31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 343 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 mei 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 2 april 2013 overleg gevoerd met minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 maart 2013 betreffende de voorhang van het ontwerpbesluit experiment uitbreiding bindend studieadvies (Kamerstuk 31 288, nr. 330).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Jasper van Dijk

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Jasper van Dijk, Duisenberg, Klaver, Lucas, Van Meenen, Mohandis en Rog,

en minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

Aanvang 17.36 uur

De voorzitter: Ik open het algemeen overleg. De spreektijd in eerste termijn is drie minuten per fractie en als de leden de interrupties kort houden, kunnen ze drie interrupties maken. Als ze te lang worden, dan moeten we terug naar twee.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik woon in Leiden. Daar staat een bekende universiteit en die universiteit heeft, in figuurlijke zin, de vlag al uitgehangen. Men is heel blij met dit voorstel. Dat kent een gretigheid die ik niet terugzie in de drang naar onderwijsvernieuwing of de drang naar intensieve begeleiding aan diezelfde universiteit. Nee, met dit voorstel wordt de student verantwoordelijk voor de eerder gemaakte prestatieafspraak. Als je de vergelijking maakt met een open haard, dan kun je zeggen dat we veel warmte in het onderwijs willen. We willen veel vuur. We trekken via de schoorsteen aan het vuur, maar voor echte warmte is hout nodig, is investering nodig. Nu wordt ingezet op rendement in plaats van op kwaliteit en daaraan liggen geen duidelijke cijfers ten grondslag. Kan de minister aantonen dat we nu werkelijk een probleem aan het oplossen zijn? Kan de minister meer inzicht geven?

Uit eigen ervaring, als jarenlang hoofd van een propedeuse op een heao, weet ik hoe belangrijk het is dat een bindend studieadvies (BSA) in het eerste jaar plaatsvindt. Het is heel belangrijk voor studenten en ook voor instellingen dat na maximaal één jaar duidelijk is of een student op de goede plek zit. Het is de taak van de instelling om er door middel van intensief onderwijs en een goede begeleiding voor te zorgen dat de studenten die verder zijn gegaan, ook een diploma halen. Ze moeten niet het risico lopen dat ze na twee of drie jaar alsnog die opleiding moeten verlaten. Daar zit ook een inconsequentie met het sociaal leenstelsel, nog even los van de vraag of dat er komt. Het kabinet heeft als doel een sociaal leenstelsel in te stellen waarmee de student de regie krijgt over zijn leven. Zo wordt dat ook beleden. De student moet kijken op welke manier hij zijn studie en zijn leven inricht en hoe hij dat combineert met werkzaamheden, en dat verdraagt zich totaal niet met een systeem waarbij in hogere leerjaren studieadviezen worden afgegeven. Als een bindend studieadvies in het tweede en derde leerjaar mogelijk wordt gemaakt, dan zullen adviezen in het eerste jaar mogelijk aan inflatie onderhevig worden, terwijl dat juist het cruciale advies is. Dit is een verdere stap op de weg van verschoolsing van het onderwijs. We hebben hier de mond vol van bildung en kwaliteitsimpulsen, maar dit is een tegengestelde beweging. Wij willen dat er juist ruimte komt voor zaken zoals ondernemerschap, topsport, intensieve, kortdurende commissiewerken, stages in het buitenland en studiegedeeltes in het buitenland en deze zaken staan niet in de uitzonderingen.

Wij willen inzetten op kwaliteitsverbetering, maar ik voorzie een golf van bezwaren. Als argument wordt werkelijk gegeven dat er administratieve last verdwijnt doordat je geen te grote collegezalen meer hoeft te plannen voor studenten die niet op komen dagen. Het beetje administratieve last dat daarmee verdwijnt, zal geheel tenietgedaan worden door de enorme administratieve lasten die met die bezwaren gepaard gaan. Het is een ongelooflijk ingrijpende beslissing als je in het tweede of derde leerjaar alsnog je studie moet verlaten. Dat lijkt me een ramp voor iemand en daar zal een willekeurige student zich ook maximaal tegen verzetten.

Wij willen dat de instellingen verantwoordelijk blijven voor de prestatieafspraken die ze hebben gemaakt en dat ze de rekening daarvoor nu niet bij de studenten leggen. Wij vragen de minister dan ook om af te zien van dit onheilzame plan.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Een eigen onderzoek van de Erasmus Universiteit liet zien dat de Rotterdamse studenten gemiddeld drie klokuren besteden aan hun studie, inclusief colleges. Studenten bleken studeren massaal als een nevenactiviteit te beschouwen naast hun baantjes waarmee ze extra geld verdienen. Op basis van dat onderzoek is men toen overgestapt op het jaarklassensysteem. Er bleken veel tegenstanders van dat systeem te zijn: de universiteit zou er te schools van worden en het zou niet passen binnen de academische cultuur. Opvallend was ook hier weer dat de tegenstanders van aanscherping van het studierendement alweer alleen maar bij de linkse partijen te vinden waren. Wat is dat toch met dat linkse wereld- en mensbeeld? Het is toch die diepgewortelde overtuiging dat gemeenschapsgeld gratis geld is. Er is een zekere vooruitgang geboekt, want ook de PvdA-fractie ziet nu kennelijk in dat er wat moet gebeuren. Ik heb al eens eerder gezegd dat de Nederlandse studenten tot de traagste der aarde behoren. Voor de partijen die het daar niet zo mee eens zijn, heb ik hier nog een paar cijfers: volgens de OESO doen Nederlandse hbo'ers en wo'ers zo'n 1,7 jaar langer over hun studie dan het gemiddelde van alle OESO-studenten, dat op 4,33 jaar ligt. Door de stijgende instroom is de betaalbaarheid en daarmee de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in gevaar. Het is van groot belang dat studenten sneller en efficiënter hun studie doorlopen.

Het vorige kabinet heeft, met gedoogsteun van de PVV, stevig ingezet op het verhogen van het rendement en het terugdringen van de uitval. Wij waren dan ook pleitbezorger van die Strategische Agenda Hoger Onderwijs van kabinet-Rutte I. Nu is dan die maatregel van het bindend studieadvies aangekondigd. De PVV-fractie heeft dat in de vorige kabinetsperiode ook gesteund en wij zijn ook voorstander van een uitbreiding van dat BSA. Het doel van het experiment is om het studiesucces te verhogen door studenten te motiveren om harder te studeren. Ons gezond verstand zegt dat die maatregel gaat werken en daarom kunnen wij ook instemmen met een experiment in de aanloop naar die wetgeving. We hebben echter nog wel een vraag: In de ontwerp-AMvB is een bepaling opgenomen die de minister de bevoegdheid geeft om dat experimentele BSA geheel of gedeeltelijk te beëindigen. Beëindiging zou mogelijk zijn als de toegankelijkheid of de studeerbaarheid in gevaar komt. Daarvan zou sprake zijn als een deelnemende instelling niet blijkt te voldoen aan de randvoorwaarden van het experiment, zo lezen wij op pagina 10 van de nota van toelichting. Dan volgt een opsomming van een paar van die randvoorwaarden, maar die is blijkbaar niet uitputtend. Wanneer is objectief gezien de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het hoger onderwijs in gevaar? Kan de minister daar de exacte criteria voor geven of is dat geheel aan het oordeel van de minister? Als zich problemen voordoen binnen één bepaalde onderwijsinstelling of binnen een aantal instellingen, moet niet de mogelijkheid bestaan om het gehele experiment te stoppen. Dat is althans hoe wij het besluit en de begeleidende brief van de minister lezen. Moeten we artikel 12 op deze manier interpreteren? Wordt daar de mogelijkheid ingebouwd om het experimentele BSA in zijn geheel te beëindigen als de toegankelijkheid of studeerbaarheid wordt bedreigd, ook als er voor andere deelnemende instellingen geen aanwijzingen zijn dat het misgaat, of gaat het de minister niet om een generieke maatregel?

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Het CDA wil graag werk maken van een ambitieuze studiecultuur en we willen meer studenten nominaal laten studeren. Echter, we zitten vandaag bij elkaar met deze haastwet, die volgend jaar al in moet gaan en waarop studenten die zich op dit moment inschrijven, zich niet hebben kunnen voorbereiden. Dat punt van kritiek leeft bij mijn fractie. Daarnaast is er geen hardheidsclausule voor diverse studenten die mogelijk hun studiepunten niet of in onvoldoende mate halen en slachtoffer kunnen worden van dat bindend studieadvies. We denken dan aan jong ondernemerschap, politieke jongerenorganisaties, sportende studenten, studie en/of stage in het buitenland en vrijwilligerswerk. Er is veel angst bij studentenorganisaties dat dergelijke studenten straks een negatief bindend studieadvies krijgen en dat willen we voorkomen.

Het grootste bezwaar van mijn fractie en de reden om dit voorstel met kracht af te wijzen, is dat het leenstelsel boven ons hoofd hangt, dat verschrikkelijke leenstelsel. We hebben de minister al vaker opgeroepen omdat voorstel in te trekken en met een alternatief te komen, een alternatief waarbij je juist dit soort elementen op een goed doordachte manier kunt invoeren, ruim van tevoren zodat mensen zich erop kunnen voorbereiden. Dat is de weg die de CDA-fractie bereid is met de minister te bewandelen, maar we willen niet nu een wetje invoeren dat ertoe kan leiden dat studenten na drie jaar van de opleiding af worden geschopt om vervolgens, dankzij het leenstelsel, pak «m beet 30.000 euro schuld mee naar huis te nemen. Dat is een weg die we niet willen bewandelen, want dat vinden we onzorgvuldig. Wij roepen de minister op om dit in te trekken en de geest van wat hij wil bereiken, in een nieuw alternatief voor het leenstelsel en het bindend studieadvies te betrekken. We zijn graag bereid om daar het gesprek over aan te gaan.

De heer Mohandis (PvdA): Voorzitter. Studeren is veel meer dan het trekken van een eindsprintje om je diploma te halen. Studenten moeten zich beter kunnen ontwikkelen naast hun studie, bijvoorbeeld door een bestuursjaar te doen. Ik heb zelf ervaren hoe belangrijk het is om meer te doen naast je studie. Het is goed voor je brede ontwikkeling.

In beginsel staat de PvdA-fractie niet negatief tegenover het instrument BSA, maar we zijn kritisch over de omvang van het experiment met een BSA in latere jaren, zoals de minister heeft gepresenteerd. De huidige omvang van het experiment is ons te groot. Het moet veel kleiner. Kan de minister ons informeren over het aantal opleidingen dat ready is om dit aan te kunnen? Wat is de inspanningsverplichting van instellingen? Wat moeten deze op orde hebben om hieraan deel te nemen? Klopt het dat zij pas in 2016 volledig aan de afspraak moeten voldoen wat betreft kwaliteitseisen? Hoe gaat de minister meten of de kwaliteit op orde is, bijvoorbeeld contacturen, mentorschap, etc.? Kan de minister aangeven waarom er instellingen zijn die er niet aan mee willen werken? Waarom is een BSA in jaar drie nodig als je met een BSA in jaar twee voldoende kunt zorgen dat het studietempo intact blijft? Is er ook rekening gehouden met het toekomstig sociaal leenstelsel voor de studenten die instromen in studiejaar 2014–2015? Krijgt de instelling niet te veel vrijheid om te bepalen of bepaald bestuurswerk goed is? Kunnen instellingen zeggen: je wilt een bestuursjaar doen, maar dat lijkt ons niet verstandig om die en die reden? Hoe hard is de uitzonderingsbepaling dat studenten de mogelijkheid krijgen om zich naast hun studie breder te ontwikkelen?

Tot slot kom ik op de prestatieafspraken. Wat is precies afgesproken over het BSA in latere jaren? Is er ook gesproken over het aantal instellingen en de vraag welke opleidingen hieraan mogen deelnemen?

De heer Van Meenen (D66): Ik heb de heer Mohandis alleen maar bezwaren horen uiten tegen dit systeem. Is er in zijn ogen ook een reden om het wel te doen of is het eigenlijk een heel lange aanloop naar een nee van de PvdA?

De heer Mohandis (PvdA): Ik heb zojuist gezegd dat de omvang van het experiment mij te groot is. Ik wil echt weten om hoeveel opleidingen het gaat, hoe zij dit op orde hebben, hoeveel instellingen zich al gemeld hebben en om welk studiejaar het gaat. Er wordt nu gezegd 2013–2014 en 2014–2015. Worden studenten die zich reeds hebben ingeschreven of die zich gaan inschrijven, dan hiermee geconfronteerd op die opleiding? Ik heb heel veel vragen gesteld en ik wacht op antwoorden.

De heer Van Meenen (D66): Ziet de PvdA überhaupt argumenten om dit wel in te voeren?

De heer Mohandis (PvdA): Ik ben voor een kleiner experiment. Alvorens je overgaat naar een algemene maatregel, is het een optie om in een experiment te bekijken of je instellingen een instrument kunt geven richting studenten die onnodig vertraging oplopen. Ik heb het dan niet over een bestuursjaar, maar over drie of vier jaar langer over de studie doen zonder dat daar enige reden voor is. Er moeten dan wel duidelijke uitzonderingsgronden zijn en je moet goed monitoren of instellingen echt alles op orde hebben. Ik ben daarom ook niet voor een algemene maatregel voor alle instellingen. Het experiment is er niet voor bedoeld om studenten te weren omdat ze onvoldoende studiepunten hebben gehaald. Daar heb ik net ook een vraag over gesteld aan de minister.

De heer Klaver (GroenLinks): Wat wil de PvdA? Dit debat is aangevraagd door de PvdA, sorry, door D66. Er worden veel vragen gesteld, want er zijn veel twijfels bij het voorliggende voorstel, maar wat moet de minister antwoorden zodat de PvdA gerustgesteld is of voldoet ieder antwoord?

De heer Mohandis (PvdA): Uiteraard niet, maar dat bepaal ik in een tweede termijn. Het gaat mij om een klein experiment bij opleidingen die alles op orde hebben, dat heb ik zojuist ook gezegd. Ik ben ook benieuwd of het BSA alleen een stok achter de deur is voor de minister of dat er ook een inspanningsverplichting tegenover staat en wat die inspanningsverplichting dan inhoudt. Is er een mentor in jaar twee en jaar drie, om het maar heel plat te zeggen? Ik ben gewoon heel benieuwd hoe dat instrument vorm gaat krijgen.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik vraag hier ook naar, omdat de PvdA-fractie er een handje van heeft om een heel grote mond te hebben over alles wat verkeerd is, maar als het puntje bij het paaltje komt, dan gaan ze mee in de voorstellen van het kabinet. Als de heer Mohandis vindt dat het een kleiner experiment zou moeten zijn, bij instellingen die het op orde hebben, wat wil hij dan als uitkomst van dit debat zien? Hoeveel instellingen moeten hier dan aan mee gaan doen en wil hij dan inzicht hebben in de instellingen die het op orde hebben? Wanneer is het acceptabel voor de PvdA-fractie? Nu stelt de PvdA-fractie allerlei vragen, heeft men een grote mond, maar uiteindelijk durf ik er toch een mooi kistje wijn om te verwedden dat men gewoon akkoord gaat met wat de minister gaat doen.

De heer Mohandis (PvdA): Het is heel flauw dat de heer Klaver dat zo stelt, want ik sta hier oprecht met heel vragen over dit voorstel. Het moet een veel kleiner experiment zijn, de helft van wat hier is voorgesteld of nog liever minder dan dat, maar het gaat mij er ook om welke opleidingen ready zijn. Ik kom bij heel veel instellingen en dan vraag ik me af of ze alles voldoende op orde hebben om dit aan te kunnen. Ik ben oprecht benieuwd hoeveel dat er zijn.

De heer Rog (CDA): Ik hoor de heer Mohandis het terecht hebben over de relatie met het leenstelsel. Ik begrijp die zorg. Deelt de PvdA de mening van het CDA dat we aan dit soort plannen niet kunnen beginnen als dat leenstelsel nog boven de markt hangt?

De heer Mohandis (PvdA): Ik ben heel benieuwd naar de antwoorden op de vragen die ik heb gesteld over het aspect van het sociaal leenstelsel. Ik ben van mening dat als het sociaal leenstelsel is ingevoerd, het een voldoende prikkel is om de studenten bewust te laten zijn van hun studiekeuze. Ik ben benieuwd of de minister dit met mij deelt en op basis daarvan kom ik hierop terug in mijn tweede termijn.

De heer Rog (CDA): Mag ik hieruit opmaken dat het voor de heer Mohandis zo is dat als we naar het leenstelsel gaan, we dit experiment dan niet doen? Ik zou me in dat geval kunnen voorstellen dat we de minister vragen om dit wetsvoorstel nu in te trekken en af te wachten hoe het verhaal rond het leenstelsel gaat lopen. Anders is de opmerking van de heer Mohandis gratuit, want dan hebben we straks dit BSA en kunnen we daarna alsnog het leenstelsel krijgen.

De heer Mohandis (PvdA): In de voorliggende maatregel lees ik, en daar heb ik ook wat vragen over gesteld, dat instellingen een inspanningsverplichting hebben en dat het niet bedoeld is om studenten te verwijderen. Ik ben benieuwd of dat werkelijk zo is. Ik denk dat het overbodig is om een generieke maatregel overal in te voeren, in de wetenschap dat straks het sociaal leenstelsel wordt ingevoerd. Het gaat nu om een experiment en ik heb gezegd dat het een klein experiment moet zijn en dat er rekening gehouden moet worden met het sociaal leenstelsel.

De heer voorzitter: Ik heb zelf een vraag, dus wil ik aan de heer Beertema vragen het proces te bewaken. Dat ligt niet aan zijn leeftijd, maar aan zijn ervaring.

Voorzitter: Beertema

De heer Van Dijk (SP): De heer Mohandis zegt dat het eigenlijk de helft van het aantal instellingen zou moeten zijn. Dat is heldere taal. Het is echter lastig dat we te maken hebben met de voorhang van een besluit en niet met een wet. Een wet kun je gewoon amenderen. Hoe moet de Kamer hier nu mee omgaan als de minister niet luistert naar de Kamer?

De heer Mohandis (PvdA): Voor mij is het ook nieuw dat iets niet wordt voorgelegd in een wet. We praten er nu over en als ik het goed begrijp is er een moment, bijvoorbeeld een VAO, waarop we eventueel met moties kunnen komen. Dat hangt echter heel erg af van het verloop van het debat.

Voorzitter: Jasper van Dijk

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Het staat genoteerd dat de PvdA de helft van de experimentscholen voorstelt. Dat is maar goed ook, want vrijdag werden we allemaal opgeschrikt door het nieuws dat de VU de instellingstoets niet zou halen als die nu zou worden uitgevoerd. De VU is een gigantische instelling waar kwantiteit en prestige voor de onderwijskwaliteit zijn gegaan. Oplopende studentenaantallen gaan hier gepaard met groeiende studentenontevredenheid. Ik vind het daarom ook cru dat we na dit weekend, na deze berichtgeving, spreken over de uitbreiding van de bevoegdheden voor universiteiten om studenten verder onder druk te zetten. Instellingen hoeven geen extra inspanning te leveren voor de kwaliteit, niets extra boven wat er is besproken bij de prestatieafspraken. Ze hoeven pas in 2016 volledig aan deze afspraken te voldoen, terwijl er nu al hogere eisen aan de studenten worden gesteld. Hiermee wordt het probleem bij de studenten neergelegd. Dat is niet de weg die we zouden moeten gaan.

Onderwijs gaat niet over zo snel mogelijk studenten door hun studie jassen. Het gaat over een bredere ontwikkeling, over bildung. Op alle beleidsterreinen zeggen we daarom dat het niet alleen gaat over de vaardigheden rekenen en schrijven, maar ook over aardrijkskunde, biologie, geschiedenis, die bredere ontwikkeling. Bij studenten hebben we het ook nog over mensen die wat naast hun studie doen. Hoeveel ruimte biedt een bindend studieadvies aan studenten om nog wat anders te doen naast de studie? Als te veel afgeweken moet worden, hoeveel bureaucratie roep je daarmee op? Het doet me heel erg denken aan de langstudeerboete, bedoeld om studenten een prikkel te geven, maar we zagen ook de negatieve aspecten: wat betekent dit voor topsporters en voor studenten die voor een studievereniging werken of voorzitter zijn van een politieke jongerenorganisatie? Ik denk dat we met het BSA dezelfde kant opgaan.

De heer Beertema (PVV): Ook de heer Klaver van GroenLinks gaat niet in op mijn opmerking dat de Nederlandse student tot de top vijf van traagste studenten behoort. Stelt dat nu helemaal niets voor? De heer Klaver noemt een heel aantal bezwaren, maar hoe zou hij dan willen zien dat er effectief gestudeerd wordt of vindt hij dat sowieso geen issue? Moet het maar eindeloos duren en maakt het eigenlijk niet uit, want het is inderdaad gratis geld wat van de belastingbetaler geplukt wordt?

De heer Klaver (GroenLinks): Ik ga inderdaad niet op alles in wat de heer Beertema in zijn bijdrage naar voren brengt. Als de heer Beertema mijn vrij consistente lijn in verschillende debatten hoort, dan weet hij dat ik niet zoveel op heb met de term «efficiency». We zijn doorgeslagen in efficiencydenken. De overheid is daarin veel te ver gegaan. Het gaat om heel andere aspecten. Ja, onderwijs is per definitie inefficiënt. Het zijn geen koekjes die van de band afrollen. Ik denk dat juist in die inefficiency de kracht van het Nederlands onderwijs zit. Nederlandse studenten studeren misschien niet als snelste af, maar ze zijn wel heel goed in staat om, dat heeft de premier anderhalf jaar geleden nog naar voren gebracht, lateraal te denken, te schakelen tussen de verschillende achtergronden. Dat Nederlandse studenten een brede achtergrond hebben, maakt ze aantrekkelijk voor het internationale bedrijfsleven. Wil je echt concurreren, dan moet je niet hetzelfde doen als je concurrenten, maar een niche vinden waarin je het beste bent en daar proberen in uit te blinken.

De heer Beertema (PVV): Dat mag dan wat kosten van de heer Klaver. Het is toch geen mooi getal om in de top vijf van de traagste studenten te zitten of is dat geen enkel issue?

De heer Klaver (GroenLinks): Die lijstjes maken me niets uit. Het gaat om wat het oplevert. Onderwijs mag best wat kosten. GroenLinks investeert van alle partijen die hier aan tafel zitten, veruit het meest en ik vind het nog te weinig. Nederland moet juist investeren in kennis, in de opleidingen van onze mensen, want kennis is het belangrijkste kapitaal dat we hebben. Gas raakt op, maar niet de kennis van de mensen.

De heer Mohandis (PvdA): De heer Klaver had het in zijn betoog over meer doen naast je studie, dat spreekt mij zeer aan. Is hij het met mij eens dat er in dit voorstel een soort uitzonderingsbepaling is voor bestuursjaren? Of heeft hij het over meer dan bestuurswerk naast je studie?

De heer Klaver (GroenLinks): Het gaat niet alleen over het bestuurswerk, ik noemde bijvoorbeeld ook de topsport. Ik maakte echter een veel algemener punt: als we regelingen optuigen, dan moeten we oppassen voor «kerstbomisering» van die regelingen. Als we denken «jezus, wat werkt dit negatief uit», dan gaan we een uitzondering op die regel bedenken. Voordat je het weet heb je een hele kerstboom waar je geen raad meer mee weet en studenten weten dan ook niet meer wanneer ze recht hebben op een uitzondering.

De heer Mohandis (PvdA): Los van de studenten die van alles naast hun studie doen, wat heel nuttig is voor hun ontwikkeling, zijn er ook studenten die, even los van het sociaal leenstelsel, er onnodig drie, vier of vijf jaar langer over doen. Hoe kijkt de heer Klaver daartegen aan?

De heer Klaver (GroenLinks): Dat gebeurt wel degelijk. Ik denk dan ook dat een persoonlijk studieadvies erg goed zou zijn. Je moet ervoor zorgen dat je serieus het gesprek aangaat en dat je ze desnoods achter de vodden zit. Daar ben ik het heel erg mee eens, ook in latere jaren. We hebben het nu over het bindend studieadvies en het feit dat je ook in latere jaren nog steeds weggestuurd kunt worden. In het eerste jaar kan het sowieso. Dat persoonlijk studieadvies lijkt mij zeer nodig.

De heer Duisenberg (VVD): Het wordt me nu iets duidelijker wat de heer Klaver bedoelt met zijn laatste antwoord. Na zijn hartstochtelijk betoog voor lateraal denken, vraag ik me af waar de heer Klaver het vandaan heeft dat er een correlatie bestaat tussen lateraal kunnen denken en zes of zeven jaar studeren. Waarom is dat zo'n positieve combinatie?

De heer Klaver (GroenLinks): Ik denk dat je kennis niet moet dwingen. Het is heel belangrijk dat je naast je studie vertraging oploopt, dat je wegen inslaat die doodlopend blijken te zijn en dat je ook het risico durft te nemen om naast een studie bedrijfskunde ook nog filosofie of geschiedenis te doen of bestuurswerk of vrijwilligerswerk om je breder te ontwikkelen. Ik denk dat in die inefficiëntie heel veel efficiëntie zit als het gaat over de ontwikkeling van mensen.

De heer Duisenberg (VVD): De heer Klaver zegt dus dat dat best zes of zeven jaar mag duren?

De heer Klaver (GroenLinks): Ik denk dat het ook korter kan. Ik heb zelf mijn studie nominaal afgerond en ik heb er allerlei dingen naast gedaan. Ik wil echter niet één pasklaar model opleggen aan studenten. Ik denk dat het sneller kan, maar niet door ze te dwingen op te stappen. Ik denk dat je daar heel veel negatieve effecten van zult ondervinden, die we toch weer met heel veel kunst- en vliegwerk moeten gaan opvangen. Een persoonlijk studieadvies, sterke begeleiding en ook een enorme inzet van studenten is nodig.

De AMvB is op sommige punten nog vaag. Biedt het niet te veel mogelijkheden om studenten weg te sturen? Vanaf welk moment mogen studenten worden weggestuurd tijdens het eerste jaar? Er wordt inspanning van de instelling gevergd tegenover het invoeren van het BSA. Er moeten maatregelen genomen zijn om de studiebegeleiding te intensiveren, de kwaliteit van de docenten te verbeteren en de onderwijsintensiteit aan te pakken. Hoe is dit vastgelegd? Waarom komen deze maatregelen pas als er een BSA mag worden ingevoerd? Worden deze maatregelen gelijktijdig uitgevoerd of komen ze pas later? Waaruit bestaat het advies minimaal? Ik ben bang dat er veel opleidingen zullen zijn waar het advies volledig gebaseerd wordt op het aantal studiepunten, zodat de student er weinig mee opschiet. Graag op dit punt een reactie van de minister. Hoe vaak wordt een advies om de opleiding te verlaten in de wind geslagen als het niet bindend is en wat zijn hiervoor de redenen? Hoe volgen studenten hun studie? Ik zou liever een persoonlijk advies dan een bindend advies willen. Als er nu experimenten worden uitgevoerd met een bindend studieadvies, zou het dan niet van grote waarde zijn om daarnaast ook een experiment te hebben met een niet-bindend studieadvies om te kijken wat het verschil in effecten is?

De heer Duisenberg (VVD): Voorzitter. Gedurende een studie ontplooit een student zich door te studeren, maar ook in bredere zin door verantwoordelijkheid en vrijheid te leren combineren en activiteiten te ondernemen naast de studie. Het Nederlandse studentenleven is wat dat betreft uniek, met zijn eigen instituten, zoals studentenraden, studieverenigingen, studentensporten, studentenhuizen, studentenuitzendbureaus, etc.

Wat in Nederland zeker uniek is en dan in negatieve zin, is ons studierendement. Volgens de commissie-Veerman heeft krap twee derde van de hogeronderwijsstudenten na zes à zeven jaar een diploma en valt na één jaar een kwart af. Dit is door het gehele hogeronderwijsveld opgepakt als een van de belangrijkste verbeterpunten. De lat moet daar dus omhoog. De commissie-Veerman en de Strategische Agenda Hoger Onderwijs zetten dus terecht in op het hoger leggen van die lat. Niet alleen het studietempo en het rendement moeten omhoog, maar de strategische agenda zet ook in op intensievere begeleiding en kleinschaliger onderwijs. Daarnaast moeten de vereisten ambitieuzer, ook volgens de studenten zelf. Het vinden van de juiste balans is moeilijk. Ik denk dat iedereen het eens is met het streven naar verhoging van studietempo en rendement en dat niemand als doel heeft om de unieke andere ontplooiingskansen in het Nederlandse studentenleven om zeep te helpen. Welke combinatie van maatregelen brengt het studietempo omhoog, verhoogt de intensiteit en kwaliteit van het onderwijs zelf en gaat niet ten koste van de vrijheid van studenten om hun studietijd ook te gebruiken voor een bredere ontplooiing buiten hun studie?

De VVD-fractie staat positief tegenover dit BSA-experiment. In de prestatieafspraken is het ook genoemd als mogelijkheid. Het experiment biedt instellingen de mogelijkheid, maar het is niet verplicht. De instelling geeft het vorm in samenwerking met de medezeggenschapsraad. Een instelling of opleiding zou zich dus zelfs in positieve zin kunnen profileren op het hebben van een BSA in meerdere jaren. Hierdoor hebben individuele studenten een voldoende studietempo en blijven ze gedurende hun studie met hechtere groepen bij elkaar. Kijk maar naar het succes van de university colleges. Voor de juiste balans, die ik eerder noemde, moeten we het BSA-experiment echter omzichtig aanpakken om de student niet met het badwater weg te gooien. Het doel is het verhogen van studiesucces, maar wat is het doel van het experiment in kwantitatieve zin? Welk percentage rendementsverbetering beoogt de minister? Wat is de doelmatigheidswinst voor de onderwijsbegroting? Een nevendoel of een randvoorwaarde van de VVD is dat de bredere ontplooiing van studenten niet onnodig in de verdrukking moet komen, dit maakt ons studentenleven uniek. Ik wil daarmee niet zeggen dat de lat niet hoger kan en ook niet dat alle studentenactiviteiten één op één een studievertraging billijken. Hoe gaat de minister dit effect evalueren en welke normen hanteert zij? Kan de minister onderbouwen dat dit de juiste omvang van het experiment is? Is dit voor alle studies binnen die instellingen?

De minister noemt een limitatieve lijst van omstandigheden waarmee bij het BSA rekening moet worden gehouden. Hier staan heel veel dingen niet bij, zoals het doen van een tweede studie, het opzetten van een onderneming of het beoefenen van topsport. Kan de minister toezeggen dat deze omstandigheden uitgebreider, opener en minder limitatief gesteld worden in het besluit, zodat instellingen dit breder kunnen invullen? Met betrekking tot de praktische start: hoe worden studenten die hiermee te maken krijgen in hun studie op tijd geïnformeerd voor het collegejaar 2013–2014?

Kan de evaluatie eerder dan over zes jaar plaatsvinden, want de eerste ervaringen zijn volgens mij al na twee à drie jaar vast te stellen? Hoe gaat de minister vooraf de succesfactoren en normen voor de evaluatie vaststellen? Wie gaat het evalueren en krijgen de studentenorganisaties of de medezeggenschapsraden hier een rol in?

Voorzitter: Lucas

De heer Van Meenen (D66): Een bekend onderzoeksgegeven is dat als je iets op z'n effect wilt controleren, je dan de overige omstandigheden hetzelfde moet houden: ceteris paribus. Als het aan het kabinet ligt, dan gaan we hier drie dingen doen om het rendement te verhogen: dit bindend studieadvies in hogere leerjaren, het sociaal leenstelsel en de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Hoe stelt de heer Duisenberg zich voor dat we over vijf of zes jaar precies met een schaartje kunnen knippen wat in die drieslag het effect is geweest van het bindend studieadvies in hogere jaren? Denkt hij dat dat überhaupt mogelijk is?

De heer Duisenberg (VVD): De heer Van Meenen vergeet er nog één, want we voeren ook matching en selectie in en ik denk dat dat ook een belangrijke bijdrage gaat hebben. Ik ben niet de methodoloog die de evaluatie moet doen. Het gaat om een beperkt experiment, dus je kunt niet over de gehele linie, voor alle instellingen, vaststellen wat die effecten zijn. Je zult dus bij de instellingen waar het wordt toegepast vooraf goed moeten bedenken hoe je dit gaat evalueren. Je zult het niet precies met een schaartje kunnen knippen en je kunt dan ook niet zeggen dat dit percentage door dit instrument komt en dat percentage door dat instrument, maar je kunt qua richting wel heel veel vaststellen. Ik had het over bepaalde randvoorwaarden en over het effect dat het BSA bijvoorbeeld heeft op de keuze van studenten voor het doen van activiteiten naast hun studie. Ik denk dat je daar met betrekking tot het BSA heel gericht naar kunt vragen. Zoiets als matching en selectie zal geen effect hebben op het verrichten van nevenactiviteiten later in de studie. Daar kun je zo'n BSA wel heel goed uitlichten.

De heer Van Meenen (D66): De heer Duisenberg heeft aan de minister gevraagd wat precies het meetbare effect moet zijn. Uit zijn woorden maak ik op dat hij zelf geen helder beeld verwacht, omdat we niet drie maar zelfs vier dingen gaan doen om het rendement te verbeteren. Het is dus niet mogelijk om vast te stellen wat het effect van dat BSA in die hogere studiejaren geweest is. De consequentie is groot, want als het experiment uiteindelijk slaagt, gaan we het misschien wel voor het gehele onderwijs invoeren. Vindt de heer Duisenberg dat je nu op voorhand moet zeggen dat we er niet aan moeten beginnen, omdat we dat niet kunnen vaststellen?

De heer Duisenberg (VVD): Ik vind dus juist dat we dit wel moeten doen, maar dat we vooraf goed moeten nadenken over hoe groot het experiment moet zijn. Ik heb dan ook aan de minister gevraagd hoe zij vaststelt dat dit de juiste omvang is van dit experiment. Je moet vooraf heel goed nadenken over welke de normen die je hanteert en de toetsingsvragen die je wilt stellen bij je evaluatie. Ik weet zeker dat je wel degelijk een indruk zult krijgen of het werkt en wat de bijeffecten zijn, ook al kun je dat niet exact met een schaartje knippen.

De heer Rog (CDA): Denkt de heer Duisenberg dat het experiment nog zinvol zou zijn als het veel kleiner zou zijn, bijvoorbeeld gehalveerd?

De heer Duisenberg (VVD): Ik ben het niet eens met de stelling dat het gehalveerd zou moeten worden, omdat ik eigenlijk nog niet weet hoe groot het is. Ik lees dat acht universiteiten en vijftien hbo-instellingen hun interesse hebben geuit. Ik weet helemaal niet of dat alle studies zijn bij die instellingen of dat het een enkele studie is. Voordat je zo'n conclusie trekt, zou ik van de minister willen weten hoe zij weet dat dit de goede omvang van het experiment is.

De heer Jasper van Dijk (SP): De heer Duisenberg zei in zijn inbreng dat het zo mooi was dat het BSA vormgegeven kan worden als samenwerking tussen medezeggenschap en bestuur. Vindt hij dan ook dat die medezeggenschap volwaardig moet zijn en niet alleen maar een adviesrecht?

De heer Duisenberg (VVD): Ik denk dat de medezeggenschapsraad op dit moment een aantal instrumenten heeft, het adviesrecht en voor een deel het instemmingsrecht, maar houd me ten goede. Laat de medezeggenschap de instrumenten gebruiken die men nu heeft. Ik weet bijvoorbeeld van de Erasmus Universiteit dat de medezeggenschap wel degelijk heel intensief betrokken is. Volgens mij zijn de huidige instrumenten voldoende voor een medezeggenschapsraad om actief die rol te kunnen spelen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb gelezen dat het om een adviesrecht gaat en dat kan vaak uitlopen op een wassen neus. Het bestuur krijgt advies van de medezeggenschapsraad, dat wordt gelezen, men zegt: «bedankt» en men gaat over tot de orde van de dag. Als de heer Duisenberg er waarde aan hecht dat het in samenspraak tot stand gebracht wordt, dan zou een instemmingsrecht veel steviger zijn.

De heer Duisenberg (VVD): Ik heb aan de minister gevraagd of bij de evaluatie, waarvan ik ook vraag of die eerder zou kunnen dan na zes jaar, de medezeggenschapsraad een concrete rol krijgt. Ik zou het liever daarnaar verhuizen, dan dat ik vooraf al zeg dat we het instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad gaan veranderen.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. De liberale voorman Thorbecke noemde in de negentiende eeuw de Duitse universiteit een studeermachine. Docenten bedienden een apparaat, studenten werden erin geworpen en die kwamen afgestudeerd als eindproducten van de band. Die machinale benadering van het hoger onderwijs is momenteel ook in ons land niet helemaal denkbeeldig. Ik heb dit overigens ook geschreven in een artikel dat gepubliceerd is op de site scienceguide.nl. Ik kan dat van harte aanbevelen. Lees het eens rustig door. Daarin staan ook nog wat anderen bezwaren genoemd. Ik wil nu op twee punten ingaan: op de samenhang tussen een aantal maatregelen en op de academische vorming.

Allereerst kom ik op de samenhang tussen een aantal maatregelen en ik besef dat ik hiermee een overlap heb met enkele collega's. Wij werken toe naar een sociaal leenstelsel, tegen heug en meug of uit overtuiging, ieder op zijn eigen wijze of we hangen achter aan de kar en zetten de hakken in het zand om het zo veel mogelijk tegen te houden. Nu het onverstandige besluit genomen is om de langstudeerdersmaatregel af te schaffen, willen we wel meedenken over hoe we het sociaal leenstelsel beter kunnen vormgeven, zodat het leenstelsel ook sociaal blijft. Een argument voor het sociaal leenstelsel is dat de student daarmee beter de regie over zijn studie krijgt. Vervolgens wordt er het uitgebreide bindend studieadvies aan toegevoegd met het argument dat het de kwaliteit en de doelmatigheid van het onderwijs verhoogd. Daarnaast zijn er allerlei prestatieafspraken met de instellingen gemaakt. Als je dit op een rijtje zet, dan zie je dat het allemaal maatregelen betreft die extrinsiek zijn, die dus van buitenaf de betrokkenen moeten aansporen, dwingen of noodzaken om aan hun studiehouding of studie-inhoud te werken. Een extrinsieke drive, dat is de overeenkomst tussen de maatregelen.

Eigen aan academische vorming is het appel aan een zekere eigen verantwoordelijkheid. Aan de ene kant moeten we ruimte bieden voor een breedte in de vorming en ruimte voor het opdoen van ervaring. Mits het functioneel is, mag een studie best een jaar langer duren als die ervaring toegevoegd wordt aan de bagage waarmee een student straks de samenleving ingaat, want dat verdient de samenleving dubbel en dwars terug. Aan de andere kant is het ook zelfdiscipline opbouwen. Jonge mensen moeten leren zichzelf doelen te stellen en daar naartoe te werken.

Om aan het eerste jaar een bindend studieadvies te verbinden dat vinden wij alleszins redelijk, want dan is er ook nog niet zoveel geïnvesteerd in dat onderwijsleertraject van de student. Je kunt je nog wel voorstellen dat men eist dat studenten zoveel studiepunten halen, omdat het anders einde oefening is. Naar mijn idee moet dan wel artikel 6, lid 1 worden bijgesteld, want daarin staat: «Het instellingsbestuur van een deelnemende instelling kan gedurende het hele eerste jaar van inschrijving een student voor een aangewezen opleiding afwijzen en zijn inschrijving beëindigen, in geval de student geen enkel examen heeft afgelegd.» Als hij er dus wel één doet, dan kan hij dus niet meer worden afgewezen. Volgens mij moet hier een link naar studiepunten worden gelegd.

Ik ben op zoek hoe je de intrinsieke motivatie kunt bevorderen voor zowel de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs als voor het stimuleren van een adequate studiehouding van studenten. Als je dat doet, dan neemt op een vanzelfsprekende manier het rendement van studie toe.

De heer Duisenberg (VVD): De heer Bisschop stelde een vraag en ik moet deze even beantwoorden. Is de heer Bisschop het met mij eens dat het antwoord wel eens een ander voorstel zou kunnen zijn dat begint met «so» en eindigt op «stelsel»?

De heer Bisschop (SGP): Nu een meerderheid van de fracties in de Tweede Kamer heeft besloten dat de langstudeerdersmaatregel niet doorgaat, moeten wij op zoek naar een andere vorm en die heet inderdaad «sociaal leenstelsel». Ik heb aangegeven dat wij daarin mee willen denken, in ieder geval zolang wij de overtuiging hebben dat we een bijdrage kunnen leveren aan het sociale karakter van het leenstelsel. Wij denken daarin mee zo lang we dat verantwoord achten.

Natuurlijk kun je externe factoren aanbrengen waardoor je het rendement van de studie en van het onderwijs vergroot, maar je bent wel heel eenzijdig bezig als dat ten koste gaat van de intrinsieke drive van instituten en studenten. Ik zoek juist naar de inhoudelijke, kwalitatieve stijging van het onderwijsniveau en het uitdagende karakter daarvan. Als je niet oppast, dan beland je in die studentenproductiefabriek waar Thorbecke, ook de liberale voorman van de VVD, zich zo fel tegen keerde omdat die zo weinig ruimte biedt voor bildung.

Wanneer weet de minister of het experiment in 2018 geslaagd is? Er worden namelijk in hoofdstuk 5 allerlei aspecten genoemd die beoordeeld zullen worden, maar er staat niet bij wat er bereikt moet zijn. Als je dat niet doet, dan hangt het beleid wat dat betreft in het luchtledige.

De heer Jasper van Dijk (SP): Zegt de heer Bisschop dat er over een leenstelsel valt te praten? Een leenstelsel en dit experiment met dit bindend studieadvies gaan niet samen.

De heer Bisschop (SGP): Laat ik het niet absoluut formuleren, maar ik vind het merkwaardig dat je een sociaal leenstelsel invoert dat op zichzelf een prikkel geeft om stevig door te studeren en dat je tegelijkertijd een bindend studieadvies zou willen invoeren voor het tweede en het derde jaar. Ik vind dat ook niet correct ten opzichte van de student. Laat ik er niet verder over uitweiden, maar als een instelling in het eerste jaar niet heeft gepeild of een student een studie kan volbrengen, dan is zij te laat en heeft zij een morele verplichting om die student waar mogelijk te helpen om de studie tot een goed einde te brengen. Ik keer mij tegen die combinatie, maar ik steek wel in op het tegengaan van de doorvoering van het verlengd bindend studieadvies.

De heer Duisenberg (VVD): De heer Bisschop praat erover alsof alle instellingen dit gaan doen, maar hij weet dat instellingen de mogelijkheid hebben om dit te doen. Een instelling kan zich hierop profileren en de student kan kiezen of hij die opleiding gaat doen, laat dat duidelijk zijn. Wat is het oordeel van de heer Bisschop over bijvoorbeeld de university colleges waar de druk al in zit om door te gaan en waar heel goede studieresultaten worden behaald en misschien ook wel goede bredere vorming van studenten plaatsvindt? In de regel is iedereen daar lovend over.

De heer Bisschop (SGP): Als ik het mij goed herinner, dan is de selectie voor de university colleges strikter en uitgebreider dan van de algemeen toegankelijke instellingen. Daar zou wel eens een belangrijk verschil kunnen zitten. Als je erin slaagt om als instituut de gemotiveerde studenten aan je te binden, dan kun je dit soort dingen ook doen en dan haal je betere resultaten en hoger rendement Dat is waar, maar ik zou dit niet direct willen verbinden aan de instituten die algemeen toegankelijk zijn mits je aan een bepaalde vooropleiding voldoet. Die instituten kunnen zich onderscheiden. Als een decaan zegt: «Als je naar dat instituut gaat, weet je wat dan zo leuk is, dan krijg je in het tweede jaar een bindend studieadvies als je niet voldoende presteert,» dan verliest die instelling het gegarandeerd van een instelling die gewoon onderwijskundig hoge kwaliteit levert en dus de intrinsieke drive van docenten en studenten aanboort. Ik geef dat op een briefje, ondertekend en desnoods in drievoud.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ga het stuk van de heer Bisschop op de site scienceguide.nl nog eens goed lezen, want dan wordt het allemaal nog helderder.

Voorzitter. De minister wil een vergaand experiment mogelijk maken. Instellingen mogen maar liefst zes jaar experimenteren met bindend studieadvies en dat heeft ingrijpende gevolgen. Een hbo-student die drie jaar studeert, kan ineens verwijderd worden. Dat is toch kapitaalvernietiging? Een student die naast zijn studie andere zaken doet, bestuurswerk, topsport, etc., kan hierdoor enorm belemmerd worden. Nu is het risico te groot dat studenten massaal worden verwijderd, terwijl de instelling meer had kunnen doen om studenten erbij te houden. Moet je dit een experiment noemen of is het een forse ingreep? In 2009 heb ik de wet behandeld waarin de experimenteerbepaling voor het hoger onderwijs zat. Ik was toen ook heel kritisch over die bepaling, juist hierom. Nu wordt een experiment gedaan, terwijl het een grootschalige verandering is. Erkent de minister dat? Zou het niet netter zijn om dit als wet te behandelen? Ook als je de maatregel wel steunt, zou dat van fatsoen getuigen.

Een grote zorg van studentenorganisaties is dat universiteiten studeerfabrieken worden. Stel dat het experiment mislukt, wat gaat de minister dan doen? De studenten zijn dan al jarenlang als proefdieren gebruikt of zelfs misbruikt. Er is een hardheidsclausule, maar hoe hard is die? Wat valt daar onder en wat niet? Er wordt gevraagd om uitbreiding van die hardheidsclausule, bijvoorbeeld voor topsporters, voor stages in het buitenland, voor ondernemerschap, allemaal heel waardevolle en interessante zaken. Wil de minister die ambitie belemmeren of juist stimuleren?

Klopt het dat vijftien hogescholen en acht universiteiten dit willen doen? Welke instellingen zijn dat? Is er ook een update? Kunnen instellingen zich ook nog de komende tijd inschrijven? Hoe gaat de minister de gestelde voorwaarden controleren rond studiebegeleiding en het verbeteren van docenten? Hoe gaat de minister dat meten? Kunnen instellingen tussentijds hun eisen aan docenten en begeleiding naar beneden bijstellen, zodat ze niet meer voldoen aan die randvoorwaarden en wat gaat de minister dan doen? Waarom komt er geen instemmingsrecht voor de medezeggenschapsraad ten aanzien van het bindend studieadvies? Ik vroeg dat net ook al aan de heer Duisenberg. Waarom komt het al vanaf komend studiejaar? Het is hartstikke snel 1 september 2013. Waarom niet nog even wachten? Wat is de motivatie en vanwaar die haast? Waarom zetten we niet meer in op matching en begeleiding? Laat dit, los van je opvatting over dit voorstel, niet een besluit zijn dat over één nacht ijs wordt genomen! Laten we het op zijn minst zorgvuldig behandelen!

De vergadering wordt van 18:30 uur tot 18:37 uur geschorst.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik begin met de vraag van de heer Van Meenen en ook wel van de andere woordvoerders, maar hij stelde de vraag het meest expliciet: Welk probleem lossen we hiermee op? Het gaat mij om het leveren van een bijdrage aan de kwaliteit van het hoger onderwijs en het creëren van een ambitieuze studiecultuur. Het zijn prominente onderwerpen uit de strategische agenda, want de studiekwaliteit en het studiesucces kunnen en moeten echt omhoog. De heer Beertema en de heer Duisenberg zeiden al dat dat in Nederland echt wel wat beter kan. Daar kan wel een tandje bij. De experimenteermogelijkheid kan een instrument zijn om daarbij te helpen, maar ik zeg daar meteen bij dat het niet zaligmakend is. Het is niet het enige wat we doen, maar het kan daarbij helpen.

De heer Klaver (GroenLinks): De heer Beertema sprak over studie-efficiëntie en zei dat Nederland heel slecht scoort in vergelijking met andere landen. Hij haalt een studie van de OESO aan waarin ook mbo-studies zijn meegenomen. Als je de onderzoeksresultaten filtert en op het hbo en het wo focust, zie je dat wij internationaal helemaal niet uit de pas lopen, maar dat wij het net zo goed doen als Denemarken of het Verenigd Koninkrijk en vaak nog beter. Kan de minister hierop ingaan?

Minister Bussemaker: Het kan beter. Er zijn ook onderzoeken waaruit blijkt dat Nederlandse studenten in vergelijking met andere Europese studenten hun studie het minst belangrijk vinden in het lijstje sport, relatie, werk et cetera. In het algemeen hebben wij een hoge studie-uitval en een laag studiesucces. Daar kan wel een tandje bij. Ik zeg het de heer Duisenberg na dat dit niet kan door van de universiteit en de hogeschool een buitengewoon gedisciplineerd schoolsysteem te maken. Het moet samengaan met academische vorming. Die kan bij de ene opleiding of instelling wat sterker of scherper zijn dan bij de andere. Er zijn tenslotte ook verschillende studieculturen. Ik vind variatie daarin niet verkeerd, als het maar niet betekent dat bildung en academische vorming er niet meer toe doen. Dat zou een groot gemis zijn. Een van de goede dingen van het Nederlandse hogeronderwijssysteem ten opzichte van andere landen zouden wij dan kwijtraken. Dat is niet mijn bedoeling.

De voorzitter: Ik stel voor dat wij in deze termijn twee interrupties en een vervolgvraag hanteren.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik vroeg de staatssecretaris naar de argumentatie voor de snelheid waarmee studenten moeten studeren. Zij haalt er allerlei andere zaken bij, zoals hoe hoog studenten hun studie op hun prioriteitenlijstje hebben staan, de hoge uitval in Nederland en het studiesucces dat verder omhoog moet. De belangrijkste beweegreden voor de invoering van het BSA is echter dat studenten sneller moeten studeren. Kan de minister aangeven of wij het in internationaal perspectief daarop zoveel slechter doen dan anderen en welk probleem wij met het BSA oplossen?

Minister Bussemaker: Ik wil hiermee een ambitieuze studiecultuur stimuleren. Daarbij gaat het niet alleen om het tempo, maar ook om de investering van studenten in hun studie. De afspraak over het studieadvies is door het vorige kabinet met de hogescholen en universiteiten gemaakt in het kader van de prestatieafspraken en de strategische agenda en sluit aan bij de agenda van de commissie-Veerman, die hier breed gedeeld wordt. Die geeft ook aan dat er verschil kan zijn tussen opleidingen en instellingen. Wij kunnen dat hiermee creëren, want wij vragen van universiteiten en hogescholen prestatieafspraken om de kwaliteit en de studiecultuur te verbeteren en om een uitdagende studieomgeving voor studenten te creëren. Nogmaals: dat hoeft niet allemaal op dezelfde manier. Wij hoeven geen eenheidsworst te maken. Een bindend studieadvies, ook voor de volgende jaren, kan echter helpen om die ambitieuze studiecultuur te stimuleren. Dat kan alleen als het een tweezijdig proces is en wij niet alleen iets van studenten maar ook van instellingen vragen. Er wordt door de Kamer erg veel nadruk gelegd op wat wij van studenten vragen en er is weinig aandacht voor wat wij van instellingen vragen.

De heer Van Meenen (D66): Dat is precies wat ik en anderen in de eerste termijn naar voren hebben gebracht. De verantwoordelijkheid voor de afspraken met de instellingen wordt neergelegd bij de student. Dat is het probleem. De minister wijst er terecht op dat er ambities moeten zijn en dat prestatieafspraken zijn gemaakt om de kwaliteit te verhogen. Dat zijn echter afspraken met de instellingen. De vraag die voorligt is: op basis van welke onderbouwing leggen wij dit bij studenten neer? Er komt in de gehele notitie geen getal voor. Alles wat de minister nu zegt, staat op geen enkele wijze in de notitie. Kan de minister dit onderzoeken en cijfers aanleveren die onderbouwen wat zij stelt?

Minister Bussemaker: Wat in de notitie staat en wat ik hier zeg, is dat het een wederkerig proces is dat niet alleen eisen stelt aan de student, maar ook aan de instellingen. Een instelling kan dat op verschillende manieren invullen. Een bindend studieadvies in volgende jaren mag alleen gevraagd worden als instellingen kwalitatief hoogwaardig hoger onderwijs geven, intensieve studiebegeleiding bieden en zorgen voor een motiverende en ambitieuze studieomgeving. Meedoen betekent dat instellingen hun verantwoordelijkheid moeten nemen om de randvoorwaarden voor zo'n ambitieuze studiecultuur te scheppen. Ze zouden wel uitkijken om dat niet te doen, want studenten hoeven zich niet bij een hogeschool of universiteit of opleiding in te schrijven waar het bindend studieadvies geldt. Ze kunnen zich ook elders inschrijven. Ik verwees al naar de prestatieafspraken en de agenda van de commissie-Veerman. Ik begrijp dat er in de Kamer brede steun is voor het principe van een bindend studieadvies. Nog in 2010 dienden de SGP en D66 een motie in waarin werd gevraagd om voorstellen te ontwikkelen voor een bindend studieadvies, in dit geval voor studenten die onvoldoende voortgang boeken na de reguliere studietijd. Wij hebben nu een bindend studieadvies voor het eerste jaar. Bij de Erasmus Universiteit heeft dat tot enorme effecten geleid. Op grond daarvan en op grond van de brede steun in de Kamer voor een bindend studieadvies gaan wij bij een aantal instellingen en opleidingen middels een experiment bekijken of dat werkt. Dit wordt echter alleen gedaan als een instelling of opleiding de condities creëert om dit tot een goed eind te brengen. Hogescholen en universiteiten zijn er niet om studenten kwijt te raken. Wij voeren in de Kamer vaak de discussie of hogescholen en universiteiten niet te veel prikkels hebben om studenten aan te nemen. Als ze dit doen, riskeren ze dat studenten naar een andere instelling of opleiding gaan. Ik ben er niet bang voor dat ze dit al te lichtzinnig zullen doen.

De heer Van Meenen (D66): De motie waarnaar de minister verwijst, was een wanhoopsdaad om de nog ergere langstudeerboete te voorkomen. Zij moet die motie vooral in dat licht zien. De minister geeft geen antwoord op mijn vraag naar gegevens en feiten die onderbouwen dat dit een goed plan is, die aangeven waarop instellingen afgerekend worden en naar aanleiding waarvan vastgesteld kan worden of de pilot wel of niet gewerkt heeft. De startsituatie wordt op geen enkele manier beschreven, dus wordt op geen enkele manier aangegeven wat het wenselijke einddoel is. De enige argumentatie die de minister aangeeft, is dat er nu eenmaal een afspraak van het kabinet-Rutte I is waaraan uitvoering wordt gegeven. Verder is er geen enkele onderbouwing.

De heer Bisschop (SGP): Als D66 en SGP in een adem genoemd worden, wil de SGP ook graag reageren. Er is een verschil tussen de situatie in 2010 en nu. Nu wordt toegewerkt naar een sociaal leenstelsel. Naar onze overtuiging is de prikkel, de stimulans om met het leenstelsel als stok achter de deur kwaliteit te leveren, voldoende. Het BSA komt er nog een keer bij. Dat maakt een groot verschil voor de wijze waarop tegen een bindend studieadvies aangekeken kan worden. Ik kan mij alles bij een bindend studieadvies voor een tweede of derde jaar voorstellen, mits er geen sociaal leenstelsel is en de studie bij wijze van spreken gratis blijft of de student nauwelijks iets kost. En-en is te veel van het goede.

Minister Bussemaker: Een sociaal leenstelsel is een prikkel voor studenten om na te denken over de lengte van hun studie en om die studie niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk is. Een bindend studieadvies kan helpen om dat voorspoedige studietempo erin te houden. Ik kijk naar de ervaringen van de Erasmus Universiteit en van andere instellingen. Daar zijn studenten tevreden. Ik spreek regelmatig studenten die zeggen: geef mij maar die stok achter de deur, want anders laat ik het te veel lopen. Die studenten kunnen zich geholpen voelen doordat wij een voorspoedig en snel studietempo stimuleren. Het hoeft niet verplicht te zijn voor alle instellingen. Dat misverstand wil ik wegnemen. Wij houden een pilot en op grond daarvan bekijken wij over een aantal jaren wat de resultaten zijn. Dat kan heel goed tot profilering leiden, sommige opleidingen of instellingen doen het wel en sommige niet. Studenten kunnen kiezen of zij een dergelijke aanpak willen of een aanpak waarbij zij meer ruimte hebben voor dingen die zij erbij willen doen en waarbij zij zelf bepalen hoeveel zij lenen en hoe lang zij over hun studie doen. Ik zie de tegenstrijdigheid met het leenstelsel vooralsnog niet, tenzij de Kamer ervan uitgaat dat wij dit voor alle instellingen en opleidingen invoeren. Dat doen wij niet.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wil meer duidelijkheid op dit punt. Om hoeveel instellingen gaat het? De minister spreekt in de toelichting van vijftien hogescholen en acht universiteiten. Is dat nog steeds het geval? Kunnen zich later nog instellingen melden? Welke criteria worden daarvoor gebruikt?

Minister Bussemaker: Misschien is het goed als ik de Kamer informeer over een aantal uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het idee, de uitwerking, de stand van zaken en het verdere verloop. Ik hoop dat dat aan een aantal bezwaren tegemoetkomt.

Het is aan studenten hoeveel zij willen lenen en hoe lang zij over hun studie willen doen. Het invoeren van een BSA in het tweede en eventueel in het derde jaar, kan studenten helpen om het studietempo erin te houden. Ik hoor ook studenten die het prettig vinden om een stok achter de deur te hebben.

Er wordt geen bindend studieadvies gegeven zonder context en enig voorafgaand gesprek. Instellingen moeten zorgen voor een ambitieuze studiecultuur. Dat betekent dat er een traject voorafgaat aan het geven van een bindend studieadvies. Een student moet eerst een waarschuwing krijgen, die veelal wordt gevolgd door een gesprek. Hij moet de gelegenheid krijgen zich te herstellen, vaak door een hertentamen te doen. Pas dan krijgt de student een studieadvies met een afwijzing. Daartegen kan een student altijd in bezwaar en beroep gaan. De instelling kan het allemaal niet zomaar doen, die moet de randvoorwaarden op orde hebben en zorgen voor een passende onderwijsintensiteit, een goede intensievere studiebegeleiding, een hoge kwaliteit van docenten en begeleiding bij herplaatsing in geval van gehele of gedeeltelijke afwijzing. Ook als een student een jaar later afgewezen wordt, moet de instelling de student van informatie en begeleiding voorzien. De AMvB biedt als waarborgen dat de medezeggenschapsraad adviesrecht heeft met betrekking tot de normen en voorzieningen die de instelling beoogt. Als de medezeggenschapsraad negatief zou adviseren en de instelling zegt dat zij het toch doet, kan de medezeggenschapsraad in beroep gaan. Het ministerie weet dan dat de medezeggenschapraad een negatief advies heeft gegeven. Dat kan een van de elementen zijn die ik meeweeg als wij beoordelen hoe succesvol het experiment is geweest. Je mag ervan uitgaan dat als de medezeggenschapsraad een akkoord geeft, de wederkerigheid goed geregeld is. De persoonlijke omstandigheden van de student dienen bij de afweging voor toepassing van het BSA betrokken te worden en studenten moeten een waarschuwing krijgen. Alles bij elkaar is de bedoeling van het experimenteerartikel niet het creëren van extra uitval, maar er alles aan doen om studenten binnenboord te houden en ze daarbij te begeleiden. Studenten moeten daar goed over ingelicht worden.

Wij hebben de Strategische Agenda en het hoofdlijnenakkoord over de pilots afgekondigd. Er zijn drie toepassingen van het bindend studieadvies in latere studiejaren denkbaar. De heer Duisenberg verwees naar een toepassing waarin ik mij goed herken. Je kunt het BSA bij opleidingen gebruiken om meer gemotiveerde en getalenteerde studenten te richten op een hoger eindniveau. Dat gebeurt al bij university colleges, maar ook bij andere opleidingen. Ik kan tal van andere opleidingen noemen waar men kritisch is bij de toelating van studenten. Deze opleidingen leggen hun kracht in het creëren van een excellente en uitdagende studiecultuur en vragen veel van de studenten, bijvoorbeeld om elke week opdrachten te maken en in te leveren of om week in, week uit aan te geven dat zij de stof beheersen en daarover mee kunnen praten. Bij zo'n onderwijsvorm kan een bindend studieadvies heel goed gebruikt worden voor het slagen van het programma en voor het scherphouden van studenten. Die zeggen zelf: als ik mij niet goed heb voorbereid, kan ik eigenlijk niet goed meedoen in die ambitieuze studiecultuur. Ik heb de studenten die dat willen, bij herhaling ontmoet. Uit mijn verleden ken ik de heel goede opleiding Sport, Management en Ondernemen. Die opleiding staat te trappelen om een bindend studieadvies voor het tweede en derde jaar. Zo wil men de bijzondere cultuur die men heeft, vasthouden en studenten laten weten dat men wat van hen verwacht.

Een ander voorbeeld dat de heer Beertema noemde, is gebruik van het BSA bij specifiek onderwijs als het jaarklassensysteem, dat in de Angelsaksische landen vaak gebruikt wordt. Daarnaast kun je ook aan de systematiek van de Erasmus Universiteit denken, die het voor bepaalde opleidingen gebruikt. Daar werkt men aan het verbeteren van onderwijskwaliteit door onder andere betere scholing van docenten en kleinschalig onderwijs. Bij die verbeteringen horen ook maatregelen om studenten via de gestelde tijd meer te binden aan hun opleiding, zoals nominaal is normaal. In dat systeem moeten studenten binnen een jaar na de start van de opleiding het eerste jaar afronden en geldt een BSA van 60 studiepunten. Tevens geldt een beperking van het aantal herkansingen en de compensatieregeling. Bij de Erasmus Universiteit blijkt dat studenten vaak geen herkansing meer nodig hebben om het vak te halen en dat de resultaten van de pilot buitengewoon positief zijn. Het aantal studenten dat na een en twee jaar alle studiepunten heeft gehaald, is zelfs verdubbeld.

Bij een andere vorm is geen sprake van een specifieke onderwijsvorm, maar wordt het bindend studieadvies gebruikt om de student te stimuleren om in tempo te blijven studeren. Het aantal vereiste behaalde studiepunten ligt dan lager. De heer Van Meenen citeerde de Universiteit Leiden die in het kader van het experiment graag in het gehele tweede studiejaar een BSA van 45 punten wil invoeren. Dat aantal studiepunten wordt in Leiden ook voor het eerste jaar gevraagd. Een aanvullende eis zal zijn dat de propedeuse binnen twee jaar wordt afgerond. Wij hebben hier nog niet zoveel ervaring mee, maar in de Angelsaksische wereld geldt het systeem van jaarklassen al veel langer. Dat systeem is niet alleen maar schools, zover wil ik niet gaan. Ik wil het Nederlandse hoger onderwijs niet veranderen naar voorbeeld van het Angelsaksische model, maar ik wil wel in het kader van de commissie-Veerman en de profilering meer ruimte bieden aan instellingen en opleidingen om iets daarvan op te nemen en te experimenteren, met als voorwaarde een goede procedure, instemming van de medezeggenschap en een aantal waarborgen vooraf en achteraf.

De heer Van Meenen (D66): De minister zei «instemming», maar ik neem aan dat zij het adviesrecht bedoelt, tenzij dit een toezegging is. De Universiteit Leiden wil inderdaad een bindend advies voor 45 punten voor het gehele tweede jaar en de gehele universiteit. Er zijn allerlei voorwaarden gesteld. Gaat de minister toekenningen doen aan complete instellingen of aan opleidingen? Hoe stelt zij vast dat die instelling voldoet aan al die criteria voordat het bindend studieadvies effectief wordt in het tweede of derde leerjaar, in 2014–2015? De instellingen moeten pas in 2016 aan de voorwaarden voldoen. Hoe gaat dit werken?

Minister Bussemaker: Dat kan allebei. Wij stellen niet bij voorbaat vast bij welke instellingen of opleidingen het kan. Dat laten wij aan de instellingen. Het klopt dat er tot nu toe acht universiteiten en vijftien hogescholen zijn die belangstelling hebben. Ik constateer ook dat de meeste van deze instellingen nog aan het bedenken zijn of ze het willen. Een aantal instellingen die eerder belangstelling hebben getoond en bij bijeenkomsten van het departement zijn geweest, zijn weer afgehaakt. Naar aanleiding van een recente bijeenkomst met negen hogeronderwijsinstellingen, waaronder drie universiteiten en zes hogescholen, en andere signalen uit het veld, concludeer ik vooralsnog dat het aantal deelnemende instellingen waarschijnlijk lager uitvalt dan het huidige aantal. Ik verwacht ook dat een aantal instellingen het wil invoeren voor een, twee of enkele opleidingen.

Vooralsnog wil alleen de Universiteit Leiden het BSA universiteitsbreed invoeren. De Universiteit Leiden zegt dat zij wil experimenteren, maar dan met een lager aantal punten, namelijk 45. Zij wil dit omdat studenten in het tweede jaar, nadat zij de benodigde punten in het eerste jaar hebben behaald, langzamer gaan werken en daardoor vertraging oplopen. Daardoor hebben zij later geen tijd meer voor extra activiteiten zoals bestuurswerk, studie in het buitenland of verdiepend onderwijs. Leiden heeft die analyse gemaakt. Men wil nu dat studenten zowel in het eerste als in het tweede jaar 45 studiepunten behalen waaronder de volledige propedeuse. De plannen zijn in Leiden aan de medezeggenschapsraad voorgelegd en die heeft daarmee ingestemd. Laten wij vaststellen dat blijkbaar ook medewerkers en studenten vertrouwen hebben in het creëren van een studeerbaar programma waardoor studenten die 45 studiepunten ook kunnen halen. De Universiteit Leiden verwacht niet dat zij hierdoor studenten verliest. Dat is wel een risico, want studenten kunnen straks naar een heleboel andere universiteiten, mochten zij het te schools vinden. Aan alle eisen moet zijn voldaan. Om daarvoor te zorgen biedt de Universiteit Leiden de studenten die niet aan de eisen kunnen voldoen, een uitgebreid aanbod van begeleiding en coaching voor en tijdens de studie. Daarnaast houdt de universiteit rekening met studenten die door ziekte of andere persoonlijke omstandigheden vertraging oplopen. Dat kan ook topsport en andere dingen betreffen. Ik zeg toe dat ik bereid ben om de hardheidsclausule, waar de Kamer naar heeft gevraagd, expliciet in de AMvB op te nemen. Die staat er nu wel in woord, maar nog niet in juridische taal.

De heer Jasper van Dijk (SP): Wat is de reikwijdte van dit experiment? Zegt u op een bepaald moment: met deze instellingen gaan wij het doen? Of kunnen de komende zes jaar instellingen op ieder moment inschrijven voor het BSA-experiment en gaat in theorie een grote meerderheid van de instellingen, die naar elkaar kijken in het kader van concurrentie, dit BSA-experiment doen?

Minister Bussemaker: Nee, dat verwacht ik niet. Ik weet niet hoeveel instellingen het wel gaan doen en hoe breed ze dat willen doen. Ik beluister dat de Kamer een beetje enthousiast is, maar vooral voorzichtig en terughoudend en dat sommige leden zelfs bij voorbaat negatief oordelen over een BSA in het tweede of derde jaar. Het moet een experiment zijn. Zo heb ik het altijd bedoeld. Laat het een pilot zijn zodat wij kunnen leren van de ervaringen die men opdoet. Ik stel voor dat wij de AMvB bespreken, die moet ook nog naar de Eerste Kamer, en dat wij vervolgens bekijken hoeveel instellingen zich aanmelden. De Universiteit Leiden is de enige instelling waarvan ik echt weet dat men er wat mee wil. De sluitingsdatum is 1 juni 2013 en daarna informeer ik de Kamer over welke instellingen het voor welke opleidingen willen invoeren. Het kunnen ook nog kleine en grote opleidingen zijn. In de tussentijd ga ik met de VSNU en de HBO-raad in gesprek om ervoor te zorgen dat dit niet uit de hand loopt en het pilots zijn. Op grond van de feiten die ik nu ken, zeg ik nogmaals dat ik verwacht dat het geen storm zal lopen.

Hoe lang duurt de pilot? Instellingen die zich nu aanmelden, kunnen op 1 september 2013 beginnen voor studenten die met ingang van 1 september 2013 aan hun studie beginnen. Je kunt niet gedurende de studie zeggen dat je voor het tweede jaar een bindend studieadvies invoert. De studenten kunnen daar op zijn vroegst in het jaar 2014–2015 mee geconfronteerd worden. Zoals het nu in de AMvB staat, kunnen instellingen het experiment per 1 september 2013 voor een aantal jaren beginnen. Zij kunnen ook beginnen per 1 september 2014. Als er veel instellingen zijn die aangeven dit te willen doen en de Kamer zegt dat zij het wil afwachten, kunnen wij de AMvB zo aanpassen dat wij volgend jaar niet diezelfde mogelijkheid openen. Mijn voorkeur heeft dit niet. Er zijn veel instellingen die het niet dit jaar willen invoeren, maar die willen bekijken of het past en of de medezeggenschap het goed vindt. Die laatste willen zij niet opjagen. Ook willen zij ervoor zorgen dat zij aan de randvoorwaarden voldoen en soms hebben zij daarvoor meer tijd nodig. Ik wil ze niet opjagen om dan dit jaar mee te doen. Ik ben bereid om met de Kamer tussentijds te bekijken of zij hun voorwaarden op orde hebben. Sommige leden zeiden dat de instellingen die voorwaarden pas in 2016 op orde hoeven te hebben. Nee, die moeten op orde zijn als zij hieraan beginnen. Dat is in lijn met de prestatieafspraken.

De heer Jasper van Dijk (SP): Samengevat: u stelt een deadline in van 1 juni a.s. waarvoor instellingen dan wel hun opleidingen zich kunnen inschrijven, rond 1 juni krijgt de Kamer een overzicht van welke instellingen en opleidingen dat zijn en kan de Kamer opnieuw oordelen of zij hier wel of niet mee akkoord gaat. Dit lijkt mij cruciaal om te weten.

Minister Bussemaker: Dat klopt allemaal met uitzondering van dat laatste. Bij een AMvB hoeft de Kamer überhaupt niet akkoord te gaan.

De heer Jasper van Dijk (SP): U had het over de Eerste Kamer.

Minister Bussemaker: Ik kan de Tweede Kamer advies vragen. Ik ben bestuurlijk gebonden aan de prestatieafspraken die de instellingen met de regering hebben gemaakt. Zij denken bepaalde prestaties te kunnen halen, zoals een bepaald studiesucces, een bepaald aantal contacturen en tevredenheid van studenten, maar dan willen zij wel dat een aantal voorwaarden wordt ingebracht. Zo hebben wij vroegtijdige inschrijving per 1 mei volgend jaar in kwaliteit en verscheidenheid opgenomen. Een van de andere afspraken is het kunnen experimenteren met een bindend studieadvies na het eerste jaar. Ik voel mij daaraan gebonden. Ik constateer tegelijkertijd dat er bij de Kamer geen groot enthousiasme is om op grote schaal te experimenteren, dus zal ik de Kamer na 1 juni informeren welke instellingen met welke opleidingen zich opgegeven hebben. Afhankelijk van hun argumentatie en of zij dit besproken hebben met hun medezeggenschapsraad, zal ik daar een oordeel bijvoegen.

De heer Van Meenen (D66): Ik wou bijna mijn vervolgvraag niet stellen omdat ik dacht dat als de minister nog even doorpraatte, zij er zelf van zou afzien. Zo ver kwam het net niet. Ik maak uit het antwoord van de minister op dat zij niet zelf gaat vaststellen of de instellingen voldoen aan de voorwaarden voor studeerbaarheid, de intensiteit van het onderwijs, de intensiteit en de kwaliteit van de begeleiding etc., maar dat zij het aan de instellingen overlaat om haar te vertellen dat zij aan de criteria voldoen. Klopt dat?

Minister Bussemaker: Ja, want die voorwaarden kunnen verschillen. Nogmaals, het gaat om differentiatie en profilering van instellingen en opleidingen. Er zijn verschillende manieren om hiermee om te gaan. Je kunt het gebruiken in combinatie met een lager aantal punten, zoals de Universiteit Leiden wil doen, maar ook voor het stimuleren van excellente opleidingen, zoals een university college dat wil. Die randvoorwaarden moeten op instellingsniveau vastgelegd worden en niet door mij. Daarom heeft de medezeggenschap een rol. Wij bekijken kritisch of wij vertrouwen in de randvoorwaarden hebben.

De heer Mohandis (PvdA): Heb ik goed begrepen dat de kans heel groot is dat minder dan de helft zich gaat aanmelden? De minister sprak over het invoeringsjaar 2013–2014 en over een moment waarop wij nader bepalen hoe wij omgaan met het cohortjaar 2014–2015. Heb ik dat ook goed begrepen?

Minister Bussemaker: Mijn antwoord op de eerste vraag is: dat zou kunnen, maar dat hoeft niet zo te zijn. Afgesproken is dat de instellingen een voorstel indienen. Ik ben bereid om het een pilot met vergelijkingen te laten zijn en zeg toe dat ik het gesprek met de VSNU en de HBO-raad aanga over hun inschatting van het aantal instellingen en opleidingen dat hier klaar voor is. Ik breng nogmaals heel nadrukkelijk onder de aandacht dat het om een wederkerig proces gaat dat niet lichtzinnig opgevat moet worden en dat het gezien de huidige stand van zaken heel goed kan dat het enthousiasme van instellingen om mee te doen niet overweldigend is.

Op de tweede vraag antwoord ik dat dit niet mijn voorkeur heeft. In de AMvB staat nadrukkelijk dat wij het voor volgend jaar open willen houden. Ik wil de instellingen de gelegenheid geven een en ander goed voor te bereiden zodat zij zo'n besluit niet lichtzinnig en overhaast hoeven te nemen. Afhankelijk van het aantal instellingen en opleidingen dat dit jaar meedoet, kunnen wij voor het jaar erop bekijken of de pilot nog wenselijk is. De pilot kan stopgezet worden als de toegankelijkheid in het gedrang komt. Op het moment dat ik, om welke reden dan ook, bang ben dat de toegankelijkheid bedreigd wordt, heb ik als minister een mogelijkheid om in te grijpen. Dat geldt ook voor de volgende fase.

Aan de Universiteit van Leiden zijn opleidingen die alleen in Leiden worden gegeven. Daar moet het BSA niet voor gelden. Ik vind dat elke student in Nederland een opleiding moet kunnen volgen zonder bindend studieadvies in het tweede of derde jaar. In die zin komt de keuze van de student niet in gevaar; die moet altijd ergens een opleiding kunnen volgen zonder dat bindend studieadvies. Het is een persoonlijke overweging van studenten en een risico voor instellingen. Daarom ben ik niet zo bang dat er veel misgaat.

De heer Beertema (PVV): Als de toegankelijkheid en studeerbaarheid in gevaar komen, behoudt de minister zich dan het recht voor om de gehele pilot te stoppen? Of gaat het dan over die ene specifieke opleiding waar de toegankelijkheid en studeerbaarheid in gevaar gekomen is?

Minister Bussemaker: In principe dat laatste. Als wij in het volstrekt hypothetische geval tot de conclusie komen dat elk bindend studieadvies tot buitengewoon slechte studieprogramma's leidt, kun je zelfs de gehele pilot stoppen, maar ik kan mij dat niet voorstellen. Als een instelling de wederkerigheid niet serieus neemt en het BSA alleen gebruikt om studenten op te jagen en door te mallemolen te halen om het rendement te vergroten, aarzel ik niet om in te grijpen. Ik ben daar niet bang voor omdat wij veel waarborgen vooraf hebben afgesproken en er duidelijke afspraken met instellingen zijn. Als een opleiding of instelling de gevarenzone betreedt en de toegankelijkheid in gevaar brengt, heb ik de mogelijkheid om in te grijpen. De inspectie zal controleren of instellingen doen wat zij beloven.

De heer Duisenberg (VVD): De minister refereerde aan de hardheidsclausule waarmee zij in het definitieve voorstel anders om zal gaan. Ik wil concreter horen wat zij gaat doen, want de lijst in het huidige voorstel is vrij beperkt. Ik mis zaken als topsport, een tweede studie en het opstarten van een onderneming. Hoe gaat zij borgen dat de lijst door de instellingen ruimer geïnterpreteerd wordt?

Minister Bussemaker: Door de hardheidsclausule voor te schrijven en in te passen in de AMvB. Er is al een lijst opgenomen. Die is inderdaad niet limitatief. Door die uit te breiden moet het mogelijk zijn om rekening te houden met ziekte, bestuursfuncties, tweede studie en topsport. Een instelling kan dat overigens ook doen door te werken met categorieën van bepaalde groepen, bijvoorbeeld studenten met een tweede studie. Ik ben bereid om die hardheidsclausule in meer strikte juridische termen op te nemen.

De heer Klaver (GroenLinks): Er is de concrete eis gesteld dat het aantal instituten dat hieraan meedoet, ongeveer de helft moet zijn van het aantal aanmeldingen. De minister zegt dat dat het geval kan zijn, maar ook niet. Ik wil op dit punt een concrete toezegging. Kan de minister toezeggen dat het aantal instellingen dat mee gaat doen aan deze pilot, de helft is van het aantal instellingen dat zich heeft aangemeld?

Minister Bussemaker: Ik verwacht dat het er veel minder zullen zijn dan zich nu hebben aangemeld. Belangrijker is voor hoeveel opleidingen het gaat gelden. Het maakt nogal wat uit of een grote universiteit het voor alle opleidingen wil laten gelden, of een heel kleine gespecialiseerde hbo-instelling voor een of twee opleidingen. Gehoord de Kamer ga ik met de VSNU en de HBO-raad in overleg om te bekijken hoe wij hier een pilot van kunnen maken zonder dat die te groot wordt. Ik vind wel dat de Kamer rekening moet houden met de bestuurlijke afspraken die het vorige kabinet met deze instellingen heeft gemaakt. Ik wil niet dat nu alles op losse schroeven komt te staan en wij opnieuw met alle instellingen moeten gaan praten over studiesucces, studententevredenheid et cetera. Wij moeten hun de ruimte geven om naar eigen oplossingen te zoeken.

De heer Klaver (GroenLinks): Die toezegging is mij niet voldoende. Ik wil niet dat de HBO-raad of de VSNU mee kunnen praten, maar dat de Kamer een positie heeft in deze discussie. De minister heeft aangegeven dat als zij in juni hierop terugkomt, de Kamer er niets meer over te zeggen heeft. Dit is dus het moment om aan te geven wat wij belangrijk vinden. Ik wil een toezegging dat het aantal instellingen dat meedoet onder de 50% zit of dat de minister vandaag nog de Kamer duidelijkheid verschaft over het aantal opleidingen, zodat de Kamer een standpunt kan innemen over de gewenste omvang.

Minister Bussemaker: Ik kan toezeggen dat er voldoende mogelijkheden voor studenten zijn om een studie te volgen zonder bindend studieadvies. Het mag niet zo zijn dat studenten geen keuze hebben. Dat betekent dat zij bij meer dan één instelling een keuze moeten hebben. Anders moet ik instellingen aanwijzen. Als het dan niet goed gaat, ligt de bewijsvoering bij mij, terwijl ik vind dat de instellingen die ambitieuze studiecultuur met hun docenten en studenten op lokaal- en opleidingsniveau moeten organiseren. Ik verwacht dat het aantal afneemt, maar de kwaliteit van de voorstellen in combinatie met de toegankelijkheid voor studenten is voor mij bepalend. Die vind ik belangrijker dan het noemen van een absoluut aantal.

De heer Rog (CDA): In het begin van de eerste termijn hebben enkele fracties, waaronder de PvdA-fractie, zorgen geuit over de stapeling van maatregelen zoals het BSA en het leenstelsel. Het gros van ons hoopt dat het leenstelsel er nooit gaat komen, maar dat is niet uit te sluiten. Stel dat het BSA straks als experiment op een aantal universiteiten en hogescholen een rol speelt en dat het verschrikkelijke leenstelsel er wel komt, kan dan bijvoorbeeld de interne medezeggenschap terugkomen op het advies? Kan de medezeggenschapsraad als voorwaarde stellen dat hij wil experimenteren met het BSA gedurende de duur van het experiment of tot het moment dat er onverhoopt een leenstelsel komt?

Minister Bussemaker: Nee, want dan kunnen wij elke verandering opnemen. Het leenstelsel kan de studenten helpen die het prettig vinden om gehouden te worden aan het halen van een minimaal aantal punten omdat dat voor hen de beste garantie is om een vlot studietempo te behouden. In die zin kan het BSA in combinatie met een leenstelsel positief uitwerken, zolang het maar niet overal verplicht wordt. Dat is niet mijn ambitie. De medezeggenschapsraad kan de discussie opnieuw aangaan als hij er geen vertrouwen in heeft dat het goed georganiseerd is of als het in combinatie met andere maatregelen niet goed loopt. Ik kan dat zelf ook doen als de toegankelijkheid in gevaar komt, bijvoorbeeld door de combinatie met een leenstelsel. Dat geldt voor alle maatregelen. De inspectie monitort daarnaast jaarlijks de naleving en de randvoorwaarden. Als die mij erop wijst dat instellingen zich niet aan de afspraken houden, kan dat ook een reden zijn om ermee te stoppen. Dat zijn voldoende waarborgen om te stoppen met het experiment.

De heer Rog (CDA): Dat is een duidelijk, maar voor mijn fractie onbevredigend antwoord. U gaf aan dat u een positieve insteek van de medezeggenschapsraad in belangrijke mate meeweegt. Als de medezeggenschapsraad wil voorkomen dat de dubbeling er komt en negatief adviseert, wat betekent dit dan voor de deelname aan dit experiment? Dit wordt een belangrijk moment voor de medezeggenschapsraad om dit onheil af te wenden.

Minister Bussemaker: Het hangt af van het oordeel van de medezeggenschapsraad, de reactie van een bestuur en van de eerdere ervaringen bij een opleiding. De medezeggenschapsraad bestuurt niet, maar het is wezenlijk om te bekijken of een instelling aan een randvoorwaarde heeft voldaan en of zij dit goed heeft besproken met de medezeggenschapsraad. Ik kan mij voorstellen dat als de inspectie bekijkt of een instelling al haar zaken op orde heeft, dit een element is dat men daarin meeweegt. Wij gaan daar echter geen uitzonderingen op maken, want het gaat om het geheel van de kwaliteit die de instelling aan de inspectie en het ministerie laat zien. Wij zitten daar bovenop omdat het een pilot is en wij ervan willen leren.

Dit experiment loopt vijf jaar en dan moeten instellingen een eindrapportage inleveren. Mede op die basis wordt het experiment geëvalueerd. Daarnaast speelt het tevredenheidsonderzoek onder studenten, docenten, studiebegeleiders en instellingsbestuur een rol. Het kan dus best zijn dat wij op grond van het experiment zeggen dat het bij een aantal instellingen of opleidingen interessant is geweest, maar dat wij ermee stoppen. Het kan ook zijn dat wij het als keuzemogelijkheid toelaten om de verschillen in studiecultuur en profilering, de Veermanagenda, uit te voeren. Het hangt voor mij dus niet af van het percentage rendement of het aantal studenten, maar van de kwaliteit en het succes. Tussendoor kunnen wij natuurlijk de stand van zaken opmaken en monitoren. Ik ben bereid om de Kamer daarover elk jaar te informeren. Als de Kamer dan denkt dat het de verkeerde kant opgaat, kunnen wij dat bespreken.

De voorzitter: Gezien de tijd stel ik voor dat de leden zich in de tweede termijn beperken tot een halve minuut.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. De Universiteit van Leiden is pas overgegaan op 45 punten nadat het college van bestuur 50 punten had voorgesteld. De medezeggenschapsraad adviseerde 40 punten en daarna heeft het college eenzijdig besloten om er dan maar 45 punten van te maken. Zo zorgvuldig gaat dat. Ik kan over dit onderwerp nog heel veel zeggen. De minister heeft mij niet kunnen overtuigen en ik vraag een VAO aan.

De heer Mohandis (PvdA): Voorzitter. De vraag over het BSA in het derde jaar bij hbo-instellingen is niet beantwoord. Met de kennis dat er straks wellicht een sociaal leenstelsel is, kan het gebeuren dat je in het derde jaar alsnog van school moet. Dat lijkt mij niet wenselijk. In het algemeen ben ik tevreden over de beantwoording. Ik kom in het VAO met wat punten terug.

De heer Duisenberg (VVD): De minister zei dat de Kamer niet zo enthousiast is. Ik ben dat wel. Ik ben enthousiast dat de minister dit gaat proberen en dat zij dit selectief doet. Veel van de afwijzing komt voort uit het idee dat dit algemeen wordt toegepast. Dat is helemaal niet het geval. Het gaat om een paar instellingen. Instellingen mogen hiervoor kiezen en studenten mogen kiezen om bij zo'n instelling of opleiding te gaan studeren. Ik denk dat het goed is om deze proef te houden.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Ik sluit mij aan bij het verzoek om een VAO. Ik zie meer hobbels rijzen. Kunnen studenten die zijn afgewezen bij een opleiding met een BSA, instromen in een opleiding zonder BSA? Ik ben niet gerustgesteld. Ik vind de cumulatie van maatregelen te kort door de bocht.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Studenten zijn geen proefdieren. Het is volstrekt ongewis hoe dit gaat uitpakken. Het zou pijnlijk zijn als de Kamer na vandaag zegt: minister tabee, bekijkt u maar wat u doet. Als de Kamer zichzelf serieus neemt, is het minste wat zij kan doen een motie indienen die vraagt om elkaar weer te zien in juni wanneer de minister met een overzicht komt. Anders heeft de minister ruim baan en kan de uitkomst zomaar zijn dat heel veel opleidingen en instellingen met het BSA aan de slag gaan. De Kamer moet hier een rol in spelen.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik ben het met de heer Mohandis eens dat als een student verder in de studie is, de verantwoordelijkheid van de instelling groter is om de student goed naar het eind te begeleiden. Je moet het dus wel heel bont maken in het derde jaar. Ik heb overigens geen signalen van instellingen die het BSA in het derde jaar willen toepassen. Als een BSA al in het derde jaar wordt gegeven, kan dit alleen maar een gedeeltelijke afwijzing of het laten vervallen van bepaalde tentamens betreffen en niet dat iemand ergens anders helemaal opnieuw moet beginnen. De verantwoordelijkheid van de instelling wordt elk jaar groter.

Op de vraag van de heer Bisschop antwoord ik dat studenten zich natuurlijk gewoon kunnen overschrijven. Als de methode van gerichte afspraken die zij na moeten komen, niet bevalt en zij het op een andere manier willen doen of zich meer aangesproken voelen door een studiecultuur bij een andere universiteit, kunnen zij zich net als alle andere studenten overschrijven. Zij lopen dus geen risico. De Kamer mag mij daarop aanspreken, want toegankelijkheid is voor mij een heel groot goed. Ik blijf erbovenop zitten dat die voor alle studenten gewaarborgd blijft.

De voorzitter: De volgende toezeggingen zijn gedaan:

  • De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap informeert de Kamer na de sluiting van de inschrijftermijn voor het experiment Uitbreiding BSA per 1 juni 2013 over het aantal instellingen en opleidingen dat zich heeft aangemeld.

  • De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt toe dat in de AMvB een juridische beschrijving van de hardheidsclausule wordt opgenomen.

  • De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt toe de Kamer jaarlijks te informeren over het verloop van het experiment.

De voorzitter: Er is een VAO aangevraagd door de heer Van Meenen. Dit zal worden ingepland. Ik dank de minister en de leden en sluit de vergadering.

Sluiting 19.34 uur.

Naar boven