Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 mei 2010
Hierbij stuur ik u het onderzoeksrapport Bedrijfsbeëindigingen in het kleinbedrijf1. Dit onderzoek is uitgevoerd door EIM en medegefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl)
van EZ.
De aanleiding voor dit onderzoek naar bedrijfsbeëindigingen was het gebrek aan transparantie in het aantal bedrijfsoverdrachten
en -beëindigingen in het kleinbedrijf en kennis over het economische verlies daarvan. Er werd vermoed dat dit economische
verlies in werkgelegenheid, omzet en winst zeer groot zou zijn en dat te veel kleinbedrijven onnodig werden beëindigd waar
een overdracht van deze bedrijven mogelijk was geweest.
Met dit onderzoek is in beeld gebracht hoe groot het directe economisch verlies is dat optreedt als gevolg van het beëindigen
van bedrijven aan de onderkant van de markt, dat wil zeggen in het kleinbedrijf (bedrijven met, kort voor de bedrijfsbeëindiging,
tot 10 werkzame personen). Het onderzoek geeft een cijfermatig beeld van beëindigde bedrijven wat betreft omzet, winst en
werkgelegenheid. Naast dit cijfermatige beeld geeft het onderzoek inzicht in kenmerken van beëindigde bedrijven en in achtergronden
van het beëindigen van bedrijven met speciale aandacht voor het beëindigen van bedrijven door oudere ondernemers (ouder dan
55 jaar).
Het werkgelegenheidseffect van beëindiging van bedrijven is relatief fors. Bij de beëindiging van bedrijven zijn in 2009 ruim
76 duizend personen betrokken. Dit is 4% van het totaal aantal personen dat in het kleinbedrijf werkzaam is. In omzettermen
is het economisch verlies relatief beperkt te noemen. In 2009 ging het om circa 1,6 miljard euro omzetverlies. Dit is 1% van
de omzet in het kleinbedrijf. Ook het economisch verlies in de vorm van gederfde winst of verlies aan kapitaal is relatief
beperkt. In 2009 ging het om een kapitaalverlies van € 379 miljoen.
De meeste ondernemers die het bedrijf hebben beëindigd, hebben niet in overweging genomen het bedrijf te verkopen of over
te dragen. De meest genoemde redenen daarvoor zijn dat de activiteiten van het bedrijf persoonsafhankelijk waren of dat voor
iemand anders de bedrijfsactiviteiten niet rendabel waren 11% van de ondernemers heeft wel overwogen het bedrijf te verkopen
of over te dragen, maar is dit niet gelukt. Het betreft met name ondernemers met oudere en grootschaligere bedrijven. Dat
er geen kandidaat was om het bedrijf over te nemen of te kopen, wordt met name door oudere ondernemers als reden genoemd.
Geconcludeerd kan worden dat van het totaal aantal bedrijfsbeëindigingen, er voor 1 op de 100 geen overnemer of koper gevonden
kon worden terwijl de ondernemer wel heeft overwogen het bedrijf over te dragen of te verkopen. Het werkgelegenheidsverlies
hierbij is ruim 1.000 personen.
Van de ondernemers die een bedrijf hebben beëindigd, is 18% momenteel zelf nog steeds als ondernemer actief in een of meer
andere bedrijven. Dat geldt in het bijzonder voor jongere ondernemers die een bedrijf hebben beëindigd. De meerderheid van
de ondernemers die een bedrijf hebben beëindigd (82%), heeft momenteel zelf een eigen inkomstenbron. Bij jongere ondernemers
is dat vaak inkomen uit loondienst (64%), bij oudere ondernemers AOW en pensioen (51%).
Het beeld wat in dit onderzoek naar voren komt is dat het economische verlies dat optreedt als gevolg van het beëindigen van
bedrijven in plaats van overdragen of verkopen aan de onderkant van de markt beperkt blijft, dan wel beperkter blijft dan
vooraf werd verondersteld. Het gaat veelal om bedrijven dit niet langer rendabel waren en waarvan de ondernemers na beëindiging
veelal een eigen bron van inkomsten hebben.
De komende tijd verkent EZ of dit onderzoek aanleiding geeft tot het aanscherpen van het huidige beleid ten aanzien van bedrijfsoverdrachten.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven