31 293 Primair Onderwijs

Nr. 230 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2014

Bijgaand bied ik u de Financiële rapportage funderend onderwijs 2013 aan1. De Inspectie van het Onderwijs (inspectie) heeft deze rapportage opgesteld op basis van de jaarrekeningen van de schoolbesturen over het jaar 2013. In deze brief schets ik aan de hand van de rapportage eerst het financieel beeld van het funderend onderwijs en ga ik vervolgens dieper in op het behoud van werkgelegenheid, het programma intensivering financieel continuïteitstoezicht, het bevorderen van de financiële deskundigheid en de gemeenschappelijke kenmerken van besturen die financieel risico lopen.

Financieel beeld

Het funderend onderwijs staat er financieel goed voor. Zowel het primair onderwijs (PO) als het voortgezet onderwijs (VO) sloten 2013 af met een fors positief resultaat: € 292 miljoen in het PO en € 254 miljoen in het VO. De expertisecentra behaalden een positief resultaat van € 29 miljoen. Het is het tweede opeenvolgende jaar dat het resultaat van het PO en het VO positief is en daarnaast een verbetering laat zien ten opzichte van het jaar ervoor. Een vergelijkbare trend is te zien in het percentage van de besturen met een negatief resultaat. In het PO ging het om afgerond 57 procent in 2011, 40 procent in 2012 en 13 procent in 2013. In het VO was dit afgerond 55 procent in 2011, 30 procent in 2012 en 12 procent in 2013. Dit sluit aan bij de constatering van de Algemene Rekenkamer in het recente onderzoek naar de bekostiging van het voortgezet onderwijs dat de financiële positie van het voortgezet onderwijs sinds 2010 een stijgende lijn laat zien (Kamerstuk 31 289, nr. 193).

De positieve resultaten in 2013 zijn grotendeels te verklaren door de toekenning eind 2013 van extra middelen uit het Herfstakkoord en het Nationaal Onderwijsakkoord. Deze middelen konden in 2013 nog nauwelijks uitgegeven worden omdat zij aan het eind van het jaar werden uitgekeerd. Ik ga ervan uit dat deze middelen in 2014 worden besteed. Een andere reden voor de verbetering van de financiële positie in het PO is de reductie van de personeelslasten. De daling van de personeelslasten hangt samen met de terugloop van de bekostiging van de afgelopen jaren als gevolg van de daling van het aantal leerlingen. Besturen hebben hun personeelsbestand meer in overeenstemming gebracht met het aantal leerlingen en daarmee met de rijksbijdrage die zij ontvangen. In het VO heeft de demografische krimp nog niet, zoals in het PO, tot een terugloop in het aantal leerlingen geleid. Dit gaat pas over een paar jaar gebeuren. De personeelslasten in het VO en bij de expertisecentra zijn in 2013 juist licht gestegen ten opzichte van het jaar ervoor.

Ook de overige financiële kengetallen van de sectoren, zoals de gemiddelde solvabiliteit en liquiditeit, zien er over de hele linie gunstiger uit. Daarnaast is het aantal besturen met kengetallen onder de signaleringswaarden (die de inspectie hanteert om financiële risico’s te detecteren) flink afgenomen. Dit komt vooral door de toekenning van extra middelen eind 2013, die gezien het tijdstip waarop ze zijn uitgekeerd waarschijnlijk als liquide middelen op de balansen van de besturen terecht zijn gekomen en die daarom pas in 2014 tot besteding kunnen komen.

Behoud werkgelegenheid

De verwachting is dat de daling van het aantal leerlingen in het PO over een paar jaar zal afnemen en dat de behoefte aan personeel juist weer zal stijgen. Dit in verband met de uitstroom van een groot aantal leraren dat de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken. In het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 167) en het sectorplan PO (Kamerstuk 27 923, nr. 185) zijn middelen beschikbaar gesteld voor het behoud van werkgelegenheid voor (met name jonge) leerkrachten tot het moment dat de behoefte aan personeel weer stijgt. De middelen zijn bedoeld als overbrugging voor 2014, totdat in 2015 de middelen beschikbaar komen uit het Regeerakkoord en het Herfstakkoord. De extra bestedingen aan personeel zijn nog niet te zien in deze rapportage van de inspectie, omdat die over de situatie eind 2013 gaat. Zoals toegezegd in het AO Leraren heb ik de PO-Raad en VO-raad gevraagd een indicatie te geven van de hoeveelheid leraren die in dienst zijn gehouden of genomen met behulp van de € 150 miljoen uit het Nationaal Onderwijsakkoord die hiervoor beschikbaar zijn gesteld. Ik zal uw Kamer hier separaat over informeren.

Programma intensivering financieel continuïteitstoezicht

Het aantal besturen in het funderend onderwijs onder aangepast financieel toezicht is licht gestegen, van 36 naar 40. De inspectie kijkt sinds eind 2013 met het programma intensivering financieel continuïteitstoezicht funderend onderwijs uitgebreider naar mogelijke financiële risico’s. De inspectie heeft een analyse uitgevoerd naar de financiële positie van een groot aantal besturen op basis van een nieuw risicomodel waarbij meer gebruik wordt gemaakt van prospectieve informatie. Bij twijfel is het gesprek met het bestuur aangegaan. Dat dit tot slechts enkele extra besturen onder aangepast toezicht heeft geleid, is een bemoedigend signaal. De inspectie corrigeert bij deze exercities namelijk ook voor de extra middelen die mogelijke financiële risico’s kunnen verhullen. De inspectie is nu bezig met de uitgebreide analyse van de jaarrekeningen 2013. Hierbij kan voor het eerst gebruik worden gemaakt van de informatie uit de continuïteitsparagraaf in het jaarverslag, waarin de financiële verwachtingen voor de komende drie jaren worden vastgelegd. Het prospectieve karakter van het financieel toezicht wordt hierdoor verder versterkt.

Gemeenschappelijke kenmerken

De inspectie geeft in de rapportage aan dat er behoefte is aan inzicht in gemeenschappelijke kenmerken van besturen die onder de signaleringswaarden scoren, maar beschouwt deze rapportage niet als de juiste plek om hier op in te gaan. Het bepalen van financiële risico’s is een kwestie van maatwerk en dit gebeurt in het kader van het toezicht op de financiële continuïteit. Het programma intensivering continuïteitstoezicht draagt wat dat betreft bij aan een groeiend inzicht in financiële risico’s. Uw Kamer wordt op afzienbare termijn geïnformeerd over enkele algemene bevindingen die zijn gedaan in het kader van dit programma. Daarnaast gaat de inspectie komend jaar in het Onderwijsverslag dieper in op de kengetallen uit onderhavige financiële rapportage. Ten slotte is de inspectie van plan vanaf volgend jaar de financiële rapportage standaard te voorzien van meer duiding van de kengetallen en uit te breiden met een rapportage over het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.

Financiële deskundigheid

Het positieve financiële beeld van het funderend onderwijs neemt niet weg dat de bevordering van de financiële deskundigheid belangrijk blijft. De extra aandacht van de inspectie in het kader van het geïntensiveerd continuïteitstoezicht draagt hier, vanwege het grotere aantal contactmomenten met besturen, aan bij. Daarnaast stimuleert de eerder genoemde continuïteitsparagraaf het opstellen van een beleidsrijke meerjarenbegroting en het zorgen voor een adequate (financiële) bedrijfsvoering. In de sectorakkoorden heb ik met het PO en VO afspraken gemaakt om de bestuurskracht in den brede te versterken en een integrale benadering van HRM-beleid, financieel beleid en onderwijskundige doelen na te streven. Hiertoe richt ik een ondersteuningsstructuur in voor de professionalisering van bestuurders en schoolleiders. Daarnaast bieden de sectorraden programma’s aan die besturen helpen bij het op orde brengen van hun financiën en het realiseren van een doelmatige inzet van middelen. Het gaat om het programma Verbetering Bedrijfsvoering VO van de VO-raad en het programma In Balans en een serie workshops, bijvoorbeeld over het opstellen van een beleidsrijke meerjarenbegroting, van de PO-Raad.

Tot slot

De financiële kengetallen laten in het gehele funderend onderwijs een gunstig beeld zien. Het beeld op macroniveau is echter niet per definitie een weerspiegeling van alle individuele schoolbesturen. De sectoren bestaan uit een divers geheel aan besturen. De hoge gemiddelde kengetallen nemen niet weg dat er nog steeds besturen kunnen zijn die financieel risico lopen of die de publieke middelen niet zo goed weten aan te wenden ten behoeve van het primaire proces als zou kunnen. Daarom zal ik de financiële situatie van de schoolbesturen in alle sectoren van het funderend onderwijs nauwlettend blijven volgen. Ondertussen blijf ik werken aan het vergroten van het inzicht in financiële risico’s en het versterken van de financiële deskundigheid.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven