Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 31289 nr. 302 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 31289 nr. 302 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 mei 2016
De sociale en maatschappelijke vorming van leerlingen is een belangrijke taak van elke school. Ieder kind heeft recht op goed onderwijs met aandacht voor deze opdracht. In het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) is dan ook niet alleen het recht op onderwijs als zodanig vastgelegd, maar ook dat onderwijs gericht moet zijn op belangrijke waarden als respect voor mensenrechten, vrede en verdraagzaamheid (artikel 29 IVRK). In Nederland komt dit tot uiting in de wettelijke burgerschapsopdracht voor scholen in het funderend onderwijs. Scholen hebben de opdracht om bij hun leerlingen de bereidheid en het vermogen te stimuleren om actief deel uit te maken van onze samenleving. Het is van groot belang dat deze opdracht wordt vertaald in een volwaardige plek voor burgerschapsonderwijs op scholen. In een diverse samenleving als de onze moeten scholen de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat onderschrijven, deze onderwijzen en ernaar handelen.
Mede op basis van onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) naar de Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam en omstreken (SIO) moet ik concluderen dat er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat SIO niet kan voldoen aan deze wettelijke burgerschapstaak. Op 20 november 2015 heb ik uw Kamer ingelicht over mijn aanwijzing voor dit onderzoek (Kamerstuk 31 289, nr. 267). Met deze brief informeer ik u over de afronding van het inspectieonderzoek, de rapportage daarover van de inspecteur-generaal van het Onderwijs (IGO) en mijn voorgenomen besluit om SIO niet te gaan bekostigen. Een afschrift van deze brief stuur ik ter kennisneming aan de Eerste Kamer.
Ernstige zorgen over het gedachtengoed van SIO
SIO heeft in 2011 goedkeuring gekregen om een school voor voortgezet onderwijs te stichten in Amsterdam. De aanvraag voldeed destijds aan de wettelijke vereisten. Op 19 juni 2014 riep de heer Khoulani, van 1 september 2013 tot 5 september 2014 bestuurslid van SIO, openlijk op tot steun aan ISIS (tegenwoordig IS). Hij schreef op Facebook «leve ISIS en in shaa Allah op naar Baghdad om dat schorem aldaar aan te pakken.» Zowel de VN, de EU, als Nederland hadden IS destijds al bestempeld als een terroristische organisatie. Het gedachtengoed en gruwelijk handelen van IS zijn verwerpelijk. Het is naar mijn oordeel niet aanvaardbaar dat een bestuurder van een school, dan wel school in oprichting, dit soort uitspraken doet en dat het bestuur daar niet onmiddellijk en onvoorwaardelijk publiekelijk afstand van neemt en daar niet tegen optreedt. De school is een plek waar jongeren elkaar ontmoeten en waar burgerschap wordt voorgeleefd. In de kern gaat burgerschap over de essentiële waarden die het fundament zijn van onze democratische samenleving. Het prediken van geweld en onverdraagzaamheid, dan wel daarvan niet onmiddellijk en onvoorwaardelijk afstand nemen, is daaraan volstrekt tegenstrijdig.
Op 23 juni 2014 heeft de voorzitter van SIO aangifte gedaan tegen Tweede Kamerlid Marcouch, toen deze zich uitsprak tegen de uitlatingen van de heer Khoulani. Daarbij ging het bestuur niet inhoudelijk in op de uitlating en nam het er niet expliciet afstand van. Het huidige bestuur, de overgebleven bestuursleden Atasoy en Laamimach, hebben pas in een vertrouwelijke brief van 29 augustus 2014 aan mij geschreven afstand te doen van «deze opvattingen». De uiting van de heer Khoulani evenals de aangifte van SIO tegen Tweede Kamerlid Marcouch zijn publiekelijk gedaan. Het had voor de overgebleven bestuurders in de rede gelegen om hiervan ook publiekelijk ondubbelzinnig afstand te nemen. Dat is niet gebeurd. Vervolgens heeft de heer Khoulani zich op 5 september 2014 laten uitschrijven als bestuurder van SIO. In de media benadrukte hij dat het bestuur hem niet gedwongen had om op te stappen.
In brieven van 6 november 2014 en 24 februari 2015 aan SIO – via de door het bestuur ingeschakelde advocaat – heb ik de zorgen over SIO inhoudelijk toegelicht. Hierin heb ik uitgelegd er geen vertrouwen in te hebben dat het bestuur in staat is om een school te starten waar leerlingen goed onderwijs krijgen in overeenstemming met de Nederlandse democratische rechtsorde.
Na de oproep van Khoulani op 19 juni 2014 heb ik uw Kamer op 1 juli 2014 reeds laten weten de inspectie in te schakelen, zodra er sprake van zou zijn dat de door SIO beoogde school in Amsterdam daadwerkelijk in aanmerking kan komen voor bekostiging (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2401). Daarbij gaf ik aan dat ik de inspectie zou vragen onderzoek te doen naar de mate waarin dit bestuur geloofwaardig invulling kan geven aan de geldende bekostigingsvoorwaarden, waaronder de wettelijke burgerschapstaak. Op 21 oktober 2015 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de huisvesting van deze school en ontstond een dergelijke aanleiding. Conform mijn aankondiging heb ik de inspectie de bovengenoemde aanwijzing gegeven om onderzoek te doen naar dit bestuur.
SIO weigert medewerking aan het onderzoek van de inspectie
De IGO heeft op 27 mei jongstleden aan mij gerapporteerd dat de inspectie niet heeft kunnen vaststellen of SIO in staat zal zijn te voldoen aan de geldende bekostigingsvoorwaarden voor het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs (zie bijlage)1. Het onderzoek dat de inspectie wilde uitvoeren om dit te kunnen beoordelen heeft niet kunnen plaatsvinden, omdat SIO medewerking aan het onderzoek geweigerd heeft. SIO betwist de wettelijke grondslag voor de aanwijzing. De inspectie heeft herhaaldelijk een inhoudelijke toelichting gegeven op de wettelijke voorschriften op grond waarvan zij bevoegd is dit onderzoek uit te voeren. Ook heeft de inspectie SIO herhaaldelijk opgeroepen om medewerking te verlenen.
Op 11 februari jongstleden ontving ik van de IGO al een ambtsbericht dat SIO vooralsnog weigerde om mee te werken aan het voorgenomen onderzoek. SIO had in een schriftelijke reactie aan de inspectie de rechtmatigheid van de aanwijzing voor het onderzoek betwist. De IGO heeft SIO gewezen op de verplichting van het bestuur mee te werken.
Bij brieven van 16 februari en 29 april jongstleden heeft SIO ook rechtstreeks aan mij laten weten dat het bestuur mijn aanwijzing aan de IGO onwettig vindt en daar niet aan meewerkt. In reactie op de brief van 16 februari heb ik bij brief van 11 maart jongstleden de onwettigheid van de aanwijzing bestreden en SIO opgeroepen om medewerking te verlenen aan het onderzoek van de inspectie, zoals het bestuur op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht is. Voor de overige punten van SIO heb ik verwezen naar het toen nog lopende inspectieonderzoek. Nu dat beschikbaar is, heb ik SIO heden geïnformeerd over mijn voorgenomen besluit. Hiermee reageer ik tevens op de overige brieven van SIO over het onderzoek.
Voorgenomen besluit
Overeenkomstig artikel 4:35, lid 1, Algemene wet bestuursrecht ben ik voornemens de bekostiging aan SIO niet te verstrekken, omdat de aanvrager mij niet heeft overtuigd dat hij zal voldoen aan de bekostigingsvoorwaarden van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Dat betreft in het bijzonder de wettelijke burgerschapstaak (artikel 17 WVO), de zorgtaak voor de kwaliteit van het onderwijs (artikel 23a WVO), het deskundig beheer van een bijzondere school (artikel 49, tweede lid, WVO), de code voor goed bestuur (artikel 103, vijfde lid, WVO) en de wettelijke taken ten aanzien van bestuurlijk handelen. Dit zijn gegronde redenen om aan te nemen dat SIO niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Als dit besluit definitief wordt, is het gevolg dat de beoogde scholengemeenschap van SIO in Amsterdam niet van start kan gaan.
SIO kan niet voldoen aan wettelijke burgerschapsopdracht
De zorgen van het kabinet over SIO zijn niet weggenomen door de resultaten van het inspectieonderzoek. De aanhoudende weigering van het bestuur om medewerking te verlenen aan het onderzoek van de inspectie heeft deze zorgen zelfs groter gemaakt. Ik kan niet anders dan concluderen dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het huidige bestuur van SIO niet in staat zal zijn te voldoen aan de geldende bekostigingsvoorwaarden voor het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs. Iedere school dient onderwijs te verzorgen dat er mede op gericht is actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen (artikel 17 WVO). Voor dit bestuur voorzie ik vooral voor deze opdracht grote problemen. Die wil ik voorkomen.
Het is het bestuur van een school dat verantwoordelijk is voor de selectie en aanstelling van docenten. Bij een bestuur dat niet onmiddellijk en publiekelijk afstand neemt van een (oud-)bestuurslid in geval van een publiekelijke steunbetuiging aan IS, bestaat het risico dat het dergelijk gedachtengoed ook toelaat in het onderwijs aan leerlingen. In eerste instantie kan dat gebeuren door de aanstelling van docenten en in tweede instantie door de vormgeving van het onderwijs. Juist het klaslokaal moet een veilige omgeving zijn. Naast de burgerschapsopdracht hebben scholen immers ook de taak zorg te dragen voor de sociale veiligheid van leerlingen op school (WVO, artikel 3b). De school moet een omgeving zijn waar leerlingen leren over de fundamentele waarden van onze democratische rechtsstaat en de manier waarop zij daarin kunnen functioneren. Dat kan alleen in een omgeving die gevrijwaard is van geweld, extremistische ideologie en onverdraagzaamheid. SIO heeft er de afgelopen jaren geen blijk van gegeven daartoe in staat te zijn, of dat zelfs na te streven. Het bestuur heeft de bestaande zorgen niet weggenomen. Voorts heeft het bestuur geen enkele medewerking verleend aan het inspectieonderzoek. Ook met die opstelling heeft SIO de kans laten liggen om te laten zien dat ze aan de bekostigingsvoorwaarden willen voldoen en zullen voldoen.
Ik ben me er van bewust dat dit besluit het eerste in zijn soort is. Normaal gesproken meng ik me niet in deze fase van de totstandkoming van een nieuwe school. Dit betreft echter een uitzonderlijke situatie, die ik sinds de bewuste uitlatingen over IS nauwlettend volg. Alle leerlingen verdienen onderwijs van goede kwaliteit. In dit uitzonderlijke geval is reeds voor de start duidelijk dat SIO dat de jongeren van Amsterdam niet kan bieden. De gemeente Amsterdam werkt er op alle fronten hard aan om radicalisering in de stad tegen te gaan en integratie te bevorderen. Een school voor voortgezet onderwijs van een bestuur dat geen afstand neemt van geweld zou indruisen tegen al die inspanningen. De vrijheid van onderwijs is een groot goed, maar het is geen vrijbrief voor onderwijs dat strijdig is met de waarden van onze democratische rechtsstaat.
Goedkeuring scholengemeenschap van de Ozonlaag in Den Haag
De bestuursvoorzitter van SIO, de heer Atasoy, is eveneens voorzitter en enige bestuurder van De Ozonlaag. Zowel SIO als De Ozonlaag hebben voor de wettelijke termijn van 1 november 2015 aanvragen ingediend voor de stichting van een scholengemeenschap mavo, havo, vwo in Den Haag. Op 6 mei jongstleden is in de Staatscourant het besluit gepubliceerd waarmee OCW op formele gronden goedkeuring heeft verleend aan de stichting van de door De Ozonlaag aangevraagde scholengemeenschap in Den Haag. In het besluit is toegelicht dat de aanvraag voor een scholengemeenschap mavo-vwo op islamitische en hindoeïstische grondslag voldoet aan de objectieve voorwaarden daarvoor. Voor de stichting van havo was onvoldoende potentieel, dus de aanvraag voor havo is afgewezen.
De startprocedure voor een school voor voortgezet onderwijs is vastgelegd in de WVO. Het criterium waar de aanvraag voor een nieuwe school op getoetst wordt, is of de gewenste school zes en tien jaar later de wettelijke stichtingsnorm haalt. In de huidige systematiek wordt op basis van een prognose van de belangstelling voor een school van een erkende richting bepaald of de gewenste school voldoet aan de geldende stichtingsnorm. De vraag of een bestuur kan voldoen aan de bekostigingsvoorwaarden maakt van die procedure geen onderdeel uit. In antwoord op vragen van het lid Kuzu heb ik uw Kamer op 22 maart jongstleden (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1369) ten aanzien van de stichtingsprocedure in het algemeen nog gemeld: «Bij deze beoordeling heb ik geen enkele discretionaire bevoegdheid. De aanvraag wordt alleen afgewezen als de stichtingsnorm niet gehaald wordt. Als voldaan is aan de stichtingsnorm volgt goedkeuring.» Daarbij geldt uiteraard voor alle aanvragers dezelfde procedure. Maar omdat het in dit geval dezelfde bestuurder betreft als bij SIO, zal ik de verdere procedure van De Ozonlaag zeer kritisch volgen.
Kwaliteitstoets vooraf
Op 14 januari jongstleden heb ik het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen openbaar gemaakt, waarbij ik de besluitvorming over de aanvraag voor een nieuwe school in het funderend onderwijs baseer op een oordeel over daadwerkelijke belangstelling en verwachte kwaliteit. Voorwaarde voor een nieuwe school is dan dat initiatiefnemers van een nieuwe school de belangstelling daarvoor kunnen aantonen door middel van ouderverklaringen of een marktonderzoek. Daarnaast introduceert het wetsvoorstel waarborgen voor de kwaliteit van het onderwijs voorafgaand aan het besluit tot bekostiging van een nieuw school. Deze kwaliteitstoets ziet op een aantal deugdelijkheidseisen, waaronder burgerschap. Als een nieuwe school naar het oordeel van de inspectie niet aan een dergelijke deugdelijkheidseis zal kunnen voldoen, dan wordt de aanvraag voor die school afgewezen. Die ruimte bestaat helaas nu nog niet. Dat moet veranderen, zodat ik eerder kan ingrijpen dan nu het geval is.
Het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen zal niet alle zorgen die kunnen bestaan over de kwaliteit van een nieuwe school kunnen oplossen. Wel biedt het meer mogelijkheden dan nu om toezicht te houden op startende scholen en te handhaven. Omdat nieuwe scholen meer ruimte krijgen om van start te gaan, zal de inspectie scherper toezien op de startperiode van die scholen. Als een nieuwe school die nog niet volgroeid is slechte onderwijskwaliteit biedt, dan moet de bekostiging binnen twee jaar beëindigd kunnen worden. Nu kan dat pas als de nieuwe school volgroeid is en drie opeenvolgende jaren van eindresultaten heeft.
Het wetsvoorstel heeft tot 29 februari jongstleden opengestaan voor internetconsultatie en het wetsvoorstel ligt nu ter advisering voor aan de Onderwijsraad, VNG en Autoriteit Persoonsgegevens. Ik streef ernaar om het wetsvoorstel, na het doorlopen van alle formele stappen, waaronder advisering door de Raad van State, begin 2017 aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Tot slot
Het is mijn overtuiging dat iedere leerling en iedere school een bestuur verdient dat onderwijs verzorgt dat burgerschap en sociale integratie bevordert. Daarmee heeft een bestuur een essentiële verantwoordelijkheid ten aanzien van de vorming van kinderen. Er is geen plek in ons bestel voor een bestuur dat daarmee in strijd handelt.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31289-302.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.