Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 2015
Tijdens het mondelinge vragenuur van uw Kamer op 14 oktober jl. (Handelingen II 2014/15,
nr. 13, item 2) zijn door de heer Van Meenen (D66) vragen gesteld over instellingen die studenten
kosten in rekening brengen bij te late inschrijving voor tentamens. Over dit onderwerp
zijn begin 2014 ook schriftelijke Kamervragen gesteld door Jasper van Dijk (SP) en
de heer Mohandis (PvdA) (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nrs. 1462 en 1495).
In het vragenuur heb ik een wetswijziging aangekondigd, zodat het mogelijk wordt dat
instellingen een vergoeding kunnen vragen voor een te late inschrijving voor tentamens.
Tevens heb ik toegezegd uw Kamer te zullen informeren over het nader overleg dat ik
zou voeren met de koepels en de studentenorganisaties.
Tijdens bovengenoemd vragenuur heb ik met uw Kamer van gedachten gewisseld over de
wenselijkheid dat een instelling een student die zich te laat voor een tentamen wil
inschrijven toch in de gelegenheid stelt het betreffende tentamen af te leggen tegen
betaling van een vergoeding. Dit vanwege de kosten die de instelling moet maken. Aan
de orde kwamen ook het belang van de student om ondanks een verlate inschrijving toch
tentamen te kunnen doen en de behoefte van de instellingen de tentamens goed en efficiënt
te organiseren.
Daarbij heb ik uw Kamer er tevens op gewezen dat de VH, VSNU, LSVb en het ISO, kort
daarvoor een akkoord hadden bereikt, inhoudende dat alle partijen ermee akkoord zijn
dat studenten zich na het verstrijken van de inschrijftermijn alsnog kunnen inschrijven
voor tentamens tegen betaling van een redelijke vergoeding van maximaal € 20,–. Hiernaast
pleiten de LSVb en het ISO voor een gecombineerde inschrijving voor vak en tentamen.
De studentenbonden bevelen aan om per instelling, dan wel per opleiding passende keuzes
te maken, in overleg met de studentenvertegenwoordiging en deze op te nemen in de
onderwijs- en examenregeling (OER). In mijn bijgevoegde brief aan de instellingen
heb ik verwezen naar de door de studentenbonden gedane aanbeveling1. Deze brief handelt over de vraag of en welke eigen bijdrage in rekening kunnen worden
gebracht bij zittende studenten. Dit is het resultaat van constructief overleg met
de VSNU, VH, LSVb en het ISO over dit thema; alle partijen onderschrijven de brief.
Na het mondeling vragenuur van 14 oktober heb ik overleg gevoerd met de VH, VSNU,
LSVb en het ISO over de vraag hoe over de wijze waarop – in afwachting van een wetswijziging –
zou moeten worden omgegaan met het in rekening brengen van kosten bij studenten als
zij zich te laat inschrijven voor een tentamen. Het overleg heeft geleid tot de conclusie
dat studenten en instellingen baat hebben bij het gesloten akkoord, dat zij zien als
een «gentlemen’s agreement». Ook in de periode dat de voorgenomen wetswijziging niet
is geëffectueerd.
Het akkoord staat de student niet in de weg om zich hierover te wenden tot de rechter.
Ik ben me daarvan bewust, maar vind het niettemin van belang voorafgaand aan een wijziging
van de WHW recht te doen aan het akkoord van partijen. Daarmee wordt immers voor alle
betrokkenen optimale duidelijkheid geschapen. De besluitvorming van elke individuele
instelling over dit vraagstuk zal in overleg met de medezeggenschap plaatsvinden.
Als een instelling een regeling treft zoals beschreven in het akkoord, dan zal daaraan
verder op decentraal niveau invulling worden gegeven. Een dergelijke regeling zal
tevens in de OER worden opgenomen. Gelet op het bovengestelde achten alle betrokken
partijen (actieve) handhaving van de WHW op dit punt dan ook niet opportuun.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker