Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 31293 nr. 636 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 31293 nr. 636 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2022
Met deze brief informeer ik u over de uitvoering van verschillende aangenomen moties en toezeggingen over het primair en voortgezet onderwijs. Daarnaast informeer ik u over de voortgang op een aantal thema’s en bied ik u diverse onderzoeken aan.
Graag kom ik terug op een toezegging van mijn voorganger tijdens de Begrotingsbehandeling Onderwijs van 18 november 2021 (Handelingen II 2021/22, nr. 24, item 12). Er is toegezegd te achterhalen of professionals problemen veroorzaken als ouders kinderen met een kwetsbare gezondheid thuis houden door het risico op een coronabesmetting. Het Ministerie van OCW heeft dergelijke signalen niet ontvangen. Zolang er sprake is van de Covid-19 pandemie is het van belang om rekening te houden met personen met een kwetsbare gezondheid, die meer risico lopen op ernstige gevolgen van een coronabesmetting. Bij leerlingen en hun ouders/verzorgers kan de vraag leven of het voor hen verstandig is om naar school te gaan. Wanneer een behandelend (kinder-)arts adviseert om een kind niet naar school te laten gaan, ook niet met eventueel extra beschermende maatregelen, moet worden aangesloten bij de bepalingen die gelden voor leerlingen die vanwege een medische aandoening niet naar school kunnen gaan. Scholen dienen voor deze leerlingen een alternatief onderwijsaanbod te verzorgen.
Er is overleg tussen ouders, leerling en school nodig over wat daarin mogelijk is. Tips, vragen en antwoorden en handreikingen staan in een handelingskader voor wanneer leerlingen thuisblijven omwille van corona.1 Wanneer de school en ouders het met elkaar eens zijn over een alternatief onderwijsprogramma, wordt de leerling geacht dat programma daadwerkelijk te volgen. Indien het verplichte onderwijsprogramma (deels) bestaat uit online- of afstandsonderwijs, en een leerling daar niet aan mee doet, dan moeten scholen het ongeoorloofd verzuim melden; de leerplichtambtenaar kan vervolgens contact zoeken met de ouders/verzorgers.
Uw Kamer heeft mijn voorganger tijdens de begrotingsbehandeling Onderwijs op 18 november 2021 tevens gevraagd of er een overzicht is van het aantal klassen dat thuiszit vanwege corona. Tot 1 mei jl. is er een meldpunt schoolsluiting vanwege het coronavirus geweest.2
Het meldpunt gaf belangrijke informatie om zicht te houden op de gevolgen van het coronavirus voor scholen en de continuïteit van onderwijs. Het meldpunt binnen het Internet Schooldossier was bedoeld om te registeren welke scholen of vestigingen (po, vo en so) en opleidingen of afdelingen (mbo) tijdelijk moesten sluiten als gevolg van het coronavirus. Naast het meldpunt werd er aanvullend onderzoek gedaan naar de gevolgen van het coronavirus voor het onderwijs. Dit onderzoek vond maandelijks plaats en wordt uitgevraagd onder de scholen. Met de informatie uit het meldpunt en peilingsonderzoek werd een maandelijkse rapportage opgesteld en met uw Kamer gedeeld.3
Op 21 januari jl. is mij door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verzocht om een reactie te geven op het statement «Zet de belangen van kinderen echt voorop en open de scholen» van Unicef.4 In deze brief riepen 60 organisaties op om de scholen na de kerstvakantie te openen. Gelukkig hebben we de scholen in het primair en voortgezet onderwijs inderdaad vanaf 10 januari weer kunnen openen.
De sluiting van scholen in de laatste week voor de kerstvakantie is in een crisissituatie genomen, na advisering door het OMT en mede ingegeven door onzekerheden rond de omikron-variant van het virus. Mijn collega’s en ik onderkennen de enorme impact die een dergelijke sluiting en alle beperkende maatregelen op leerlingen en studenten hebben gehad. Het kabinet is zich ervan bewust dat een dergelijke scholensluiting schadelijk is. Het over een langere periode aanbieden van afstandsonderwijs leidt tot een stapeling van leervertragingen, verlaagt de kans op het bereiken van een bepaald onderwijsniveau en vergroot de kansenongelijkheid. Een sluiting van het onderwijs heeft bovendien niet alleen negatieve effecten op mentaal welzijn, fysieke gezondheid en het toekomstperspectief van jongeren, maar zal uiteindelijk ook gevolgen (kunnen) hebben voor de economie en de samenleving.
Ik ben mij, kortom, bewust van de grote impact die schoolsluitingen hebben gehad. Daarom staat in de hoofdlijnen van de middellange termijnaanpak Covid-19 voor het funderend onderwijs dat we de scholen alleen nog (gedeeltelijk) sluiten als er sprake is van een volledige lockdown en een virusvariant waarbij de populatie in de scholen en de kinderopvang direct gevaar loopt.5 Uiteraard hoop ik met de rest van Nederland dat we niet meer in zo’n situatie terechtkomen en dat zulke vergaande maatregelen dan ook niet meer nodig zijn. Met het oog op rust in de sector en de mogelijkheid om kwalitatief goed onderwijs te verzorgen, is voorspelbaarheid ten aanzien van de coronamaatregelen zeer gewenst. In de brief aan de Tweede Kamer over de lange-termijn-aanpak covid-19 worden vier scenario’s benoemd waar sectoren zich op voor moeten bereiden, en zijn deze vertaald naar de situatie voor het funderend onderwijs. Ook in het geval van een opleving van het virus zal het onderwijs pas als laatste te maken krijgen met (contactbeperkende) maatregelen indien het om een vergelijkbare virusvariant gaat. Er zal daarbij meer tijd voor besluitvorming ingeruimd worden zodat de sectoren voldoende inregel- en doorlooptijd hebben voor de te nemen maatregelen). Uw Kamer heeft het sectorplan – gelijktijdig met het plan voor mbo/ho en de kinderopvang – op 4 juli jl. ontvangen.
Recent zijn twee moties aangenomen om het delen van kennis en goede voorbeelden uit de praktijk en voor de praktijk te stimuleren. Het betreft de gewijzigde motie van lid Segers (CU) en de motie van de leden Peters (CDA) en Wassenberg (PvdD).6, 7 Ik steun de doelstelling van beide moties. Zoals ook aangekondigd is door mijn voorganger, geef ik hier op de korte termijn invulling aan middels de NP onderwijs Kenniscommunity.8 De NP onderwijs Kenniscommunity is een infrastructuur die een onderzoekende houding en lerende cultuur bij leraren en schoolleiders faciliteert. Daarnaast wordt het werken met bewezen effectieve interventies breder gestimuleerd binnen het NP Onderwijs en bij verschillende ambities uit het coalitieakkoord, zoals het masterplan basisvaardigheden.
Op de middellange termijn wil ik de versterking van evidence-informed onderwijs borgen middels het programma Ontwikkelkracht. Vanuit dit Groeifondsvoorstel wordt de komende jaren € 101 miljoen beschikbaar gesteld. € 231 miljoen is voorwaardelijk toegekend voor de periode na 2026, wanneer aan vooraf vastgestelde criteria van de commissie Nationaal Groeifonds is voldaan. Er zijn vier soorten activiteiten die vanuit Ontwikkelkracht vanaf 2023 aanboden worden aan scholen in het funderend onderwijs:
• De onderzoeks- en verbetercultuur op scholen, door middel van werkwijzen wordt opgezet en versterkt, om zo te komen tot een lerende cultuur;
• In co-creatie labs worden door onderwijsprofessionals en onderzoekers nieuwe effectieve aanpakken gecreëerd over onderwerpen waar scholen behoefte aan hebben;
• Er komt een netwerk van onderzoek- en ontwikkelscholen die andere leraren en schoolleiders professionaliseren o.b.v. effectieve aanpakken door middel van expertschoolleiders en expertdocenten; en
• Er vindt op onafhankelijk en praktijkgerichte wijze kennisdeling plaats over wetenschappelijke kennis en effectieve aanpakken.
In 2022 voer ik samen met de betrokken veldpartijen de voorbereidingen uit, zodat vanaf 2023 leraren en schoolleiders zich kunnen aanmelden voor deelname aan de activiteiten.
Uw Kamer heeft in een motie van de leden Kwint (SP) en Westerveld (GL) van 8 september 2021 gevraagd te monitoren of toelaatbaarheidsverklaringen voor leerlingen die uitstromen naar het praktijkonderwijs of vmbo met leerwegondersteuning op tijd worden afgegeven, zodat er geen problemen ontstaan bij de aanmelding voor het voortgezet onderwijs.9
Naar aanleiding van de motie heb ik dit onderwerp besproken met de betrokken partijen. Navraag bij de samenwerkingsverbanden wees uit dat een mogelijk probleem op dit terrein niet herkend werd. Dit gaat naar behoren. Toelating tot het praktijkonderwijs en leerwegondersteuning in het vmbo is namelijk, in tegenstelling tot de toelating tot het (voortgezet) speciaal onderwijs, gebaseerd op strikte landelijk vastgestelde criteria. Ook hebben scholen voor praktijkonderwijs slechts te maken met één samenwerkingsverband, waardoor de communicatie en afstemming eenduidiger is en men beter van elkaar weet wat de (vorm-)vereisten zijn waaraan een aanvraag moet voldoen. Op basis van deze uitvraag onder de samenwerkingsverbanden lijkt het niet nodig om te monitoren of de toelaatbaarheidsverklaringen op tijd worden afgegeven.
Desalniettemin kunnen ook het praktijkonderwijs en het vmbo als het gaat om de leerwegondersteuning profiteren van het landelijk format voor toelaatbaarheidsverklaringen dat is opgesteld. De invoering start na de zomer. Hieraan vooraf gaat een pilotfase, waarin ook wordt gekeken of de doorlooptijd van de aanvragen hierdoor positief beïnvloed wordt.
Vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs waarop het onderwijsaanbod van vbo tot en met vwo wordt aangeboden, genaamd een campus, kunnen een bijdrage leveren aan het tegengaan van segregatie, doordat leerlingen van verschillende onderwijsniveaus elkaar ontmoeten. Ook kunnen op deze vestigingen leerlingen soepeler op- en afstromen, zonder dat zij naar een andere school hoeven. Voor deze vestigingen is reeds geregeld dat zij een aanvullend bedrag ontvangen van € 227.160,97. De regeling voor vestigingen met een breed onderwijsaanbod heb ik uitgebreid met een aanvraagregeling voor scholen die als campus het brede onderwijsaanbod aanbieden en zo een bijdrage leveren aan het tegengaan van segregatie. Met deze uitbreiding wordt invulling gegeven aan de motie Van Meenen (D66), die de regering verzoekt om brede scholengemeenschappen met twee locaties binnen een beperkte straal gelijk te stellen aan brede scholengemeenschappen op één locatie.10
Om een bijdrage te leveren aan het tegengaan van segregatie is het uiteraard wel van belang dat de vestigingen dicht bij elkaar liggen en de leerlingen van vbo tot en met vwo elkaar daadwerkelijk ontmoeten in de schoolgebouwen. Daarom moet een aanvraag voor de regeling voldoen aan de volgende twee voorwaarden:
1. De twee vestigingen moeten dichtbij elkaar gelegen zijn op hemelsbreed een gemeten afstand van maximaal 300 meter;
2. De leerlingen van vbo tot en met vwo komen samen in reguliere onderwijstijd.
Schoolbesturen moeten jaarlijks uiterlijk op 1 mei een aanvraag indienen, met uitzondering van dit kalenderjaar 2022. Dit jaar kon een aanvraag worden ingediend van 29 april tot 1 juni zodat schoolbesturen dit eerste jaar een maand extra tijd hebben voor hun aanvraag. Er zijn 10 aanvragen binnen.
De Kamer heeft verzocht om een reactie op de brief van de Visiegroep Buurtalen. De Visiegroep Buurtalen maakt zich zorgen over het aandeel Frans en Duits in het landelijke curriculum. Het gaat de visiegroep om de verhouding tot het geheel, de zogeheten ontwerpruimte. De visiegroep is van mening dat dit aandeel moet worden vergroot, zodat scholen meer tijd zullen besteden aan lessen Frans en Duits. De totale ontwerpruimte of beschikbare tijd is 100%. Het opvolgen van deze oproep betekent dan ook automatisch dat de ruimte voor andere leergebieden of vakken moet krimpen en dat vind ik niet wenselijk. Het model van ontwerpruimte dat voor de bijstelling van de kerndoelen en examenprogramma’s wordt gebruikt, is gebaseerd op onderzoek naar nationale en internationale normen. Ook is meegewogen dat de basisvaardigheden een stevige plek moeten krijgen. Daarom zie ik geen noodzaak om wijzigingen in het model aan te brengen.
De vakvernieuwingscommissies van de vakken Frans en Duits krijgen de opdracht om het curriculum aan te laten sluiten bij internationale inzichten. Hiermee volg ik het advies van SLO op over het Europees Referentiekader.11 Uiteraard monitor ik ook de uitwerking van het bijgestelde curriculum in de onderwijspraktijk, om te zien of leraren er goed mee kunnen werken.
In de motie van het lid Michon-Derkzen (VVD) van april 2021 verzocht uw Kamer de regering een verkenning uit te voeren om te bezien «op welke manier EHBO-kennis en vaardigheden […] beste overgebracht kan worden binnen het voortgezet onderwijs.»12 Daarna zijn verschillende EHBO-partijen samen met de SLO in de zomer van 2021 gestart met het maken van een curriculum voor EHBO in het voortgezet onderwijs. Ik verwacht dat de SLO dit curriculum met de start van het schooljaar 2022–2023 op zal leveren. Vervolgens kunnen scholen aan de slag met kwalitatief goed EHBO-onderwijs. Het staat scholen uiteindelijk vrij te kiezen om EHBO aan te bieden. Met de oplevering van het curriculum komt een einde aan een bijzonder proces dat begon met het burgerinitiatief van het Rode Kruis. Ik dank de initiatiefnemers voor het op de agenda zetten van dit onderwerp.
Op 18 januari 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over het predicaat Excellente Scholen.13 In het instellingbesluit jury excellente scholen in het primair, speciaal en voortgezet onderwijs staat dat per 1 januari 2021 de jury geëvalueerd moet worden.14 Deze evaluatie zet ik hieronder uiteen. Vooraf wil ik alvast aangeven dat de jury sinds de oprichting in 2015 constant bezig is om haar eigen werkwijzen te evalueren en te verbeteren. Feedback van scholen is daarbij belangrijke input. Ook de Inspectie van het Onderwijs (hierna inspectie) stuurt, als verantwoordelijke voor het traject Excellente scholen, actief op de professionalisering van de jury. Ik wil, in het kader van deze evaluatie, twee zaken uitlichten. Ten eerste de gegevens over de jury uit het rapport «Kenmerken en voorbeeldfuncties van Excellente scholen»15 en ten tweede de input van scholen over de jury.
Hoewel de conclusies uit het eerder genoemde rapport zich richten op Excellente scholen, wordt de professionaliteit en actieve houding van de jury hieruit ook zichtbaar. Ten behoeve van het onderzoek zijn op kwalitatieve wijze juryrapporten van de jury Excellente scholen geanalyseerd. Hieruit komt een samenhangend beeld van kwaliteitskenmerken van deze scholen naar voren. Als de bevindingen van de jury Excellente scholen naast de gegevens van de inspectie gelegd worden, dan lijkt er een behoorlijke samenhang te zijn in hun oordeel over scholen.
Na de uitreiking van de predicaten zet de inspectie een vragenlijst uit onder de scholen die het predicaat hebben aangevraagd. Uit de resultaten van de trajecten in 2018 en 2019 blijkt dat de scholen het traject als waardevol ervaren en dat ze tevreden zijn over het jurybezoek, het voorbereidingsgesprek en het juryrapport. Twee derde van de scholen noemt het bezoek van de jury zelfs zeer prettig. Bovendien ervaarden deze scholen de jury als onafhankelijk van de inspectie. Momenteel worden de vragenlijsten uitgezet voor het traject dat in 2022 eindigde.
Zowel uit de input van scholen als uit passages uit het rapport over Excellente scholen blijkt dat de jury op een professionele manier te werk gaat. De jury is kritisch op de eigen werkwijzen en ook de inspectie voorziet de jury, onder andere via vragenlijsten, van feedback. De jury wordt hierdoor gestimuleerd zichzelf continu te verbeteren. Deze uitkomsten zal ik meenemen in de doorontwikkeling van het traject Excellente scholen.
In september 2021 zijn in het kader van de subsidie Incidentele Middelen Leerlingendaling (IML) de aanvragen gehonoreerd van de schoolbesturen die samen de beste plannen hebben ingediend om in hun regio de leerlingendaling op te vangen en kwalitatief goed en thuisnabij voortgezet onderwijs aan te kunnen blijven bieden. In 39 regio’s zijn inmiddels schoolbesturen gezamenlijk aan de slag gegaan met de uitvoering van hun plan. Eind dit jaar wordt door de regio’s een eerste tussenrapportage opgesteld. Ook verwacht ik dan de eerste bevindingen van de onafhankelijke monitor die in het kader van IML wordt aanbesteed. In mijn volgende voortgangsbrief over leerlingendaling wil ik uw Kamer graag kunnen informeren over de uitkomsten van de monitor en de tussenrapportages. Deze brief verschijnt daarom niet – zoals eerder toegezegd – in de loop van 2022, maar begin 2023.16
In het debat passend onderwijs op 30 maart 2022 (Kamerstuk 31 497, nr. 434) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de mogelijkheden voor de Samen naar Schoolklassen, zowel binnen het experiment voor onderwijszorgarrangementen (oza’s) als binnen de routekaart naar inclusiever onderwijs.
De ondersteuning van de Samen naar Schoolklassen wordt in goed overleg met de Stichting Het Gehandicapte Kind vormgegeven. Er komt op korte termijn een handreiking beschikbaar om samenwerkingsverbanden, scholen en initiatieven te ondersteunen bij het vormgeven van Samen naar Schoolklassen binnen het huidige stelsel voor primair onderwijs, inclusief de mogelijkheden voor het ontvangen van onderwijsbekostiging. Met het Steunpunt passend onderwijs wordt gewerkt aan een ondersteuningsstructuur die past binnen de ondersteuning die door het steunpunt nu al wordt verzorgd, bijvoorbeeld aan de experimenten en andere initiatieven op het terrein van de samenwerking tussen regulier en speciaal onderwijs. De Samen naar Schoolklassen kunnen zich net als andere initiatieven waar leerlingen komen met een complexe ondersteuningsbehoefte op het gebied van onderwijs en zorg, aanmelden voor het experiment onderwijszorgarrangementen, dat start per 1 januari 2023. De deelname aan dit experiment is beperkt tot 80 initiatieven en voor de Samen naar School Klassen gelden dezelfde criteria voor toelating als voor de andere initiatieven. Daarnaast wordt in het kader van de routekaart naar inclusiever onderwijs gewerkt aan een brede regeling inclusie, waarin mogelijkheden worden gegeven voor een intensieve samenwerking tussen regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs in een geïntegreerde voorziening. In de regeling zal expliciet aandacht zijn voor het vormgeven van Samen naar schoolklassen in zowel primair als voortgezet onderwijs. Deze regeling zal naar verwachting in 2023/2024 in werking treden.
Per 1 januari 2023 start het experiment onderwijszorgarrangementen. Het afgelopen jaar hebben 15 proeftuinen – begeleid door adviesbureau BMC – verkend welke knelpunten in wet en regelgeving nu ervaren worden bij het aanbieden van maatwerk aan kinderen met een complexe ondersteuningsbehoefte. Bij deze brief vindt u de eindevaluatie die BMC heeft opgesteld naar aanleiding van de begeleiding van de proeftuinen (bijlage 1). In opdracht van OCW en VWS heeft BMC het afgelopen jaar de 15 onderwijszorginitiatieven begeleid. Deze begeleiding had als doel om bestaande initiatieven te helpen binnen de huidige wet- en regelgeving zich te ontwikkelen en verduurzamen, kennis en ervaringen van de deelnemende initiatieven over wat wel en niet werkt te delen en om in kaart te brengen welke knelpunten er zijn in het bieden van maatwerk op het snijvlak van onderwijs en zorg binnen de onderwijszorgarrangementen.
Uit de rapportage komt naar voren dat er in de wet- en regelgeving vier knelpunten zijn: onderwijstijd, onderwijslocatie, bekostiging en kerndoelen. Deze knelpunten zijn meegenomen bij de vormgeving van het experiment onderwijszorgarrangementen dat in januari 2023 van start zal gaan. Het experiment is voorgehangen aan de Tweede Kamer. Een jaar na het experiment start de voorbereiding voor de wetswijziging.
Vanaf 1 januari 2022 zijn gemeenten wettelijk verplicht ervoor te zorgen dat in de voorschoolse educatie (ve) pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet. Deze inzet is bedoeld om de kwaliteit van ve te verhogen. Voor elke doelgroeppeuter moet minimaal 10 uur per jaar een pedagogisch beleidsmedewerker worden ingezet in ve. De inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker in ve wordt gefinancierd uit het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GAOB).
Met de Monitor Implementatie en besteding GOAB (2019–2023) van het consortium Sardes, Oberon en Cebeon wordt in opdracht van OCW onder meer de invoering van deze pedagogisch beleidsmedewerkers gevolgd, vanuit het perspectief van gemeenten en vanuit het perspectief van ve-aanbieders. In deze derde meting, die eind 2021 plaatsvond is nagegaan of gemeenten en ve-aanbieders er in slagen de pedagogisch beleidsmedewerker op tijd in te voeren in ve. Veruit de meeste gemeenten (89%) en ve-aanbieders (94%) verwachtten einde 2021 op tijd, namelijk op 1 januari 2022, een pedagogisch beleidsmedewerker in ve te hebben ingevoerd.
Bij een deel van de ve-aanbieders is krapte op de arbeidsmarkt van de kinderopvang een reden waarom zij verwachtten dat het mogelijk niet op alle plaatsen zou lukken op tijd een pedagogisch beleidsmedewerkers in de ve ingevoerd te krijgen. Met de vierde en tevens laatste meting van de Monitor Implementatie en besteding goab (2019–2023) in het najaar van 2022, zal worden teruggeblikt op de stand van zaken per 1 januari 2022 en zullen we weten of het alle gemeentes op alle plaatsen is gelukt een pedagogisch beleidsmedewerker in te zetten in de ve.
Ik bied u hierbij het rapport van de derde meting aan (bijlage 2). Naast dit rapport is een publicatie gemaakt met vijf gemeentelijke portretten (bijlage 3). Ook zijn twee infographics gemaakt, één over gemeenten en één over ve-aanbieders (bijlage 4 en bijlage 5).
Bij deze bied ik u het onderzoeksrapport van het vooronderzoek voor de NCO-Module «Volgen van leerlingen met ondersteuningsbehoeften» aan (bijlage 6), zoals onlangs aangekondigd in de beantwoording van de schriftelijke vragen inzake de Staat van het Onderwijs 2022.17 Aanleiding voor dit onderzoek is het verminderd zicht op leerlingen met ondersteuningsbehoeften, zoals ook door de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs weer is gesignaleerd.18 Doordat met de invoering van passend onderwijs het landelijk indicatiesysteem voor toewijzen van ondersteuning is losgelaten, kan er op regionaal niveau en schoolniveau beter en flexibeler ondersteuning worden geboden.19 Gevolg hiervan is echter ook dat het inzicht in de aantallen leerlingen met ondersteuningsbehoeften in het regulier onderwijs en het verloop van hun schoolloopbanen op landelijk niveau is verminderd. Dit inzicht kan bijvoorbeeld nuttig zijn om te bepalen of leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften dezelfde kansen krijgen, en wat de impact van beleid is op de aantallen en stromen van leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften in het regulier onderwijs.
In het NCO-onderzoek is aan scholen en samenwerkingsverbanden gevraagd welke gegevens zij over leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte registreren, en welke behoeften zij hierbij hebben. Het onderzoek geeft inzicht in de kansen en uitdagingen om meer landelijk en regionaal zicht te krijgen op leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften en hun schoolloopbanen.
Uit het vooronderzoek komt naar voren dat scholen en samenwerkingsverbanden gegevens registeren om ondersteuningsbehoeften van leerlingen vast te stellen, hierover te communiceren, en ondersteuning toe te wijzen, te organiseren en financieren. Voor deze gegevens registeren zij niet op gestandaardiseerde wijze. Er is bij scholen en samenwerkingsverbanden geen eenduidig beeld over de behoefte aan meer landelijk zicht en registraties.
Na de zomer zal ik verder verkennen wat de mogelijkheden zijn voor het vergroten van het landelijk zicht op leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften in het regulier onderwijs, gegeven de mogelijkheden, uitdagingen en mogelijke administratieve last die in dit vooronderzoek naar voren zijn gekomen. Ik informeer u daar nader over.
De Kamer heeft signalen ontvangen dat er al scholen aan de slag zijn met de nieuwe leerweg in het vmbo. Daarom heeft zij verzocht om een stand van zaken brief over de nieuwe leerweg inclusief de formele besluitvorming en planning.
Scholen zijn nog niet aan de slag met de nieuwe leerweg. De nieuwe leerweg gaat over de samenvoeging van de gemengde (gl) en theoretische leerwegen (tl) in het vmbo. Wél loopt er op dit moment een pilot in de gl en tl met 140 scholen die bezig zijn met verschillende concept-praktijkgerichte programma’s. Dit is een vak waarbinnen praktische vaardigheden centraal staan. Leerlingen gaan aan de slag met levensechte opdrachten van opdrachtgevers uit bedrijven, instellingen en vervolgonderwijs. Deze pilot wordt gemonitord door het NRO. De resultaten van de pilot en de monitor zijn medebepalend voor hoe de nieuwe leerweg eruit gaat zien. U ontvangt na de zomer een brief met de resultaten.
Het is belangrijk om de verschillende beleidsinitiatieven gericht op het beroepsonderwijs in samenhang op te pakken en zo het beroepsonderwijs te versterken. De brief na de zomer bevat onze visie op de doorstroom in de beroepskolom van het po, via het voortgezet onderwijs tot aan het mbo. Daarin zal ook besluitvorming ten aanzien van de nieuwe leerweg aan de orde komen, waar uw kamer zich vervolgens over kan uitspreken.
In het coalitieakkoord zijn vier opdrachten opgenomen, die raken aan de thema’s zeggenschap en medezeggenschap op school en in de schoolorganisatie.20 Deze opdrachten raken allemaal aan de verhoudingen, rollen en verantwoordelijkheden binnen de schoolorganisatie. Daarom is het van belang deze opdrachten in samenhang in te vullen. Om zo te komen tot een logische, evenwichtige en vooral werkbare inrichting van de governance op schoolniveau. Om dat te bereiken wil ik eerst breed in gesprek over de rollen en verantwoordelijkheden in de schoolorganisatie; met ouders, leerlingen, leraren, schoolleiders, schoolbestuurders, intern toezichthouders en medezeggenschapsraadleden. Dit gesprek is ook in de opzet voor de werkagenda afgesproken met de partners van het onderwijsakkoord. De bedoeling is om medio 2023 uitkomsten van deze gesprekken beschikbaar te hebben. Om op basis daarvan vervolgens concrete maatregelen aan u voor te stellen. Deze consultatie betekent wel dat het wetsvoorstel, waarmee instemming van de medezeggenschapsraad op de hoofdlijnen van de begroting wordt geregeld, langer op zich laat wachten. Ik wil de mogelijkheid hebben om dit wetsvoorstel op basis van de uitkomsten van de gesprekken te versterken.
Tot slot is recent de motie van leden Westerveld (GroenLinks) en Kwint (SP) in uw Kamer aangenomen.21 In deze motie verzoekt u de regering om het functioneren van de bestuursstructuur in het funderend onderwijs ook te evalueren in het kader van de wet versterking bestuurskracht. Ik verwacht met het breed gesprek over rollen en verantwoordelijkheden in en om de school invulling te geven aan de in de motie gevraagde evaluatie.
In het commissiedebat over sociale veiligheid van 9 maart 2022 (Kamerstuk 29 240, nr. 124) heb ik u toegezegd een brief te sturen als het inspectierapport over het herstelonderzoek op de Gomarus is gepubliceerd. Het rapport is inmiddels verschenen, en u treft het als bijlage 7 bij deze brief aan. Een uitgebreidere reactie hierop volgt na het zomerreces. Dan kan ik u ook meer melden over de aangehouden moties van het lid Wassenberg (PvdD).22
Vanaf 1 januari 2023 wordt de wijze waarop de budgetten van scholen in het primair onderwijs en samenwerkingsverbanden wordt bepaald vereenvoudigd. De bekostigingssystematiek wordt simpeler, beter uitlegbaar en beter voorspelbaar. Enkele maatregelen die in dit kader worden genomen zijn het reduceren van het aantal indicatoren en parameters, het volledig bekostigen op kalenderjaarbasis (in plaats van deels op schooljaarbasis) en het samenvoegen van de budgetten voor personele en materiële bekostiging. Uw Kamer heeft op 18 januari 2021 het wetsvoorstel hiervoor besproken en op 27 januari met algemene stemmen aangenomen.
Aanvankelijk was het plan om ook de bedragen per leerling voor het basisonderwijs (bo), speciaal basisonderwijs (sbo) en speciaal onderwijs (so) aan elkaar gelijk te maken. Dit was niet zozeer een maatregel die echte vereenvoudiging bracht, maar vooral als signaal een mooi streven. Het gelijkstellen van de bedragen per leerling is mogelijk door correcties door te voeren in de ondersteuningsbekostiging die leerlingen in het sbo en so krijgen. Zo krijgt een school evenveel geld, maar verandert alleen het gedeelte dat direct vanuit het Rijk of vanuit samenwerkingsverbanden komt.
Echter, nieuwe budgetten worden steeds vaker gericht en daarmee niet gelijk verdeeld over het bo, sbo en so. Bijvoorbeeld bij de werkdrukmiddelen in het po. Het bedrag per leerling voor sbo-scholen en (v)so-scholen is respectievelijk 1,5 en 2 keer zoveel als in het bo. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zal blijven gebeuren bij nieuwe budgetten. Zulk soort verschillen leiden steeds weer tot aanpassingen in de ondersteuningsbekostiging en daarmee in het budget van samenwerkingsverbanden. Dit kan ook betekenen dat een samenwerkingsverband door het toevoegen van extra budget uiteindelijk minder overhoudt. Ik vind dat onwenselijk. Daarom heb ik, na consultatie bij de PO-Raad, besloten om de bedragen per leerling voor het bo, sbo en so te differentiëren. De vereenvoudiging blijft hiermee volledig in stand en scholen zullen financieel geen hinder hiervan ondervinden. Juridisch en uitvoeringstechnisch is dit ook mogelijk.
Op 16 juni jl. hebben de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en ik u het tweede advies van het Platform Perspectief Jongeren (PPJ) aangeboden.23 Deze commissie is ingesteld om de keuzes en bestedingen van het Nationaal Programma Onderwijs te volgen en daarbij te adviseren over de impact op jongeren, geplaatst binnen het bredere beleid voor de positie van jongeren, en daarbij te kijken naar lange termijn effecten en impact op kansen(on)gelijkheid. Langs deze route wil ik mede namens de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap graag inhoudelijk reageren op dit advies.
Allereerst wil ik graag dank uitspreken voor het gebalanceerde advies dat de commissie heeft uitgebracht. De brede blik die deze commissie biedt vanuit de vele expertises die hierin samenkomen, is zeer waardevol. Voor het advies zijn door haar gesprekken gevoerd met onderwijsprofessionals en jeugdprofessionals en kinderen en jongeren zelf over de impact van de coronapandemie en over het NP Onderwijs. Het is zeer bemoedigend om te lezen dat uit die gesprekken naar voren komt dat het programma een impuls geeft aan de kwaliteitscultuur en het lerend vermogen op onderwijsinstellingen. De schoolscan die scholen maken en het schoolprogramma dat scholen opstellen in het kader van het programma dragen bij aan een meer reflectieve kwaliteitscultuur. De middelen geven scholen de ruimte om passende interventies te kiezen. Deze positieve aspecten geven onderwijsprofessionals energie. De commissie is positief over de verlengde looptijd van het programma. Er zijn ook zorgen. De commissie signaleert dat door de sluitingen van onderwijsinstellingen de pedagogische relatie tussen leraar en leerling en docenten en studenten onder druk is komen te staan. Het is belangrijk dat leerlingen ervaren dat ze gezien worden op school, dat ze betrokken en gemotiveerd worden en dat ze zich goed voelen op school. De commissie vraagt dan ook aandacht voor het belang van het herstel van de pedagogische relatie.
Het belang van die pedagogische relatie onderschrijf ik. Per sector zal de invulling en ook het belang van die relatie verschillen, maar zeker voor kinderen en adolescenten geldt dat die relatie bepalend is voor de sfeer in de klas, de motivatie en ook bijdraagt aan het welbevinden van leerlingen en studenten. Allemaal zaken die een voorwaarde zijn om tot prestaties te komen. Het is vanaf de start van het programma nadrukkelijk de bedoeling dat scholen en instellingen ook werken aan welbevinden, sociaal-emotionele ontwikkeling en executieve vaardigheden van leerlingen en studenten. Ik ben blij om te zien dat die handschoen ook wordt opgepakt en er veel gekozen wordt voor interventies op het gebied van welbevinden. In het funderend onderwijs zijn interventies op het gebied van welbevinden één van de meest gekozen interventies. In het mbo-ho gaat bijna evenveel geld naar studentenwelzijn en sociale binding met de opleiding, als naar het voorkomen en herstellen van studievertraging. Zoals het PPJ zelf ook schrijft, betekent dat niet dat er niet tegelijkertijd ook kan worden gewerkt aan de leerprestaties. Het gaat om de balans. Daarbij geldt ook dat onderzoek laat zien dat er sprake is van een wisselwerking tussen leren en welbevinden: leren en presteren zijn omgekeerd ook bevorderlijk voor motivatie en welbevinden van leerlingen en studenten. Het is in de eerste plaats aan scholen en instellingen om te kiezen voor een samenhangend pakket aan maatregelen dat past bij de behoeften van leerlingen en studenten en om daarbij ook te bewaken of nog sprake is van een gezonde prestatiedruk.
Denk- en oplossingsrichtingen voor het funderend onderwijs
De commissie geeft een aantal denk- en oplossingsrichtingen waardoor scholen meer ruimte ervaren om aan het herstel van de pedagogische relatie te werken. Zij kunnen eerst werken aan normalisatie van het onderwijs. Op die aanbevelingen, die vooral betrekking hebben op de situatie in het funderend onderwijs, ga ik hieronder in.
De commissie adviseert om de menukaart aan te bieden als inspiratiebron en niet als verplichte kost. Het klopt dat in het funderend onderwijs van scholen wordt verwacht dat zij interventies kiezen uit de menukaart. Voor het instrument van de menukaart is bij de start van het programma gekozen, om scholen te helpen bij het maken van hun plannen door een overzicht te geven van bewezen effectieve interventies. Dit draagt ook bij aan de doelmatige besteding van de middelen. De menukaart is ontwikkeld in samenspraak met het veld en wetenschap en uit de monitoring komt naar voren dat het instrument door scholen behulpzaam wordt gevonden. Dat heeft geresulteerd in een menukaart die veelzijdig is en niet alleen interventies bevat gericht op leerprestaties, maar ook interventies gericht op het bevorderen van welbevinden en de motivatie van leerlingen. Met het handhaven van de menukaart benadruk ik de urgentie die er nog steeds is om aandacht te hebben voor wat corona bij leerlingen teweeg heeft gebracht en daar gericht en met bewezen effectieve interventies aan te werken. Dit is weliswaar geen afdwingbare verplichting, maar wel een stevig advies.
De commissie stelt ook voor om leerlingen – in de eerste plaats in het vo – meer onderwijstijd te geven en adviseert om de leerinhoud meer gespreid aan te bieden in de tijd. In het kader van de (middel)lange termijn aanpak COVID-19 voor het onderwijs ben ik met sector en de inspectie in gesprek hierover.24 De doorstroom van leerlingen is primair een afweging die op schoolniveau wordt gemaakt. En dat is ook goed, omdat scholen de kennis hebben over wat het best past bij hun leerlingen. Het is aan scholen om te bekijken of het wenselijk is om sommige leerlingen meer tijd te geven, zonder dat zij blijven zitten en simpelweg alle lesstof nog een keer over moeten doen. Dergelijke oplossingen kunnen leerlingen bijvoorbeeld helpen om hun studieloopbaan uiteindelijk op een hoger niveau af te ronden.
De commissie stelt mede in het licht van het pleidooi voor meer onderwijstijd voor om het toezicht blijvend aan te passen en ook in de verdere toekomst scholen niet hard af te rekenen op resultaten en rendement. De Inspectie van het Onderwijs heeft afgelopen schooljaar de leerresultaten van scholen in het po en vo niet beoordeeld. Het ging daarbij nadrukkelijk om een tijdelijke afwijking van wet- en regelgeving, omdat door de coronapandemie betrouwbare gegevens ontbraken om die resultaten te kunnen beoordelen. Vanaf volgend schooljaar (2022–2023) worden de leerresultaten weer, zoals voorheen, beoordeeld door de inspectie. Dat is van groot belang, omdat we zicht moeten hebben op waar de onderwijskwaliteit tekort schiet, zodat we kunnen werken aan het verhogen van de onderwijskwaliteit. Ik ben het aan leerlingen verplicht om in te grijpen als de kwaliteit van onderwijs onder de maat is en de school er niet voldoende in slaagt daar iets aan te doen. In de normering die gehanteerd wordt voor de beoordeling van de leerresultaten houdt de inspectie overigens wel rekening met de bijzondere omstandigheden en de impact van de pandemie, daarnaast is er altijd ruimte voor de inspectie om rekening te houden situatie en de uitleg van de school. Van een harde afrekening louter op leerresultaten of (vertraagde) studievoortgang is nooit sprake, de inspectie kijkt altijd naar vele verschillende aspecten van het onderwijs op een school.
Motie van Baarle NP Onderwijs
Daarnaast kom ik nog terug op de motie van het lid Van Baarle (DENK).25 In deze motie verzoekt Van Baarle om, naast instemming van de MR ná de planvorming, nadrukkelijker te borgen dat leerlingen worden betrokken bij de totstandkoming van de plannen. Dit is in het Stappenplan Actualisering Schoolscan op de website van het NP Onderwijs26 opgenomen bij stap 6. In deze stap beschrijven we dat de bevindingen van de schoolscan (waarin o.a. in gesprek met leerlingen de achterstanden worden geïnventariseerd, zie stap 3) moeten worden besproken met de MR, waar de leerlingen in zitten. Daarna vindt de planvorming/bijstelling plaats (stap 9). Daarnaast is de leerlingbetrokkenheid ook besproken in het bestuurlijk overleg met beide raden. Hierdoor benadrukken en borgen we het belang van het betrekken van de MR en leerlingen bij de planvorming.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Meting week van 14 t/m 18 juni: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2021/07/05/periodieke-peiling-covid-19-in-het-funderend-onderwijs-meting-week-van-14-t-m-18-juni.
Instellingsbesluit jury excellente scholen in het primair, speciaal en voortgezet onderwijs, art 3 lid 2.
Schenke W., Weijers D., e.a. (2020), Kenmerken en voorbeeldfunctie van Excellente scholen; hoe excellent zijn Excellente scholen?, Amsterdam: Kohnstamm Instituut.
Inspectie van het Onderwijs (2021, 2022). De Staat van het Onderwijs (Bijlage bij Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 215).
Ledoux, G. & Waslander, S., Eimers, T. (2020). Evaluatie passend onderwijs. Eindrapport Mei 2020. (Bijlage bij Kamerstuk 31 497, nr. 364)Amsterdam: Kohnstamm Instituut | Tilburg: TIAS School for Business and Society, Tilburg University| Nijmegen: KBA Nijmegen.
Het gaat om de opdrachten; 1) investeringen zoveel mogelijk rechtstreeks naar de klas, volgens de werkdrukmiddelensystematiek, 2) betere verantwoording over inzet en effectiviteit van middelen zonder verhoging van administratieve lastendruk, 3) versterken van de zeggenschap van schoolleiders en leraren evenals de betrokkenheid en inspraak van ouders en leerlingen, 4) versterken van de positie van de schoolleider.
Vertragingen en behoeften analyseren in po en vo (schoolscan) | Funderend onderwijs | Nationaal Programma Onderwijs (nponderwijs.nl).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31293-636.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.