Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 december 2012
De eindexamens zijn in het voortgezet onderwijs (vo) een cruciaal onderdeel van het
onderwijs. Examens zijn richtinggevend voor leerlingen en docenten en kunnen gebruikt
worden om de kwaliteit van het onderwijs te evalueren. De resultaten voor de examens
bepalen ook of een leerling een diploma krijgt. Het vertrouwen in dat diploma hangt
voor een belangrijk deel samen met het niveau en de kwaliteit van de examens.
Door de vorige kabinetten zijn verschillende maatregelen genomen op het gebied van
examinering. Het doel daarvan was een versteviging van kennis in het vo, zodat leerlingen
goed voorbereid het vervolgonderwijs instromen, en het prikkelen van jongeren om het
beste uit zichzelf te halen. Eén van die maatregelen was het aanscherpen van de uitslagregels.
Afgelopen schooljaar is het eerste deel van die aanscherping in werking getreden.
Het gaat om de eis dat leerlingen gemiddeld ten minste een voldoende moeten halen
voor de centraal-examencijfers en de normalisering van de positie van het schoolexamen
vmbo-bb in de uitslagregel. Vanaf dit schooljaar geldt de kernvakkenregel voor havo
en vwo. Leerlingen mogen maximaal één vijf scoren voor Nederlands, Engels en wiskunde.
Verschillende organisaties hebben bij bekendmaking van deze voornemens gewezen op
allerlei mogelijke effecten. Er werd onder andere gevreesd voor een grote toename
van het aantal gezakte kandidaten, voor afstroom, zittenblijven en ongewenste veranderingen
in de profiel- en vakkeuze van leerlingen. Het vorige kabinet heeft daarop uw Kamer
toegezegd dat deze ontwikkelingen gemonitord zouden worden. Als bijlage bij deze brief
ontvangt u deze examenmonitor1. Ik zal uw Kamer jaarlijks deze monitor doen toekomen.
Uit de examenmonitor blijkt dat leerlingen hogere cijfers hebben gehaald bij het centraal
examen. Hieruit blijkt dat als we leerlingen uitdagen, ze betere resultaten halen.
Als gevolg van de betere prestaties op het centraal examen is het aantal extra gezakten
heel gering gebleven. Dat is een groot compliment aan docenten en leerlingen waard.
Over alle leerlingen berekend is het slaagpercentage met slechts 0,9% gedaald ten
opzichte van vorig jaar. In feite is daarmee sprake van een ontwikkeling die al eerder
is ingezet.2 Per schoolsoort verschilt dit cijfer. In het vmbo-tl en vwo is de daling van het
slaagpercentage het sterkst. In het vmbo-bb en het havo is zelfs sprake van een stijging.
Ook veranderingen in opstroom, afstroom, zittenblijven zijn gering of passen in een
reeds aanwezige trend. Op het gebied van profiel- en vakkeuze is er nauwelijks sprake
van wijzigingen.
De aanscherping van de exameneisen draagt bij aan een versteviging van de kennis van
leerlingen en van het vertrouwen in het diploma. Een eerste evaluatie wijst uit dat
dit beleid succes heeft: leerlingen hebben beter gepresteerd bij de centrale examens.
De staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker