkele van de huidige regels met betrekking tot de kwaliteit van de kinderopvang. Indien de kinderopvang toestemming heeft om af te wijken van deze regels, toetst de GGD of de in het kwaliteitsplan opgenomen afwijkingen worden nageleefd. Daarnaast toetst de GGD of de kinderopvang voldoet aan de regels waarvan niet mag worden afgeweken.

16

Wie (welke partij) voert de monitor voor de minister van SZW uit? Wat zijn de kosten die hier aan verbonden zijn?

De uitvoering van de monitor moet nog worden aanbesteed. Het beschikbare budget hiervoor is € 100 000.

17

Is de regering voornemens om in de toekomst beter te gaan toezien op integraal toezicht en het uniformeren van de (kwaliteits)eisen die bij de kindercentra en scholen gesteld worden?

Het integrale toezicht valt buiten de scope van dit experiment. Het kabinet kan besluiten, op grond van de evaluatie, om al dan niet (kwaliteits)eisen te uniformeren en de regelgeving hier op aan te passen.

18

Hoe wordt gewaarborgd dat de kindercentra en scholen ook daadwerkelijk bruikbare informatie leveren ten behoeve van de monitoring en ten behoeve van de evaluatie? Wordt hier ook gebruik gemaakt van standaardformulieren/standaard informatie om enerzijds ook de administratieve lasten bij de toezichthouders te beteugelen, maar anderzijds ook de vergelijkbaarheid van de experimenten te waarborgen?

In de aanbestedingsprocedure voor de monitor wordt aan de offrerende partijen onder meer gevraagd te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de opzet en uitvoering van de monitor om te komen tot een beantwoording van de onderzoeksvragen.

Ook wordt aangegeven dat bij de monitor zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van de vragenlijsten en standaardformulieren die gebruikt worden in het kader van de monitor van het «5-gelijke dagenmodel» en de monitor van de pilot «gemeentebrede dagarrangementen». De vergelijkbaarheid van deze experimenten met andere onderzoeken wordt op deze wijze geborgd en versterkt.

19

Hoe worden geïnteresseerde samenwerkingsverbanden op de hoogte gebracht van de mogelijkheid tot deelname aan het experiment?

De regeling wordt onder de aandacht gebracht via diverse nieuwsbrieven zoals van het Landelijk Steunpunt Brede Scholen en het ministerie van OCW en de communicatiekanalen van veldpartijen en belangenorganisaties.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

20

Wordt er gelet op bepaalde kwaliteiten van de pedagogische medewerkers (taalbeheersing, vaardigheden, stimuleren van de kinderen)? Er is sprake van een kwaliteitsdaling van de kinderopvang, die vooral is toe te schrijven aan de vaardigheden van de pedagogische medewerker (Kamerstukken II 2011/12, 31 322, nr.173). Wordt hier bij dit experiment op gelet? Hoe wordt daarnaast de kwaliteit van de integrale kindcentra voor ouders zichtbaar gemaakt?

Binnen het experiment wordt niet specifiek aandacht besteed aan bepaalde kwaliteiten van pedagogische medewerkers. Door middel van het in te dienen kwaliteitsplan wordt inzichtelijk op welke wijze het samenwerkingsverband de kwaliteit van het integrale dagarrangement borgt.

21

Wordt er tijdens het experiment extra aandacht besteed aan de verschillende kerndoelen (taal, rekenen) en individuele talenten van kinderen? Welke concrete doelen stelt de regering zich op dit gebied en hoe wil de regering deze bereiken?

Binnen het experiment wordt geen extra aandacht besteed aan de verschillende kerndoelen en individuele talenten van kinderen. De regering heeft dan ook geen concrete doelen op dit gebied geformuleerd. De kwaliteit van het Nederlandse onderwijs en daarmee de prestaties van leerlingen moeten in de komende jaren over de hele linie omhoog. De aanpak van de regering is beschreven in de Actieplannen Basis voor presteren, Beter presteren en Leraar 2020 – een krachtig beroep! Ik verwijs u graag naar de inhoud van deze plannen.

22

De leden van de D66-fractie verwachten dat het experiment positieve effecten heeft op de arbeidsparticipatie van ouders. Hoe wil de regering dit kwantificeren en wanneer is het experiment geslaagd?

Met de opgezette monitor wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor de arbeidsparticipatie en mogelijkheden tot het combineren van arbeid en zorg van ouders.

Het experiment is geslaagd als inzichtelijk is wat de gevolgen van het integrale dagarrangement zijn op de onderwijsprestaties en het welbevinden van leerlingen, de gevolgen voor de arbeidsparticipatie en mogelijkheden tot het combineren van arbeid en zorg van ouders en de tevredenheid van ouders, leerkrachten en de beroepskrachten van het kindercentrum. Op basis van deze informatie, in samenhang met de andere onderzoeken rond dit thema, kan een agenda voor de toekomst worden opgesteld.

23

Kan de regering nader in gaan op het wel of niet verlenen van kinderopvangtoeslag tussen de onderwijsblokken?

Ouders (die op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen recht hebben op kinderopvangtoeslag) ontvangen, binnen het experiment, ook kinderopvangtoeslag indien de BSO tussen onderwijsblokken plaatsvindt.

24

In hoeverre wordt met dit experiment een samenwerking tussen integrale kindcentra en brede scholen gestimuleerd? Is hier aan gedacht en zo ja hoe wordt deze samenwerking vormgegeven? Is er gebruik gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan bij de brede scholen?

De verwachting is dat vooral brede scholen of integrale kindcentra zich aanmelden voor deelname aan het experiment. Immers de doelgroep voor het experiment wordt gevormd door bestaande samenwerkingsverbanden van een school met een kindercentrum. Het vormgeven van een integraal dagarrangement vergt nauwe en intensieve samenwerking van de betrokken organisaties maar ook het multifunctioneel gebruik van ruimten zal nodig zijn.

25

Wat zal het motief zijn voor scholen om mee te doen aan dit experiment, aangezien zij degene zijn die opdraaien voor de eventuele hogere kosten?

Een integraal dagprogramma van onderwijs en opvang kan voordelen bieden voor leerkrachten en ander personeel en voor kinderen en ouders. Een dergelijk dagarrangement vergt nauwe samenwerking met en afstemming tussen leerkrachten en beroepskrachten van een kindercentrum. Voor de hand ligt dat er vanuit één team wordt samengewerkt en dat deze beroepskrachten bijvoorbeeld ook ingezet worden voor werkzaamheden als klassenassistent en tijdens de lunch. Dit maakt deze banen inhoudelijk aantrekkelijker en biedt beroepskrachten van een kindercentrum de mogelijkheid om meer uren per dag te werken. Daarnaast kunnen de leerkrachten worden ontlast door ingezet te worden op hun kerntaken.

26

Wat voor onderzoeken scholen en kindercentra moeten meewerken in het kader van het experiment? Wat zal de insteek en de opzet zijn van deze onderzoeken en hoe staan deze in relatie tot het experiment?

De deelnemende samenwerkingsverbanden moeten gedurende de looptijd van het experiment deelnemen aan een monitor en evaluatie. De opzet van de monitor en evaluatie wordt nog nader vormgegeven. Ook moeten de samenwerkingsverbanden deelnemen aan periodieke bijeenkomsten waarbij het uitwisselen van ervaringen en het leren van elkaar centraal staat.

27

Wie zal het onderzoek evalueren? Zal dit door een onafhankelijke instelling gebeuren?

De aanbestedingsprocedure voor de monitor en evaluatie wordt eind 2012 in gang gezet. De opdracht wordt verstrekt aan een onafhankelijk onderzoeksbureau.

28

De leden van de D66-fractie vrezen voor het verlies aan kwaliteit om de financiële gevolgen op te vangen. Verliest het experiment dan niet zijn waarde?

Om in aanmerking te komen voor deelname aan het experiment moet een samenwerkingsverband een kwaliteitsplan indienen waarin is aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de kwaliteitseisen kinderopvang. GGD-Nederland adviseert de minister vooraf of met het ingediende kwaliteitsplan verantwoorde kinderopvang wordt gewaarborgd. Gedurende de looptijd van het experiment blijven de desbetreffende scholen en kinderopvangcentra onder het reguliere toezichtregime van de GGD en de Inspectie van het Onderwijs vallen. De GGD toetst hierbij of is voldaan aan de gestelde eisen voor de kinderopvang. Alleen ten aanzien van de kwaliteitseisen waarvan de minister, na advies ingewonnen te hebben van GGD-NL, bij beschikking heeft bepaald dat afgeweken mag worden en op welke wijze in het kader van dit experiment, geldt dat de GGD deze eisen toetst conform hetgeen is beschreven in het kwaliteitsplan en de beschikking op grond waarvan een samenwerkingsverband mag deelnemen aan het experiment. Voor de laatstgenoemde onderdelen geldt dat de GGD per samenwerkingsverband toetst of de in het kwaliteitsplan en beschikking opgenomen afwijkingen van de kwaliteitseisen worden nageleefd alsmede alle overige geldende eisen op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Op basis van de inspectie én het oordeel over de afwijkende onderdelen komt de GGD met een eindoordeel over de vraag of er verantwoorde kinderopvang wordt geboden.

Naar boven