31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 289 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 mei 2012

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van 20 december 2011 van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreffende de Associate-degreeprogramma’s (Kamerstuk 31 288, nr. 249).

Bij brief van 8 mei 2012 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Bochove

De adjunct-griffier van de commissie, Bošnjaković-van Bemmel

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

     

1.

Stand van zaken Associate degree

2

2.

Mijn inzet

3

3.

Aanbevelingen in Plan van Aanpak

5

 

Tweesporenbeleid

5

 

Platform van stakeholders

5

 

Communicatie

5

 

Herijken en herbeoordelen van bestaande Ad’s

6

4.

Reacties van stakeholders

6

5.

Tot slot

6

     

II

Reactie van de staatssecretaris

6

I VRAGEN EN OPMERKINGEN UIT DE FRACTIES

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het advies voor de definitieve invoering van de Associate degree. Naar aanleiding van het advies en de brief van de staatssecretaris daarover hebben zij nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie inzake het advies van de commissie Associate degree over de aanpak van de definitieve invoering Associate-degreeprogramma’s (Ad-programma’s) in het hbo.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief van de staatssecretaris. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende brief. Zij stellen hierover een aantal vragen.

1. Stand van zaken Associate degree

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd waarom er gestreefd wordt naar 15% Ad-studenten in 2020. Is dit percentage inhoudelijk gemotiveerd? Heeft het zin om naar een percentage te streven of is het beter als een situatie van (studenten-)vraag en (opleidingen-) aanbod leidt tot een optimaal percentage? Dat sluit aan op een andere vraag van de leden; zelfs uit het advies en de reactie van de staatssecretaris daarop is het moeilijk in te schatten hoeveel behoefte er is aan Ad’ers. Dat het midden- en kleinbedrijf blij is met deze diploma’s is prima voor het beroepsperspectief maar is deze vraag naar Ad’ers duurzaam of worden ze door MKB’ers1 vooral ingezet als goedkopere bijna-hbo’ers in crisistijd, zo vragen de leden.

De leden van de PVV-fractie onderschrijven de doelstellingen die met de Associate degree beoogd worden en steunen de voornemens tot een daadkrachtige invoeringsstrategie. De leden twijfelen echter of deze daadkracht zich van papier in werkelijkheid zal vertalen.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er een doelstelling van 15% instroom in Ad-programma’s wordt vastgelegd, terwijl de staatssecretaris verschillende keren aangeeft instellingen en werkgevers veel vrijheid te willen geven in het (door)ontwikkelen van de Ad-programma’s. Hoe is de centrale doelstelling te verenigen met het idee dat dit een ontwikkeling van onderop is, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie vragen waar het streefcijfer van 15% deelnemers aan Ad-programma’s in 2020 op gebaseerd is. Het Europees gemiddelde is momenteel 12%, en deze programma’s lopen al veel langer. Gezien het huidige Nederlands percentage van 1% vragen de leden of 15 % een realistisch percentage is. Ook vragen de leden waarom er een streefcijfer is vastgesteld en niet aan de instellingen wordt overgelaten in hoeverre er aan deze programma’s wordt deelgenomen. Gaat dit streefcijfer niet ten koste van het huidige aanbod hbo-opleidingen? De leden vragen de staatsecretaris wat het gevolg zal zijn wanneer dit streefcijfer niet gehaald wordt. Worden de instellingen dan verplicht Ad-programma’s aan te bieden, zo vragen zij. De leden vragen de staatssecretaris toe te lichten hoe de deelname aan de Ad-programma’s bevorderd gaat worden. Er lijkt een discrepantie te zijn tussen het forse streefcijfer enerzijds en de wens om alleen Ad-richtingen op een aantal specifieke terreinen aan te bieden anderzijds. Kan de staatssecretaris dit verder toelichten, zo vragen de leden.

De leden vragen waar de wens voor de Ad-programma’s vanuit het bedrijfsleven en de studenten door wordt veroorzaakt? Waarom kunnen de huidige mbo- en hbo-opleidingen niet aan deze vraag voldoen? Waarin zit inhoudelijk het verschil tussen de Ad-programma’s en het reguliere opleidingen aanbod, zo vragen de leden.

2. Mijn inzet

De leden van de PvdA-fractie vinden de «zelfstandige profilering» van de Ad binnen de bachelor een punt van aandacht. De leden begrijpen deze keuze. Het karakter van de Ad is echt anders dan dat van de reguliere hbo-bachelor, zo merken zij op. De leden hechten er wel aan om te benadrukken dat deze zelfstandige profilering niet mag leiden tot een niveauverlaging van de Ad. Voorts vragen de leden hoe de doorstroom van Ad-studenten in de reguliere bachelor wordt vormgegeven. Zal dit een proces van selectie zijn? Zo ja, wie stelt dan de selectiecriteria vast? Zal selectie de Ad aantrekkelijker of juist minder aantrekkelijk maken voor mensen die nog niet zeker weten of ze de hele bachelor willen doen, zo vragen zij. De leden constateren dat de Ad volgens de staatssecretaris een belangrijke rol heeft bij de profilering van hogescholen. De leden vragen op basis hiervan of die profilering voor de staatssecretaris een doel of een middel is. Door de nauwe aansluiting bij reguliere hbo-opleidingen moet de Ad duidelijk tot het domein van het hoger onderwijs horen. Dat is geen verkeerd streven, zo menen deze leden. De leden vragen wat dat betekent voor de definitie «hoogopgeleid». Zal dat ook op een Ad-afgestudeerde slaan, zo vragen de voornoemde leden.

Het niet overnemen van de aanbeveling om de bestaande Ad- programma’s uit de pilotfase niet zo maar om te zetten naar een definitieve status kan bij de leden op weinig begrip rekenen. De redenen die ervoor worden gegeven zijn bepaald niet overtuigend en de leden hechten eraan dat de Ad een goede start maakt. Daarbij hoort dat de programma’s goed geëvalueerd worden voor ze op reguliere wijze worden voortgezet, zo menen deze leden.

De leden van de PVV-fractie betreuren het zeer dat de Associate degree alleen onderdeel zal uitmaken van het hbo. De leden geven er de voorkeur aan de Associate degree positief neer te zetten als toptraject binnen het mbo om een negatief imago als zijnde het laagste niveau van het hbo te voorkomen. De leden zijn van mening dat het mbo ook toponderwijs verdient. De leden hebben diverse signalen uit het veld opgevangen dat de indruk bestaat dat het hbo niet bereid is zich bijzonder in te spannen om de Associate degree vorm te geven. De leden veronderstellen dat de wens tot profilering met een Associate degree minder leeft bij het hbo dan het geval zou zijn wanneer deze zou zijn ondergebracht bij het mbo. De leden vinden dit een zorgelijke gedachte en volgen de ontwikkelingen dan ook kritisch. De leden vragen voorts wat de reden is om te veronderstellen dat het hbo-niveau niet gewaarborgd zou zijn indien de Associate degree wordt ondergebracht bij het mbo.

De leden merken tevens op dat zij voorstander zijn van een sterke rol voor de private opleidingen om concurrentie en kwaliteit te bevorderen. De leden vragen welke mogelijkheden er zijn om de Associate degree te bekostigen op de wijze zoals is voorgesteld voor deeltijdstudies.

Tevens vragen de leden op welke wijze het hbo blijk geeft zich in de toekomst te willen profileren met het aanbieden van Associate degree-opleidingen. De leden menen dat dit vooralsnog een papieren voornemen zal blijken. De leden vragen op welke wijze het hbo in het verleden in de praktijk blijk heeft gegeven het Ad te omarmen als een manier om zich te profileren.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de aangenomen motie de Rouwe/van der Ham2 is gevraagd om in overleg met het hbo en het mbo de mogelijkheden te onderzoeken om het mbo op zelfstandige wijze Associate degrees aan te laten bieden. De staatssecretaris heeft in de strategische agenda hoger onderwijs3 aangegeven dat er overleg is geweest en dat er geconcludeerd is dat de Ad beter in het hbo ingebed kan worden. De leden vragen op basis van welke argumenten deze keus is gemaakt. Waarom stelt de staatssecretaris dat profilering van de Ad alleen op het hbo kan plaatsvinden? Waarom heeft de staatssecretaris er geen vertrouwen in dat ook het mbo een goede basis voor profilering van de Ad-programma’s kan zijn? Bemoeilijkt de keuze om de Ad enkel en alleen bij het hbo onder te brengen de doorstroom van mbo-4 studenten naar een Ad-programma? Wordt met deze keus niet een kans gemist om het mbo zelf beter te profileren? Graag ontvangen deze leden een reactie van de staatssecretaris.

De leden merken voorts op dat de staatssecretaris aangeeft dat nieuwe Ad-programma’s alleen ingesteld kunnen worden als de relevantie via een macrodoelmatigheidstoets wordt aangetoond. Anderzijds kiest de staatssecretaris er voor om niet mee te gaan met het advies om bestaande Ad-programma’s uit de pilotfase niet automatisch een definitieve status te geven. De staatssecretaris geeft aan dat hij er van uit gaat dat instellingen zelf niet-rendabele opleidingen af zullen stoten. De leden vragen waarom de staatssecretaris hierin een onderscheid maakt tussen bestaande Ad-programma’s uit de pilotfase en nieuwe Ad-programma’s.

Voorts merken de leden op dat de Ad integraal deel wordt van de human capital agenda’s. De leden zijn blij dat de Ad bij het topsectorenbeleid wordt betrokken. Juist bij deze programma’s, die grotendeels door mensen gevolgd worden die al werken, is goede samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven noodzakelijk. De leden zien hierbij vooral kansen als het gaat om technische beroepen. Hier is veel behoefte aan en korte opleidingen kunnen werknemers in staat stellen zich snel bij te scholen. De Ad kan naar mening van de leden hierdoor een bijdrage leveren aan een leven lang leren. Deze leden vragen de staatssecretaris hoe hij dit wil bevorderen en hoe hij de rol van het bedrijfsleven hierin ziet.

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris het genoemde «systeem van toelaatbaarheid» dat het automatische doorstroomrecht vervangt verder toe te lichten. Hoe wordt bepaald wie wordt toegelaten tot een Ad-programma? Kan een jongere met uitsluitend een havo-diploma ook toegelaten worden, zo vragen de leden.

Voorts vragen zij waar de macrodoelmatigheidstoets uit gaat bestaan. In het onderzoeksrapport wordt gesteld dat die alleen aan de hand van arbeidsmarktrelevantie wordt bepaald, de staatssecretaris stelt in zijn brief dat ook gekeken wordt naar het bestaande opleidingenaanbod.

De staatssecretaris wil ook afspraken maken met private aanbieders binnen het hoger onderwijs. Dit roept bij de leden de vraag op in hoeverre de Ad-programma’s bekostigde opleidingen zijn. Kan de staatssecretaris de «zelfstandige diplomavergoeding» verder toelichten? Hebben (duaal) studenten recht op studiefinanciering? En hoe past het recente voorstel om de deeltijdopleidingen uit het bekostigd onderwijs te schrappen in deze voorstellen, zo vragen de leden.

Tevens vragen de leden wat de titel van afgestudeerden gaat zijn. En wat het eindniveau? Geeft een voltooide Ad-opleiding recht op een hbo-diploma met aantekening of wordt het een soort mbo+ -diploma? Indien het Ad-diploma een volwaardig hbo-diploma is, hoe voorkomt de staatssecretaris dan een downgrading van het hbo-niveau? Hoe voorkomt de staatssecretaris dat de Ad-opleiding een vluchtroute wordt voor hbo-studenten, zo vragen de leden.

Tevens vragen de leden hoe deze nieuwe opleidingenvorm zich verhoudt tot de wens van het kabinet om het opleidingenaanbod in te perken.

Voorts merken zij op dat de nadruk vooral ligt op de duale student. Hoe gaat de verhouding werkende en niet-werkende deelnemers eruit zien? Zal er een verschil in de (onderwijs-) praktijk en positie van de student zijn tussen de werkende student en niet-werkende student, zo vragen zij.

Ook vragen de leden om meer verduidelijking over de positie van de Ad binnen de hbo-opleiding. Is het een compleet zelfstandig traject, of maakt de Ad onderdeel uit van een regulier traject? De staatssecretaris spreekt van een gewenste inbedding, maar hoe wordt dat in de onderwijspraktijk vormgegeven en hoe wordt het eigen karakter van de Ad dan geborgd, zo vragen de leden.

3. Aanbevelingen in Plan van Aanpak

Tweesporenbeleid

De leden van de SP-fractie vragen hoe de «gestuurde ontwikkeling op kansrijke top-25 trajecten» in het tweesporenbeleid zich verhoudt tot de onafhankelijkheid van onderwijsinstellingen. Hoort de inrichting van het onderwijsprogramma niet in zijn geheel bij de instelling zelf thuis, zo vragen de leden.

Platform van stakeholders

De leden van de PVV-fractie vragen welke stakeholders precies zitting zullen nemen in het op te richten platform van stakeholders.

De leden van de SP-fractie vragen om een nadere toelichting op het in te stellen platform. Is er inmiddels meer zicht op de taken en de samenstelling van het platform, zo vragen zij.

Communicatie

De leden van de CDA-fractie merken op dat de doelstelling is dat in 2020 15% van de hbo-bachelorstudenten instroomt in Ad-programma’s. Hiervoor is onder andere een grotere bekendheid onder studenten en werkgevers nodig. De staatssecretaris geeft aan dat hiervoor een doeltreffende communicatiestrategie nodig is. In 2007 heeft de regering in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie over het wetsvoorstel waarbij de Ad-pilots in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) werden ingebed, geantwoord dat er verschillende instrumenten ingezet zouden worden om de bekendheid van de Ad-programma’s te vergroten4. Zo werden via de werkgeversorganisaties, de hogescholen en de mbo-decanen flyers onder werkgevers, werknemers en mbo-deelnemers verspreid. Ook hogescholen, werkgeversorganisaties en andere partijen zouden hun kanalen gebruiken om aandacht voor de Ad-programma's te vragen. De leden vragen op welke wijze de staatssecretaris deze keer wel van plan is om een doeltreffende communicatiestrategie op te zetten.

Herijken en herbeoordelen van bestaande Ad’s

De leden van de PVV-fractie vragen of er voor de Ad-opleidingen een zelfstandige (her)accreditatie zal plaatsvinden of als onderdeel van de (her)accreditatie van de bijbehorende bachelor.

De leden van de SP-fractie merken op dat er, volgens de onderzoekscommissie, een verschil is in succes tussen verschillende Ad-programma’s. Waar bestaan deze verschillen uit, en hoe zijn deze te verklaren, zo vragen voornoemde leden.

Voorts vragen zij wat de precieze rol van de NVAO5 gaat zijn bij de definitieve invoering van de Ad-programma’s. Wanneer en hoe gaan de opleidingen geaccrediteerd worden? Worden voor deze Ad-opleidingen aparte criteria opgesteld, en waar gaan deze uit bestaan? Hoe worden de suggesties van de NVAO uit het onderzoeksrapport meegenomen in de definitieve invoering, zo vragen de leden.

4. Reacties van stakeholders

De leden van de PVV-fractie vragen wat precies de verschillen zijn tussen het vigerende besturingsmodel in het mbo en dat in het hbo. De leden vragen welke voordelen het hbo-besturingsmodel oplevert buiten het «zekerstellen van het hbo-karakter van het Ad».

De leden van de SP-fractie merken op dat er wordt gesteld dat de Toets Macrodoelmatigheid moet waarborgen dat de Ad niet het karakter van een bedrijfsopleiding heeft. Hoe gaat dat geborgd worden? De opleidingen zijn immers zeer sterk met het werkveld en samenwerkende bedrijven verbonden. Wat is het karakter dat de staatssecretaris wel voor ogen heeft, aangezien het uiteindelijk een opleiding voor werkenden moet worden, zo vragen de leden.

5. Tot slot

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Ad-programma’s gemonitord gaan worden en wanneer een eerste evaluatie te verwachten is.

II REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

De staatssecretaris wil hierbij de vragen van de leden van de PvdA-fractie, de leden van de PVV-, de leden van de CDA- en de leden van de SP-fractie over de brief betreffende de Associate-degreeprogramma’s beantwoorden. Die beantwoording geschiedt mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het percentage van 15% inhoudelijk gemotiveerd is en of het zin heeft om naar een percentage te streven. Ook stelt de PvdA-fractie de vraag of het niet beter is als een situatie van (studenten-) vraag en (opleidingen-)aanbod leidt tot een optimaal percentage. Tot slot vraagt de PvdA-fractie of de vraag naar Ad-ers duurzaam is en of Ad-ers niet worden ingezet als goedkope bijna-hbo’ers in crisistijd.

Op de vraag van de PvdA-fractie of het percentage van 15% inhoudelijk gemotiveerd is antwoordt de staatssecretaris bevestigend. Bij het bepalen van het percentage is geanalyseerd hoe het aanbod Ad-programma’s zich de afgelopen jaren wat betreft aantallen deelnemers heeft ontwikkeld. Vervolgens is dit beeld geëxtrapoleerd naar 2020, waarbij ook rekening is gehouden met witte vlekken in de spreiding. Verder is ook gekeken naar de omvang van dit type onderwijs in vergelijkbare landen (EURASHE, 2011). De omringende landen kennen een percentage van circa 15%. Overigens moet opgemerkt worden dat sommige hogescholen er tot nu toe niet voor heeft gekozen Ad-programma’s te ontwikkelen vanwege het pilotkarakter en de onzekerheid over de continuïteit. Nu het besluit is genomen om de Ad definitief in te voeren is mijn verwachting dat meer hogescholen de Ad zullen opnemen in hun onderwijsassortiment.

Eén van de ambities in het hoger onderwijsbeleid is het realiseren van een meer gedifferentieerd onderwijsstelsel zodat het onderwijs beter kan tegemoet komen aan diversiteit in behoeften onder studenten. De Ad is hiervoor een belangrijke bouwsteen. Om een dergelijke differentiatie echt van de grond te krijgen, is het belangrijk om kritische massa te realiseren in het Ad-aanbod. Daarom heeft de staatssecretaris gekozen voor een ambitieuze kwantitatieve doelstelling, die zoals gezegd wel gefundeerd is.

De staatssecretaris geeft aan dat hij niet verwacht dat Ad’ers worden ingezet als goedkope hbo-krachten. De Ad’ers voorzien daarentegen in een specifieke behoefte van het werkveld (niveau 5) waarop tot voor kort geen antwoord was.

De leden van de PVV-fractie twijfelen eraan of een daadkrachtige invoeringsstrategie geen papieren werkelijkheid is. De staatssecretaris heeft deze twijfels echter niet. Uit de pilots en de evaluatie van de Ad-programma’s blijkt dat zowel studenten als werkgevers behoefte hebben aan dit nieuwe onderwijstype. In pilot-ronde 5 zijn 48 aanvragen ingediend. Vooral private aanbieders zien veel kansen voor uitbreiding van het aantal Ad-programma’s voor werkenden. Een aanzienlijk deel van de ingediende aanvragen in pilotronde 5 komt voor rekening van private aanbieders.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er een doelstelling van 15% instroom in Ad-programma’s wordt vastgelegd, terwijl de staatssecretaris verschillende keren aangeeft instellingen en werkgevers veel vrijheid te geven in het (door)ontwikkelen van de Ad-programma’s. De leden vragen hoe de centrale doelstelling te verenigen is met het idee dat dit een ontwikkeling van onderop is.

Zoals de staatssecretaris al aangaf in de beantwoording van de vragen van de leden van de PvdA-fractie, wil hij de differentiatie van het onderwijsaanbod in het hoger onderwijs vergroten. Een substantieel aandeel van Ad-programma’s in het hoger onderwijs zal daaraan bijdragen. De ontwikkeling van Ad-programma’s vindt zowel bottum-up als top-down plaats. De staatssecretaris spreekt in dit verband van tweesporenbeleid. Vanuit instellingen wordt gekeken op welke terreinen er behoefte is aan Ad-programma’s. Instellingen kunnen ervoor kiezen bestaande Ad-programma’s in te richten zodat de landelijke spreiding van het aanbod wordt verbeterd. Daarnaast kunnen instellingen ook zelf Ad-programma’s van een nieuw type ontwikkelen. Uiteraard geldt ook hier dat er sprake moet zijn van duidelijke arbeidsmarktvraag. Samenwerking met het afnemend werkveld is dan ook essentieel. Het georganiseerde bedrijfsleven brengt in kaart, zoals zij onlangs al hebben gedaan met de Top-25 Ad-programma’s, aan welke Ad-programma’s zij de komende jaren behoefte hebben. Naast het detecteren van de Ad-behoefte door instellingen zelf wordt zo van twee kanten gewerkt aan de toename van het aantal Ad-programma’s.

De leden van de SP-fractie vragen waarop het streefcijfer van 15% deelnemers aan Ad-programma’s gebaseerd is. Het antwoord op deze vraag is reeds door de staatssecretaris gegeven in de beantwoording van de vragen van de leden van de PvdA-fractie. Ook de vraag naar de reden waarom een streefcijfer is opgenomen is reeds beantwoord.

Ten aanzien van de vraag of het streven naar meer Ad-programma’s niet ten koste gaat van hbo-opleidingen geeft de staatssecretaris aan dat dit niet het geval is. Uit de eindevaluatie Associate degree blijkt dat er geen sprake is van verdringing6. De helft van de studenten geeft aan zonder de Ad geen hoger onderwijs te hebben gevolgd. De doelgroep voor Ad-programma’s is ook een andere dan die van hbo-bachelors. Voor Ad-programma’s kiezen vooral mbo-studenten (en werkenden) die normaliter niet voor het hoger onderwijs zouden hebben gekozen. Met de Ad-programma’s wordt de instroom in het hoger onderwijs juist vergroot.

De staatssecretaris verbindt geen consequenties aan het niet realiseren van de doelstelling en zal hogescholen ook niet verplichten om Ad-programma’s aan te bieden. Overigens geeft de staatssecretaris aan dat hij verwacht dat de ambitie gehaald zal worden, temeer omdat er vanuit de private aanbieders veel belangstelling is voor het starten van Ad-programma’s. In het Hoofdlijnenakkoord dat de staatssecretaris met de NRTO heeft gesloten is de ambitie geformuleerd om in het jaar 2020 8 000 studenten aan Ad-programma’s te laten deelnemen.

De staatssecretaris ziet geen discrepantie tussen het ambitieuze streefcijfer en de wens om alleen Ad-programma’s in specifieke terreinen aan te bieden. Ad-programma’s kunnen in alle terreinen ontwikkeld worden, zolang er sprake is van een duidelijke arbeidsmarktvraag. De staatssecretaris wil niet dat er Ad-programma’s worden aangeboden waaraan het afnemend veld geen behoefte heeft. De arbeidsmarktrelevantie is een strikte eis in het beoordelingskader.

Tot slot vragen de SP-leden waardoor de wens voor de Ad-programma’s wordt veroorzaakt en waarom huidige mbo- en hbo-opleidingen niet aan deze vraag voldoen. Voor studenten biedt een Ad-programma de mogelijkheid om binnen twee jaar een hbo-bachelordiploma te behalen en voor werkgevers voorziet een Ad’er in de behoefte aan werknemers die op niveau 5 geschoold zijn. Het grootste inhoudelijke verschil tussen de Ad-programma’s is het verschil in niveau tussen een Ad-programma (niveau 5) en een hbo-bachelor (niveau 6). Daarnaast heeft de Ad een specifieke arbeidsmarktkwalificerende functie.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de doorstroom van Ad-studenten in de reguliere bachelor wordt vorm gegeven. De leden constateren dat de Ad volgens de staatssecretaris een belangrijke rol heeft bij de profilering van hogescholen. De leden vragen op basis hiervan of die profilering voor de staatssecretaris een doel of een middel is. De leden willen ook weten of profilering voor de staatssecretaris een doel of een middel is. Tot slot vragen de leden of een Ad’er ook hoogopgeleid is.

De instelling draagt er zorg voor dat voor de Ad binnen de bachelor een aansluitend programma beschikbaar is. Met het aanbieden van Ad-programma’s kunnen hogescholen zich profileren. Tegelijkertijd heeft de staatssecretaris de 15%-ambitie geformuleerd. De staatssecretaris geeft aan dat de Ad een middel is om tot profilering te komen; het perspectief van de 15%-ambitie is daarbij functioneel.

Tot slot benadrukt hij dat een Ad-programma onderdeel is van het hogeronderwijsstelsel en dat betekent dat een afgestudeerde Ad-er per definitie hoogopgeleid is.

De leden van de PVV-fractie geven er de voorkeur aan de Associate degree positief neer te zetten als toptraject binnen het mbo om een negatief imago als zijnde het laagste niveau van het hbo te voorkomen. De leden vragen voorts wat de reden is om te veronderstellen dat het hbo-niveau niet gewaarborgd zou zijn indien de Associate degree wordt ondergebracht bij het mbo. Ook vragen de leden welke mogelijkheden er zijn om de Ad te bekostigen op de wijze zoals is voorgesteld voor deeltijdstudies. Tot slot vragen de leden op welke wijze het hbo in het verleden in de praktijk blijk heeft gegeven het Ad te omarmen als een manier om zich te profileren.

De staatssecretaris geeft aan dat de Ad tot het hoger onderwijs behoort en daarom ook alleen verzorgd kan worden door een hogeschool. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) sluit uit dat hoger onderwijs door een bve-instelling wordt verzorgd. Vanaf pilotdeelronde 4B is wel de mogelijkheid geboden om een deel van het Ad-programma op een bve-instelling te verzorgen. Dit kan alleen onder de expliciete integrale verantwoordelijkheid van een hogeschool.

Bij het sluiten van de prestatieafspraak tussen de staatssecretaris en de hogescholen zal duidelijk worden in hoeverre en welke hogescholen de Ad onderdeel maken van hun profilering. Op de vraag van de leden welke mogelijkheden er zijn om de Ad te bekostigen op de wijze zoals is voorgesteld voor deeltijdstudies geeft de staatssecretaris aan dat dit nog nader uitgewerkt dient te worden.

De leden van de CDA-fractie vragen op basis van welke argumenten de keuze is gemaakt om de Associate degree in het hbo in te bedden. Ook vragen de leden waarom de Ad alleen op het hbo kan plaatsvinden en waarom de staatssecretaris er geen vertrouwen in heeft dat ook het mbo een goede basis voor profilering van de Ad-programma’s kan zijn. De leden vragen zich af of de keuze om de Ad enkel en alleen bij het hbo onder te brengen de doorstroom van mbo-4 studenten naar een Ad-programma niet bemoeilijkt. Tot slot stellen de leden nog een tweetal vragen met betrekking tot het onderscheid dat de staatssecretaris maakt tussen bestaande Ad-programma’s uit de pilotfase en nieuwe Ad-programma’s.

Het belangrijkste argument om de Ad in het hoger onderwijs in te bedden is het feit dat de Ad hoger onderwijs is. De Ad moet daarmee onderdeel zijn van een hbo-bachelor. Dat kan niet als de Ad wordt ondergebracht bij een bve-instelling. De staatssecretaris biedt de mogelijkheid om een deel van het Ad-programma op een bve-instelling te verzorgen, zodat duidelijk wordt welk effect dat zal hebben op de Ad. De hbo-instelling bewaakt de kwaliteit van het Ad-programma.

De staatssecretaris geeft aan dat de keuze om de Ad enkel en alleen bij het hbo onder te brengen de doorstroom van mbo-4 studenten naar Ad-programma’s niet bemoeilijkt, omdat doorstroom vooral te maken heeft met een goede aansluiting tussen het mbo en een Ad-programma. Tot slot maakt de staatssecretaris geen onderscheid tussen bestaande en nieuwe Ad-programma’s. Wat de staatssecretaris in zijn brief heeft willen aangeven is dat niet rendabele Ad-programma’s al door een hogeschool worden beëindigd. De staatssecretaris acht het niet nodig om hierop aanvullende acties te nemen.

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris het genoemde «systeem van toelaatbaarheid» dat het automatische doorstroomrecht vervangt en de «zelfstandige diplomavergoeding» verder toe te lichten. Ook vragen de leden waaruit de macrodoelmatigheidstoets gaat bestaan. De leden willen ook weten hoe het recente voorstel om de deeltijdopleidingen uit het bekostigd onderwijs te schrappen past in de voorstellen. De leden willen ook weten wat de titel van een Ad-afgestudeerde gaat zijn. De leden vragen zich af hoe de staatssecretaris gaat voorkomen dat een Ad-opleiding een vluchtroute is voor hbo-studenten.

De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe deze nieuwe opleidingenvorm zich verhoudt tot de wens van het kabinet om het opleidingenaanbod in te perken. Tot slot willen de leden meer verduidelijking over de positie van de Ad binnen de hbo-opleiding; is het een compleet zelfstandig traject, of maakt de Ad deel uit van een regulier traject. De staatssecretaris spreekt van een gewenste inbedding, maar hoe wordt dat in de onderwijspraktijk vorm gegeven en hoe wordt het eigen karakter van de Ad geborgd.

Aangezien de arbeidsmarktkwalificerende functie van de Ad vooropstaat, heeft het curriculum van een Ad-programma (deels) een andere opzet en inhoud dan de eerste twee jaar van een (brede) bachelor. Daarom heeft de student geen automatisch doorstroomrecht meer naar een bachelor. Als een Ad-afgestudeerde verder wil tot het eindniveau van de bacheloropleiding, kan de instelling toelatingseisen stellen. De instelling moet de toelatingseisen opnemen in de Onderwijs- en Examenregeling (OER), zodat het voor een student vooraf duidelijk is wat de eisen zijn.

Met de zelfstandige diplomavergoeding ontvangt de hogeschool een diplomabonus. Daarmee wordt duidelijk dat het een eigen civiel effect heeft.

De staatssecretaris zegt dat de vormgeving van de macrodoelmatigheidstoets voor de Ad nog gaande is en naar verwachting bij de wetswijziging (1 september 2013) in werking treedt. De Kamer wordt geïnformeerd via de nieuwe beleidsregel doelmatigheid die in de zomer 2012 aan de Kamer wordt toegezonden. Daarin is de toets voor de Ad alvast opgenomen in afwachting van latere inwerkingtreding.

De staatssecretaris verwacht niet dat de Ad als vluchtroute voor hbo-studenten gaat dienen. De Ad’er is een student/werkende die een vierjarige opleiding te lang vindt en die in eerste aanleg niet voor het hoger onderwijs zou hebben gekozen als er geen Ad zou zijn geweest. Dat blijkt ook uit de eerdergenoemde eindevaluatie van de Associate-degreepilots.

De wens van het kabinet met betrekking tot het beperken van het opleidingenaanbod moet worden gezien in het kader van de rationalisatie van het onderwijsaanbod in generieke zin, terwijl voor de Ad daarentegen geldt dat er nog nauwelijks voorzieningen zijn. De Ad heeft de pilotfase nog maar net verlaten en hij staat nog in de kinderschoenen. Vanuit het bedrijfsleven is veel behoefte aan deze nieuwe onderwijsvorm. Dat blijkt ook uit de Top-25 die het georganiseerde bedrijfsleven begin maart heeft opgesteld.

De staatssecretaris geeft aan dat er verschillende instrumenten worden ontwikkeld die het onderscheidende karakter van een Ad waarborgen, zoals de Toets nieuw Ad-programma. De NVAO kijkt behalve naar de kwaliteit ook naar het civiel effect en de samenhang tussen de Ad en de bachelor. Voorts beoordeelt de NVAO of de Ad voldoende onderscheidend is ten opzichte van mbo-4 en hbo-bachelor.

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de SP-fractie over het tweesporenbeleid geeft de staatssecretaris aan dat de verantwoordelijkheid voor onderwijsprogramma’s bij een hogeschool ligt, maar hij vindt de betrokkenheid van het afnemend werkveld van essentieel belang voor de borging van het civiel effect van de Ad-programma’s.

De leden van de PVV-fractie vragen wie er precies zitting zullen nemen in het platform van stakeholders. De staatssecretaris geeft aan dat hij alvast kan meedelen dat de heer Asje van Dijk als voorzitter van dit platform zal fungeren en dat de heer Biesheuvel (VNO-NCW/MKB-Nederland) heeft toegezegd zitting te nemen in het platform. Zodra bekend is wie er nog meer zullen deelnemen aan het platform, zal de staatssecretaris de Kamer informeren.

De leden van de SP-fractie vragen of er inmiddels meer zicht is op de taken en samenstelling van het platform.

In antwoord op deze vraag geeft de staatssecretaris aan dat hij hierover de Kamer binnenkort informeert. Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat de taken van het platform zich richten op het begeleiden van de brede uitrol, het versterken van het draagvlak en het monitoren van de voortgang van de Ad.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de staatssecretaris deze keer wel van plan is om een doeltreffende communicatiestrategie op te zetten.

De staatssecretaris zegt de leden van de CDA-fractie toe de Kamer hierover te informeren.

De leden van de PVV-fractie vragen of er voor de Ad-programma’s een zelfstandige (her)accreditatie zal plaatsvinden of dat dit gebeurt als onderdeel van de (her)accreditatie van de bijbehorende bachelor. Daarnaast wil de PVV-fractie ook weten wat precies het verschil is tussen het vigerende besturingsmodel in het mbo en in het hbo. De leden vragen welke voordelen het hbo-besturingsmodel oplevert buiten het zekerstellen van het hbo-karakter van de Ad.

Op de vraag van de PVV-fractie hoe de accreditatie van Ad-programma plaatsvindt, geeft de staatssecretaris aan dat de Ad wordt beoordeeld als onderdeel van de bacheloropleiding en dat geen sprake is van een zelfstandige (her)accreditatie van de Ad. Het vigerende besturingsmodel in het mbo is gebaseerd op de systematiek van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs wat betreft de inrichting van het onderwijs en de verantwoordelijkheidsverdeling in dat veld. Het is niet wenselijk om dit besturingsmodel toe te passen op het hoger onderwijs, omdat daarin een andere set van instrumenten wordt gehanteerd die samenhangt met het karakter van het hoger onderwijs.

De leden van de SP-fractie merken op dat er, volgens de onderzoekscommissie, een verschil is in succes tussen verschillende Ad-programma’s. Zij wil weten waaruit de verschillen bestaan en hoe deze te verklaren zijn. Ook vraagt de SP-fractie wat de rol van de NVAO zal zijn en hoe de macrodoelmatigheidstoets er zorg voor gaat dragen dat de Ad niet het karakter heeft van een bedrijfsopleiding. Tot slot vraagt de SP-fractie hoe de Ad-programma’s gemonitord worden en wanneer de eerste evaluatie verwacht wordt.

De staatssecretaris geeft aan dat er inderdaad verschillen zijn in het succes van Ad-programma’s. Dat heeft een aantal oorzaken. Allereerst vanwege het pilotkarakter van de Ad-programma’s. De pilotfase was bedoeld om te leren en te experimenteren. Instellingen bleken over het algemeen vooral moeite te hebben met het goed in kaart brengen van de arbeidsmarktrelevantie van de Ad. Succesvolle Ad’s hebben vaak een langere bestaansgeschiedenis, omdat ze voorheen al bestonden als kort hbo-opleiding.

De NVAO is belast met de toets nieuw Ad-programma die ervoor moet zorgen dat Ad-programma’s niet het karakter van een bedrijfsopleiding krijgen. Het nog op te richten platform Ad krijgt een functie ten aanzien van de volume-ontwikkeling van de Ad-programma’s.


X Noot
1

MKB: Midden- en Kleinbedrijf.

X Noot
2

Kamerstuk 32 253, nr. 19.

X Noot
3

Kamerstuk 31 288, nr. 194.

X Noot
4

Kamerstuk 30 971, nr. 6.

X Noot
5

NVAO: Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie.

X Noot
6

Djoerd de Graaf en Emina van den Berg, Monitor Associate Degree 2006–2010 Eindevaluatie, SEO-rapport nr. 2010–77, Amsterdam.

Naar boven