31 293 Primair Onderwijs

Nr. 107 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2011

Op 20 juni heeft de Onderwijsraad op mijn verzoek het advies «Een stevige basis voor iedere leerling» uitgebracht naar aanleiding van het actieplan «Basis voor Presteren». Ik ben de raad erkentelijk voor dit advies. In deze brief geef ik hierop een reactie zodat u deze kunt betrekken bij het algemeen overleg over het actieplan dat gepland staat voor 23 juni a.s. De reactie is mede namens staatssecretaris Zijlstra gezien de samenhang met het actieplan «Leraren 2020 – een krachtig beroep!». Het advies van de Onderwijsraad is bijgevoegd.1

De raad onderschrijft de ambities voor optimale talentontwikkeling die het actieplan formuleert en deelt ook de probleemanalyse die de noodzaak daartoe aangeeft. De raad staat grotendeels positief tegenover de in het actieplan aangekondigde acties zoals verplichte toetsing, bijscholing van leerkrachten en het inkorten van verbetertermijnen voor zwakke scholen. Tevens is de raad voorstander van acties die tot doel hebben om voor iedereen passend motiverend onderwijs tot stand te brengen met meer uitdagingen voor begaafde leerlingen en een effectiever gebruik van onderwijstijd.

De raad formuleert vier waardevolle aanbevelingen ter verbetering van het actieplan. Meer in het algemeen vraagt de raad aandacht voor de spanning die binnen de sector wordt ervaren tussen de ambities uit het actieplan om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen enerzijds en verantwoordelijkheid van scholen en leerkrachten om het onderwijs in te richten anderzijds. Ik zal eerst ingaan op dit meer algemene punt. Vervolgens zal ik reageren op de vier aanbevelingen.

Spanning

De raad vraagt aandacht voor het feit dat binnen de sector wordt ervaren dat de randvoorwaarden van het onderwijs steeds gedetailleerder worden ingevuld door de overheid, waardoor de professionele ruimte van scholen kleiner wordt. De raad geeft aan van mening te zijn dat professionaliteit samen gaat met het afleggen van verantwoording. De overheid mag dit ook vragen van leerkrachten, schoolleiders en bestuurders vanwege haar grondwettelijk vastgelegde zorg voor de kwaliteit van het onderwijs. De raad benadrukt dat hierbij wel van belang is dat de overheid bij het formuleren van iedere nieuwe beleidsmaatregel zorgvuldig overweegt in hoeverre het noodzakelijk is dat deze door de overheid wordt genomen in plaats van door de sector zelf, en of de maatregel proportioneel is voor het oplossen van het specifieke probleem.

De door de raad gesignaleerde spanning is inherent aan het onderwijsbeleid waarbij de overheid vanuit haar verantwoordelijkheid van het stelsel ambitieuze doelen formuleert en randvoorwaarden voor scholen en leraren schept om die doelen te kunnen bereiken. Een spanning die zich manifesteert in de verhouding tussen de centrale kaders die de overheid daartoe stelt (denk aan referentieniveaus taal en rekenen; centrale toetsing en toezicht op de onderwijskwaliteit) en de ruimte voor scholen en schoolbesturen om eigen keuzes te maken. De opdracht is om hierin een goede balans te vinden en daar waar sprake is van spanning, deze te gebruiken om te komen tot een gezamenlijke inspanning van sector en overheid in het streven naar een goede onderwijskwaliteit. Het gaat dus altijd om een goed samenspel waarbij de overheid ook goed oog heeft én houdt voor de ruimte van scholen en hun besturen om hun verantwoordelijkheid te nemen voor de brede, vormende onderwijsopdracht. In de aanbiedingsbrief van de actieplannen van 23 mei jl. ben ik verder ingegaan op dit punt.

In dit verband onderschrijf ik het belang dat de Onderwijsraad benadrukt om bij nieuwe beleidsmaatregelen telkens de afweging te maken of de maatregel passend en proportioneel is in het licht van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de overheid en de sector. Deze afweging heb ik ook zorgvuldig gemaakt bij de beleidsacties in het actieplan. De overheid zet daarbij in op het zichtbaar maken van resultaten die van scholen en leraren worden verwacht, op het waarderen en belonen van kwaliteit en op het aanspreken van scholen en leraren die achterblijven in prestaties. De overheid heeft daarbij ook oog voor ruimte voor de scholen en hun besturen. In het actieplan komt dit ook tot uiting in een aantal gerichte acties. Daarbij wordt kortheidshalve verwijzen naar paragraaf 5. «Ruimte voor scholen» van het actieplan.

Aanbeveling 1: Draag zorg voor een brede ontwikkeling van leerlingen in het primair onderwijs.

De raad beschouwt beheersing van taal en rekenen als noodzakelijke voorwaarden voor de verdere ontwikkeling en acht bijzondere aandacht voor deze vakken op zijn plaats. Deze aandacht voor taal en rekenen mag echter niet ten koste gaan van de brede ontwikkeling van leerlingen. Eenzijdige aandacht voor taal en rekenen zou kunnen leiden tot «verschraling» van het onderwijs. De raad adviseert dat scholen een integrale visie op de ontwikkeling van leerlingen ontwikkelen waarbij zowel het cognitief-intellectuele als het sociaal-emotionele domein aan de orde komen.

Ik deel de analyse van de raad waar het gaat om het belang van cognitief-intellectuele ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling, burgerschap en vorming. De ontwikkeling op deze domeinen gaat in de praktijk op scholen hand-in-hand. Het betreft geen gescheiden ontwikkeling op afgebakende domeinen. De Onderwijsraad geeft terecht aan dat de socialiserende taak van het onderwijs niet haaks staat op de kwalificerende taak. Een kind goed leren lezen en rekenen dient natuurlijk ook de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind. Het is daarmee dus zeker niet zo dat aandacht voor het één ten koste gaat van het andere. De raad wijst er eveneens terecht op dat deze brede, vormende functie, die meer behelst dan taal en rekenen, is vastgelegd in de uitgangspunten van de Wet op het primair onderwijs en de kerndoelen voor het primair onderwijs. Het is daarom van belang te benadrukken dat het actieplan niet tot doel heeft om onderwijstijd die wordt besteed aan basisvaardigheden voor taal en reken, uit te breiden ten koste van andere vakken. Het doel is juist om onderwijstijd effectiever in te zetten door een opbrengstgerichte manier van werken.

Bovendien is het júist de brede vormende opdracht in het onderwijs waar de vrijheid van onderwijs, binnen de algemene kaders die de wet daarvoor aangeeft, gestalte krijgt. Besturen hebben de verantwoordelijkheid en de ruimte om aan deze bredere vorming een eigen invulling te geven en een missie en profiel te kiezen dat leerlingen, leraren en andere betrokkenen inspireert en in beweging zet. Het kabinet kiest hierbij voor een terughoudende opstelling die ruimte laat aan scholen.

In lijn hiermee richt het pleidooi van de raad om een meer integrale visie op de ontwikkeling van kinderen zich dan ook terecht op scholen en niet op de overheid. In dit kader heb ik in het actieplan aangegeven dat ik met scholen afspraken wil maken over hoe zij kunnen worden ondersteund bij het invulling geven aan hun brede maatschappelijke opdracht. Ik zal de aanbeveling van de raad, ook waar het gaat om het in beeld brengen van sociaal-emotionele ontwikkeling, hierbij betrekken.

Engels

Verder geeft de raad aan naast taal en rekenen, ook Engels als een doorstroomrelevant vak te beschouwen. Dit vanwege de toenemende internationalisering van de arbeidsmarkt en de samenleving. Daarbij constateert de raad dat de kwaliteit en het niveau van het onderwijs in het Engels achterblijft. Om de «basisbagage» voor Engels te waarborgen acht de raad het wenselijk op termijn referentieniveaus voor het Engels in te voeren en het vak als onderdeel toe te voegen aan de centrale eindtoets.

Ik onderschrijf op dit punt grotendeels de analyse van de raad. Ook vanwege de relevantie van het Engels voor de doorstroom naar het voortgezet onderwijs en in relatie tot de inhoud van de in te voeren onderbouwtoets in het voortgezet onderwijs. Engels is dan ook een verplicht onderdeel van het huidige aanbod in het primair onderwijs, omdat het is opgenomen in de kerndoelen. De Onderwijsraad signaleert terecht dat er grote verschillen bestaan in de wijze waarop en intensiteit waarmee Engels wordt aangeboden. Dit heeft ook te maken met het niveau van het Engels van leerkrachten. De richting die de Onderwijsraad voorstelt, wil ik serieus verkennen. Daarbij is ook de vraag aan de orde of verdere, gedetailleerde overheidsbemoeienis op dit vlak, op dit moment en in deze vorm gewenst en proportioneel is. Dit ook in het licht van de hiervoor belichte algemene opmerking van de Onderwijsraad over de rol van de overheid. Hieruit vloeit voort dat ik een zekere voorzichtigheid gepast acht, ook vanwege de constatering dat de ontwikkeling, invoering en toetsing van referentieniveaus Engels een forse inspanning vergt. Niet in de laatste plaats van de scholen en de leerkrachten.

De Onderwijsraad constateert terecht dat daaraan voorafgaand eerst het kwaliteitsniveau op orde dient te zijn. Ik zie dit daarom zeker niet als iets dat op korte termijn gerealiseerd kan worden, maar meer als een streven voor de lange termijn. Mijn prioriteit ligt voor de korte termijn op het verbeteren van de prestaties op het gebied van de Nederlandse taal en rekenen. Daartoe behoort ook dat scholen de tijd krijgen om te leren werken met de referentieniveaus. Een afweging over de positie van het Engels wil ik graag zorgvuldig maken. Hierbij wil ik ondermeer de uitkomsten betrekken van het rapport dat de Universiteit Utrecht en de Rijksuniversiteit Groningen eind 2012 uitbrengen over een meerjarig onderzoek naar de effecten van intensiever onderwijs in het Engels op de basisschool.

Science

De raad bepleit meer aandacht voor science en het stimuleren van een creatieve onderzoekende houding. In het actieplan wordt beschreven hoe de komende jaren wetenschap en techniek gecombineerd wordt met aandacht voor excellente leerlingen, taal en rekenen en opbrengstgericht werken. Deze integrale aanpak sluit aan bij het advies van de raad. De aanzet hiervoor is gegeven in het masterplan «Ruimte voor Talent, Ruimte voor Wetenschap en Techniek». Dit plan behelst een sterke verbreding van de kennis en ervaringen die afgelopen jaren zijn opgedaan in het project «Verbreding Techniek Basisonderwijs». In dat project zijn ruim 2 500 basisscholen betrokken, ruim 5 000 docenten getraind en meer dan 8 000 aanstaand docenten opgeleid. Komende jaren worden alle andere scholen (5 000) op de een of andere manier betrokken bij het stimuleringsproject «Ruimte voor Talent, Ruimte voor Wetenschap en Techniek». Onderdeel van het masterplan is ook de voortzetting van het programma «TalentKracht». TalentKracht richt zich heel specifiek op het ontwikkelen van de nieuwsgierige, onderzoekende en creatieve houding van jonge kinderen.

Excellente scholen

Ik ondersteun het idee van de Onderwijsraad dat bij de beoordeling van excellente scholen, scholen ook zelf punten moeten kunnen aandragen waarop ze excelleren. Door scholen niet alleen te onderscheiden voor de zeer goede prestaties, maar ook voor wat ze zelf zien als de motor achter die prestaties, sluit de erkenning aan bij de drijfveren van de school. Dit is een stimulans voor de school zich hierop te blijven ontwikkelen en profileren, maar het laat ook aan andere scholen zien hoe je als school kunt excelleren. In de systematiek die ik voor ogen heb dienen scholen met zeer goede opbrengsten een zelfevaluatie in waarin ze naast de inspectiecriteria ook zelf aan kunnen geven op welke gebieden ze excelleren. Voorbeelden van deze «excellentiegebieden» zijn zorgaanbod, achterstandenbeleid, techniekonderwijs e.d. De excellentiegebieden zullen centraal staan bij de beoordeling door de in te stellen jury. Of en hoe deze excellentiegebieden een rol spelen bij het oordeel van de inspectie moet nog worden bezien. In de brief over excellente scholen die in het najaar van 2011 wordt toegezonden zullen de werkwijze en de plaats van de excellentiegebieden daarbij meer in detail worden uitgewerkt. Hierbij zal ook worden aangegeven hoe, conform het advies van de Onderwijsraad, de sector nauw wordt betrokken bij het ontwikkelen van de werkwijze, de inspectiecriteria en de excellentiegebieden.

Aanbeveling 2: Gebruik toetsing als diagnostisch instrument.

Gelijktijdig met het briefadvies over het gehele actieplan heeft de Onderwijsraad zijn advies over het ontwerpwetsvoorstel Toetsing in het primair onderwijs uitgebracht. Ik heb per brief van 1 april 2011 om dat advies gevraagd. In het briefadvies geeft de Onderwijsraad een samenvatting van het advies over het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel zal na het zomerreces bij uw Kamer worden ingediend. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt uitgebreid ingegaan op de aanbevelingen van de Onderwijsraad. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zullen deze aanbevelingen en mijn reactie daarop ongetwijfeld diepgaand aan de orde komen. Mede gezien het stadium waarin het wetsvoorstel zich nu bevindt (binnenkort vraagt het kabinet advies aan de Raad van State) beperk ik mij in mijn reactie op dit moment op de belangrijkste punten uit het advies. De onderwijsraad steunt de hoofdrichting van mijn voornemens. De raad adviseert positief over de invoering van een verplichte eindtoets en over het verplichten van een leerling- en onderwijsvolgsysteem.

Eindtoets

De Onderwijsraad steunt mij, als gezegd, om scholen te verplichten een centrale eindtoets te laten afnemen, maar niet om dwingend voor te schrijven wélke eindtoets dat zou moeten zijn. Scholen zouden moeten kiezen uit meerdere eindtoetsen, mits deze valide en betrouwbaar zijn. De raad stelt daarbij voor dat één van die toetsen bestaat uit een landelijke eindtoets, die door de overheid aan scholen wordt aangeboden. Deze diagnostische toets kan ook gebruikt worden voor een jaarlijkse peiling van het onderwijsniveau op 20% van alle scholen. Ook is de raad van mening dat scholen de vrijheid moeten behouden in de keuze voor het instrument voor het onafhankelijke tweede gegeven bij de verwijzing naar het voortgezet onderwijs.

De aanbeveling van de Onderwijsraad sluit aan op het eerdere advies om de onderbouwtoets in het voortgezet onderwijs jaarlijks op 20% van de scholen af te nemen. Zoals ik in het actieplan «Beter Presteren» heb aangegeven kies ik evenwel voor een uniforme onderbouwtoets voor alle leerlingen. Deze lijn houd ik ook vast voor de centrale eindtoets in het primair onderwijs. Het is een centrale eindtoets, die door alle leerlingen in het primair onderwijs wordt afgelegd.

Transparantie en eenduidigheid zijn hierbij belangrijke argumenten. Deze verplichting versterkt ook de positie van de ouders bij de verwijzing naar het voortgezet onderwijs en verhoogt de eenduidigheid en transparantie bij de beoordeling van de leerresultaten door de inspectie. Ook past deze verplichting bij de normerende rol van de overheid om het «wat» (zoals onlangs verder verduidelijkt is in de referentieniveaus) aan het einde van het primair onderwijs te bepalen. De overheid heeft, via het College voor examens, de taak om de kwaliteit van de centrale eindtoets te bewaken. Indien wordt open gelaten welke toets kan worden gebruikt om te voldoen aan de verplichting een eindtoets te gebruiken, wordt niet alleen de onderlinge vergelijkbaarheid bemoeilijkt, maar dient ook een complex, langdurig en jaarlijks terugkerend proces van ijking en equivalering plaats te vinden. Dat is ondoelmatig.

Uit mijn inzet om te komen tot één centrale eindtoets volgt ook dat een separate, jaarlijkse peiling van het onderwijsniveau niet nodig is. Alle scholen nemen immers deel aan de centrale eindtoets. Hieruit volgt ook dat de centrale eindtoets zal gaan fungeren als het onafhankelijke tweede gegeven bij de verwijzing naar het voortgezet onderwijs. Ook dient dit het doel van eenduidigheid en transparantie.

Wereldoriëntatie

De Onderwijsraad stelt verder dat wereldoriënterende vakken, als geschiedenis, aardrijkskunde en natuur (waaronder biologie), belangrijk zijn voor de brede vorming van leerlingen. Tegelijkertijd is de raad van mening dat de vormgeving van het onderwijs in wereldoriënterende vakken bij de professionele verantwoordelijkheid van de school hoort en dat het de wetgever ontbreekt aan legitimatie om dit in een verplichte toets te betrekken. Wel pleit de raad voor het op termijn opnemen van het vak Engels in de centrale eindtoets, vanwege de doorstroomrelevantie van dat vak.

Op de positie van Engels ben ik hiervoor al ingegaan. Opname van het vak Engels in de centrale eindtoets is voorlopig niet aan de orde. Met de Onderwijsraad onderstreep ik het belang van de wereldoriënterende vakken in het primair onderwijs. Ze maken niet voor niets deel uit van de kerndoelen. Ik ben het ook met de raad eens dat het te ver zou voeren voor de overheid om een centrale eindtoets voor wereldoriënterende vakken te verplichten. Om het belang van deze vakken te onderstrepen is mijn inzet om, naast de centrale eindtoets taal en rekenen, een toets voor wereldoriëntatie landelijk aan te bieden. Deze is dan voor elke school beschikbaar. Maar de afname daarvan wordt facultatief.

Gebruik toetsing voor toezicht en handhaving

De Onderwijsraad waarschuwt nadrukkelijk voor perverse prikkels die kunnen ontstaan wanneer toetsresultaten vergaande (bekostigings)gevolgen hebben. Een cultuur waarbij scholen of leerkrachten worden afgerekend op slechts enkele toetsresultaten moet worden voorkomen.

De inspectie kijkt als onderdeel van het risicogerichte toezicht altijd of de eindopbrengsten van een basisschool op orde zijn. Voldoen de opbrengsten aan wat er, rekening houdend met de samenstelling van de leerlingenpopulatie, van de school mag worden verwacht? Dit is een bestaande werkwijze. Met de wet Goed onderwijs, goed bestuur (2010) zijn de minimumleerresultaten voor taal en rekenen als deugdelijkheidseis in de wetgeving opgenomen. De resultaten van de centrale eindtoets zullen daarbij -net als nu geval is bij bijvoorbeeld de Cito-Eindtoets- een rol blijven spelen. Daarbij sta ik en de inspectie van het onderwijs altijd open voor verdere verbeteringen in de wijze waarop de onderwijskwaliteit mede op basis van opbrengsten, wordt beoordeeld. Daarbij gaan we zelf ook actief na wat de mogelijkheden tot verbetering zijn. In dat licht moeten ook de inspanningen worden gezien om in pilots met scholen te kijken hoe het beste een eerlijke maat voor de leerwinst/toegevoegde waarde die scholen in de ontwikkeling van hun leerlingen weten te bereiken, in beeld kan worden gebracht.

Handhaving in termen van het treffen van bekostigingssancties vanwege tekortschietende kwaliteit (inclusief onderwijsresultaten) is pas in allerlaatste instantie aan de orde. Dit ook omdat het beleid ten aanzien van zeer zwakke scholen er nadrukkelijk op is gericht de school er kwalitatief weer zo snel mogelijk boven op te brengen.

Overdracht van primair naar voortgezet onderwijs

De Onderwijsraad adviseert om door middel van overleg tussen de po- en vo-sector een gemeenschappelijk eindrapport basisonderwijs op te stellen met daarin die overdrachtsinformatie die minimaal noodzakelijk is voor een goede overgang van een leerling naar het voortgezet onderwijs.

Ik neem dat advies graag over. Belangrijk onderdeel van het onderwijskundig rapport is namelijk hoe de leerling er inhoudelijk voorstaat met betrekking tot de beheersing van de diverse domeinen van de referentieniveaus taal en rekenen. In de «Voortgangsrapportage implementatie referentieniveaus taal en rekenen» (brief van 7 juni 2011 aan uw Kamer) heb ik de uitgangspunten die mij daarbij voor ogen staan geschetst. Deze worden de komende periode -in goed overleg met de genoemde sectoren- verder uitgewerkt. Daarbij concentreert de overheid zich vooral op de informatie die in ieder geval moet worden overgedragen over de prestaties op het gebied van taal en rekenen. Dit in het belang van het realiseren van de doorgaande leerlijn taal en rekenen.

Aanbeveling 3: realiseer een professionele lerende cultuur

Professionele dialoog

De raad benadrukt in zijn advies het belang van een professionele dialoog. Hij merkt daarbij op dat feedbackmogelijkheden beter benut moeten worden en noemt daarvoor diverse instrumenten. De raad adviseert om het gebruik van deze instrumenten door de sectororganisaties te laten stimuleren en om onderzoek te doen naar mogelijke drempels die het gebruik van deze instrumenten belemmeren.

Ik zie net als de raad het belang van een professionele dialoog. De staatssecretaris heeft om die reden het Wetsvoorstel versterking positie leraren bij uw Kamer ingediend. Het bevorderen van de professionele dialoog binnen het docententeam en het geven van zeggenschap aan leraren hierover is de kern van dat wetsvoorstel. Pas wanneer op alle lagen dezelfde ontwikkeling wordt nagestreefd, ontstaat een lerende organisatie met een duurzame verbetercultuur. In dit verband wijs ik ook «Opleiden in de school» als waardevolle aanpak om de professionele dialoog in de school te versterken. Daarnaast laten ervaringen met peer review goede resultaten zien. Collegiale visitatie brengt in het team en in de school een debat op gang over wat een goede leraar is en wat vanuit bestuur en management aan kwaliteitsbeleid nodig is om die goede leraar in de school te kunnen blijven. De staatssecretaris zal met de beroepsgroep en werkgevers afspraken maken hoe peer-review breder in het onderwijs kan worden ingezet.

Scholing

De raad signaleert twee gebieden waarop extra scholing voor leerkrachten nodig is: opbrengstgericht werken en Engels en science. Op de thema’s Engels en science ben ik al ingegaan. De noodzaak voor verdere professionalisering op het gebied van opbrengstgericht werken onderschrijf ik. In het Actieplan Leraar 2020 is in dit kader aangekondigd dat het kabinet prestatieafspraken wil maken met werkgevers over professionalisering op een aantal speerpunten. Opbrengstgericht werken is zo’n speerpunt. Een ander speerpunt in de prestatieafspraken voor professionalisering is het kunnen omgaan met verschillen. Veel leraren zijn nu nog niet voldoende in staat hun onderwijs af te stemmen op verschillen. De raad geeft in zijn advies ook aan dat het van belang is dat onderwijs wordt afgestemd op het niveau van het kind. De staatssecretaris en ik geven er dan ook prioriteit aan om de professionaliteit van de leraar op dat punt te versterken.

Schoolleiders

De raad benadrukt naast het belang van professionalisering van docenten ook het belang van een kwalitatief hoogwaardige schoolleiding en het beleidsvoerend vermogen binnen de school. Tegen deze achtergrond pleit de raad er voor dat het schoolleiderregister net als het lerarenregister een civiel effect zou moeten krijgen. Opname in het register is hierbij een noodzakelijk voorwaarde voor de uitoefening van het beroep van schoolleider. De raad pleit er voor om aan registratie. naast de voorwaarde van regelmatige bijscholing. ook eisen te verbinden met betrekking tot een opleiding op masterniveau en een specialistische opleiding op het gebied van onderwijsmanagement.

Ik onderschrijf het belang dat de raad hecht aan de rol van schoolleiders en het beleidsvermogen binnen de school. In de actieplannen worden verschillende maatregelen aangekondigd, waaronder extra investeringen in de professionalisering van schoolleiders, het actualiseren van bekwaamheidseisen voor schoolleiders en nieuwe afspraken over het schoolleiderregister. Het eindbeeld is dat alle schoolleiders geregistreerd moeten staan in het register waarmee feitelijk sprake is van een civiel effect.

Aanbeveling 4: Versterk pedagogisch aanbod vanuit school voor drie- en vierjarigen.

Alle driejarigen

De raad pleit voor het uitbreiden van de pilots met startgroepen voor peuters met taalachterstanden met kinderen zonder taalachterstanden.

Allereerst omdat de raad de in de voorschoolse educatie noodzakelijk pedagogische hoogwaardige voorzieningen voor alle leerlingen beter te realiseren acht binnen de context van een school dan binnen die van een kinderopvangorganisatie. Daarnaast beoogt de raad hiermee de relatief grote segregatie in de voorschoolse voorzieningen tegen te gaan.

Ik hecht net als de raad groot belang aan pedagogische hoogwaardige voorzieningen in voorschoolse educatie. Ik zet daarbij in op een sterkere verbinding tussen voorschoolse educatie en het onderwijs omdat de kinderen die voorschoolse educatie nodig hebben, het meest gebaat zijn bij een doorlopende ontwikkel- en leerlijn. En dus ook bij een overgang naar het basisonderwijs die zo soepel mogelijk verloopt. Ik wil in de pilots startgroepen voor peuters daarom eerst de meerwaarde onderzoeken voor de kinderen met een risico op een taalachterstand in het Nederlands. Een uitbreiding naar kinderen die geen risico lopen op een taalachterstand is na afloop van de pilots snel te maken als de meerwaarde daarvan duidelijk blijkt te zijn. Ik wil zorgvuldig met het beschikbare vve-geld omgaan. Daarom richt ik me op dit moment alleen op de kinderen die vve het meest nodig hebben.

Dwang

De raad geeft aan geen voorstander te zijn van een benadering waarbij de overheid ouders dwingt om hun kind deel te laten nemen aan voor- en vroegschoolse educatie.

Een zeer zorgvuldige afweging op dit punt is inderdaad geboden. Ik verwacht de Kamer in september te kunnen informeren over de uitkomsten van een onderzoek naar de juridische haalbaarheid van dwang en mijn reactie daarop. Overigens zie ik daarbij in de praktijk dat er op gemeentelijk niveau nog voldoende mogelijkheden zijn om ook zonder dwang de kinderen die dat nodig hebben naar voorschoolse educatie toe te leiden. Het gaat dan bijvoorbeeld om goede organisatorische afspraken tussen het consultatiebureau en de peuterspeelzaal of het kinderdagverblijf. Dergelijke afspraken kunnen onder meer inhouden dat de ouders thuis worden bezocht en uitleg krijgen over het belang van voorschoolse educatie. Vooral als hun kind voorschoolse educatie nodig heeft, maar nog niet is aangemeld bij een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf. Ik zal er in ieder geval bij gemeenten op gaan aandringen dergelijke arrangementen te optimaliseren.

Kwaliteit team

De raad beveelt verder aan om bij ieder team van pedagogische medewerkers ten minste één medewerker op hbo-niveau te plaatsen.

Ik kan me inderdaad goed voorstellen dat een medewerker op hbo-niveau meerwaarde heeft voor het opbrengstgericht werken. Ik wil dan ook verder uitzoeken op welke wijze ik de inzet van meer hbo-krachten kan stimuleren.

Kindvolgsysteem

De raad stelt voor om in de voor- en vroegschoolse educatie gebruik te maken van een kindvolgsysteem. Ook deze aanbeveling onderschrijf ik van harte. De Inspectie kijkt sinds de invoering van het Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (wet OKE) al of het kinderdagverblijf of de peuterspeelzaal de ontwikkeling van kinderen voldoende en systematisch in beeld brengt. Dit kan door middel van een kindvolgsysteem, maar er is ook ruimte voor andere aanpakken. Ik zal de bevindingen van de inspectie op dit punt met belangstelling volgen. Hierbij sluit ik, mede afhankelijk van de bevindingen van de inspectie, niet uit dat het op termijn nodig blijkt een kindvolgsysteem verplicht te stellen met het oog op het stimuleren van opbrengstgericht werken van de pedagogische medewerkers die voorschoolse educatie aanbieden.

Jonge/oude kind

Tot slot formuleert de raad een aantal aanbevelingen rond de invoering van specialisatie jonge/oude kind op de pabo. Deze aanbevelingen neemt de staatssecretaris mee in zijn beleidsvorming op dit punt. In de eerste helft van 2012 zal, zoals aangekondigd in Leraar 2020, de Kamer een uitgewerkt voorstel ontvangen waarin ondermeer wordt ingegaan op de gewenste omvang van de specialisatie, de afbakening van leeftijdscategorieën en de positie van rekenen en taal in het curriculum.

Mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven