31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 992 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 november 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 23 februari 2022 inzake de factsheet sociale veiligheid hoger onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) (Kamerstuk 31 288, nr. 944).

De vragen en opmerkingen zijn op 12 april 2022 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 22 november 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de factsheet sociale veiligheid hoger onderwijs van de IvhO en hebben daarover enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben uit de factsheet sociale veiligheid hoger onderwijs van de IvhO vernomen dat niet alle studenten een veilig leerklimaat ervaren. Kan de Minister toezeggen dat hij in overleg zal gaan met instellingen over maatregelen om ervoor te zorgen dat het aantal studenten dat geen veilig leerklimaat ervaart zal worden teruggedrongen? Zo ja, kan de Minister een beeld geven van hoe deze maatregelen eruit gaan zien, zo vragen de leden.

Tevens hebben de leden van de VVD-fractie uit de factsheet sociale veiligheid hoger onderwijs van de IvhO vernomen dat 25% van de responsstudenten die te maken hebben gehad met grensoverschrijdend gedrag hier geen melding over doen. In een onderzoek van ResearchNed en het Interstedelijk Studenten Overleg1 blijkt dit zelfs om 64% van de ondervraagde studenten te zijn. Kan de Minister aangeven welke maatregelen zullen worden getroffen om ervoor te zorgen dat het aantal studenten dat geen melding doet wordt teruggedrongen? Is de Minister het met de leden eens dat een barrière voor het aangeven van grensoverschrijdend gedrag kan ontstaan door een tekort aan, of onduidelijke informatie over het melden van grensoverschrijdend gedrag? Hoe denkt de Minister dit tegen te gaan, zo vragen de leden.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister het met de leden eens is dat er een barrière ontstaat wanneer studenten hun klachten over docenten moeten indienen bij directe collega’s van die docent. Zo ja, kan de Minister mogelijkheden onderzoeken om deze barrière te doorbreken? Weet de Minister of er op elke hoge school/universiteit op dit moment een ombudsman en een vertrouwenspersoon is voor het melden van incidenten omtrent sociale veiligheid? Zo nee, gaat de Minister hier onderzoek naar doen, zo vragen de leden.

Daarnaast merken de leden van de VVD-fractie op dat de IvhO in de factsheet sociale veiligheid hoger onderwijs instellingen aanbeveelt om de bekendheid en toegankelijkheid van de klachtenprocedure te verbeteren. Kan de Minister aangeven hoe hij aan deze aanbeveling gehoor gaat geven, zo vragen de leden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat 7% van de studenten zegt dat zij denken dat studenten zich niet altijd vrij voelen om hun mening te uiten. Bijna een kwart weet het niet, of is niet eens of oneens met de stelling. Is de Minister het ermee eens dat dat een hoog percentage is binnen instellingen waar open debat en vrij wisselen van ideeën ten behoeve van kennis en wetenschap de norm zou moeten zijn? Kan de Minister duiden waar specifiek de studenten niet over durven te praten en wil hij in overleg gaan met de instellingen om dit probleem op te lossen, zo vragen de leden.

De leden van de VVD-fractie zien opvallende cijfers als het gaat om bespreken van maatschappelijke problemen in de klas als die voor spanningen zorgen, minder dan de helft van de studenten, 49%, stelt dat docenten dat durven, 13% zegt expliciet dat docenten dat niet doen. Kan de Minister aangeven hoe het komt dat docenten deze onderwerpen mijden en wat hij hieraan wil doen? Is de Minister het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat het open debat en de vrije uitwisseling van ideeën gefrustreerd wordt door het mijden van onderwerpen, zo vragen de leden.

De leden van de VVD-fractie steunen de totstandkoming van onderzoek naar een veilige leeromgeving voor alle studenten in het hoger onderwijs. De leden hebben de behoefte periodiek geïnformeerd te worden over sociale veiligheid. Kan de Minister toezeggen dat hij periodiek, bijvoorbeeld elke twee jaar, de Kamer informeert over de ontwikkelingen omtrent sociale veiligheid in het hoger onderwijs? Kan de Minister mogelijkheden onderzoeken om meer respons te krijgen vanuit de studentenpopulatie om zo een beter beeld te krijgen van wat er zich afspeelt in de studentenpopulatie wat betreft sociale veiligheid? Overweegt de Minister andere onderzoeksmethoden te gebruiken om de validiteit van het onderzoek te vergroten? Indien niet, waarom niet, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de factsheet van de IvhO. Zij benadrukken dat sociale veiligheid een belangrijk thema is dat er baat bij heeft openlijk besproken te worden. Deze leden zijn dan ook blij dat er een aantal onderzoeken binnen dit thema zal worden uitgevoerd. Zij hebben enkele verdiepende vragen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of hij inzicht kan geven in de inhoudelijke insteek van de volgende onderzoeken in deze reeks. Focussen deze op andere facetten of is hier nu sprake van een nulmeting en wordt dit onderzoek meermaals op grotendeels dezelfde wijze uitgevoerd, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat alhoewel het merendeel van de studenten – gelukkig maar – hun omgeving als veilig beschouwt, er toch sprake is van zo’n 30.000 studenten die zich niet veilig voelen. Met name de kwestie van stagediscriminatie wordt genoemd als reden hiervoor. Kan de Minister inzicht verschaffen in de uitvoering van de motie van de leden Van den Berge en Van den Hul over een deskundigenteam voor de advisering over stagediscriminatie2, ook al betrof dit initiatief specifiek het mbo3? Kan de toegevoegde waarde van een dergelijke team al worden aangetoond en is het overnemen ervan in het hoger onderwijs een optie, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of hij kan reflecteren op het feit dat deze factsheet noemt dat ruim de helft van de studenten die te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag dit ervaarde in contact met personeel van een onderwijsinstelling. Hoe verhoudt dit zich tot het eerdere onderzoek van Amnesty International dat 11% van de vrouwelijke studenten te maken kreeg met verkrachting gedurende hun studietijd, alsook 1% van de mannen? Bent u bereid dit onderzoek mee te nemen in de reeks die u voornemens bent te doen en bent u tevens bereid in gesprek te gaan met Amnesty International over hun bevindingen en aanbevelingen? Kunt u tevens ingaan op hoe deze cijfers zich verhouden met die uit het onderzoek gedaan voor het Interstedelijk Studenten Overleg uitgevoerd door ResearchNed waarin 20% van de studenten aangeeft zich wel eens een onveilige situatie te hebben bevonden, zo vragen de leden

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of hij hun grote bezorgdheid deelt over het grote deel studenten dat geen melding maakt van grensoverdracht omdat deze studenten klaarblijkelijk weinig vertrouwen hebben in de klachtenprocedure. Kan de Minister zich voorstellen dat de drempels in het huidige systeem dermate hoog worden ervaren dat men wordt afgeschrikt melding te maken? Deelt de Minister de mening van voorgenoemde leden dat het wegnemen van drempels en zichtbaarheid vergroten, kan gebeuren door bijvoorbeeld het aanstellen van een overkoepelend en onafhankelijk meldpunt voor mbo en ho, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van de factsheet van IvhO inzake sociale veiligheid in het hoger onderwijs. Alhoewel het merendeel van de studenten aangeeft geen grensoverschrijdend gedrag ervaren te hebben op de opleiding, vinden deze leden het wel zorgelijk dat 4% van de studenten hier wel mee te maken heeft gehad. Derhalve hebben de leden enkele vragen over de factsheet en de brief van de Minister.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in de uitkomsten niet representatief vertegenwoordigd zijn: studenten met een migratieachtergrond, studenten uit de sectoren «economie» en «gedrag en maatschappij» en studenten die langer dan vier jaar studeren. Deze leden vinden de niet representatieve vertegenwoordiging van de eerste groep voornamelijk problematisch, omdat het onderzoek ook gaat over discriminatie. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? Op welke aanvullende manieren kan verdere monitoring uitgezet worden, zodat alle groepen studenten goed bereikt kunnen worden, zo vragen de leden.

Voorts zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd of de Minister bekend is met het onderzoek van ResearchNed dat in opdracht van het ISO is uitgevoerd.4 Hierin lezen de leden dat één op de vijf studenten te maken heeft gehad met een sociaal onveilig incident. Daarnaast heeft, volgens het onderzoek, 9% te maken gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze leden moeten concluderen dat deze cijfers zorgelijker zijn dan de onderzoeksresultaten van de IvhO. Kan de Minister een verklaring geven voor het forse verschil in de percentages met het onderzoek van de IvhO? Welk rapport neemt hij als uitgangspunt en waarom, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het ernstig dat slechts een klein deel van de studenten dat te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag een officiële klacht heeft ingediend bij de instelling, heeft aangeklopt bij de medezeggenschapsraad of contact heeft opgenomen met de politie. Deze leden lezen dat ongeveer de helft van deze studenten aangeeft dat ze geen klacht hebben ingediend, omdat het toch geen zin heeft en er niets aan gedaan wordt. De leden merken op dat het ontbreken van vertrouwen in de klachtenprocedures een probleem is dat zich langer afspeelt. Is de Minister dat eens met de leden? Welke acties ondernemen instellingen op dit moment om het vertrouwen in de klachtenprocedure te waarborgen? Door welke aanvullende maatregelen kan de Minister de onderwijsinstellingen op dit vlak ondersteunen? In dit kader zijn de leden ook benieuwd naar de uitvoering van de motie van het lid Westerveld waarin de regering wordt verzocht met alle onderwijssectoren, vertegenwoordigers van leerlingen en studenten en met kenniscentra sectorspecifieke afspraken te maken met onder meer het doel om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en studenten en onderwijspersoneel bekend te maken met procedures en functionarissen bij wie ze een melding kunnen neerleggen.5 Wat is de stand van zaken, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie horen ook graag of het onderwerp voldoende op het netvlies staat van studentenverenigingen, studie-, sport en culturele verenigingen die gelieerd zijn aan hogescholen en universiteiten. Is er binnen de diverse verenigingen voldoende kennis om te weten hoe om te gaan

met grensoverschrijdend gedrag? Is de Minister bereid om dit specifiek te bespreken met de landelijke studentenorganisaties LSVb6, ISO7 en LKvV8?

Heeft de Minister een beeld van het vertrouwen van studenten in andere organisatieonderdelen, zoals examencommissies, binnen de onderwijsinstelling? Heeft de Minister een beeld van hoe het vertrouwen in de andere organisatieonderdelen verschilt met het vertrouwen in de klachtenprocedures, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de rol van de ombudsfunctionaris is in de ervaren sociale veiligheid op de instellingen. Heeft de Minister zicht op welke instellingen de ombudsfunctionaris ook toegankelijk is voor studenten en of deze instellingen andere resultaten hebben op het gebied van sociale veiligheid? Zo nee, is de Minister bereid dat te onderzoeken, zo vragen de leden.

Grensoverschrijdend gedrag van personeel

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de IvhO concludeert dat ruim de helft van de studenten die te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag aangeeft dat het ging om grensoverschrijdend gedrag van personeel van de onderwijsinstelling. Is ook bekend wat de aard is van het gedrag? Welke definitie van grensoverschrijdend gedrag hanteert de IvhO? Is de Minister voornemens om in verdere monitoring ook te kijken naar de verschillende vormen van grensoverschrijdend gedrag in het hoger onderwijs? Deze leden lezen uit de nadere gesprekken met studenten dat anoniem een melding doen niet mogelijk is. Klopt dat voor alle instellingen? Bij welke instellingen is dat wel mogelijk? Wat vindt de Minister daarvan? Kan de Minister onderzoeken of anoniem een melding doen van toegevoegde waarde kan zijn voor het vertrouwen van de studenten in de klachtenprocedures, zo vragen de leden.

Voorts horen de leden van de GroenLinks-fractie graag of er ook een vergelijkbaar onderzoek komt naar de sociale veiligheid van het onderwijspersoneel in het hoger onderwijs. Heeft de Minister zicht op het aantal incidenten en aard van grensoverschrijdend gedrag onder het personeel zelf? Is de Minister ook voornemens om hun sociale veiligheid te monitoren? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.

Ten slotte lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat het kabinet met een nationaal actieplan seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld komt. Kan de Minister nader uiteenzetten op welke wijze het hoger onderwijs wordt opgenomen in het actieplan? Graag ontvangen deze leden een reactie.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de factsheet sociale veiligheid hoger onderwijs van de IvhO. Het is goed dat er met deze factsheet enig inzicht is in de cijfers over de sociale veiligheid van het hoger onderwijs in Nederland. Daarmee geeft de inspectie een eerste indicatie van hoe veilig het leerklimaat in het hoger onderwijs is. De leden vinden het belangrijk dat iedere student zijn of haar opleiding kan genieten binnen een veilig leerklimaat. Als hier toch inbreuk op wordt gemaakt, moeten studenten weten waar ze incidenten kunnen melden en ook vertrouwen hebben in de klachtenprocedure.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het mentaal welzijn van studenten onder druk staat. Mentaal welzijn wordt aangetast wanneer studenten sociale onveiligheid ervaren. Op 14 maart lanceerden deze leden het manifest Hoopvol Perspectief, waarmee zij een lans breken voor de mentale weerbaarheid van jongeren en aandacht willen vragen voor die druk op jongeren en studenten. Alvorens nader in te gaan op de specifieke uitkomsten van de factsheet sociale veiligheid, vragen de leden om een reactie van de Minister op een aantal punten uit het manifest. Ten eerste vragen zij de Minister of op alle onderwijsinstellingen voldoende laagdrempelige psychologische hulpverlening beschikbaar is. Het Interstedelijk Studenten Overleg constateert dat zorgstructuren sterk variëren tussen onderwijsinstellingen. Heeft iedere student in Nederland voldoende toegang tot laagdrempelige hulp op de onderwijsinstelling? Heeft iedere student in Nederland de mogelijkheid om met een mentor in gesprek te gaan? Zo niet, is de Minister bereid om met onderwijsinstellingen in gesprek te gaan om die zorgstructuur overal te optimaliseren ten behoeve van studenten, zo vragen de leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de meeste studenten hun opleiding gelukkig als een veilig leerklimaat ervaren. Toch geeft maar liefst één op de vijf studenten aan wel eens een incident te hebben meegemaakt dat een onveilig gevoel gaf. De leden lezen dat de Minister de uitkomsten van de enquête zal betrekken bij het formuleren van het nationaal actieplan seksueel grensoverschrijdend gedragen en seksueel geweld en dat hij sociale veiligheid in het hoger onderwijs structureel wil monitoren. De leden lezen dat veel instellingen in het hoger onderwijs de sociale veiligheid al meten in hun studentenenquêtes. Tevens constateren de leden dat enkel monitoring ook niet bijdraagt aan een veilig leerklimaat. Is de Minister dat met deze leden eens? Ziet de Minister een rol voor het ministerie weggelegd om op korte termijn met instellingen acties te ondernemen die leiden tot een veiliger leerklimaat, bijvoorbeeld door meer in te zetten op preventie en verbetering van informatievoorziening, zo vragen de leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat ongeveer 10% van de studenten pestgedrag, uitsluiting en discriminatie ziet, bijvoorbeeld bij het zoeken van een stage. In het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) staat dat stagediscriminatie wordt uitgebannen, niet alleen in het mbo maar ook in het hbo9 en wo10. De Kamer wordt voor Prinsjesdag nader geïnformeerd in een brede Kamerbrief over het mbo, maar is de Minister bereid om ook breder in het hoger onderwijs te kijken naar hoe stagediscriminatie uitgebannen kan worden? Welke rol ziet de Minister hierin voor de overheid weggelegd, zo vragen de leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat 4% van de studenten aan geeft te maken te hebben gehad met grensoverschrijdend gedrag. Dit komt neer op liefst 30.000 studenten totaal. In de helft van de gevallen betrof het gedrag door personeel van de onderwijsinstelling. Kan de Minister aangeven hoe hogescholen en universiteiten omgaan met meldingen over grensoverschrijdend gedrag van hun personeel? Wat kan de Minister doen om studenten en instellingen te ondersteunen bij omgang met deze meldingen, zo vragen de leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de coronamaatregelen de interpretatie van de steekproef naar de sociale veiligheid in het hoger onderwijs bemoeilijken. Bovendien wordt aangegeven dat het onderzoek niet representatief is. Zo zijn studenten met een migratieachtergrond, studenten uit de sectoren economie, gedrag en maatschappij en studenten die langer studeren dan vier jaar ondervertegenwoordigd. Het is daarom goed om de sociale veiligheid zowel op landelijk als op instellingsniveau te blijven monitoren en evalueren. Is de Minister bereid om vervolgonderzoek in te stellen naar de sociale veiligheid in het hoger onderwijs en daarbij grotere steekproeven te hanteren? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ook moeilijk bereikbare groepen studenten bij dit onderzoek betrokken worden? Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over vervolgstappen ten behoeve van de sociale veiligheid in het hoger onderwijs, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de factsheet van de IvhO over de sociale veiligheid in het hoger onderwijs. De leden merken op dat zij een veilige leeromgeving als een noodzakelijke voorwaarde voor goed onderwijs zien. Discriminatie past niet binnen een veilige leeromgeving. De leden vinden het daarom uiterst zorgwekkend dat één op de tien studenten aangeeft dat zij zien dat studenten worden gediscrimineerd op de opleiding (9%) of worden gediscrimineerd bij het zoeken van een stage (10%).

De leden van de DENK-fractie vragen in dit kader wat de stand van zaken is omtrent de aangenomen motie van het lid Van Baarle over onderzoek naar stagediscriminatie in het hoger onderwijs11. Deze leden vragen of de Minister het met de leden eens is dat de cijfers omtrent discriminatie uiterst zorgwekkend zijn en zij vragen om verder onderzoek naar stagediscriminatie in het hoger onderwijs.

Inbreng van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de factsheet sociale veiligheid hoger onderwijs van de IvhO.

Het lid van de fractie-BBB is blij dat de IvhO concludeert dat het overgrote deel van de studenten zich veilig voelt op hun opleiding. Het lid merkt op dat 4%, en dat zijn ruim 30.000 studenten, echter aan geeft te maken hebben gehad met grensoverschrijdend gedrag.

Het lid van de BBB-fractie vindt ook dat meer onderzoek en monitoring van sociale veiligheid in het hoger onderwijs nodig is en dat meer communicatie richting studenten nodig is waarin ze aangemoedigd worden wel meldingen te doen bij incidenten. Wil de Minister hier invulling aan geven en zo ja hoe, zo vraagt het lid.

II Reactie van Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Algemeen

Ik dank de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van de factsheet sociale veiligheid hoger onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: IvhO) (Kamerstuk 31 288, nr. 944). Hieronder ga ik in op de vragen van de verschillende fracties.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen om in overleg te gaan met instellingen over maatregelen om ervoor te zorgen dat het aantal studenten dat geen veilig leerklimaat ervaart zal worden teruggedrongen. Tevens vragen zij hoe deze maatregelen eruit gaan zien.

Ik ben reeds in gesprek met UNL12 en de VH13 over concrete maatregelen. Met deze partijen heb ik bestuurlijke afspraken gemaakt over het monitoren van sociale veiligheid en het opstellen van gedragscodes.14 Begin volgend jaar stuur ik uw Kamer een meer uitgewerkte integrale aanpak voor het bevorderen van de sociale veiligheid in het hoger onderwijs. Daar betrek ik ook de studentenorganisaties bij.

Voornoemde leden vragen welke maatregelen zullen worden getroffen om ervoor te zorgen dat het aantal studenten dat geen melding doet wordt teruggedrongen. Tevens vragen zij of een barrière voor het aangeven van grensoverschrijdend gedrag kan ontstaan door een tekort aan, of onduidelijke informatie over het melden van grensoverschrijdend gedrag.

De inspectie heeft gevraagd of en zo ja, welke actie de student die te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag heeft ondernomen. Hierop geeft een kwart van de respondenten aan geen actie ondernomen te hebben. Een kwart heeft een melding gedaan (bij vertrouwenspersoon, medezeggenschap of bij politie). Ongeveer de helft heeft het besproken met iemand binnen of buiten de instelling over wat te doen, of hulp gezocht bij vrienden of bekenden. Een heel klein deel (0,5%) heeft een klacht ingediend.

In het onderzoek van ResearchNed (in opdracht van ISO) is gevraagd of de student melding heeft gemaakt van grensoverschrijdend gedrag, waarbij specifiek werd gedoeld op een melding binnen de instelling. 36% heeft een melding gedaan onder meer bij een docent, tutor/mentor/studiebegeleider, studieadviseur/decaan of vertrouwenspersoon.

De twee onderzoeken laten zien dat het bespreken van ervaren grensoverschrijdend gedrag niet vanzelfsprekend is. Volgens het ResearchNed-onderzoek geeft van de studenten die grensoverschrijdend gedrag ervaren hebben en dit niet gemeld hebben 85% als reden op dat ze het niet ernstig genoeg vonden. Ik vind het van belang dat in het hoger onderwijs het gesprek op gang komt over gewenst en ongewenst gedrag. Een student moet zich veilig voelen om ervaren grensoverschrijdend gedrag te bespreken met een tutor, een docent, studieadviseur of vertrouwenspersoon. Met andere woorden: er moet een veilige cultuur zijn. Daarnaast is een goed werkende klachtenprocedure van belang. In het plan van aanpak sociale veiligheid dat ik begin volgend jaar aan de Kamer stuur ga ik nader in op hoe instellingen een veilige cultuur kunnen bewerkstellingen.

De leden van de VVD-fractie vragen of er een barrière kan ontstaan wanneer studenten hun klachten over docenten moeten indienen bij directe collega’s van die docent. Zo ja, wat gedaan kan worden om deze barrière te doorbreken. De leden vragen of er op elke hoge school/universiteit op dit moment een ombudsman en een vertrouwenspersoon is voor het melden van incidenten omtrent sociale veiligheid.

Op alle hogescholen en universiteiten zijn functionarissen los van het docentencorps met wie studenten problemen die zij ondervinden en die invloed hebben op hun studie, zoals grensoverschrijdend gedrag door een docent, kunnen bespreken. Dit zijn vertrouwenspersonen, studieadviseurs en studentendecanen. Op elke universiteit is verder een ombudsfunctionaris ingesteld ten behoeve van medewerkers, op een aantal universiteiten is de ombudsfunctionaris ook toegankelijk voor studenten. Ook een aantal hogescholen heeft een ombudsfunctionaris voor medewerkers en studenten.

Daarnaast dienen instellingsbesturen een toegankelijke en eenduidige faciliteit in te richten (artikel 7.59a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). De wetgever noemt een loket dat alle klachten, bezwaren of beroepen van de student ontvangt, correct doorstuurt en zorgt dat deze worden behandeld. Het instellingsbestuur is verantwoordelijk voor de behandeling van alle klachten (artikel 7.59b van de WHW).

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de bekendheid en toegankelijkheid van de klachtenprocedure te verbeteren.

De inspectie heeft in het kader van het thema-onderzoek naar sociale veiligheid ook studenten gevraagd naar hun ervaringen met de klachtenprocedure en daarover de factsheet «Studenten over de klachtenprocedure in het hoger onderwijs» uitgebracht. Hierin staat de volgende aanbeveling: «De inspectie roept daarom de instellingsbesturen van het hoger onderwijs op om onderzoek te doen naar de inrichting van de klachtenprocedure, de inlichting hierover aan studenten, de werking van de klachtenprocedure en de tevredenheid van studenten over de behandeling van hun klachten.» Ik steun deze aanbeveling. Ik kom hier op terug in de integrale aanpak sociale veiligheid, die ik uw Kamer begin volgend jaar zal toezenden. Daarin zullen onderzoek en monitoring een belangrijke plaats hebben.

De leden van de VVD-fractie lezen dat 7% van de studenten zegt dat zij denken dat studenten zich niet altijd vrij voelen om hun mening te uiten. Zij willen weten waar studenten specifiek niet over durven te praten en vragen om in overleg te gaan met de instellingen om dit probleem op te lossen. Voorts vragen de leden hoe het komt dat docenten onderwerpen die voor spanningen in de klas zorgen mijden.

Academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed. Ik vind het belangrijk dat iedereen zich vrij en veilig voelt, en dat universiteiten en hogescholen een plaats zijn en blijven waar een constructief, kritisch debat gevoerd kan worden over alle standpunten. Op basis van de nu beschikbare gegevens kan ik geen nadere inkleuring geven van waarover studenten niet durven te spreken. Ik ben blij dat de inspectie nader onderzoekt welke factoren een rol spelen bij de mate waarin studenten zich wel of niet vrij voelen om hun mening te uiten – waarover zij in de Staat van het Onderwijs 2023 zal rapporteren. Ik wil die rapportage echter niet afwachten en ben reeds in gesprek met UNL en de VH over hoe zij aankijken tegen deze bevindingen. Ik kom daar begin volgend jaar op terug bij het presenteren van het plan van aanpak voor sociale veiligheid.

De leden van de VVD-fractie willen graag dat de Kamer periodiek geïnformeerd wordt over de ontwikkelingen omtrent sociale veiligheid in het hoger onderwijs. Zij vragen zich tevens af wat gedaan kan worden om meer respons te krijgen vanuit de studentenpopulatie en of andere onderzoeksmethoden overwogen worden om de validiteit van het onderzoek te vergroten.

Ik heb met UNL en de VH afgesproken dat de instellingen zullen zorgdragen voor een eenduidige en structurele monitor van ervaren sociale veiligheid van medewerkers en studenten. Doordat de instellingen zelf gaan monitoren verwacht ik een grotere respons van studenten en daarmee een goede aanvulling ten opzichte van het inspectieonderzoek. Ik zal uw Kamer rapporteren over de voortgang ten aanzien van sociale veiligheid op stelselniveau, zoals ook over andere doelen die in het Bestuursakkoord 2022 gesteld zijn. De voortgang zal online op OCW-in-cijfers en in de begroting en het jaarverslag van het Ministerie van OCW te vinden zijn.

De inspectie adviseert ook andere onderzoeksmethoden te hanteren dan uitsluitend vragenlijsten, zoals (evaluatieve) gesprekken met groepen en individuele studenten, docenten, leidinggevenden, en systematische analyse van incidenten en meldingen. Ik zal deze aanbeveling meenemen in het gesprek dat ik met de koepels voer over de uitwerking van de afspraken.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de inhoudelijke insteek is van de volgende onderzoeken van de inspectie. Focussen deze op andere facetten of is hier nu sprake van een nulmeting en wordt dit onderzoek meermaals op grotendeels dezelfde wijze uitgevoerd, zo vragen zij.

Momenteel voert de inspectie een thematisch onderzoek uit naar de wijze waarop besturen van hogescholen beleid ontwikkelen en uitvoeren gericht op sociale veiligheid van studenten aan de kunst- en modeopleidingen. De inspectie heeft voor ervoor gekozen om dit onderzoek te richten op de kunst- en modeopleidingen vanwege het grote aantal meldingen dat de inspectie in 2021 ontving van incidenten rond sociale veiligheid van studenten op instellingen voor hoger onderwijs, waarvan het grootste deel afkomstig was van studenten van kunst- en/of modeopleidingen aan meerdere hogescholen. De Raad voor Cultuur heeft in zijn recente rapport ook gewezen op de kwetsbaarheid van het kunstvakonderwijs voor grensoverschrijdend gedrag.15 In de beleidsreactie op dit rapport gaat de Staatssecretaris van OCW nader in op de aanbevelingen. Daarnaast voert de inspectie momenteel twee instellingsonderzoeken uit met betrekking tot de sociale veiligheid. Verder heeft de inspectie een factsheet gepubliceerd over het ervaringen van studenten met de klachtenprocedure in het hoger onderwijs.16

Ik heb met UNL en de VH afgesproken dat de instellingen nu zelf zullen zorgdragen voor een eenduidige en structurele monitor van ervaren sociale veiligheid van medewerkers en studenten.

De leden vragen hoe het staat met de uitvoering van de motie van de leden Van den Berge en Van den Hul17 over een deskundigenteam voor de advisering over stagediscriminatie in het mbo18. Kan de toegevoegde waarde van een dergelijke team al worden aangetoond en is het overnemen ervan in het hoger onderwijs een optie, zo vragen zij.

In het mbo sluit het kabinet een Stagepact met bedrijfsleven en onderwijsinstellingen, waarin de aanpak van stagediscriminatie een nadrukkelijke plek krijgt. Er wordt op dit moment met studenten, scholen en leerbedrijven gewerkt aan de ontwikkeling van maatregelen om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan. Hierbij wordt ook bekeken hoe uitvoering kan worden gegeven aan de motie van de leden Van den Berge en Van den Hul over een deskundigenteam voor de advisering over stagediscriminatie.

In het hoger onderwijs heeft het onderwerp stagediscriminatie inmiddels veel aandacht. In de gesprekken die ik met studenten heb gevoerd, zijn ook genoemde gevoelens van onveiligheid naar voren gekomen. Op 13 juli jl. heb ik een manifest tegen stagediscriminatie ondertekend, samen met het Ministerie van SZW, de studentenbonden, VH, UNL en VNO-NCW/MKB-Nederland. In dit manifest staan interventies genoemd die worden ingezet om stagediscriminatie tegen te gaan, waaraan al deze partijen zich committeren. De genoemde partijen vormen sinds 2020 een Landelijke Werkgroep tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs. Volgend op het manifest is het Expertise Centrum Diversiteitsbeleid (Echo) in opdracht van de ministeries van OCW en SZW per september 2022 gestart met een werkprogramma voor het hoger onderwijs. Met behulp van dit werkprogramma, dat is gericht op studenten, docenten en het werkveld, zullen tools worden aangeboden om stagediscriminatie te voorkomen. De hierboven genoemde Landelijke Werkgroep tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs monitort de voortgang van de uitvoering van dit programma, waarbij OCW en SZW gezamenlijk zorgen voor de eerstelijns begeleiding van Echo.

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de factsheet van de inspectie, volgens welke ruim de helft van de studenten die te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag dit ervaarde in contact met personeel van een onderwijsinstelling, zich verhoudt tot het eerdere onderzoek van Amnesty International volgens welke 11% van de vrouwelijke studenten te maken kreeg met verkrachting gedurende hun studietijd, alsook 1% van de mannen? En hoe verhouden deze cijfers zich met die uit het onderzoek gedaan voor het Interstedelijk Studenten Overleg uitgevoerd door ResearchNed waarin 20% van de studenten aangeeft zich wel eens een onveilige situatie te hebben bevonden, zo vragen de leden.

Laat ik voorop stellen dat achter deze verschillende cijfers veel onrecht en leed schuilt voor de betrokkenen. En dat elk slachtoffer van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag er één te veel is.

De verschillende uitkomsten van de onderzoeken van de inspectie en van ResearchNed zijn verklaarbaar omdat de onderzoekers niet dezelfde methodiek en dezelfde vragenlijsten hanteren. Hierdoor zijn de cijfers niet zonder meer vergelijkbaar.

In het inspectieonderzoek geeft 94% van de studenten aan geen grensoverschrijdend gedrag ervaren te hebben op de opleiding. In het onderzoek van ResearchNed geeft 94% van de studenten aan zich veilig te voelen op de instelling. Wat dit betreft komen de uitkomsten van de twee onderzoeken overeen.

Uit het inspectieonderzoek blijkt dat 4% van de studenten grensoverschrijdend gedrag binnen de studie ervaren heeft, terwijl in het onderzoek van ResearchNed 20% aangeeft wel eens een onveilige situatie te hebben ervaren. De vraagstelling van ResearchNed is niet specifiek gericht op onveilige situaties binnen de studie, dit blijkt ook uit een aantal voorbeelden dat gegeven wordt. Dit verklaart wellicht het verschil met het inspectieonderzoek. Ook geeft het onderzoek van ResearchNed aan dat in de meeste gevallen een medestudent de dader is, waarbij in het inspectieonderzoek in de helft van de gevallen van grensoverschrijdend gedrag de dader behoort tot het personeel van de instelling.

Het grensoverschrijdend gedrag waar Amnesty International onderzoek naar gedaan heeft, is specifiek gericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit vond plaats in de privésfeer van studenten en is niet gekoppeld aan de leeromgeving. Begin volgend jaar zal ik met de Minister van SZW een nationaal actieplan tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld presenteren. In dat plan zal aandacht zijn voor de opgroeiende generaties, waaronder studenten in het hoger onderwijs.

De leden van voornoemde fractie vragen of de drempels om melding te maken van grensoverschrijdend gedrag als dermate hoog worden ervaren dat men wordt afgeschrikt melding te maken. Zij vragen of het aanstellen van een overkoepelend en onafhankelijk meldpunt voor mbo en ho het wegnemen van drempels kan bevorderen en zichtbaarheid kan vergroten.

De inspectie heeft in het kader van het thema-onderzoek naar sociale veiligheid ook studenten gevraagd naar hun ervaringen met de klachtenprocedure en daarover de factsheet «Studenten over de klachtenprocedure in het hoger onderwijs» uitgebracht.19 Twee derde van de bevraagde studenten in het hoger onderwijs voelt zich vrij om klachten over de opleiding in te dienen zonder bang te zijn dat dit negatieve gevolgen voor hen heeft. 18% van de bevraagde studenten geeft aan zich niet vrij te voelen om een klacht in te dienen over de opleiding.

Daarnaast geeft bijna een derde van de studenten in het hoger onderwijs aan dat zij er geen vertrouwen in hebben dat hun klacht of feedback over de opleiding serieus wordt genomen. Anderzijds heeft 44% van de bevraagde studenten in het hoger onderwijs er wel vertrouwen in dat hun klacht serieus wordt genomen.

Het onderzoek van de inspectie betreft ervaringen van studenten met specifiek de klachtenprocedure. Een klacht indienen volgens deze procedure is een formele stap. Het melden van grensoverschrijdend gedrag kan ook informeel gebeuren, door de ervaring te bespreken met iemand binnen de instelling. Ik deel de bezorgdheid over het lage percentage studenten dat vertrouwen heeft in de klachtenprocedure, en ik constateer dat ook het bespreekbaar maken van ongewenst gedrag, bijvoorbeeld door dit informeel te melden, nog niet gebruikelijk is. Daar moet echt verandering in komen, zodat slachtoffers zich veilig voelen om een melding te maken.

Grensoverschrijdend gedrag vindt plaats binnen de context van een opleiding of instelling, interventies of maatregelen zijn gebonden aan die context. Onderwijsinstellingen zullen daarom zelf aan het werk moeten gaan om drempels weg te nemen en ervoor te zorgen dat men vertrouwen heeft in een zorgvuldige behandeling van klachten. Studenten in het mbo en hoger onderwijs kunnen al melding van sociaal onveilige situaties maken bij de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke aanvullende manieren verdere monitoring uitgezet kan worden, zodat alle groepen studenten, waaronder studenten met een migratieachtergrond, goed bereikt kunnen worden.

Zoals ik aangaf in mijn antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie heb ik met UNL en de VH afgesproken dat de instellingen zelf zullen zorgdragen voor een eenduidige en structurele monitor van ervaren sociale veiligheid. Doordat de instellingen hun eigen studenten bevragen, kunnen zij makkelijker een grotere respons genereren dan de inspectie in een algemeen onderzoek kan doen. Ook kunnen instellingen direct aan de slag met de uitkomsten.

De inspectie adviseert ook andere onderzoeksmethoden te hanteren dan uitsluitend vragenlijsten, zoals (evaluatieve) gesprekken met groepen en individuele studenten, docenten, leidinggevenden, en systematische analyse van incidenten en meldingen. Ik zal deze aanbeveling meenemen in het gesprek dat ik met de koepels voer over de uitwerking van de afspraken.

Voorts vragen de leden van voornoemde fractie wat de verklaring is voor het forse verschil in de percentages «ervaring met sociaal onveilig incident» tussen het onderzoek van de IvhO en het onderzoek van ResearchNed dat in opdracht van het ISO is uitgevoerd.20 Welk rapport wordt als uitgangspunt genomen?

Laat ik voorop stellen dat achter deze verschillende cijfers veel onrecht en leed schuilt voor de betrokkenen. En dat ieder sociaal onveilig incident er één te veel is. De verschillende uitkomsten van de onderzoeken zijn verklaarbaar omdat de onderzoekers van de inspectie en van ResearchNed niet dezelfde methodiek en dezelfde vragenlijsten hanteren. Hierdoor zijn de cijfers niet zonder meer vergelijkbaar.

In het inspectieonderzoek geeft 94% van de studenten aan geen grensoverschrijdend gedrag ervaren te hebben op de opleiding. In het onderzoek van ResearchNed geeft 94% van de studenten aan zich veilig te voelen op de instelling. Wat dit betreft komen de uitkomsten van de twee onderzoeken overeen.

Uit het inspectieonderzoek blijkt dat 4% van de studenten grensoverschrijdend gedrag binnen de studie ervaren heeft, terwijl volgens het onderzoek van ResearchNed 20% wel eens een onveilige situatie ervaren heeft. De vraagstelling van ResearchNed is niet specifiek gericht op onveilige situaties binnen de studie, dit blijkt ook uit een aantal voorbeelden dat gegeven wordt. Dit verklaart wellicht het verschil met het inspectieonderzoek. Ook geeft het onderzoek van ResearchNed aan dat in de meeste gevallen een medestudent de dader is, waarbij in het inspectieonderzoek in de helft van de gevallen van grensoverschrijdend gedrag de dader behoort tot het personeel van de instelling.

Beide rapporten acht ik waardevol en beide geven aanleiding tot zorg.

De leden vragen welke acties instellingen ondernemen om het vertrouwen in de klachtenprocedure te waarborgen en door welke aanvullende maatregelen de onderwijsinstellingen op dit vlak ondersteund kunnen worden. In dit kader vragen de leden naar de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Westerveld waarin de regering wordt verzocht met alle onderwijssectoren, vertegenwoordigers van leerlingen en studenten en met kenniscentra sectorspecifieke afspraken te maken met onder meer het doel om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en studenten en onderwijspersoneel bekend te maken met procedures en functionarissen bij wie ze een melding kunnen neerleggen.21

De inspectie heeft in het kader van het thema-onderzoek naar sociale veiligheid ook studenten gevraagd naar hun ervaringen met de klachtenprocedure en daarover de factsheet «Studenten over de klachtenprocedure in het hoger onderwijs» uitgebracht. Twee derde van de bevraagde studenten in het hoger onderwijs voelt zich vrij om klachten over de opleiding in te dienen zonder bang te zijn dat dit negatieve gevolgen voor hen heeft. 18% van de bevraagde studenten geeft aan dat zij zich niet vrij voelen om een klacht in te dienen over de opleiding.

Daarnaast geeft bijna een derde van de studenten in het hoger onderwijs aan dat zij er geen vertrouwen in hebben dat hun klacht of feedback over de opleiding serieus wordt genomen. Anderzijds heeft 44% van de bevraagde studenten in het hoger onderwijs er wel vertrouwen in dat hun klacht serieus wordt genomen. Deze cijfers, op grond van wat studenten zeggen te ervaren, roepen de vraag op of de klachtenprocedures wel doen wat ze moeten doen.

In deze factsheet staat dan ook de volgende aanbeveling: «De inspectie roept daarom de instellingsbesturen van het hoger onderwijs op om onderzoek te doen naar de inrichting van de klachtenprocedure, de inlichting hierover aan studenten, de werking van de klachtenprocedure en de tevredenheid van studenten over de behandeling van hun klachten.» Ik onderschrijf deze aanbeveling die de uitvoering van de motie Westerveld voor wat betreft het hoger onderwijs ondersteunt. Ik kom hier op terug in de integrale aanpak sociale veiligheid die ik uw Kamer begin volgend jaar zal toezenden. Onderzoek en monitoring zullen hierin een belangrijke plaats hebben.

Op de stand van zaken van de motie van het lid Westerveld voor de andere onderwijssectoren wordt ingegaan in de brief Vrij en veilig onderwijs die uw Kamer binnenkort ontvangt.

De leden vragen of het onderwerp voldoende op het netvlies staat van studentenverenigingen, studie-, sport en culturele verenigingen die gelieerd zijn aan hogescholen en universiteiten. Is er binnen de diverse verenigingen voldoende kennis om te weten hoe om te gaan met grensoverschrijdend gedrag, en is de Minister bereid om dit specifiek te bespreken met de landelijke studentenorganisaties LSVb22, ISO23 en LKvV24, zo vragen zij.

Begin volgend jaar zal ik met de Minister van SZW een nationaal actieplan tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld presenteren. In dat plan zal aandacht zijn voor de opgroeiende generaties, waaronder studenten in het hoger onderwijs. In dit kader ben ik op werkbezoek geweest bij een Utrechtse studentenvereniging waar ik een initiatief om seksueel grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar te maken heb bijgewoond. Ik verwacht dat er bij sommige verenigingen nog een slag te maken is en zal dit ook bespreken met de landelijke studentenorganisaties LSVb, ISO en LKvV.

De leden vragen of er een beeld is van het vertrouwen van studenten in andere organisatieonderdelen, zoals examencommissies, binnen de onderwijsinstelling en of het vertrouwen hierin verschilt met het vertrouwen in de klachtenprocedures.

Nee, ik heb geen beeld van het vertrouwen van studenten in andere organisatieonderdelen, zoals examencommissies, binnen de onderwijsinstelling. Ik zal dit met de studentenorganisaties bespreken om een beeld te vormen. Tegelijkertijd concludeer ik ook zonder die vergelijking dat het aandeel studenten dat geen vertrouwen in de klachtenprocedure heeft, te hoog is. Daarom onderschrijf ik de aanbeveling van de inspectie dat instellingsbesturen hun klachtenprocedures kritisch moeten onderzoeken.

De leden vragen wat de rol is van de ombudsfunctionaris is in de ervaren sociale veiligheid op de instellingen. Bij welke instellingen is de ombudsfunctionaris ook toegankelijk voor studenten en hebben deze instellingen andere resultaten op het gebied van sociale veiligheid, zo vragen zij.

Binnen een instelling zijn er verschillende functionarissen waar studenten terecht kunnen met problemen ten aanzien van sociale veiligheid. Iedere functionaris heeft zijn eigen rol en verantwoordelijkheid. De ombudsfunctionaris heeft als toegevoegde waarde dat hij onderzoek kan doen, en zo patronen binnen de instelling kan ontwaren. Alle universiteiten hebben een ombudsfunctionaris voor medewerkers, op negen universiteiten is de ombudsfunctionaris ook toegankelijk voor studenten.25 Er zijn zeven hogescholen met een ombudsfunctionaris voor zowel medewerkers als studenten.26 Aan het eind van het jaar wordt het functioneren van de universitaire ombudsfunctie binnen de sector geëvalueerd.

De IvhO concludeert dat ruim de helft van de studenten die te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag aangeeft dat het ging om grensoverschrijdend gedrag van personeel van de onderwijsinstelling. De leden vragen of bekend is wat de aard is van het gedrag. Zij vragen tevens welke definitie van grensoverschrijdend gedrag de IvhO hanteert. Wordt in verdere monitoring ook gekeken naar de verschillende vormen van grensoverschrijdend gedrag in het hoger onderwijs?

Het is niet bekend wat de aard is van dit grensoverschrijdend gedrag. Aan studenten is gevraagd of ze in hun studie in het hoger onderwijs ooit te maken hebben gehad met grensoverschrijdend gedrag waardoor ze zich niet prettig voelden. De inspectie heeft geen nadere definitie van grensoverschrijdend gedrag meegegeven. Het is belangrijk dat we niet alleen een beter beeld krijgen van de mate waarin studenten zich wel of niet veilig voelen maar ook in welke vormen grensoverschrijdend gedrag zich manifesteert. Of de voorgenomen landelijke monitor daar geschikt voor is kan ik nog niet bepalen. Ik neem deze vraag mee in het gesprek dat ik met de koepels voer over de uitwerking van de monitor.

De leden vragen of het klopt dat anoniem een melding doen niet mogelijk is. Kan onderzocht worden of anoniem een melding doen van toegevoegde waarde kan zijn voor het vertrouwen van de studenten in de klachtenprocedures, zo vragen de leden.

Anoniem een melding doen is mogelijk, maar het is moeilijk om aan een anonieme melding opvolging te geven. De vraag of anoniem een melding doen van toegevoegde waarde kan zijn voor het vertrouwen van de studenten in de klachtenprocedures zal ik laten onderzoeken.

Verder vragen de leden of er ook een vergelijkbaar onderzoek komt naar de sociale veiligheid van het onderwijspersoneel in het hoger onderwijs. Is er zicht op het aantal incidenten en aard van grensoverschrijdend gedrag onder het personeel zelf? Is de Minister ook voornemens om hun sociale veiligheid te monitoren?

In 2020 heeft het programma Arbeidsmarktdiscriminatie en Psychosociale arbeidsbelasting van de Arbeidsinspectie een project uitgevoerd gericht op de universiteiten in Nederland. Aan alle universiteiten is gevraagd om «actieplannen» – de plannen van de universiteiten op het gebied van werkdruk, ongewenst gedrag/discriminatie en arbeidstijden -aan te leveren. Deze plannen zijn vervolgens door de Arbeidsinspectie bestudeerd en geanalyseerd. De Arbeidsinspectie concludeert dat «uit de actieplannen blijkt dat universiteiten veel aandacht geven aan werkdruk. Voor beleid en maatregelen gericht op de andere aspecten van psychosociale arbeidsbelasting – ongewenst gedrag en discriminatie – daarentegen is bij de universiteiten veel minder aandacht. Het is noodzakelijk dat hieraan meer aandacht wordt besteed.»

Eerder zijn relevante onderzoeken verschenen over de sociale veiligheid van medewerkers aan universiteiten, zoals rapporten van FNV/VAWO en van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren in 2019.

Ik heb met UNL en de VH afgesproken dat de instellingen zullen zorgdragen voor een eenduidige en structurele monitor van ervaren sociale veiligheid, ook van de medewerkers. In het plan van aanpak sociale veiligheid dat ik begin volgend jaar aan de Kamer stuur ga ik nader in op hoe instellingen een veilige cultuur kunnen bewerkstellingen. Hierin neem ik de bevindingen van de Arbeidsinspectie mee.

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie op welke wijze het hoger onderwijs wordt opgenomen in het nationaal actieplan seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld.

Begin volgend jaar stuur ik uw Kamer een meer uitgewerkte integrale aanpak voor het bevorderen van de sociale veiligheid in het hoger onderwijs. De aanpak zal worden opgesteld met inachtneming van de doelen die in het Nationaal actieplan worden opgenomen, dat ik begin volgend jaar met de Minister van SZW zal presenteren. Zo is in het nationaal actieplan onder andere als doel opgenomen tot maatschappelijk normen en een gedeeld beeld te komen over hoe we met elkaar om willen gaan in de samenleving en wat daarvoor nodig is, met nadrukkelijke aandacht voor genderstereotypering en machtsongelijkheid. Daarbij zal aandacht zijn voor de opgroeiende generaties, waaronder studenten in het hoger onderwijs. Daarnaast is een doel organisaties te ondersteunen om processen op orde te brengen, zodat er overal helder en effectief beleid is om seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld te voorkomen, maar ook om klachten op een goede wijze op te volgen.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten of iedere student in Nederland voldoende toegang heeft tot laagdrempelige hulp op de onderwijsinstelling. Is de Minister bereid om met onderwijsinstellingen in gesprek te gaan om die zorgstructuur overal te optimaliseren ten behoeve van studenten, vragen zij.

In 2019 is er een onderzoek gedaan naar het aanbod laagdrempelige psychische hulpverlening.27 Daarin kwam naar voren dat het vooral schort aan de vindbaarheid. De werkgroep studentenwelzijn, waaraan de VH, UNL en de studentenorganisaties deelnemen, maakt een handreiking voor het verbeteren van de informatievoorziening. Daarnaast wordt er met de leden van de werkgroep nu ook gewerkt aan een integrale aanpak mentale gezondheid.

Enkel monitoring draagt niet bij aan een veilig leerklimaat, merken de leden op. Zij vragen daarom of er een rol voor het ministerie weggelegd om op korte termijn met instellingen acties te ondernemen die leiden tot een veiliger leerklimaat, bijvoorbeeld door meer in te zetten op preventie en verbetering van informatievoorziening, zo vragen de leden.

Begin volgend jaar stuur ik uw Kamer een meer uitgewerkte integrale aanpak voor het bevorderen van de sociale veiligheid in het hoger onderwijs. Monitoring is inderdaad niet voldoende voor een veilig leerklimaat, maar vormt voor de instellingen en het ministerie wel een belangrijke basis voor die aanpak.

De leden vragen om breder in het hoger onderwijs te kijken naar het uitbannen van stagediscriminatie. Welke rol is hierin voor de overheid weggelegd, zo vragen de leden.

Ik heb op verschillende momenten aangegeven stagediscriminatie een van de belangrijkste thema’s te vinden voor het hoger onderwijs. Ook in het hoger onderwijs zelf wordt dit perspectief breed gedragen. Op 13 juli jl. heb ik daarom een manifest tegen stagediscriminatie ondertekend, samen met het Ministerie van SZW, de studentenbonden, VH, UNL en VNO-NCW/MKB-Nederland. In dit manifest staan interventies genoemd die worden ingezet om stagediscriminatie tegen te gaan, waaraan al deze partijen zich committeren. Volgend op het manifest is het Expertise Centrum Diversiteitsbeleid (Echo) in opdracht van de ministeries van OCW en SZW per september 2022 gestart met een werkprogramma voor het hoger onderwijs. De overheid monitort de voortgang van het werkprogramma van Echo en initieert daarnaast verder onderzoek rondom dit vraagstuk. Op dit moment loopt er bijvoorbeeld een onderzoek van ResearchNed naar stagediscriminatie onder studenten met een functiebeperking. OCW heeft hierin dus een tweeledige focus: bewaken van de voortgang van activiteiten gericht op het uitbannen van stagediscriminatie in het hoger onderwijs en het verder initiëren van wetenschappelijk onderzoek naar dit vraagstuk.

De leden willen weten hoe hogescholen en universiteiten omgaan met meldingen over grensoverschrijdend gedrag van hun personeel. Wat kan de Minister doen om studenten en instellingen te ondersteunen bij omgang met deze meldingen, zo vragen de leden.

Uit de factsheet van de inspectie blijkt dat 4% van de studenten grensoverschrijdend gedrag heeft ervaren. Daarvan heeft ca. 20% hiervan melding gemaakt binnen de instelling (vertrouwenspersoon of medezeggenschap). Ik kan in algemene zin niet zeggen hoe hogescholen en universiteiten omgaan met dit soort meldingen, dit zal van geval tot geval verschillen.

Zoals eerder gesteld: Ik vind het van belang dat in het hoger onderwijs het gesprek op gang komt over gewenst en ongewenst gedrag. Een student moet zich veilig voelen om ervaren grensoverschrijdend gedrag te bespreken met een tutor, een docent, studieadviseur of vertrouwenspersoon. Met andere woorden: er moet een veilige cultuur zijn. Daarnaast is een goed werkende klachtenprocedure van belang. In het plan van aanpak sociale veiligheid dat ik begin volgend jaar aan de Kamer stuur ga ik nader in op hoe instellingen een veilige cultuur kunnen bewerkstellingen.

De leden vragen of de Minister bereid om vervolgonderzoek in te stellen naar de sociale veiligheid in het hoger onderwijs en daarbij grotere steekproeven te hanteren. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ook moeilijk bereikbare groepen studenten bij dit onderzoek betrokken worden, vragen zij. Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over vervolgstappen ten behoeve van de sociale veiligheid in het hoger onderwijs, zo vragen de leden.

Ik heb met UNL en de VH afgesproken dat de instellingen zullen zorgdragen voor een eenduidige en structurele monitor van ervaren sociale veiligheid. Doordat de instellingen hun eigen studenten bevragen kunnen zij makkelijker een grotere respons genereren dan de inspectie in een algemeen onderzoek kan doen. Ook kunnen instellingen direct aan de slag met de uitkomsten. De inspectie adviseert ook andere onderzoeksmethoden te hanteren dan uitsluitend vragenlijsten, zoals (evaluatieve) gesprekken met groepen en individuele studenten, docenten, leidinggevenden, en systematische analyse van incidenten en meldingen. Ik zal deze aanbeveling meenemen in het gesprek dat ik met de koepels voer over de uitwerking van de afspraken.

Inbreng van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie vragen wat de stand van zaken is omtrent de aangenomen motie van het lid Van Baarle over onderzoek naar stagediscriminatie in het hoger onderwijs28. Verder vragen zij om verder onderzoek naar stagediscriminatie in het hoger onderwijs.

Ik deel de zorgen over de huidige cijfers rondom stagediscriminatie. De stand van zaken omtrent de motie van het lid Van Baarle is als volgt. Een aantal onderzoeken naar stagediscriminatie in het hoger onderwijs is inmiddels afgerond29 en door ResearchNed wordt op dit moment een onderzoek uitgevoerd naar stagediscriminatie onder studenten met een functiebeperking. De informatie die uit deze onderzoeken naar voren komt, is ingezet in het werkprogramma dat Echo per september 2022 is gestart en dat is gericht op studenten, het onderwijsveld en het werkveld. Ten slotte wordt binnen hogescholen met de NPO30-gelden verder onderzoek naar stagediscriminatie gedaan.

Inbreng van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie vraagt om meer onderzoek en monitoring van sociale veiligheid in het hoger onderwijs. Daarnaast vraagt ze om invulling te geven aan communicatie richting studenten waarin ze aangemoedigd worden meldingen te doen bij incidenten.

Ik heb met UNL en de VH afgesproken dat de instellingen zullen zorgdragen voor een eenduidige en structurele monitor van ervaren sociale veiligheid. Begin volgend jaar zal ik uw Kamer een integraal plan van aanpak voor het bevorderen van sociale veiligheid in het hoger onderwijs sturen.

Ik vind het van belang dat in het hoger onderwijs het gesprek op gang komt over gewenst en ongewenst gedrag. Als een student geconfronteerd wordt met grensoverschrijdend gedrag zou deze aangemoedigd moeten voelen om daarvan een melding te doen en te bespreken met een tutor, een docent, studieadviseur of vertrouwenspersoon. Een bestuurder of leidinggevende binnen een instelling kan studenten wel oproepen om zich te melden, maar we weten ook dat dit niet voldoende is. De beste aanmoediging is een veilige cultuur en dat een melder erop kan vertrouwen dat de melding zorgvuldig wordt behandeld. Daarom is ook een goed werkende klachtenprocedure van belang. In het plan van aanpak sociale veiligheid dat ik begin volgend jaar aan de Kamer stuur ga ik nader in op hoe instellingen een veilige cultuur kunnen bewerkstellingen.


X Noot
2

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 50

X Noot
3

Mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
5

Kamerstuk 35 925-VIII, nr. 23

X Noot
6

LSVb: Landelijke Studentenvakbond

X Noot
7

ISO: Interstedelijk Studenten Overleg

X Noot
8

LKvV: Landelijke Kamer van Verenigingen

X Noot
9

Hbo: hoger beroepsonderwijs

X Noot
10

Wo: wetenschappelijk onderwijs

X Noot
11

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 62

X Noot
12

Universiteiten van Nederland

X Noot
13

Vereniging Hogescholen

X Noot
14

Bestuursakkoord 2022 Hoger onderwijs en wetenschap. Kamerstuk 31 288, nr. 969.

X Noot
17

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 50

X Noot
18

Mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
21

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 23

X Noot
22

LSVb: Landelijke Studentenvakbond

X Noot
23

ISO: Interstedelijk Studenten Overleg

X Noot
24

LKvV: Landelijke Kamer van Verenigingen

X Noot
25

Aantallen op basis van informatie op websites van universiteiten.

X Noot
26

Aantallen op basis van informatie op websites van hogescholen.

X Noot
27

«Laagdrempelige psychische hulpverlening Inventarisatie van aanbod binnen mbo, hbo en wo», ECIO 2019

X Noot
28

Kamerstuk 35 925-VIII, nr. 62

X Noot
29

De Jong, M. en Hermes, J. (2021) Stage-discriminatie: De impact op studenten. Lectoraat Inclusion and the Creative Industries, Inholland; en Klooster, E., Meng, C., Bles, P., Monker, D., & Walz, G. (2020). (On)gelijke toegang tot stage en werk van hbo’ers met een migratieachtergrond: «Hbo’ers, onderwijs en werkgevers over verklaringen en oplossingen». ROA. ROA Reports No. 004.

X Noot
30

Nationaal Programma Onderwijs

Naar boven