31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 487 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 oktober 2019

Het is belangrijk om helder te communiceren over de doelstellingen en randvoorwaarden van experimenten in het funderend onderwijs. Uw Kamer vraagt daar terecht aandacht voor. Bovendien zijn de afgelopen maanden drie moties aangenomen die op elkaar van invloed lijken te zijn omdat ze raken aan de onderwijstijd in het primair onderwijs, maar die toch niet onder een noemer zijn te brengen. In deze brief ga ik in op de uitvoering van de drie moties, voor zover deze in relatie staan tot lopende experimenten. Ik licht toe hoe ik het vervolg van het experiment met flexibele onderwijstijden in het primair onderwijs zal vormgeven. Ook zet ik uiteen hoe ik wil omgaan met de motie van de leden Van Meenen en Rog1 over het toegankelijk maken van het experiment Regelluwe scholen po/vo voor scholen met het inspectieoordeel «voldoende». Tot slot besteed ik aandacht aan de relatie met het eerder aangekondigde programma «Ruimte voor Regie in het primair onderwijs».

Experimenten met flexibele onderwijstijden in het po

In februari van dit jaar is de motie van het lid Van den Hul c.s.2 aangenomen die stelt dat het lerarentekort geen reden mag zijn voor het invoeren van een vierdaagse schoolweek in het primair onderwijs. Het uitgangspunt deel ik: extra ruimte in de invulling en organisatie van de onderwijstijd, waaronder ruimte in de indeling van de schoolweek zoals de mogelijkheid tot een vierdaagse, zou in beginsel áltijd de onderwijskwaliteit moeten dienen. Aanleiding en doel van deze ruimte zou dus «beter onderwijs voor de leerlingen» moeten zijn, en niet een noodgreep in de omgang met het lerarentekort. In juli heeft uw Kamer de nader gewijzigde motie van het lid Rudmer Heerema3 aangenomen, in reactie op de door mij aangekondigde beëindiging van het experiment met flexibele onderwijstijden in het po. Deze motie stelt dat dit experiment moet worden voortgezet, maar wel met waarborgen voor onder andere de onderwijskwaliteit. Bovendien wordt middels de motie verzocht om de vierdaagse schoolweek in de wet op te nemen. Om de vierdaagse schoolweek wettelijk mogelijk te maken, zijn voldoende waarborgen nodig voor de onderwijskwaliteit. Ik stel vast dat wij de lat op dit punt onverminderd hoog willen leggen.

Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 2 april 20194 heb uiteengezet, heeft het experiment met flexibele onderwijstijden in het primair onderwijs enerzijds geleid tot tevredenheid bij ouders en leerlingen, maar anderzijds ook tot risico’s voor de onderwijskwaliteit op een aantal scholen. Aangezien het doel van een experiment is om te onderzoeken of de wet voor álle scholen kan worden aangepast, kan het feit dat enkele deelnemende scholen hun onderwijskwaliteit goed op orde hebben, toch leiden tot beëindiging van een experiment.

Naar aanleiding van de motie Heerema heb ik uw Kamer toegezegd een nieuw experiment met flexibele onderwijstijden in het po te willen opzetten voor de scholen uit het huidige experiment.5 Dit nieuwe experiment zal vanaf schooljaar 2020/2021 van start gaan. Daarbij zijn de voorwaarden en waarborgen uit de motie het uitgangspunt voor het wel of niet mogen afwijken van bestaande wet- en regelgeving: instemming van de medezeggenschapsraad en waarborgen voor de onderwijskwaliteit, kansengelijkheid en onderwijsfilosofie. Met de scholen uit het huidige experiment ben ik in gesprek over de vormgeving van de randvoorwaarden en waarborgen uit de motie binnen het nieuwe experiment. Ik ben voornemens om de waarborg voor onderwijskwaliteit in te vullen door als voorwaarde te stellen dat de deelnemende scholen de waardering «goed» moeten hebben ontvangen van de onderwijsinspectie. De waarborg voor kansengelijkheid wordt ingevuld zoals die voor alle scholen geldt, namelijk dat toelating tot de school niet afhankelijk wordt gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders. Verder moeten deelnemende scholen de instemming van de medezeggenschapsraad kunnen aantonen en moet in het schoolplan beschreven zijn hoe de vrijstellingen uit het experiment deel uitmaakt van de onderwijsfilosofie.

Voor het einde van het jaar informeer ik uw Kamer nader over de vormgeving van het nieuwe experiment. Het experiment wordt begeleid door onderzoek dat gericht zal zijn op de gestelde voorwaarden en waarborgen.

Motie Van Meenen/Rog over het experiment Regelluwe scholen

De motie van de leden Van Meenen en Rog is ingediend naar aanleiding van een schriftelijk overleg over de derde voortgangsrapportage van het experiment Regelluwe scholen6 en is aangenomen op 10 september 2019. In de gedachtewisseling met uw Kamer naar aanleiding van deze motie heb ik aangegeven dat het besluit7 op grond waarvan het experiment Regelluwe scholen po/vo mogelijk is gemaakt, geen ruimte biedt om nu nog nieuwe scholen toe te laten tot dit experiment. Voor het toelaten van nieuwe scholen zou de nu geldende algemene maatregel van bestuur moeten worden aangepast. Voordat een aangepast besluit in werking kan treden, zijn verschillende stappen nodig. Ook dient er voldoende tijd te zijn voor scholen om zich aan te melden als deelnemer en om meldingen te doen. In de praktijk betekent dit dat er onvoldoende tijd zou zijn voor deelnemende scholen om binnen de duur van dit experiment (maximaal zes jaren) nog ervaring op te doen met de gekozen afwijkingen van wet- en regelgeving. Gezien de opzet van het experiment en de bepalingen omtrent het monitoronderzoek kunnen de ervaringen ook niet meer betrokken worden bij de eindrapportage.

Het Besluit experiment Regelluwe scholen po/vo is in werking getreden op 1 januari 2016 en vervalt na zes jaar. Het experiment loopt tot uiterlijk 1 januari 2022. Schooljaar 2020/2021 is het laatste volledige schooljaar waarin scholen kunnen experimenteren. Deelnemende scholen konden tot 1 juni 2019 nieuwe meldingen doen. Dit om de scholen voldoende tijd te geven om binnen de duur van het experiment nog ervaring op te doen met de door hen gemelde afwijkingen van wet- en regelgeving. Toelating van nieuwe scholen tot dit experiment, zoals gevraagd in de motie van de leden Van Meenen en Rog, is nu dus niet meer mogelijk.

Naar aanleiding van de ervaringen binnen het experiment Regelluwe scholen en de slotrapportage van de onderzoekers die dit experiment monitoren, bekijk ik of er aanleiding is om bepaalde regels voor alle scholen aan te passen. Ook wil ik bezien of op basis van deze deelexperimenten nieuwe experimenten of pilots moeten worden gestart en hoe deze dan zullen worden vormgegeven. Bij de start van nieuwe experimenten kunnen in beginsel ook scholen worden toegelaten met het oordeel «voldoende». Uiteraard is dit alleen mogelijk als zij voldoen aan de randvoorwaarden van deze nieuwe experimenten of pilots. Dit betekent dat bij een eventuele follow-up van deelexperimenten die zijn begonnen binnen het experiment Regelluwe scholen, de toelating van deelnemers zal aansluiten bij de uitgangspunten van de motie van de leden Van Meenen en Rog. U kunt mijn reactie op de uitkomsten van het experiment Regelluwe scholen in het voorjaar van 2021 tegemoet zien.

Verkenning Ruimte voor Regie in het po

Basisscholen hebben veel ruimte bij de organisatie en de inrichting van hun onderwijs. Toch knelt het soms – bijvoorbeeld als het gaat om de indeling van de onderwijstijd, de aanwezigheid van leerlingen en de inzet van onderwijspersoneel. Binnen het programma Ruimte voor Regie wordt verkend welke ruimte er is én of scholen in het primair onderwijs meer ruimte nodig hebben bij de inrichting van de onderwijstijd. Ik wil scholen en andere betrokkenen intensief betrekken bij deze verkenning. Binnenkort wordt gestart met bijeenkomsten waar scholen en anderen kunnen reflecteren op dit thema. Ik heb uw Kamer in mijn brief van 11 juni 20198 over dit programma geïnformeerd.

Doel van het programma is om de regie en ruimte van scholen bij de organisatie en invulling van de onderwijstijd inzichtelijk te maken en waar nodig te vergroten. Het uitgangspunt daarbij is altijd om kinderen goed onderwijs te bieden. Bij het programma gelden de volgende kaders: kwalitatief hoogwaardig onderwijs, passend bij de visie, missie en context van de school, met daarbij tegelijkertijd oog voor de kansengelijkheid, doelmatigheid en toegankelijkheid van het onderwijs. Voor de zomer van 2020 informeer ik uw Kamer over de bevindingen van dit programma. Zo mogelijk gaan deze bevindingen dan al vergezeld van voorstellen om scholen in het po meer ruimte te bieden voor de inrichting van de onderwijstijd.

Tot slot

Scholen in het primair en voortgezet onderwijs hebben een belangrijke en brede maatschappelijke opdracht. Om die opdracht goed te kunnen uitvoeren, zijn scholen voortdurend bezig met de ontwikkeling en vernieuwing van hun onderwijs. Het is gebruikelijk dat ingrijpende vernieuwingen die leiden tot aanpassing van wet- en regelgeving, eerst op een aantal scholen worden beproefd, voordat ze ook breed kunnen worden ingevoerd. Het is immers de bedoeling om vernieuwingen zorgvuldig in te voeren, zodat scholen, leerlingen en ouders er daadwerkelijk iets aan hebben en er voldoende waarborgen zijn voor de kwaliteit, de toegankelijkheid en de doelmatigheid van het onderwijs. Dit betekent ook dat de opzet van experimenten om dergelijke vernieuwingen te beproeven, moet voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke kaders.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstuk 29 546, nr. 32

X Noot
2

Kamerstuk 27 923, nr. 347

X Noot
3

Kamerstuk 31 293, nr. 469

X Noot
4

Kamerstuk 31 293, nr. 451

X Noot
5

Kamerstuk 31 293, nr. 472

X Noot
6

Kamerstuk 29 546, nr. 30 (aanbiedingsbrief voortgangsrapportage) en nr. 31 (schriftelijk overleg)

X Noot
7

Besluit experiment regelluwe scholen PO/VO, Stb. 2015, nr. 443.

X Noot
8

Kamerstuk 31 293, nr. 465

Naar boven