31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 546 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 juli 2016

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 8 juni 2016 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 onder meer in verband met een andere bekostigingswijze van het wetenschappelijk onderzoek (Kamerstuk 31 288, nr. 542).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 juni 2016 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 1 juli 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD-fractie hebben het voorstel met belangstelling bestudeerd. Zij hebben gelezen dat «de middelen bedoeld zijn ter ondersteuning van profilering op onderzoek dat bijdraagt aan de Nationale Wetenschapsagenda en blijven bij de instellingen.» Dit principe wordt door de genoemde leden ondersteund. Wel vragen zij waarom de bepaling vooraf dat er «geen herverdeling tussen universiteiten» plaatsvindt passend is bij een onderzoeksfinanciering die berust op een wetenschapsagenda, nu nog onbekende speerpunten daarin, samenwerking met de Kenniscoalitie en daarbij horende mogelijke anders benodigde allocatie van investeringsmiddelen tussen universiteiten.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Zij hechten aan een stabiele onderzoeksfinanciering, maar zijn van mening dat de bestedingsvrijheid ten aanzien van de eerste geldstroom niet beperkt dient te worden als gevolg van de voorgestelde wijziging.

Deze leden lezen dat de vrije ruimte die ontstaat als gevolg van het maximeren van de bekostigingsparameter bedoeld is ter ondersteuning van de Nationale Wetenschapsagenda. Deze leden vragen een toelichting op het ondersteunende karakter. Kan het kabinet bevestigen dat deze middelen niet alleen binnen de eerste geldstroom blijven, maar dat instellingen ook de vrijheid behouden deze middelen uiteindelijk naar eigen inzicht in te zetten?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de wens om de aansluiting op de Nationale Wetenschapsagenda te versterken, zich verhoudt tot de analyse van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen over wetenschappelijke signaalgebieden, die onder druk staan en extra aandacht verdienen. Zij vragen in hoeverre de regering onderkent dat deze signaalgebieden juist verder onder druk kunnen komen door een versterkte inzet op nationale thema’s, zoals op basis van de topsectoren en de wetenschapsagenda. Zij wijzen bijvoorbeeld op het signaalgebied Nederlands recht, waarop ook binnen de structuur van de wetenschapsagenda nauwelijks aansluiting te vinden is. Hoe wordt uitwerking gegeven aan de aanbeveling om juist de signaalgebieden voorrang te geven, zo vragen de voornoemde leden.

II Reactie van de Minister

Het kabinet is de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkentelijk voor de vragen en opmerkingen die zij hebben gemaakt in het kader van de voorhangprocedure met betrekking tot het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 onder meer in verband met een andere bekostigingswijze van het wetenschappelijk onderzoek (Kamerstuk 31 288, nr. 542). De vragen en opmerkingen bieden het kabinet de gelegenheid om op een aantal aspecten van dit wijzigingsbesluit dieper in te gaan.

De leden van de VVD-fractie hebben een vraag over de herverdeling tussen universiteiten.

In de Wetenschapsvisie (bijlage bij Kamerstuk 29 338, nr. 141) en in de kabinetsreactie bij de Wetenschapsagenda (Kamerstuk 29 338, nr. 149) is opgenomen dat de middelen, die als gevolg van de aftopping van de promotiebekostiging van 25% naar 20% per universiteit gaan, mogen worden behouden. Deze middelen zijn bedoeld ter ondersteuning van profilering op onderzoek dat bijdraagt aan de Nationale Wetenschapsagenda (bijlage bij Kamerstuk 29 338, nr. 149). Hierdoor wordt iedere universiteit gestimuleerd om de stappen in de onderzoeksprofilering te verbinden met de prioriteiten in de Nationale Wetenschapsagenda. De middelen die binnen de eerste geldstroom ontstaan als gevolg van het maximeren van de promotiebekostiging zijn geen vrije middelen, omdat deze middelen nu al worden ingezet voor onderzoek binnen de universiteiten.

De leden van de SGP-fractie hebben vragen gesteld over de bestedingsvrijheid en wetenschappelijke signaalgebieden.

De vrijkomende middelen blijven binnen de eerste geldstroom. Zoals hierboven ook aangegeven zijn de middelen bedoeld ter ondersteuning van profilering op onderzoek dat bijdraagt aan de Nationale Wetenschapsagenda (bijlage bij Kamerstuk 29 338, nr. 149). Deze agenda is mede opgesteld door de universiteiten en de KNAW die beiden onderdeel uitmaken van de Kenniscoalitie.

De genoemde signaalgebieden maken onderdeel uit van de routes binnen de Nationale Wetenschapsagenda. Binnen die routes komen vragen op het gebied van het recht aan de orde, zoals:

  • «Hoe kunnen recht en andere vormen van regulering voldoende rechtszekerheid bieden en tegelijkertijd inspelen op hedendaagse maatschappelijke kansen en uitdagingen?»

  • «Wat betekenen Europeanisering en globalisering voor de democratie en de rechtsstaat?»

  • «Hoe kunnen de effectiviteit en legitimiteit van wetgeving worden versterkt in het licht van mondiale uitdagingen op het terrein van milieu, veiligheid, innovatie, energie en klimaat?»

Het kabinet is dus niet bezorgd dat het recht onvoldoende van belang zou zijn voor de Wetenschapsagenda. Hetzelfde geldt ook voor de andere signaalgebieden die de KNAW noemt.

Juist door de strategische keuzes over de inzet van lumpsummiddelen bij de universiteiten te laten, kunnen zij zorgen voor een aanwending van middelen die zo goed mogelijk aansluit bij hun profilering en de Nationale Wetenschapsagenda. De bestedingsvrijheid is dus voldoende geborgd.

Naar boven