31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 792 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 november 2019

Met deze brief reageer ik op het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (d.d. 26 september 2019) om een beeld te schetsen waaraan de opbrengst van het leenstelsel wordt besteed en om de laatste stand van zaken rondom de kwaliteitsafspraken te geven.

Bij het akkoord over het studievoorschot in 2014 stond centraal dat de studievoorschotmiddelen ten goede zouden komen aan de kwaliteit van het onderwijs. Dat was en is nog altijd het belangrijkste doel van de inzet van de studievoorschotmiddelen. Dat is een belofte aan de student die we gestand moeten doen.

Het grootste deel van de studievoorschotmiddelen is verbonden aan die kwaliteitsafspraken. Een klein deel van de middelen is verbonden aan enkele landelijke projecten. Daarnaast wordt de opbrengst van het studievoorschot vanaf 2021 ingezet voor vouchers. In bijlage één vindt u de verdeling van de middelen over deze categorieën1.

Kwaliteitsafspraken

In 2018 ben ik samen met de Vereniging Hogescholen, VSNU, ISO en LSVb tot het systeem van kwaliteitsafspraken gekomen.2 In 2018 zijn de studievoorschotmiddelen beschikbaar gekomen in de lumpsum, en is de afspraak gemaakt dat hogescholen en universiteiten de studievoorschotmiddelen in dat jaar besteden aan de thema’s van de Gemeenschappelijke Agenda. Daarnaast is afgesproken dat studenten instemmingsrecht krijgen op de besteding van de studievoorschotmiddelen als onderdeel van de hoofdlijnen van de begroting, en dat instellingen zich verantwoorden in het jaarverslag. Ook is afgesproken dat zij op sectorniveau rapporteren over de voorgenomen besteding en de realisatie daarvan. Over de voorgenomen besteding van de studievoorschotmiddelen in 2018 heb ik u in oktober 2018 geïnformeerd.3 De VSNU heeft inmiddels op haar website een overzicht gegeven van de besteding van die studievoorschotmiddelen in 2018.4

Na het sluiten van het akkoord zijn alle instellingen van start gegaan om samen met de medezeggenschap te komen tot een plan voor de kwaliteitsafspraken. De plannen van de instellingen beslaan de periode van 2019 tot en met 2024. Op dit moment worden de plannen nog volop beoordeeld door de NVAO. Aan de hand van het advies van de NVAO besluit ik of het plan van een instelling voldoende is, en of zij haar studievoorschotmiddelen krijgt toegekend voor de periode 2021 tot en met 2024. Als dat niet het geval is, volgt een herkansing. De instelling heeft dan tot een jaar na het besluit de tijd om een nieuw plan in te dienen. De toekenning van de middelen geldt vanaf 2021, omdat de NVAO nog plannen beoordeelt in 2019 en 2020. Met de instellingen is daarom afgesproken dat zij in 2019 en 2020 de studievoorschotmiddelen ontvangen in de lumpsum.

Op dit moment is over achttien van de vierenvijftig instellingen een besluit genomen. Vijftien instellingen hebben een plan gemaakt dat voldoet aan de criteria, drie hebben een plan dat nog niet geheel voldoet en mogen een nieuw plan indienen. Voor de overige instellingen loopt de beoordeling of besluitvorming nog. Daarvan geldt voor negenentwintig instellingen dat ze nog in de beoordelingsprocedure van de NVAO zitten. Voor zeven instellingen geldt dat ik een negatief advies van de NVAO heb ontvangen, en de procedure om tot een besluit te komen nog niet is afgerond.

Uiterlijk in april 2020 zijn alle plannen getoetst. Besluiten worden vanaf heden gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.5 De VSNU heeft op haar website links opgenomen naar de plannen van universiteiten die reeds goedgekeurd zijn.6 Ook op de site van de Vereniging Hogescholen zullen de plannen binnenkort te vinden zijn. In de bijlage bij deze brief vindt u een schematisch overzicht van de stand van zaken, inclusief een lijst met instellingen waarover ik reeds besloten heb.

Instellingen hebben plannen gemaakt die bijdragen aan de onderwijskwaliteit, waarbij interne belanghebbenden voldoende zijn betrokken, en de medezeggenschap instemming verleend heeft op het plan. Instellingen verschillen in de keuze of het plan op centraal of decentraal niveau is uitgewerkt, met aparte plannen per faculteit, of een combinatie daarvan. Ook de mate waarin de voornemens concreet en meerjarig zijn uitgewerkt, verschilt. Wanneer plannen onvoldoende uitgewerkt zijn, is het moeilijk om te bepalen of het plan realistisch is, en kan ook later moeilijk beoordeeld worden of het plan gerealiseerd is. Instellingen die een herkansing krijgen, zullen zich vooral op dit punt moeten verbeteren.

Uit de plannen tot nu toe blijkt dat hogescholen en universiteiten allemaal op meerdere thema’s voornemens en doelen hebben geformuleerd. De thema’s zijn:

  • Onderwijsintensiteit

  • Onderwijsdifferentiatie incl. talentprogramma’s

  • Docentkwaliteit (professionalisering)

  • Onderwijsfaciliteiten

  • Begeleiding van studenten

  • Studiesucces incl. doorstroom, toegankelijkheid en gelijke kansen

In de plannen van instellingen komt duidelijk terug dat de student centraal staat, in vrijwel alle plannen wordt ingezet op studentbegeleiding omwille van studentenwelzijn en studentsucces. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het inzetten van tutoren, inzet van studentpsychologen, maar ook door een betere voorbereiding op de arbeidsmarkt. Ook wordt veel ingezet op intensiever onderwijs en verbetering van de onderwijsfaciliteiten. Er worden meer docenten aangenomen, er is aandacht voor professionalisering van docenten, er wordt geïnvesteerd in digitale leeromgevingen, studieplekken en ontmoetingsruimtes. In het kader van onderwijsdifferentiatie zetten hogescholen en universiteiten in op talentprogramma’s, de aansluiting en voorbereiding op de arbeidsmarkt, verschillende (flexibele) leerroutes, het ontwikkelen van associate degree- en masteropleidingen.

Uit deze stand van zaken blijkt dat er nog instellingen zijn waarbij het plan voor de kwaliteitsafspraken nog niet voldoende is uitgewerkt. Zij krijgen de mogelijkheid om een nieuw plan in te dienen. Zij zullen de verbeterpunten die hen zijn aangereikt moeten gaan uitwerken. Voordat ik mijn besluit neem, krijgen instellingen waarover ik een negatief advies heb ontvangen, de mogelijkheid om met mij een gesprek te voeren. Instellingen laten in die gesprekken zien de verbeterpunten voortvarend te willen oppakken.

De NVAO heeft bovendien alle instellingen bij brief geïnformeerd over de procedure van en aandachtspunten bij de herstelbeoordeling. Tevens zullen er informatiebijeenkomsten plaatsvinden over de herstelbeoordeling.

Met dit eerste beeld van de kwaliteitsafspraken en de constructieve houding van instellingen die een herkansing krijgen, heb ik er vertrouwen in dat er goede plannen gemaakt worden, die concreet zullen bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs.

Wanneer alle plannen van instellingen zijn beoordeeld, zal de NVAO eind 2020 een landelijk beeld opmaken, die ik ook aan uw Kamer zal doen toekomen.

In 2022 zal de NVAO de voortgang van de uitvoering van de plannen beoordelen.

Instellingen zullen zich de komende jaren over de voortgang van de plannen verantwoorden in hun jaarverslag. Daarbij krijgt ook de medezeggenschap de gelegenheid om te rapporteren over de voortgang.

Inzet overige studievoorschotmiddelen

Vouchers

Voor de eerste vier cohorten studenten onder het nieuwe stelsel, geldt dat zij nog niet volledig hebben kunnen profiteren van de kwaliteitsinvesteringen. Daarom is destijds besloten om deze studenten bij afstuderen een studievoucher te geven van ongeveer € 2.000 die zij vijf tot tien jaar na afstuderen in kunnen zetten voor geaccrediteerde opleidingen of delen daarvan. Hiermee kunnen zij nogmaals gebruik maken van het kwalitatief verbeterde onderwijs en hopen we een stimulans te geven aan leven lang ontwikkelen (LLO) en het deeltijdonderwijs.

Landelijke projecten

Ongeveer tien procent van de studievoorschotmiddelen is gereserveerd voor landelijke projecten die door middel van onderwijsvernieuwing en samenwerking ook ten goede komen aan de kwaliteit van ons hoger onderwijs. Hieronder wordt kort ingegaan op deze diverse projecten.

Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT

In het Versnellingsplan voor Onderwijsinnovatie met ICT werken hogeronderwijsinstellingen samen aan de schaalvergroting van digitalisering, ten behoeve van de onderwijskwaliteit en om flexibel onderwijs mogelijk te maken. Bewuste inzet van onderwijstechnologieën zoals Virtual en Augmented Reality, learning analytics, en serious games maakt studentgericht en ervarend leren mogelijk. Ook kan het helpen bij meer betrokkenheid van de student bij het onderwijs en het verbeteren van leeruitkomsten. Doordacht digitaliseren helpt het onderwijs beter aan te laten sluiten bij individuele leerstijlen en stelt de docent in staat om vaardigheden en theorie effectiever en op hoger niveau over te dragen. In het versnellingsplan werken docenten, studenten, experts en bestuurders hard aan concrete producten, zoals toolkits voor docentprofessionalisering en handleidingen voor digitale (open) leermaterialen waarmee we het onderwijs kunnen verbeteren. In de periode 2019–2022 is in totaal € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor het versnellingsplan.

City Deal Kennis Maken

De inzet van de City Deal Kennis Maken (2017 t/m 2021) is om een versnelling tot stand te brengen in het oplossen van maatschappelijke opgaven van steden door onderzoekers, docenten en studenten hierbij grootschalig te betrekken. De betrokken steden, kennisinstellingen en andere partners beschouwen dit enerzijds als een vorm van kennisbenutting en anderzijds als het aanbieden van de stad als leeromgeving voor studenten. Centraal in de City Deal staan talentontwikkeling, ondernemerschap én het stimuleren van maatschappelijke betrokkenheid. In deze periode 2018–2021 is hiervoor € 4,65 miljoen beschikbaar gesteld.

Comeniusprogramma

Het Comeniusbeurzenprogramma biedt innovatiebeurzen voor docenten voor vernieuwing van een vak, voor seniordocenten voor vernieuwing van een opleiding en voor onderwijskundig leiders voor een instellingsbrede vernieuwing passend bij het profiel van de instelling. Jaarlijks worden 66 Comeniusbeurzen uitgereikt. In periode 2018–2020 is hiervoor jaarlijks circa € 7 miljoen beschikbaar gesteld. Thema’s van de Comeniusronde 2020 zijn: inclusief onderwijs, Bildung / identiteitsvorming en verbinding met de samenleving. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat het beurzenprogramma ook bijdraagt aan de loopbaankansen voor goede docenten.

Ontvangers van een beurs uit het Comeniusprogramma en de genomineerde kandidaten voor de verkiezing van Docent van het Jaar7 vormen samen het ComeniusNetwerk, dat is onder gebracht bij de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen (KNAW). In het netwerk wisselen deze onderwijsvernieuwers op landelijk niveau via bijeenkomsten en seminars onderling kennis en expertise uit. Er wordt onder andere gewerkt aan een visie op goed hoger onderwijs op vier thema’s: 1. duurzaam docentschap, 2. inclusie (t.b.v. studenten), 3. verandering verankeren en 4. vorming van studenten.

Online platform voor onderwijsinnovatie

In het voorjaar van 2020 wordt een online platform voor onderwijsinnovatie in het ho gerealiseerd, om de vernieuwingsprojecten (waaronder de Comeniusprojecten), bestaande professionaliseringsactiviteiten en het praktijkgericht onderwijsonderzoek thematisch bij elkaar te brengen. Elk thema krijgt een eigen themacoördinator. Het platform is bedoeld voor docenten, onderwijsleiders, icto-coaches (coaches voor ICT en onderwijs), docenttrainers en andere onderwijsprofessionals. Hiervoor is in 2019 en 2020 in totaal € 400.000 beschikbaar.

Onderwijsprijs

Er bestaan reeds prijzen voor onderzoek en impact als de Spinoza- en de Stevinpremie voor de universiteiten en de Deltapremie voor de hogescholen. Er wordt gewerkt aan een equivalent voor het geven van onderwijs. Deze Onderwijsprijs zal in 2020 voor het eerst aan een wo en hbo-instelling worden uitgereikt en is bedoeld voor teams van docenten en onderwijsleiders die zich uitzonderlijk bewezen hebben op het terrein van vernieuwing van het hoger onderwijs met grote sectorale, regionale, nationale of internationale uitstraling, hier ook onderzoek naar hebben verricht en kennis hierover hebben verspreid. Voor de onderwijsprijs is elk jaar € 2 miljoen beschikbaar.

Praktijkgericht onderwijsonderzoek

Via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) worden middelen beschikbaar gesteld voor (praktijkgericht) onderzoek naar het hoger onderwijs. De thema’s voor ronde 2018 waren toegankelijkheid van het hoger onderwijs, kleinschalig onderwijs en studentenwelzijn en de verbinding met de samenleving. Het onderzoek, waarvoor € 2 miljoen beschikbaar werd gesteld, wordt uitgevoerd door onderzoeksconsortia met daarin onderzoekers, docenten en onderwijsprofessionals uit meerdere hoger onderwijsinstellingen, waarbij hogescholen en universiteiten samenwerken. De thema’s voor de ronde in 2019 en 2020 zijn professionele ontwikkeling van docenten, internationaal en intercultureel onderwijs en flexibel onderwijs.

Regionale samenwerking mbo-hbo en vo-ho

Van 2018 tot en met 2021 worden studievoorschotmiddelen beschikbaar gesteld aan hogescholen en universiteiten voor het stimuleren van regionale samenwerking mbo-hbo en vo-ho. Het gaat om een bedrag van in totaal € 32,1 miljoen. Op basis van monitorgesprekken in 2019 kan worden geconcludeerd dat deze extra middelen de regionale samenwerking hebben gestimuleerd en de kwaliteit van de samenwerking in positieve zin hebben beïnvloed. Ook zijn initiatieven gestart die zonder deze extra middelen niet mogelijk waren geweest. Verduurzaming van de samenwerking blijft een punt van aandacht voor de komende periode.

Students4Students (S4S)

Met de studievoorschotmiddelen wordt de campagne-Students4Students (-S4S) bekostigd. In de periode 2017–2021 gaat om in totaal € 5 miljoen. Met deze campagne worden zowel studenten als professionals in het hoger onderwijs uitgedaagd initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan het creëren van inclusief onderwijs en gelijke kansen voor álle studenten. In de S4S-campagne staat «support» voor studenten, door studenten centraal.

Doel is bij te dragen aan een inclusieve samenleving, waarin iedereen ongeacht afkomst het beste uit zichzelf kan halen. Bij docenten en studenten ontstaat meer bewustwording van en begrip voor verschillende belevingswerelden. De campagne draagt verder bij aan betere doorstroom en aansluiting in het hoger onderwijs. De kracht van de S4S-projecten is dat de meeste projecten inzetten op inclusie door middel van het vergroten van een «sense of belonging» en verbetering van studiesucces voor studenten vanuit een interdisciplinair perspectief.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Kamerstuk 31 288, nr. 621.

X Noot
3

Kamerstuk 31 288, nr. 663.

X Noot
7

Jaarlijks georganiseerd door het ISO.

Naar boven