31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 111 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2011

De lumpsumbekostiging in het voortgezet onderwijs kent een personele en materiële component. Elke vijf jaar wordt de materiële bekostiging geëvalueerd en wordt de Kamer daarover geïnformeerd. Deze evaluatie heeft de afgelopen maanden plaatsgevonden.1

Materiële bekostiging

De materiële bekostiging bestaat uit een vast bedrag per school en een gedetailleerd systeem van bedragen per leerling. De bekostiging is bedoeld voor het onderhoud van de schoolgebouwen en terreinen, de schoonmaak en overige exploitatie waaronder leermiddelen, administratie en beheer, energie- en waterverbruik. Schoolbesturen zijn vrij om naar eigen inzichten de bekostiging in te zetten.

Uitkomsten evaluatie

De evaluatie heeft betrekking op de jaren 2006 tot en met 2010. Nagegaan is of de materiële bekostiging in die periode toereikend is geweest, gegeven de gerealiseerde kwaliteit. Hierbij zijn de kosten van onderhoud aan gebouwen en terreinen, schoonmaak en overige exploitatie onderzocht. Het onderzoek is langs drie lijnen uitgevoerd:

  • Een enquête (ingevuld door 203 scholen);

  • Schouwingen van schoolgebouwen (90 gebouwen);

  • Een analyse van de jaarrekeningen en bekostigingsgegevens van schoolbesturen.

Bij ruim drie kwart van de schoolgebouwen is de kwaliteit op het materiële vlak voldoende tot goed. De schoonmaak is op orde, het schoolgebouw is in goede staat en met de overige exploitatielasten is het ook voldoende tot goed gesteld.

Ruim de helft van de schoolbesturen zet de middelen doelmatig in. Zij geven iets minder of evenveel uit dan zij aan materiële bekostiging ontvangen, terwijl de kwaliteit voldoende tot goed is. Bij één op de vijf besturen is de kwaliteit op orde, maar zij geven meer middelen uit dan zij aan bekostiging ontvangen. Tot slot geldt voor de overige besturen: de kwaliteit is op zijn best matig en daarvoor geven zij of veel te weinig of veel te veel uit. Gegeven de bestedingsvrijheid is de inzet van de middelen primair een verantwoordelijkheid van schoolbesturen. Toezicht op de besteding ligt bij de raden van toezicht.

Toegespitst op de onderdelen onderhoud van gebouwen en terreinen, schoonmaak en overige exploitatie, blijkt dat veruit de meeste schoolbesturen een goede kwaliteit kennen en rond kunnen komen met de materiële bekostiging. Bij het onderhoud van de gebouwen en terreinen is het beeld wat genuanceerder. Een kwart van de besturen kan binnen het budget een goede kwaliteit realiseren. Bij de helft van de besturen is het onderhoud weliswaar op orde, maar geven zij meer uit dan er aan bekostiging binnenkomt. Het blijkt dat de schoolbesturen de afgelopen periode veel extra (inhaal)investeringen hebben gepleegd, deels als gevolg van de overheveling van het buitenonderhoud van gemeenten naar schoolbesturen en de investeringen in praktijklokalen.

Opvallend is dat veel schoolbesturen aangeven niet alleen in onderhoud te hebben geïnvesteerd, maar ook in nieuwbouw en verbouw. Terreinen die in beginsel tot de verantwoordelijkheid van gemeenten behoren. Dat schoolbesturen zelf in nieuwbouw en verbouw investeren is ook in eerder onderzoek geconstateerd. Het geeft het belang weer van een goed financieel beheer en een goede afstemming en samenwerking tussen schoolbesturen en bij een doelmatige inzet van de middelen voor het onderwijs. De VO-raad helpt schoolbesturen en scholen via bijeenkomsten op het gebied van financieel management en een leidraad om financiële beslissingen te nemen bij het (verder) optimaliseren van het financieel beleid. Het Service Centrum Scholenbouw (SCS) geeft schoolbesturen en gemeenten (kosteloos) advies op het gebied van bouw en huisvesting en verspreidt daarnaast kennis en ervaringen op dit gebied.

Systematiek bekostiging en evaluatie

Schoolbesturen zijn vrij in de besteding van hun middelen. In de toekenning van de bekostiging wordt nog onderscheid gemaakt tussen de materiële en personele bekostiging. Voor de schoolbesturen is er echter sprake van één budget met vrije besteedbaarheid.

Zoals ook de onderzoekers uit het rapport schrijven is het daarom lastig om algemene conclusies te trekken over de toereikendheid van de materiële bekostiging zonder daarbij de personele bekostiging te betrekken. Naast de personele bekostiging zouden ook nog andere financiële bronnen bij de analyse betrokken moeten worden (bijvoorbeeld gemeentelijke bijdragen) evenals de doelmatigheid van de inzet van middelen door schoolbesturen. Een afzonderlijke evaluatie van een deel van de bekostiging biedt dus weinig houvast.

Zoals bekend is in het Regeerakkoord een vereenvoudiging van de bekostiging in het voortgezet onderwijs opgenomen. Het ligt dus voor de hand bij de invoering van deze vereenvoudiging de verplichting tot deze deelevaluatie te schrappen en te vervangen door een meer zinvol instrument.

Conclusie

De evaluatie laat zien dat op het materiële vlak er in de onderzochte periode weinig problemen zijn voor het merendeel van de schoolbesturen.

Ook wijst de evaluatie op de beperkte toegevoegde waarde van een evaluatie van een deel van de bekostiging, gegeven de autonomie en bestedingsvrijheid van de besturen.

Afhankelijk van hoe de toekomstige bekostiging in het voortgezet onderwijs er precies uit gaat zien, zal worden bezien of en hoe op een zinvolle manier invulling kan worden gegeven aan de monitoring van (de besteding van) de bekostiging van schoolbesturen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven