31 293 Primair Onderwijs

Nr. 130 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2011

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de financiële jaarcijfers over 2010 voor de sectoren van het funderend onderwijs.1 Dit jaar worden de cijfers voor 2010 bovendien door de Inspectie van het Onderwijs meer in detail gepresenteerd en toegelicht. De inspectie gebruikt daarvoor kengetallen met signaleringswaarden zoals de Commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen (ook wel CVO of commissie «Don», naar de voorzitter) heeft aanbevolen. De wijze waarop de Inspectie van het Onderwijs de aanbevelingen van de CVO toepast in het reguliere toezicht is recent vastgelegd (Staatscourant 2011, nr. 21154 van 24 november 2011).

Toenemende bestedingen

Het financiële beeld per sector laat zien dat de instellingen in 2010 meer geld hebben uitgegeven voor het onderwijs: hun lasten gaan gemiddeld de baten te boven. Dat negatieve saldo wordt voor een deel beperkt door de netto financiële baten, maar ook die nemen af. De netto financiële baten bestaan uit de opbrengsten van financiële activa zoals beleggingen en spaargelden, verminderd met de betaalde rente voor schulden.

Deze ontwikkeling doet zich het sterkst voor bij het primair onderwijs. Rekening houdend met de netto financiële baten bedraagt het saldo voor het primair onderwijs op sectorniveau –1,5% van de jaarlijkse baten. In de sector voortgezet onderwijs is deze «rentabiliteit» –1,0%; voor de expertisecentra +0,2%.

Het hoge bestedingsniveau komt ook tot uitdrukking in investeringen die de afschrijvingen blijven overtreffen. Door deze zogenaamde uitbreidingsinvesteringen nemen de materiële vaste activa toe. Materiële vaste activa bestaan uit duurzame goederen die meerdere jaren meegaan zoals meubilair en leermiddelen en soms ook gebouwen en terreinen.

Daling eigen vermogen

Lasten die de baten overstijgen leiden logischerwijs tot een daling van het eigen vermogen en van het aandeel van het eigen vermogen in het totaalvermogen. Deze daling van het eigen vermogen wordt in 2010 deels gecompenseerd doordat de voorzieningen voor de BAPO zijn vrijgevallen ten gunste van het eigen vermogen. Dat is het gevolg van een aanpassing in de voorschriften voor de jaarrekening.

Lasten die de baten overstijgen leiden ook tot afnemende financiële activa, waardoor de netto financiële baten weer verder zullen dalen. De uitbreiding van de materiële vaste activa leidt tot toenemende afschrijvingslasten.

Zoeken naar evenwicht

Op het niveau van de sectoren hebben de instellingen nog voldoende vermogen. Voor ieder relevant kengetal voor de vermogenspositie is er in elke sector nog altijd een zeer grote groep instellingen die relatief gunstig scoort. Ik vind het een goede ontwikkeling als zij op een bewuste en beheerste manier investeren en eventueel ook hun financiële activa boven de noodzakelijke buffers afbouwen. Op die manier wordt het beschikbare geld echt in het onderwijs geïnvesteerd.

Beide ontwikkelingen – toenemende bestedingen en een daling van het eigen vermogen van instellingen – zijn al enkele jaren zichtbaar. Alhoewel ik dat toejuich, mag het uiteraard geen permanent beeld worden. De instellingen moeten op de langere termijn hun lasten beperken tot maximaal hun baten.

Er is overigens ook een klein en soms stijgend aantal instellingen dat op een of meer kengetallen ongunstig scoort en dat daarmee mogelijk een risico loopt als het gaat om de financiële continuïteit.

De rol van de inspectie

In de kabinetsreactie op het CVO-onderzoek (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 30) heb ik een extra onderzoek van de Inspectie aangekondigd naar mogelijk beschikbare middelen bij circa 400 instellingen in het primair en voortgezet onderwijs met relatief veel kapitaal. Ik zal u over de uitkomsten daarvan medio 2012 informeren.

Ook in het kader van haar reguliere toezichtstaak houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op instellingen waarvoor door één of meer kengetallen een risico wordt gesignaleerd. De inspectie kijkt daarbij ook naar de financiële positie van instellingen en bewaakt de «extremen» van die positie.

Als blijkt dat instellingen inderdaad reserves hebben die ingezet kunnen worden voor het onderwijs, of dat ze juist te grote financiële risico’s kennen, dan neemt de inspectie maatregelen. Het financieel beeld per sector vermeldt de aantallen instellingen in het funderend onderwijs waarvoor ultimo 2010 gold dat zij te veel middelen in kas hadden of een risico voor de financiële continuïteit kenden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven