31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 97 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 maart 2011

In mijn brief van 13 april 2010 (Tweede Kamer, 2009–2010, 31 289, nr. 81) heb ik u het rapport «Vroeg of laat? Advies over de vroege selectie in het Nederlands onderwijs» van de Onderwijsraad aangeboden. Destijds is vanwege de demissionaire status van het vorige kabinet inhoudelijk niet uitgebreid op het advies ingegaan.

Hierbij ontvangt u mijn reactie op het advies. Deze reactie is tevens een antwoord op het verzoek van de Commissie OCW om hierbij ook de uitvoering van de motie van de leden Beertema en Elias over een landelijk stelsel van eindtoetsen en examens in het primair-, voortgezet en middelbaar onderwijs te betrekken (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 500 VIII, nr. 45). Deze motie sluit gedeeltelijk aan op het advies van de Raad waar het het belang van een onafhankelijke prestatietoets betreft. Hoe ik de motie voor de BVE-sector uitvoer, heb ik u in mijn Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» laten weten (Tweede Kamer, 2010–2011, 31 524, nr. 88). Voor het primair onderwijs heb ik u in mijn brief van 1 maart jl. laten weten hoe ik aan de motie gehoor geef (Tweede Kamer, 2010–2011, 31 293, nr. 89). Daarnaast neem ik voor het primair en voortgezet onderwijs de motie mee in de Actieplannen om de leerprestaties in beide sectoren verder te verbeteren. Deze Actieplannen zal ik voor de zomer aan uw Kamer sturen.

De vraag aan de Raad: selecteert het Nederlandse stelsel te vroeg?

Op verzoek van de voormalige Minister en staatssecretaris van OCW heeft de Onderwijsraad onderzoek gedaan naar de vraag of het Nederlandse onderwijsstelsel leerlingen te vroeg selecteert* en of er aanvullende maatregelen nodig zijn om het stelsel te optimaliseren.

Het rapport laat zien dat de discussie in Nederland over vroege selectie niet nieuw is, maar dat deze al sinds de jaren vijftig in meer of mindere mate en met wisselende insteek wordt gevoerd.

Bevindingen van de Onderwijsraad

Meer uitdaging voor getalenteerde leerlingen maar mindere prestaties voor leerlingen met lagere sociaaleconomische achtergrond

De Onderwijsraad geeft aan dat uit overzichtstudies naar de effecten van vroege selectie blijkt dat getalenteerde, goed presterende leerlingen profiteren van vroege selectie. Deze effecten zijn het sterkst bij kennisgerichte vakken zoals natuurwetenschappen (science). De getalenteerde leerlingen krijgen in een dergelijke setting vaak een gerichter en meer uitdagend onderwijsaanbod aangeboden dan anders het geval zou zijn. Hier profiteren zij van.

Hier staat tegenover dat er aanwijzingen zijn dat vroege selectie voor leerlingen met een lagere sociaaleconomische achtergrond negatieve gevolgen heeft. Zij presteren lager in een vroeg selecterend stelsel, maar de oorzaken hiervan zijn niet duidelijk. Wel zijn er aanwijzingen dat leerlingen vooral profiteren van onderwijs samen met leerlingen die iets beter presteren. Bij vroege selectie kunnen lager presterende leerlingen zich minder optrekken aan beter presterende leerlingen. Daarnaast heeft deze groep bij vroege selectie een grotere kans om te worden toegewezen aan een lager onderwijstype.

Overigens geeft de Raad aan dat in Nederland met een vroeg selecterend en differentiërend stelsel, vooral leerlingen in de lagere onderwijssoorten (vmbo) het internationaal in PISA-testen juist relatief goed doen, terwijl de prestaties aan de bovenkant minder goed zijn.

Prestaties hangen niet sterk samen met selectiemoment

Om het Nederlandse stelsel in internationaal perspectief te plaatsen heeft de Onderwijsraad de structuur en de prestaties van het stelsel in enkele omringende landen bestudeerd. België, Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland zijn landen waarvan bekend is dat ze ook vroeg selecteren. Als contrast zijn Zweden en Canada in de vergelijking betrokken als voorbeelden van laat selecterende landen.

De Raad concludeert op basis van de internationale vergelijking dat de prestaties van leerlingen niet sterk samenhangen met het selectiemoment. De internationale vergelijking maakt duidelijk dat het selectiemoment niet alleen samenhangt met de overgang van primair naar voortgezet onderwijs, maar dat ook diverse andere stelselkenmerken een rol spelen. Hiermee wordt vroege selectie in een breder perspectief geplaatst. Factoren zoals de verblijfsduur in het primair onderwijs, het al of niet aanwezig zijn van een onafhankelijke prestatie- of capaciteitentoets

(zoals bijvoorbeeld de Cito-eindtoets basisonderwijs), institutionele factoren (zoals dominantie van afzonderlijke scholen versus scholengemeenschappen) en de mate waarin het stelsel gericht is op algemene vorming of beroepsvorming zijn alle van belang. Zo is in Nederland vergeleken met ons omringende landen de verblijfsduur in het primair onderwijs langer, waardoor het makkelijker is een inschatting te maken van de capaciteiten van een leerling. Ook de beschikbaarheid en het algeheel gebruiken van toetsen draagt bij aan een meer objectief en adequaat besluit over de toewijzing van een leerling aan een bepaald type vervolgonderwijs.

Algemene conclusie: geen verplicht uitstel van selectiemoment voor iedereen

Naar de mening van de Onderwijsraad zijn er op basis van alle informatie die hij heeft onderzocht onvoldoende aanwijzingen dat het breed en voor alle scholen verplicht uitstellen van het selectiemoment tot een verbetering van de schoolprestaties voor alle leerlingen leidt. Het onderwijsstelsel biedt de meeste leerlingen voldoende mogelijkheden om het beste uit zichzelf te halen.

Niettemin zijn er zwakkere punten in het Nederlandse stelsel. Het gaat dan om de in internationaal perspectief matige prestaties van de hoogst getalenteerde leerlingen in Nederland en de geringere kansen van leerlingen met een lagere sociaaleconomische achtergrond. De Raad bepleit hiertoe geen generiek uitstel van het selectiemoment maar juist maatwerk en flexibiliteit: sommige leerlingen hebben baat bij een vroege en gerichte keuze en andere bij de mogelijkheid om hun keuze uit te stellen.

De Raad doet in zijn rapport acht aanbevelingen om meer maatwerk en flexibiliteit op schoolniveau mogelijk te maken. Kernachtig verwoord zijn dit:

  • Vroeg beginnen met intensieve en preventieve maatregelen;

  • Iedere VO-school een voetklas;

  • Geen afzonderlijke vmbo-tl-brugklassen, altijd in combinatie met havo;

  • Ruim baan voor doorstroom, stapelen en examens op diverse niveaus;

  • Stimuleren van menging via niet-doorstroomvakken;

  • Stimuleren van menging van beroeps- en algemeen vormend vo;

  • Inrichten ontwikkelprojecten met juniorcolleges 11–14 jarigen;

  • Verkennen mogelijkheden eindtermenonderwijs.

Reactie op het rapport

Naar verdere verbetering van leerprestaties

De Onderwijsraad heeft een waardevol en gedegen rapport uitgebracht dat naar mijn mening bruikbare en interessante handvatten bevat.

Ik deel de conclusie van de Raad dat een algemeen uitstel van het selectiemoment niet nodig is. Vroege selectie is – zoals het rapport laat zien – in het belang van getalenteerde leerlingen. Juist de hoogst getalenteerde leerlingen presteren echter in Nederland relatief minder ten opzichte van leerlingen in andere landen, terwijl Nederland relatief goed scoort wat betreft de prestaties van «zwakkere» leerlingen.

Naar mijn mening is er over de hele linie nog ruimte voor verbetering van de onderwijsprestaties. Ook de Onderwijsraad stelt dit vast in zijn recent – ten behoeve van het Actieplan «Beter Presteren» – opgestelde advies «Naar hogere leerprestaties in het voortgezet onderwijs». Door de bank genomen is het Nederlandse onderwijs van (zeer) goede kwaliteit, maar internationale vergelijkingen wijzen op een licht neergaande trend van de prestaties van Nederlandse leerlingen. Daar ga ik de komende tijd volop aan werken. Voor de zomer kunt u van mij Actieplannen voor het primair en voortgezet onderwijs verwachten. Deze Actieplannen bevatten een samenhangend pakket aan maatregelen dat ik de komende jaren wil nemen om de kwaliteit van zowel het primair als voortgezet onderwijs verder te verbeteren. Voor het middelbaar beroepsonderwijs heeft u in het recent aan u verstuurde Actieplan mbo kunnen lezen hoe ik de prestaties in deze sector omhoog wil brengen.

Hieronder ga ik op de aanbevelingen van de Raad in. Daar waar wenselijk of relevant neem ik sommige aanbevelingen in mijn reactie samen of trek ik ze juist uit elkaar.

Belang van vroege bestrijding achterstanden

Een deel van de aanbevelingen die de Raad doet, zie ik als een bevestiging van het huidige beleid. Dat geldt zeker voor het belang dat wordt toegekend aan het vroegtijdig signaleren en bestrijden van (taal)achterstanden bij jonge kinderen en leerlingen uit de groepen 1 en 2. Sinds enkele jaren wordt er al fors geïnvesteerd in voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Het huidige kabinet doet daar nog een schep bovenop; er wordt 50 miljoen euro extra uitgetrokken om ook de meest moeilijk bereikbare groep kinderen met een grote taalachterstand deel te laten nemen aan VVE op peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen. We zetten er op in om met drang, en waar nodig dwang, de ouders van juist deze kinderen te bewegen hun kinderen naar de voorschool te brengen.

Ook start ik deze zomer met een landelijke proef waarbij peuters met een leerachterstand zich binnen de leeromgeving van de basisschool kunnen ontwikkelen. Op deze wijze kunnen de prestaties van jonge leerlingen vroegtijdig, spelenderwijs maar wel gericht worden verbeterd, zodat ze op het moment dat ze naar de basisschool gaan direct een goede start kunnen maken. Voor het experiment is ruim 1 miljoen euro beschikbaar dit jaar. Hierbij is het inzetten op de kwaliteit van de leerkrachten (hbo-leerkrachten) een speerpunt.

Veel initiatieven op schoolniveau

Een aantal andere aanbevelingen die de Raad doet, ligt vooral op het schoolorganisatorische vlak. Het gaat dan om diverse manieren op schoolniveau om het onderwijsaanbod te organiseren voor leerlingen die gebaat zijn met wat extra en langere begeleiding; zoals bijvoorbeeld het organiseren van schakelklassen, kop- of voetklassen en gemengde brugklassen vmbo-tl en havo.

Scholen zijn hier in eerste instantie zelf aan zet. Gelukkig ontplooien scholen en andere partijen – zoals het rapport ook laat zien – talrijke initiatieven om de flexibiliteit van het stelsel te vergroten, de doorstroom te bevorderen en achterstanden te voorkomen of weg te werken. Deze ruimte is er vaak ook.

Ik zie er dus weinig in om op deze terreinen blauwdrukken aan het onderwijs te gaan opleggen. Scholen zijn zelf het beste in staat te beoordelen waar hun specifieke leerlingenpopulatie behoefte aan heeft of waar deze het meest bij gebaat is. Ik juich het toe als scholen binnen het stelsel zelf met creatieve ideeën of oplossingen komen.

Stimulans voor schakelklassen en zomerscholen

De Raad geeft aan dat niet alleen vroegtijdige bestrijding van achterstanden wenselijk is, maar dat ook schakelklassen en kopklassen in de bovenbouw van het basisonderwijs soelaas kunnen bieden om achterstanden in te lopen. Dit past naadloos in de aanpak van het kabinet.

Zo nemen op dit moment zo’n 7 000 leerlingen deel aan een vorm van schakelklas, en wordt er bij 220 scholen in primair en voortgezet onderwijs geïnvesteerd in extra onderwijstijd in de vorm van weekend- of zomerscholen of verlengde schooldag varianten. Hierbij is er extra aandacht voor de overgang tussen het primair en voortgezet onderwijs.

Vanaf 2012 wil dit kabinet structureel gaan inzetten op extra onderwijstijd in de vorm van schakelklassen en zomerscholen en stelt hiervoor vanaf 2013 50 miljoen euro extra beschikbaar.

In schakelklassen worden leerlingen met een taalachterstand in het primair onderwijs gedurende één schooljaar via intensief taalonderwijs in kleine groepen zodanig bijgespijkerd dat ze daarna in staat zijn om het onderwijs op hun eigen niveau te vervolgen. Ook kopklassen richten zich op leerlingen die door hun taalachterstand onder hun niveau presteren. In een kopklas krijgen leerlingen na groep 8 een extra jaar basisonderwijs waarin zij intensief taalonderwijs krijgen. De zomerscholen richten zich vooral op een betere benutting van de onderwijstijd tussen het primair en voortgezet onderwijs in. Niettemin zijn er ook voorbeelden van zomerscholen die zich richten op de overgang tussen vmbo-tl en havo of tussen vmbo en mbo.

Voor de zomer kom ik met een Actieplan «Basis voor Presteren» waarin ik deze en overige maatregelen om de prestaties in het basisonderwijs omhoog te brengen nader zal toelichten. Daarnaast heb ik op 1 maart jl. uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemens tot invoering van een centrale eindtoets in het primair onderwijs en het verplichten van een leerling- en onderwijsvolgsysteem voor alle leerlingen. Deze voorstellen beogen ook de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs te verbeteren, waarbij de gedachte van doorlopende leer- en toetslijnen voor taal en rekenen centraal staat. Genoemde voornemens zijn opgenomen in een wetsontwerp dat gedurende maart 2011 openstaat voor internetconsultatie. Later dit jaar zal het wetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend. Hiermee geef ik gehoor aan het advies van de Raad en aan de motie van de leden Beertema en Elias om te werken met landelijke eindtoetsen.

Voor het voortgezet onderwijs werk ik aan de invoering van een tussentijdse toets of onderbouwtoets. Hiermee wordt conform het recente advies van de Onderwijsraad ook meer focus aangebracht in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Over de nadere uitwerking van deze toets zal ik u informeren in het Actieplan «Beter presteren».

Beter benutten van mogelijkheden tot stapelen en examens op verschillende niveaus

De Raad beveelt verder aan om ruim baan te geven aan mogelijkheden tot doorstroom en stapelen van opleidingen en aan de mogelijkheid om examens op verschillende niveaus af te kunnen leggen. Dit onderschrijf ik volledig. Ik heb de afgelopen jaren daarom al diverse maatregelen genomen die de mogelijkheden hiertoe verruimen. Leerlingen in het vmbo hebben de mogelijkheid gekregen om vakken op een hoger niveau te volgen dan de vakken in hun «eigen» leerweg en hierin ook examen af te leggen. Hiertoe behoren ook vakken van het havo of het vwo. Voor het havo bestond deze mogelijkheid overigens al. Voor leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo is er bovendien de gelegenheid om extra vakken te volgen. Daarnaast kunnen leerlingen die de gemengde leerweg hebben afgelegd, met een extra algemeen vak het diploma vmbo in de theoretische leerweg uitgereikt krijgen. Andersom geldt dat leerlingen in de theoretische leerweg in het vrije deel een beroepsgericht vak kunnen volgen.

In de praktijk blijkt echter dat er van de bestaande mogelijkheden lang niet altijd gebruik wordt gemaakt. Er zijn maar weinig leerlingen die één of meer vakken op een hoger niveau volgen en er examen in doen. In 2009 is nog geen half procent van de geslaagde examenkandidaten op vmbo en havo volgens de Onderwijsinspectie geslaagd met één of meer vakken op een hoger niveau. Het blijkt dat praktische bezwaren een rol spelen. Zo zijn er roostertechnische problemen op scholen en is het verschil in cursusduur tussen havo en vwo en tussen vmbo-gl/tl en havo lastig. Deze problemen zijn in het vmbo overigens minder groot.

Wettelijk is er naar mijn mening veel al mogelijk. Mijn indruk is dat alle mogelijkheden echter niet altijd en overal bij het veld bekend zijn en dat er soms praktische belemmeringen zijn om de bestaande mogelijkheden optimaal te benutten. Ik bezie op dit moment of aanvullende actie nodig is om deze mogelijkheden breder in het veld onder het voetlicht te brengen. Daarnaast zal ik (eventueel samen met de VO-raad) laten onderzoeken wat de precieze aard en omvang van de praktische bezwaren is, die er toe leiden dat de mogelijkheden die er zijn, niet altijd worden benut.

Ook blijf ik de komende tijd aandacht vragen voor de verbetering van loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB). LOB als integraal onderdeel van het onderwijsproces zal leiden tot bewustere en beter onderbouwde keuzes van leerlingen. Jongeren die een bewuste keuze maken voor een vervolgopleiding hebben meer succes dan de jongeren die dat niet doen. Verkeerde keuzes door leerlingen worden hiermee beperkt. Mocht een leerling onverhoopt toch een verkeerde keuze hebben gemaakt, dan bevat het huidige stelsel voldoende mogelijkheden om deze keuze te herstellen. In die zin is een gemaakte keuze niet definitief.

Gelijke eisen voor vmbo- en havoleerlingen

De Onderwijsraad stipt in zijn advies in relatie tot stapelen en doorstroommogelijkheden het actuele thema aan van de extra toelatingseisen die havoscholen stellen aan vmbo-leerlingen die de havo willen instromen. De Raad vindt dat vooraf altijd duidelijk moet zijn wat de toelatingseisen zijn van scholen, zodat willekeur wordt voorkomen. Ik deel deze mening. Ik vind het zeer kwalijk als scholen andere criteria hanteren voor leerlingen die van het vmbo komen dan voor zittende havoleerlingen. Het toelatingsbeleid van een individuele school moet vooraf helder zijn en gelijk voor iedereen.

Op mijn verzoek is de VO-raad over dit onderwerp in gesprek gegaan met het VO-veld. Het resultaat is dat het voortgezet onderwijs zelf een code gaat ontwikkelen waarin staat onder welke voorwaarden leerlingen met een vmbo-tl diploma naar de havo mogen. In de code komt ook te staan dat scholen leerlingen die vanuit de vmbo-tl de havo instromen niet mogen verbieden om te blijven zitten in havo-4.

Ik ben blij dat de sector het met mij eens is dat heldere en transparante toelatingscriteria voorop staan en dat de sector zelf het voortouw neemt om afspraken hierover te maken. Ik vind het positief dat de VO-raad de scholen en het LAKS betrekt bij de totstandkoming van de toelatingscode. Doordat het merendeel van de scholen mijn visie deelt dat een doubleerverbod voor vmbo-leerlingen in havo-4 niet terecht is, ga ik ervan uit dat hieraan een einde komt.

De Onderwijsinspectie zal na invoering van de code onderzoek doen naar de toepassing van de toelatingscode c.q. het feitelijke toelatings- en doublurebeleid door de sector en zal hierover in het Onderwijsverslag rapporteren.

Overigens worden er op diverse plekken in het land initiatieven met een theoretische leerweg plus (TL+) ondernomen. De TL+ beoogt de aansluiting van de vmbo-tl op het vervolgonderwijs te verbeteren. De uitwerking en inrichting van de TL+ verschilt. Zo zijn er scholen die de TL+ meer inrichten op de aansluiting op de havo. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld via een overbruggingsmodule alvast wennen aan de sfeer en de manier van lesgeven op de havo. Ook worden voorgesorteerde vakkenpakketten aangeboden die zijn afgestemd op de profielen van de havo. In andere gevallen wordt via bijvoorbeeld een verplicht vak technologie als beroepsgericht vak, sterk ingezet op een betere doorstroom naar het mbo.

Menging van beroeps- en algemeen voortgezet onderwijs

De Raad bepleit een minder strikte scheiding tussen algemeen vormend onderwijs en beroepsonderwijs. Hij denkt hierbij aan het introduceren van beroepsgerichte vakken in het havo en vwo die aansluiten op of onderdeel zijn van de profielen. Verder suggereert de Raad het samenvoegen van de gl met tl in het vmbo, waarbij ook in de tl minimaal een beroepsgericht vak wordt gevolgd.

Zoals in het Regeerakkoord is aangekondigd, heeft het kabinet het voornemen het aantal profielen in havo en vwo te verminderen. Ik zal u over de inhoud en consequenties van deze plannen voor de zomer in mijn Actieplan «Beter Presteren» informeren.

Scholen hebben veel ruimte om zelf invulling te geven aan de inrichting van hun onderwijsprogramma. Scholen benutten deze ruimte inmiddels ook steeds meer. Er zijn diverse initiatieven in het veld waarbij scholen zich in toenemende mate via een bepaald onderwijsconcept of onderwijsprogramma proberen te profileren en bepaalde leerlingen te trekken. Te denken valt bijvoorbeeld aan de opmars van tweetalig onderwijs en profielscholen op het gebied van sport en cultuur. Ook is er een variëteit aan initiatieven om het beroeps- en algemeen onderwijs meer met elkaar te verweven, daar ga ik hieronder verder op in.

Ik volg deze ontwikkelingen en initiatieven met grote belangstelling. Daar waar initiatieven goede resultaten opleveren en een breder toepassingspotentieel hebben, zal ik bezien elke mogelijkheden er zijn om dergelijke initiatieven breder te verspreiden. Mocht wet- en regelgeving bepaalde kansrijke initiatieven in de weg staan, dan zal ik bezien of hier een mouw aan is te passen.

Profilering van scholen met praktische onderwijsprogramma's neemt toe

De scheiding tussen beroeps- en algemeen voortgezet onderwijs is in de praktijk al kleiner geworden dan op het eerste gezicht lijkt.

Vanuit het veld zijn er de afgelopen jaren diverse initiatieven van de grond gekomen om de praktijkcomponent in havo en vwo te vergroten en het onderwijs op een andere manier vorm te geven. Ik denk daarbij onder meer aan het ontstaan van technasia. Inmiddels zijn er zo’n 41 technasia in het land. In de technasia wordt meer aandacht besteed aan de beroepspraktijk van bètatechnische beroepen. Samenwerking met beroepsbeoefenaren, bedrijven en vervolgopleidingen is een belangrijk aspect op het technasium.

Daarnaast is er bijvoorbeeld een samenwerkingsverband van havoscholen ontstaan onder de noemer «Havisten competent». De scholen in dit verband willen dat hun leerlingen beter beslagen ten ijs komen in het hbo («havo moet eigenlijk voorbereidend hbo zijn»). Er ligt veel nadruk op vaardigheden die leerlingen via zelfstandig werken zich eigen moeten maken. Ook werken leerlingen op de haco-scholen elke week in groepjes aan diverse praktijkopdrachten (het zogenaamde haco-vak). Ook andere havoscholen denken na over het meer beroepsgericht maken van de havo.

Ook binnen het vmbo wordt beoogd het beroeps- en algemeen onderwijs meer met elkaar te verweven. Dit is te zien in de toename en populariteit van de intersectorale programma's binnen het vmbo. In de programma's wordt ingezet op een verbreding van het beroepsgerichte karakter. In het curriculum worden onderdelen van de sectoren techniek, zorg en welzijn en economie in samenhang aangeboden. Daarnaast zijn er initiatieven die de praktijkcomponent in de theoretische leerweg vergroten. Zo heeft het Platform Bèta Techniek via het VMBO-Ambitie Programma de ontwikkeling van een keurmerk voor TechMavo’s opgepakt. Het is de bedoeling dat de komende jaren 70 scholen met vmbo-tl zich in hun regio gaan profileren met een specifiek techniekprofiel voor hun TL. Dit moet bijdragen aan het aantrekkelijk maken van het technisch onderwijs.

Dus ook in het vmbo zien we ontwikkelingen waarbij er meer praktijkelementen in de tl worden ingebouwd. Het gevolg is dat de gl en tl in het vmbo de laatste jaren in de praktijk meer naar elkaar toegegroeid zijn. Vaak zitten leerlingen in de gl en tl ook grotendeels in dezelfde klassen.

Op dit moment zie ik weinig aanleiding om de gl en tl in het vmbo samen te voegen conform de aanbeveling van de Raad. In mijn reactie op het rapport «Vmbo herkend» van de Stichting Platforms Vmbo (SPV) zal ik nader ingaan op hoe ik de toekomstige programmering van het vmbo voor mij zie. Deze reactie zal ik u voor de zomer doen toekomen.

Een sterkere beroepsgerichtheid komt ook terug in de ontwikkeling van het VM2-traject en de vakcolleges. Beide vormen van onderwijs spelen in op de behoefte om meer aandacht te geven aan het praktisch leren in opleidingen en beogen de aansluiting tussen vmbo en mbo te vergroten. Beide initiatieven zal ik de komende tijd verder ondersteunen. Ik verleng de VM2-regeling en werk aan de introductie van een wettelijk kader om structurele ruimte te scheppen voor samenwerkingsarrangementen tussen vmbo en mbo. Daarnaast stimuleer ik het vakcollege door een financiële impuls gericht op structurele samenwerking met het mbo. Ik heb u hierover ook geïnformeerd in mijn Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015».

Meer focus op de kernvakken

De laatste aanbeveling die de Raad doet, ziet meer op de lange termijn. De Raad ziet veel heil in zoals hij het noemt «eindtermenonderwijs». In het advies «Naar hogere leerprestaties in het voortgezet onderwijs', heeft de Raad dit herhaald.

Ook zal de Raad aansluitend op het voorstel voor eindtermenonderwijs aan een advies gaan werken dat de mogelijkheden verkent voor een algemene school.

In dit concept bieden scholen een verplicht kernprogramma aan (doorstroom)vakken aan, daarnaast zijn zij vrij om een onderwijsaanbod naar keuze aan te bieden. Het kernaanbod bestaat uit de verplichte doorstroomvakken Nederlands, wiskunde en Engels. Voor het overige zijn scholen vrij te kiezen welke leerwegen, sectoren en profielen zij aanbieden.

De aandacht voor een kernprogramma sluit goed aan bij de in het Regeerakkoord aangekondigde vermindering van het aantal profielen en mijn voornemens om meer focus aan te brengen in het curriculum in zowel onder- als bovenbouw. Zoals eerder in deze brief gezegd, kom ik hier voor de zomer op terug in mijn Actieplan «Beter Presteren».

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
*

Het gaat bij vroege selectie om de leeftijd waarop kinderen een keuze moeten maken voor / toegewezen worden aan een specifieke onderwijssoort en hoe definitief die keuze is. In Nederland kiezen leerlingen gemiddeld op elfjarige leeftijd voor een onderwijssoort, in diverse andere landen is dat pas op veertien- of vijftienjarige leeftijd.

Naar boven