31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 308 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Ontvangen ter Griffie op 26 juli 2012.

De voordracht voor de vast te stellenalgemene maatregel van bestuur kan niet eerderworden gedaan dan op 20 september 2012.

De algemene maatregel van bestuur is aan de TweedeKamer overgelegd tot en met 19 september 2012

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juli 2012

Ter voldoening aan artikel 1.7a, tweede lid, onderdeel d, tweede volzin, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bied ik u hierbij een ontwerpbesluit aan, houdende bepalingen voor een experiment met het oog op verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs door de invoering van prestatiebekostiging (Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs).1

Het ontwerpbesluit komt – op advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 22 juni jongstleden – in de plaats van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 onder meer in verband met de invoering van prestatiebekostiging. Laatstbedoeld ontwerpbesluit heeft Hare Majesteit de Koningin naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering op mijn voordracht niet bekrachtigd.

Het nieuwe ontwerpbesluit is inhoudelijk vrijwel gelijk aan het oude ontwerpbesluit. Doel is het creëren van een grondslag voor prestatiebekostiging voor kwaliteit en profiel. Toegevoegd zijn onder meer bepalingen over de wijze waarop het experiment wordt ingericht en geëvalueerd (conform artikel 1.7a van de wet) en de toekenningsgronden en beoordelingsmaatstaven (conform het advies van de Afdeling). Het experimentbesluit is tijdelijk (zes jaar).

Het vorige ontwerpbesluit heb ik bij brief van 12 maart 2012 (Kamerstukken II 2011–2012, 31 288, nr. 265) bij uw Kamer voorgehangen. Bij die gelegenheid heb ik uitvoerig met uw Kamer van gedachten gewisseld over de invoering van prestatiebekostiging (Kamerstukken II 2011–2012, 31 288, nr. 287).

Het nieuwe ontwerpbesluit komt naar mijn mening volledig tegemoet aan de bezwaren die mogelijkerwijs zijn blijven bestaan. Sommige fracties twijfelden met name aan de toereikendheid van de wettelijke grondslag van het ontwerpbesluit. Inmiddels heeft de Afdeling advisering van de Raad van State daarover een advies uitgebracht. Dat advies heeft de regering volledig overgenomen.

De Afdeling advisering stelt in haar advies dat een nieuwe voorhangprocedure niet nodig lijkt, wanneer de opzet en structuur van het oorspronkelijke ontwerpbesluit onveranderd blijven.

Afgezien van de tijdelijkheid van het nieuwe ontwerp besluit, het zwaardere accent op monitoring en evaluatie en de regeling van bepaalde elementen op een hoger niveau (alles conform het advies van de Afdeling) is er inderdaad geen sprake van een wijziging ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerpbesluit. Ondanks de suggestie van de Afdeling heeft de regering er toch voor gekozen het ontwerp experimentbesluit voor te hangen. De regering wil voorkomen dat discussie ontstaat over de juistheid van de gevolgde procedure.

Ik heb de instellingen voor hoger onderwijs in het vooruitzicht gesteld dat voor 1 november prestatieafspraken zullen worden gemaakt. De prestatieafspraken hebben immers nog budgettaire consequenties voor de instellingen vanaf 2013.

Ik vind het van groot belang dat voor die afspraken en de budgettaire gevolgen de juridische grondslag is vastgesteld. Dit vereist afronding van de gehele procedure, inclusief eventuele schriftelijke rondes en debatten door beide Kamers der Staten-Generaal en inclusief publicatie in het Staatsblad.

In verband hiermee en omdat er geen sprake is van wezenlijke wijziging ten opzichte van het eerder bij uw Kamer voorgehangen ontwerpbesluit, zou ik uw Kamer willen verzoeken af te wijken van het principe dat een voorhangtermijn ten minste driekwart deel buiten een reces dient te vallen (artikel 43a van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Graag zou ik voor 20 september van uw Kamer willen weten of de Kamer instemt met het nieuwe ontwerpbesluit. Uitgaande van een positief advies van de Afdeling advisering zal het ontwerpbesluit dan tijdig in werking kunnen treden. Uit een oogpunt van bestuurlijke zorgvuldigheid zou dat zonder meer gewenst zijn.

Uw medewerking in dezen stel ik op prijs.

Een vergelijkbare brief heb ik heden gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven