31 293 Primair Onderwijs

Nr. 88 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 februari 2011

In deze brief ga ik in op het schriftelijke verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, met kenmerk 2011D02616. Hierin wordt aan minister Van Bijsterveldt gevraagd uw Kamer te informeren over de voortgang met betrekking tot de openstaande toezegging over de volledige decentralisatie in het Primair Onderwijs. In het Algemeen Overleg van 13 november 2008 met eerdergenoemde commissie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 923, nr. 72) heeft toenmalig staatssecretaris Dijksma toegezegd dat het nog te sluiten decentralisatieconvenant tussen de minister van OCW, de PO-Raad en de vakbonden, vóór de ondertekening zal worden toegezonden aan uw Kamer. De vaste commissie van OCW verzoekt minister Van Bijsterveldt aan te geven wanneer aan deze toezegging zal worden voldaan. Aangezien de arbeidsvoorwaardenvorming binnen mijn portefeuille valt, zal ik – mede namens de minister – op dit verzoek reageren.

Met de volledige decentralisatie wordt de laatste stap in het decentralisatieproces gezet, waarbij ook de primaire arbeidsvoorwaarden gedecentraliseerd worden naar de schoolbesturen. De schoolbesturen mandateren vervolgens de werkgeversorganisatie, de PO-Raad, om namens hen het overleg te voeren met de vakbonden. Om de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de arbeidsvoorwaardenvorming zorgvuldig te laten plaatsvinden, zijn alle genoemde partijen (PO-Raad, vakbonden en OCW) betrokken bij de voorbereiding hiervan. Gezamenlijk hebben deze partijen de randvoorwaarden geformuleerd waaraan voldaan moet zijn voordat deze overdracht kan plaatsvinden. Een belangrijke voorwaarde is dat de PO-Raad zich heeft ontwikkeld tot een voldoende representatieve werkgeversorganisatie. Inmiddels kan ik u mededelen dat per 31 december 2010 de aansluitingsgraad is gestegen tot 72% van het aantal schoolbesturen. Gemeten naar het werkzame personeel in de sector en het aantal individuele scholen is dit zelfs 86, respectievelijk 87%.

Een andere voorwaarde is de totstandkoming van het decentralisatieconvenant. In dit convenant worden afspraken gemaakt over de praktische uitwerking van de decentralisatie. Over de inhoud hiervan wordt overleg gevoerd tussen de drie genoemde partijen.

Op 1 juli 2009 is het wetsvoorstel ingediend dat de volledige decentralisatie juridisch mogelijk maakt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 997, nr. 1–3). Uw Kamer heeft kennis genomen van dit voorstel en heeft hier op 1 oktober 2009 haar verslag over uitgebracht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 997, nr. 6). Op 11 maart 2010 is dit wetsvoorstel echter door uw Kamer controversieel verklaard na de val van het kabinet Balkenende IV (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 333, nr. 14). Dit heeft ertoe geleid dat het proces vertraging heeft opgelopen, waaronder het overleg over het decentralisatieconvenant.

Het huidige kabinet is echter voornemens de ingeslagen weg te vervolgen en toe te werken naar de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de arbeidsvoorwaardenvorming. Rond de datum van deze brief zal eveneens mijn Nota naar aanleiding van het Verslag aan uw Kamer worden aangeboden, waarin ik antwoord geef op de vragen van de verschillende fracties naar aanleiding van het wetsvoorstel. Daarnaast zal het overleg met de PO-Raad en de vakbonden over het decentralisatieconvenant weer worden hervat. Onderdeel van dit overleg is ook de datum waarop de definitieve stap naar volledige decentralisatie kan worden gezet. Wanneer er duidelijkheid ontstaat over de door de convenantspartijen gewenste ingangsdatum, zal ik uw Kamer hiervan tijdig op de hoogte brengen. Hierbij blijft de toezegging van kracht dat het nog overeen te komen decentralisatieconvenant voorafgaand aan de ondertekening, aan uw Kamer zal worden voorgelegd.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra

Naar boven