Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 februari 2020
Op verzoek van het lid Heerema (VVD) informeer ik u met deze brief over de wijze waarop
ik uitvoering zal geven aan de motie1 die op 4 februari is aangenomen (Handelingen II 2019/20, nr. 49, Stemmingen motie
Grenzen aan de ruimte in de onderwijstijd).
De motie roept op om bij het nieuwe experiment (Experiment ruimte in onderwijstijd)
de deelname-eis aangaande de onderwijskwaliteit te verlagen van waardering «goed»
naar het oordeel «voldoende». Ik heb deze motie sterk ontraden vanwege het feit dat
tijdens het Experiment flexibiliseren onderwijstijden de Inspectie van het onderwijs
(hierna: inspectie) heeft geconstateerd dat er risico’s zijn ontstaan voor de onderwijskwaliteit2. De inspectie heeft mij ook geadviseerd om vast te houden aan de waardering «goed»
als deelnamevoorwaarde voor het nieuwe experiment.
Hoewel ik graag recht wil doen aan de eerdere motie3 van uw Kamer om binnen het Experiment ruimte in onderwijstijd de onderwijskwaliteit
te waarborgen, biedt de korte tijdspanne geen mogelijkheid voor het uitwerken van
een alternatieve waarborg voor de onderwijskwaliteit. Ik hecht er namelijk aan dat
het nieuwe experiment per 1 augustus 2020 van start kan gaan. Dit kan alleen als de
scholen nu hun plan kunnen maken zodat zij tussen 1 april en 1 mei een aanvraag in
kunnen dienen. Uiterlijk 12 juni zal dan het besluit volgen en dat geeft de scholen
de tijd om hun plan te implementeren en de uitvoering voor te bereiden.
Ik heb er daarom voor gekozen om de motie als volgt uit te voeren: Het experiment
geeft maximaal twintig scholen vijf jaar lang extra ruimte in de invulling en organisatie
van de onderwijstijd. De acht scholen die deelnemen aan het Experiment flexibiliseren
onderwijstijd, krijgen als eerste toegang en kunnen volstaan met het oordeel «voldoende».
Het feit dat zij reeds ervaring hebben met flexibele onderwijstijden biedt dan hopelijk
een waarborg voor de onderwijskwaliteit. Voor de resterende plekken kunnen zowel scholen
met het oordeel «voldoende» als met de waardering «goed» zich aanmelden. Bij de selectie
zal echter voorrang worden gegeven aan scholen met de waardering «goed». Tot slot
wordt bij de selectie gestreefd naar een goede geografische spreiding zodat idealiter
elke provincie vertegenwoordigd is. Deelname van een school aan het experiment wordt
onverwijld beëindigd als deze gedurende het experiment van de inspectie het oordeel
«onvoldoende» of «zeer zwak» krijgt.
De overige eisen voor deelname blijven ongewijzigd. Dat betekent dat de medezeggenschapsraad
heeft ingestemd met het experiment; de toelating tot de school niet afhankelijk is
gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders, zoals bepaald in artikel 40 WPO
en bij de beschrijving van de didactische visie en onderwijsfilosofie duidelijk is
dat en hoe het gebruik van de vrijstellingen voor ruimte in onderwijstijd onderdeel
uitmaken van deze visie en filosofie.
Als de basiskwaliteit van een school op orde is en de school eigen ambities heeft
geformuleerd die in de praktijk worden waargemaakt, dan kan de school bij de inspectie
het verzoek doen voor de waardering «goed» Uit gesprekken met het veld is gebleken
dat de criteria voor het verkrijgen van de waardering «goed» nog niet algemeen bekend
zijn. Zo werd gedacht dat een school voor alle standaarden als «goed» beoordeeld moet
worden. Dat is niet het geval. Alle standaarden dienen ten minste als «voldoende»
beoordeeld te worden, de standaard Kwaliteitscultuur als «goed» en daarnaast ten minste
twee standaarden uit het gebied Onderwijsproces en/of Schoolklimaat als «goed». En
alle onderzochte overige wettelijke eisen worden nageleefd.
Ik hoop dat een groeiend aantal scholen de ambitie gaat tonen om de waardering «goed»
te verkrijgen.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob