31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 573 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 januari 2017

Inleiding

Op 14 december 2015 verzocht u mij in de motie van het lid Rog1 «een onderzoek te starten naar de effectiviteit van de verschillende vormen van studiekeuzecheck en matchingsprocedures, zodat deze straks bij alle hogescholen en universiteiten kwalitatief aan de maat zijn».

Bijgaand bied ik u ter uitvoering van deze motie het rapport aan van het onderzoek «De studiekeuzecheck, een landelijk onderzoek naar de uitvoering en opbrengst van de studiekeuzecheck»2.

In mijn brief zal ik kort ingaan op:

  • de belangrijkste conclusies van dit onderzoek;

  • het vervolgtraject, waaronder de uitvoering van de motie Duisenberg c.s.3.

In de motie Duisenberg wordt mij verzocht om «in samenspraak met de betrokken organisaties, de VO-raad en alle sectororganisaties in het vervolgonderwijs, tot landelijke normen te komen waaraan loopbaanbegeleiding, studievoorlichting en studiekeuzeactiviteiten minimaal moeten voldoen», en de uitwerking hiervan voor het meireces van 2017 met u te delen.

Belangrijkste conclusies uit het onderzoek

De onderzoeksvragen zijn beantwoord op basis van landelijke kwantitatieve gegevens (1cijferHO), zelfrapportage studentgegevens (Startmonitor), studentgegevens uit de instellingsadministratie van een instelling en op basis van een inventarisatie van de onderzoekers van de verschillende vormen van studiekeuzecheck. Daarnaast zijn case studies uitgevoerd bij drie hogescholen en drie universiteiten. De analyses op deze bronnen vormen de basis voor de antwoorden op de onderzoeksvragen.

  • Welke verschillende vormen van studiekeuzecheck en matchingsprocedures worden gehanteerd?

    Uit de inventarisatie van het onderzoeksbureau blijkt dat er bij de studiekeuzecheck en matchingsprocedures sprake is van een grote verscheidenheid in activiteiten en in de combinaties waarin zij voorkomen, in de concrete invulling van activiteiten, in de gegeven studiekeuzeadviezen en in de wijze waarop zij tot stand komen.

  • Welke vormen van studiekeuzecheck/matchingsprocedures lijken het meest effectief?

    Effecten van de studiekeuzecheck (kunnen) zijn een lagere uitval, sterkere binding van studenten met hun opleiding, minder twijfel over de studiekeuze, betere studiehouding van studenten en betere, eerdere sociale en academische integratie.

    In het wetenschappelijk onderwijs blijken studenten die hebben deelgenomen aan de studiekeuzecheck, inderdaad minder vaak uit te vallen in hun eerste studiejaar.

    In het hbo zijn de verschillen in uitval tussen studenten die wel en niet deelnemen aan de studiekeuzecheck of afzonderlijke activiteiten niet significant.

    Gezien de grote verscheidenheid in invulling en uitvoering van studiekeuzeactiviteiten, moeten deze bevindingen in de eerste plaats worden gezien als een indicatie dat de studiekeuzecheck uitval kan verminderen, maar kan nog niet worden geconcludeerd welke activiteiten of combinaties van activiteiten meer zinvol zijn dan andere.

  • Hoe is de studiekeuzecheck ingebed in het beleid van voorlichting en begeleiding van aankomende/startende studenten?

    Formeel zijn voorlichting en studiekeuzecheck helder afgebakend. De studiekeuzecheck beoogt doorgaans realistische verwachtingen bij de aankomende studenten te creëren of deze te toetsen. De consequenties die instellingen verbinden aan dit gedeelde uitgangspunt, kunnen weer sterk verschillen.

    De studiekeuzecheck levert informatie op over nieuwe studenten. Deze informatie wordt gebruikt bij de verdere studieloopbaanbegeleiding, maar dit kan nog meer gestroomlijnd worden dan tot nu toe is gerealiseerd.

  • Welke randvoorwaarden dragen bij aan de effectiviteit van de studiekeuzecheck?

    De verplichte deelname aan de studiekeuzecheck hangt in het wo samen met minder uitval, waarbij niet kan worden onderscheiden of deze deelname algemeen verplicht is of speciaal voor individuele aanmelders.

    In het hbo is geen significant verschil in uitval waargenomen tussen studenten die wel en niet (verplicht) deelnemen aan de studiekeuzecheck.

    Daarnaast zijn uit de case studies de volgende randvoorwaarden geïdentificeerd die kunnen bijdragen aan een voorspoedig verloop van de studiekeuzecheck:

    • Het organiseren van contactmomenten op vaste dagen / in vaste periodes,

    • Inzetten van ouderejaarsstudenten in de organisatie van de studiekeuzecheck,

    • Verplicht stellen van deelname.

  • De hoofdvraag van dit onderzoek luidde:

    Welke verschillende vormen van studiekeuzecheck en matchingsprocedures zijn er en welke vormen lijken de meeste positieve effecten te hebben voor de student en de instelling.

    Gelet op de verscheidenheid in studiekeuzeactiviteiten en de verschillende mogelijke opbrengsten kan uit het onderzoek niet geconcludeerd worden of er arrangementen van de studiekeuzecheck zijn die meer positieve effecten hebben dan andere, en zo ja, welke arrangementen dat dan zouden zijn.

    Wel is er een significant verband tussen deelname aan de studiekeuzecheck en minder uitval aangetoond in het wo, maar niet in het hbo.

    De studiekeuzecheck is nog sterk in ontwikkeling. Dat blijkt uit de verschillen tussen het activiteitenaanbod voor de cohorten 2014 en 2015. Het gros van de aankomende studenten neemt inmiddels in enige vorm deel aan de studiekeuzecheck. Van belang is nu de verschillende activiteiten door te ontwikkelen en in vervolgonderzoek na te gaan hoe deze nog meer toegesneden kunnen worden op verschillende doelgroepen.

Vervolgtraject

Zoals uit het onderzoek blijkt, is het niet mogelijk eenduidige conclusies te trekken over de effecten van de verschillende vormen van studiekeuzechecks. Er is een grote variatie in de activiteiten en de manier waarop ze worden uitgevoerd en er zijn verschillende effecten. Er is op dit moment geen pasklaar recept voor de meest effectieve studiekeuzecheck.

Het rapport is een waardevolle aanvulling op andere onderzoeken die ook hebben plaatsgevonden, en nog zullen plaatsvinden naar de studiekeuzecheck, en kan behulpzaam zijn voor de verdere doorontwikkeling van de studiekeuzecheck.

Ik ben met de betrokken organisaties (o.a. de VSNU, VH, studentenbonden, jongerenorganisaties en decanenverenigingen) reeds aan de slag om de motie Duisenberg uit te voeren. De resultaten van dit onderzoek zullen daar nadrukkelijk bij worden betrokken, evenals het tienpuntenplan «aanval op de uitval» en andere relevante onderzoeken en documenten.

Daarnaast ga ik met de betrokken organisaties overleggen of en zo ja op welke wijze een vervolg kan worden gegeven aan dit voorliggende onderzoek.

Voor het meireces 2017 ontvangt u hierover mijn rapportage.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Motie van het lid Rog over een onderzoek naar studiekeuzechecks en matchingsprocedures van 14 december 2015, Kamerstuk 31 288, nr. 517

X Noot
2

ResearchNed, januari 2017, Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Motie van het lid Duisenberg c.s. over landelijke normen voor loopbaanbegeleiding, studievoorlichting en studiekeuzeactiviteiten van 3 november 2016, Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 21

Naar boven